| |
| |
| |
Paula Gomes
door Wilma Scheffers
1. Biografie
Paulina Catharina Gomes werd op 30 maart 1932 in Batavia (Jakarta) geboren. Haar vader was een Nederlander en haar moeder een Indische van gemengd Indonesische en Nederlandse afkomst. De vader van Paula was gouvernementsambtenaar en dit betekende dat hij vaak overgeplaatst werd. Paula bracht haar kinderjaren dan ook op verschillende plaatsen in de archipel door. Het gezin woonde in Semarang op Midden-Java toen de Japanners op 1 maart 1942 binnenvielen. Na de capitulatie van Nederlands-Indië op 9 maart 1942 begonnen de Japanners met de internering van militairen en de zogeheten volbloed Nederlanders. Paula's vader verdween daardoor al spoedig in een burgerinterneringskamp. Zijzelf en haar moeder bleven vooralsnog buiten de kampen. Aangezien de salarisbetalingen waren stopgezet, besloten zij in Surabaya te gaan samenwonen met drie andere vrouwen om zo de kosten van levensonderhoud te drukken.
Na verloop van tijd gingen de Japanners ertoe over om ook Nederlanders van gemengd Nederlands-Indonesische afkomst te interneren en in de tweede helft van 1944 werden Paula en haar moeder opgepakt en in een wijk in Surabaya ondergebracht. Toen dit kamp gesloten werd, moesten ze naar Semarang. In kamp Halmaheira in Semarang werd Paula's moeder ziek; zij overleed enkele maanden voor de bevrijding.
Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ging Paula terug naar Surabaya. De periode van september tot eind december 1945 was er een van chaos en geweld en is bekend geworden als de Bersiap (‘wees paraat’). Indonesische onaf- | |
| |
hankelijkheidsstrijders bonden de strijd aan met de geallieerden en oefenden een ware terreur uit tegen ex-geïnterneerden en pro-Nederlandse Indischen, Indonesiërs en Chinezen. In Surabaya was de sfeer zeer gespannen en Paula werd met vele anderen door Engelse militairen in een beveiligde wijk ondergebracht. Eind 1945, na de dood van haar vader, verliet Paula haar geboorteland en vertrok onder Engelse bescherming naar Singapore. Zes maanden later repatrieerde Paula en kwam in juni 1946 in Rotterdam aan. Ze ging wonen bij een oom en tante in het Veluwse Vaassen. Paula besloot niet naar de schoolbanken terug te gaan, maar te gaan werken in de fabriek van haar oom. Daar ontmoette ze haar latere man, Jan Gomes († 1996), wiens naam zij aannam. Het debuut van Paula Gomes, de gedichtenbundel Bamboe ruist in het Westen (1964), bevat veel gedichten die betrekking hebben op haar Veluwse jaren.
In 1966 verscheen haar eerste novelle Het Ezeltje. Zij kreeg daarvoor de Herman Kuilenburgprijs van de Arbeiderspers. Paula Gomes woont sinds 1964 in Rotterdam. Via de Rotterdamse Kunststichting heeft zij ruim 25 jaar poëzie- en prozaworkshops geleid. Ook heeft zij op basisscholen lessen verzorgd over creatief omgaan met taal, wat onder andere geresulteerd heeft in de Unicefbundel In de kooi ben ik niet bang (1980). Ze draaide mee in de Rotterdamse schrijverskring en heeft aan verschillende verhalenbundels van Rotterdamse auteurs bijdragen geleverd.
De laatste jaren speelt haar literaire activiteit zich meer en meer in de wereld van de Indisch-Nederlandse belletrie af. Haar literaire werk is haar daarin vooruitgegaan. Al in de jaren zeventig is er een omslag naar een Indische/Indonesische thematiek zichtbaar, die met de roman Sudah, laat maar (1975) is ingezet.
Van Sudah, laat maar verschenen in 1993 de Engelse vertaling Let it be en de Indonesische vertaling Sudah, biar saja... Eveneens in 1993 werd het in Indonesië spelende verhaal ‘Aapje, aapje’ in Rotterdam als peutertheater opgevoerd in drie talen (Nederlands, Turks en Arabisch), onder regie van Rien Koops.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Het poëziedebuut van Paula Gomes is nauwelijks opgemerkt. Haar eerste novelle Het Ezeltje (1964) trok wel de aandacht. Het verhaal speelt zich af in Griekenland. De hoofdpersoon Teresa komt vanuit haar westerse omgeving op vakantie naar een klein Grieks eiland. Zij heeft grote problemen, maar waaruit die bestaan, wordt niet expliciet gemaakt. Wel wordt duidelijk dat Teresa de westerse wereld niet als de hare beschouwt. De Griekse dorpsgemeenschap waarin zij hartelijk wordt opgenomen, kan echter ook geen blijvend thuis zijn.
De novelle Gevangeneiland (1970) is ook in Griekenland gesitueerd en speelt zich af op een eiland voor vrouwelijke politieke gevangenen ten tijde van het kolonelsregiem.
| |
Ontwikkeling
Verwantschap
Gomes hecht zelf nauwelijks belang meer aan beide novellen, omdat zowel de thematiek als de stijl nog te weinig een eigen karakter heeft. Pas met Sudah, laat maar (1975) heeft zij haar onderwerp en toon gevonden. Inderdaad doet de bloemrijke stijl met veel niet-functionele herhalingen in haar vroege werk gewild aan en probeert Gomes vooral mooi te schrijven. Inhoudelijk staan de novellen echter dichter bij haar latere Indische boeken dan op het eerste gezicht lijkt. Beb Vuyk schreef in 1966 over Het Ezeltje dat het vertrek van de hoofdpersoon uit haar eigen omgeving naar een totaal andere associaties oproept met Indische thematiek: ‘Ze leeft tussen twee werelden, een situatie die men in Indische belletrie nogal eens aantreft. [...] een novelle zonder Indische achtergrond, waarin een veel voorkomend motief van de Indische belletrie duidelijk is te onderscheiden.’ Gevangeneiland brengt bovendien met zijn vrouwelijke politieke gevangenen de Japanse vrouwenkampen in gedachten. De aanzet tot Indisch-Nederlandse literatuur was dus al aanwezig, maar er waren twee reizen naar Indonesië nodig voor Gomes de stap kon maken om over het onderwerp dat haar werkelijk bezighoudt te schrijven.
| |
Thematiek
Na die twee reizen verscheen in 1975 Sudah, laat maar. Het raam van de roman wordt gevormd door het verslag dat de Indische hoofdpersoon Sonja geeft van haar eerste weerzien met Indonesië, sinds zij het land eind 1945 moest verlaten.
| |
| |
Sudah, laat maar behoort tot de terugkeerliteratuur. Hieronder verstaat men de literatuur waarin het weerzien met het land van herkomst een centrale rol vervult.
Sonja maakt een groepsreis van Sumatra over Java naar Bali. Bezoeken aan toeristische bezienswaardigheden worden afgewisseld met terugblikken op de Japanse bezettingstijd, de daarop volgende Bersiap-periode en de repatriëring naar Nederland. Belangrijke motieven in deze roman zijn: afscheid, gevoel van ontworteling, maar ook berusting en erkenning. Sonja heeft vaak afscheid moeten nemen: van haar vertrouwde woonomgeving, van vrienden en bekenden, van haar ouders en uiteindelijk zelfs van haar geboorteland. Door deze ingrijpende momenten ontstond een gevoel van ontworteling. Het feit dat zij Indisch is, maakte dat die ontworteling haar van twee kanten bedreigde: ‘Ik was blank, ik hoorde bij de overheersers, maar met een Indonesische grootmoeder en een Hollandse vader was in mij het bloed van zowel de onderdrukten als de onderdrukkers tegelijkertijd. Verward zag ik wat er gebeurde.’ Gelukkig staat voor Sonja tegenover het afscheid van haar geboorteland ook een weerzien en dat roept niet alleen (pijnlijke) herinneringen op, maar ook herkenning. Herkenning van plaatsen, van de natuur, maar vooral herkenning in het contact met Indonesiërs. Maar Sonja komt tijdens haar reis ook tot een bepaalde èrkenning: haar opvoeding en milieu hebben haar tot een Nederlandse gemaakt, ook al voelt ze zich dat niet echt. Het Indonesische in haar is niet tot ontwikkeling kunnen komen en ze erkent nu dat Indonesiërs een eigen cultuur en geschiedenis hebben, waar zij geen deel aan had: ‘Er was veel dat ik voor het eerst zag en voor het eerst hoorde. Ik was nooit naar de Borubudur geweest. Ik had ook nooit een wajangvoorstelling gezien. Of de gamelan van nabij gehoord. Je hoorde de klanken 's avonds als het stil was [...] en dan wist je: er is feest in de kampong. Je liet de muziek in je doordringen, maar het bleef het gedoe van de inlanders. Ik had in Indonesië, zoals zoveel Indische kinderen, tussen twee culturen in geleefd: de
westerse die ver weg was, van Holland, maar die door je ouders als de enige echte werd beschouwd, en de oosterse, die altijd aanwezig was, zodat je haar wel om je heen moest voelen, maar die toch niet van jou was.’
| |
| |
Het is vooral deze erkenning die het afscheid aanvaardbaar maakt en die Sonja doet berusten in de situatie zoals die is: ‘Ja, sudah, laat maar. De goden hadden het zo gewild.’
| |
Visie op de wereld
Sudah, laat maar is de weergave van een poging het contact met Indonesië en de Indonesiërs te herstellen. De auteur wil proberen te begrijpen waarom het afscheid van Nederlands-Indië op zo bloedige wijze moest plaatsvinden. De terugkeerreis, met open oog voor de Indonesische kant van de zaak, dient als een brug tussen het verleden en het heden en als een mogelijkheid om na zoveel jaren op een betere manier opnieuw afscheid te nemen.
| |
Verwantschap
Met Sudah, laat maar heeft Gomes haar entree gemaakt in de Indisch-Nederlandse literatuur en vond zij aansluiting bij andere vrouwelijke auteurs van (autobiografische) belletrie over het leven van een jong meisje in Nederlands-Indië tijdens de oorlog, zoals Margaretha Ferguson, Eliza Thomson en Mischa de Vreede.
| |
Stijl
Tegelijkertijd heeft Gomes ook haar eigen toon gevonden met korte zinnen en een taalgebruik dat eerder suggererend dan ponerend is. Zij verwoordde dat in een interview met Tineke Zwijgers als volgt: ‘In het begin schreef ik heel mooi en beeldend met veel omschrijvingen van de natuur. Later werd mijn stijl sober. Ik heb geleerd goed woorden, zelfs hele zinnen te schrappen, zodat alleen de essentie van wat ik wil zeggen bewaard blijft.’
Sudah, laat maar is in het algemeen gunstig ontvangen. Vooral de onnadrukkelijke toon maakte indruk; een roman waarin, zonder omhaal van woorden en geweeklaag, oprechte gevoelens van spijt, pijn en heimwee beschreven worden. Rob Nieuwenhuys schreef in zijn Oost-Indische Spiegel: ‘De titel geeft een houding weer: Het moet gaan zoals het gaat. Als je zover gekomen bent, dan ook geen tranen meer, geen gezeur. [...] Dan ga je ook, al schrijvende, je beperken, dan ga je indampen en dan heb je ook niet zo veel woorden nodig.’ Het contrast tussen die sobere stijl en de schokkende gebeurtenissen die beschreven worden, riep vergelijkingen op met het werk van Marga Minco en Jona Oberski. Ondanks de goede kritieken in de pers, is Sudah, laat maar slechts langzaam doorgedrongen. Pas in 1984 verscheen de tweede druk.
| |
| |
Na Sudah, laat maar bleef het een aantal jaren stil, tot de twee korte romans Het kind met de clownspop (1987) en Wie in zijn land niet wonen kan (1988) verschenen. In beide komen verhaalelementen en motieven uit Sudah, laat maar terug.
| |
Thematiek
In Het kind met de clownspop is de tijdspanne gelijk aan die in Sudah, laat maar en wordt het leven gevolgd van een klein Indisch meisje in Nederlands-Indië tot en met de eerste weerziensreis van de volwassen vrouw. Maar de nadruk ligt op de verwerking van een oorlogstrauma. Het verhaal begint op het moment dat de naamloze ikfiguur in het bezit komt van een grote clownspop, die haar vergezelt tot in het Japanse kamp. Na de capitulatie van Japan, de Bersiap, de tijd in Singapore en de repatriëring naar Nederland, ontstaat het besef gewond te zijn. De ikfiguur hoort over het KZ-syndroom van mensen die in Duitse concentratiekampen hebben gezeten, maar haar Indische vriendinnen zeggen haar dat Indische mensen zich iets dergelijks niet kunnen permitteren: ‘Ze hebben het te druk met zich hier aan te passen.’ Daarop besluit de ikfiguur te doen alsof ze een gang door de psychiatrie maakt, waarin zij haar kampsyndroom poogt te verwerken.
In Wie in zijn land niet wonen kan staan vooral de motieven afscheid en ontworteling centraal, zoals de volledige titel al aangeeft: Wie in zijn land niet wonen kan hoort nergens thuis. De roman beschrijft een veel kortere periode, die eind 1945 in Singapore begint en anderhalf jaar later in Nederland eindigt. In die korte periode moet de hoofdpersoon Sonja heel wat keren afscheid nemen, terwijl de oorlog ook al in het teken van verlies stond. In Singapore moet ze haar vriendin achterlaten en ook de liefdesrelatie met de Engelse militair Eric loopt, als ze hem in Engeland opzoekt, op afscheid uit. Dat maakt de ontworteling compleet: ‘Ik was een vreemde. In Engeland. In Holland. Overal.’
| |
Stijl
Ook deze twee romans zijn positief ontvangen, hoewel men de toon in tegenstelling tot Sudah, laat maar, soms tè onnadrukkelijk vond, vooral in Wie in zijn land niet wonen kan. Noor Hellmann prijst de terughoudendheid van Gomes in haar derde roman, maar: ‘Het had wel een beetje pompeuzer gemogen, de zinnen iets minder afgepast. Het geheel maakt nu een wat al te bescheiden en schrale indruk.’
| |
| |
| |
Thematiek
De thematiek van deze boeken heeft enkele typerende kenmerken van de Exil-literatuur: het gedwongen afscheid van het geboorteland vanwege politieke omstandigheden en het gevoel van ontworteling dat dit afscheid met zich meebrengt. Het besef dat deze situatie definitief is, maakt het noodzakelijk om te proberen het verlies te verwerken. Met het schrijven van deze romans heeft Gomes haar manier van verwerken gevonden. Ze hebben alledrie een open einde; het beschreven proces biedt hoop voor de toekomst in het nieuwe vaderland.
De hechte samenhang tussen deze drie korte Indische romans heeft ertoe geleid dat zij als trilogie zijn herdrukt, onder de titel Tropenkind (1992).
| |
Techniek
Het vertelperspectief ligt in deze trilogie bij een vrouwelijke ikverteller die in de eerste en de derde roman Sonja heet. Noch in het eerdere noch in het latere werk van Gomes treedt een ikverteller op. In het al genoemde interview met Tineke Zwijgers zei Gomes over de trilogie: ‘De boeken hebben sterke autobiografische elementen. Het is natuurlijk niet precies zo gegaan, maar het had wel zo gekund.’ Er is dus een correlatie tussen het autobiografische karakter en het ikperspectief in deze romans. Dit betekent dat de fictionaliteit in haar andere boeken groter is, doordat die vanuit een alwetende vertelinstantie geschreven zijn.
| |
Ontwikkeling
De tweede druk van Sudah, laat maar in 1984 verscheen in de periode waarin de belangstelling voor de nadagen van Nederlands-Indië, ook in literaire vorm, sterk groeide. Met de herdruk en de twee korte romans die daarop volgden, verwierf Gomes zich een plaats in de Indisch-Nederlandse belletrie. Gomes manifesteert zich sinds die tijd als een Indische auteur. Zij houdt lezingen over haar leven en werk, geeft literaire workshops en neemt deel aan forums op dit gebied, onder andere op de jaarlijkse Pasar Malam Besar in Den Haag en tijdens de Boekenweek van 1992 die in het teken stond van Het Rijk van Insulinde.
Sinds deze ontwikkeling in het werk van Gomes is de aandacht voor haar boeken toegenomen, met name in de literaire pers. Onder literair-wetenschappelijke critici is haar werk minder bekend.
| |
| |
| |
Thematiek
In 1990 verscheen De Bellebom. Deze korte roman gaat over het mislukte huwelijk van Iris en Melchior. Iris is geboren in een Japans kamp. Zij is een angstige, onzekere vrouw met ogen die altijd staan alsof ze net ergens van geschrokken is (nomen est omen). Ze weet niet waar haar angsten en onzekerheden vandaan komen, maar soms heeft ze het gevoel dat het kampverleden daarin een rol speelt. Ze heeft haar moeder vaak gevraagd om haar over die tijd te vertellen, maar die weigert erover te praten. In De Bellebom thematiseert Gomes als een van de eerste auteurs de problematiek van de ‘zwijgende ouders’. In veel Indisch-Nederlandse belletrie komt deze problematiek voor, vooral van auteurs van de zogenoemde tweede generatie waartoe onder anderen Marion Bloem, Adriaan van Dis, Jill Stolk en de Molukse Frans Lopulalan behoren. De oudere ofwel eerste generatie, die de oorlog in Nederlands-Indië bewust heeft meegemaakt, zwijgt over dat verleden tegenover haar kinderen. Gomes, zelf behorend tot de eerste generatie, heeft in De Bellebom een beeld gegeven van de belemmerende en destructieve werking die dat zwijgen kan hebben op de ontwikkeling en het hele leven van de kinderen.
| |
Visie op de wereld
De titel van dit boek verwijst naar de vondst van een onontplofte bom uit de Tweede Wereldoorlog in de Bellevoysstraat in Rotterdam, in de volksmond de Bellebom genoemd. De boodschap is dat in mensen die de oorlog hebben meegemaakt een blindganger kan zitten. Die bom kan bovenkomen en ontploffen en dan kunnen ook mensen worden geraakt die na de oorlog geboren zijn. Niet alleen Iris is dan een slachtoffer, maar ook Melchior en hun twee zoons. Openheid van de moeder had kunnen helpen bij het onschadelijk maken van de blindganger in Iris.
| |
Techniek
De Bellebom sluit aan bij de thematiek van de vorige Indische romans, maar de karakters zijn meer uitgediept. Volgens Koos Hageraats is Gomes minder terughoudend dan in met name Wie in zijn land niet wonen kan en is de structuur sterker gelaagd. Hageraats vindt dat De Bellebom een vaste plaats verdient op de literatuurlijsten van middelbare scholieren.
Paula Gomes schrijft ook kinder- en jeugdboeken en daarin is dezelfde omslag naar Indië/Indonesië te zien. In de jeugdro- | |
| |
man Ik eet een tijger (1992) gaat Mathijs met zijn Indische opa naar Indonesië. Het is een terugkeerroman over opa's eerste weerzien sinds hij het land vlak na de oorlog verliet. Aapje, aapje (1994) is een ongedateerd verhaal over een meisje en haar aap, dat zich ergens in de archipel afspeelt. Gomes behoort samen met Marion Bloem tot de weinige auteurs die Indische boeken voor de jeugd hebben geschreven.
| |
Techniek
Poëzie neemt geen grote plaats in het oeuvre van Gomes in. Na Bamboe ruist in het Westen (1964) en Wees een voorbijganger (1974) kwam in 1985 het bundeltje Ik kom en ga uit. Ik kom en ga geeft in 18 haiku-achtige gedichten de thematiek van de Indische romans van Gomes vanaf 1975 weer. Gomes heeft een voorkeur voor de haiku, omdat die vorm past bij haar sobere stijl en taalgebruik. In haar proza werkt dit procédé beter dan in haar poëzie. De gebeurtenissen in de romans komen juist door die soberheid indringend naar voren. Het wegvallen van die context in de gedichten vraagt een krachtige lading van de woorden, die Gomes niet altijd weet te bereiken. Van Ik kom en ga zijn in 1993 en 1996 heruitgaven verschenen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Paula Gomes, Bamboe ruist in het Westen. Tielt 1964, Lannoo, GB. |
Paula Gomes, Het Ezeltje. Amsterdam 1966, De Arbeiderspers, Giraffeboek, N. |
Paula Gomes, Het baasje heet Wouter. Illustraties van Elly van Beek. Den Haag [1967], Van Goor, J. |
Paula Gomes, Gevangeneiland. Rotterdam 1970, Rotterdamse Kunststichting, Sonde-reeks, N. |
Paula Gomes, Wees een voorbijganger. Illustraties van Ruud Koswa. [Rotterdam 1974], GB. |
Paula Gomes, Sudah, laat maar. Amsterdam 1975, Querido, R. (tweede druk: 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar; derde druk, opgenomen in Tropenkind: Amsterdam 1992, Nijgh & Van Ditmar) Let it be. Met een Voorwoord van Rob Nieuwenhuys. In het Engels vertaald door Margaret M. Alibasah. Singapore 1993, Oxford University Press; Sudah, biar saja.... Met een Voorwoord van Rob Nieuwenhuys en een biografische schets door Wilma Scheffers. In het Indonesisch vertaald door Chalid Arifin. Jakarta 1993, Djambatan. |
Paula Gomes, Piet gaat naar de horizon. Illustraties van Bert Bouman. Amsterdam 1977, Querido, J. |
In de kooi ben ik niet bang. Gedichten en tekeningen van kinderen. Tot stand gekomen onder leiding van Paula Gomes. Amsterdam 1980, Querido, Bl. |
Ik vond een regenboog. Gedichten van deelnemers aan literaire werkgroepen, gekozen en ingeleid door Paula Gomes. Illustraties van Henk Bruintjes. Rotterdam 1981, Rotterdamse Kunststichting, Sonde-reeks, Bl. |
Paula Gomes en Per Groen, Spelen met woorden. Creatieve en expressieve taalontwikkeling in de basisschool. Rotterdam 1981, Stichting Musische Vorming Rotterdam, Schoolboek. |
Taal Kabaal. Themaboeken D1 en D2, ontwikkeld door de afdeling taal-lezen van het project Onderwijs en Sociaal Milieu te Rotterdam. Teksten begrijpend lezen: Paula Gomes en Hans Lintel. Tilburg 1984, Zwijsen, Schoolboeken. |
Paula Gomes, Ik kom en ga. Illustraties van Henk Bruintjes. [Rotterdam 1985], GB. (tweede gewijzigde druk, illustraties van Paul de Haan: Rotterdam 1993, Tjempaka: derde druk, onder de titel Ik kom en ga - Aku datang dan pergi, met Indonesische vertaling door Toeti Heraty, illustraties van Hanneke Foppes: Den Haag 1996, Van Stockum) |
Paula Gomes, De lachende duif. In: Rotterdam Prozaïsch. Samengesteld en ingeleid door Cor de Back. Rotterdam 1986, Ad. Donker, pp. 38-44, V. |
Paula Gomes, Het begon te regenen. In: Astie de klok hoort slaan. Een boek over Erasmus en zijn beeld. Samengesteld en ingeleid door Loek Elfferich. Rotterdam 1986, Ad. Donker, pp. 49-52, V. |
| |
| |
Paula Gomes, Het kind met de clownspop. Amsterdam 1987, Nijgh & Van Ditmar, R. (Licentie-uitgave: Amsterdam [1990], Bulkboek, Brugreeks nr. 29; derde druk, opgenomen in Tropenkind: Amsterdam 1992, Nijgh & Van Ditmar) |
Paula Gomes, Wie in zijn land niet wonen kan. Amsterdam 1988, Nijgh & Van Ditmar, R. (Tweede druk, opgenomen in Tropenkind: Amsterdam 1988, Nijgh & Van Ditmar) |
Paula Gomes, De Bellebom. Amsterdam 1990, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Paula Gomes, Een blauwe deur. In: Wat ik heb met Rotterdam en andere verhalen. Samengesteld en ingeleid door Albert Donk. Weert 1990, M & P, pp. 67-70, V. |
Paula Gomes, Ik eet een tijger. Amsterdam 1992, Leopold, J. |
Paula Gomes, Tropenkind. Drie in één. Bevat de romans: Sudah, laat maar, Het kind met de clownspop en Wie in zijn land niet wonen kan. Amsterdam 1992, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Paula Gomes, Aapje, aapje. Met drie gedichten van Rudy Kousbroek. Den Haag 1994, Van Stockum Belinfante & Coebergh, J. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Beb Vuyk, Paula Gomes: Indische motieven, maar geen voer voor Tong-Tongers. In: Vrij Nederland, 5-11-1966. (over Hel Ezeltje) |
C. Rijnsdorp, Novelle van Paula Gomes. Het Ezeltje. In: Nieuwe Haagse Courant, 16-11-1966. |
Marcel Janssens, Novellen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 4, 1967, pp. 315-316. (over Het Ezeltje) |
Hans Warren, ‘Sudah, laat maar’ van Paula Gomes. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-9-1975. |
Paul van 't Veer, Ontworteling in ‘Indië’. In: Het Parool, 13-9-1975. (over Sudah, laat maar) |
Rob Nieuwenhuys, Oosl-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Derde bijgew. en herz. druk. Amsterdam 1978, pp. 444-445 en 448. (over Sudah, laat maar) |
Hans Werkman, Aangekruist. Boekbesprekingen van J.M. Biesheuvel tot Jan Wolkers. Groningen 1982, pp. 51-52. (over Sudah, laat maar) |
L.D. [Lilian Ducelle], Paula Gomes: Het kind met de clownspop. In: Moesson, jrg. 31, nr. 19, mei 1987, p. 18. |
Joop van den Berg, Speurtocht naar een gehavend ego. In: Trouw, 18-6-1987. (over Het kind met de clownspop) |
Tessel Pollmann, Paula Gomes en haar romans als egodokument; een Indo-Europees kind in kolonie en kamp. In: Icodo-info, jrg. 5, nr. 1, 1988, pp. 5-11. (over Sudah, laat maar en Het kind met de clownspop) |
Marja Kass, Van de dingen die niet voorbijgaan I. In: Literama. Kroniek over boeken, schrijvers en toneel, jrg. 22, nr. 11, maart 1988, pp. 77-85. (interviews met Margaretha Ferguson, Cornets de Groot, Paula Gomes, Alfred Birney en Marion Bloem) |
Herman Leys, Jeugd in kamp. In: De Standaard, 11-6-1988. (over Het kind met de clownspop) |
Noor Hellmann, Ontheemd bestaan. Derde roman van Paula Gomes. In: NRC Handelsblad, 14-10-1988. (over Wie in zijn land niet wonen kan) |
Gerrit Jan Zwier, Het blijft tobben. In: Leeuwarder Courant, 28-10-1988. (over Wie in zijn land niet wonen kan) |
Arie Staal, Paula Gomes. Het kind met de clownspop. In: World Literature Today, jrg. 62, nr. 4, 1988, p. 666. |
Jannemieke Hanhart, Wie zijn land niet wonen kan. In: Katijf, jrg. 8, nr. 48, december 1988-januari 1989, p. 31. |
Loes Nobel, Ik was een vreemde. In Engeland. In Holland. Overal. Drie autobiografische romans van Paula Gomes. In: Surplus, jrg. 3, nr. 4, 1989, p. 13. (over Sudah, laat maar, Het kind met de clownspop en Wie in zijn land niet wonen kan) |
Cor Geljon, ‘Wij hadden geen plek’. In: Het kind met de clownspop, Bulkboek, Brugreeks nr. 29, [1990], pp. 3-4. (interview) |
Koos Hageraats, Levenslange pijn. De trefzekere observaties van Paula Gomes. In: De Tijd, 2-3-1990. (over De Bellebom) |
Dick Boukema, Nieuwe Indisch-Nederlandse letterkunde. Nog steeds niet verdwenen. In: Orion. Oriënterend tijdschrift nederland/indonesië, jrg. 6, nr. 1, maart-april 1990, pp. 16-17. (over Wie in zijn land niet wonen kan en over boeken van Vincent Mahieu, Ernst Braches, Frits Staal, Duco van Weerlee en Jill Stolk) |
Ries Agterberg, Het was ieder voor zich, God voor ons allen. De Indische schrijfster Paula Gomes blikt terug. In: Forum, 2-8-1990. (interview) |
Tineke Zwijgers, Schreef Paula Gomes driemaal hetzelfde boek? In: Indonesia Magazine, jrg. 8, nr. 96/97, december 1991-januari 1992, pp. 82-83. (interview) |
| |
| |
Baukje Wytsma, Mathijs en opa samen op reis naar Indonesië. In: Leeuwarder Courant, 27-3-1992. (over Ik eet een tijger) |
Joyce Kammer, Twee culturen. In: Haagse Courant, 24-4-1992. (over Ik eet een tijger) |
Edy Seriese, Ik eet een tijger door Paula Gomes. In: Moesson, jrg. 37, nr. 3, september 1992. p. 37. |
Peter van den Hoven, Nieuwe boeken, Jeugdliteratuur. In: Vernieuwing. Tijdschrift voor Onderwijs en Opvoeding, jrg. 51, nr. 10, december 1992, p. 18. (over Ik eet een tijger) |
Irene Verhiel, Met opa naar Indonesië en naar sprookjesland. In: De. Limburger, 25-1-1993. (over Ik eet een tijger) |
[Anoniem], Peuters leven mee met drietalig ‘Aapje, Aapje’. In: Rotterdams Dagblad, 23-4-1993. |
Paula Gomes en Rudy Kousbroek, Terug naar Indië. Paula Gomes en Rudy Kousbroek herinneren zich. In: Pasarkrant, nr. 2, zomereditie, juni 1993, p. 8 en p. 21. (interview) |
Wim Willems, Paula Gomes, Leven met een lelijk staartje. In: Het einde van Indië. Indische Nederlanders tijdens de Japanse bezetting en de dekolonisatie. Onder redactie van Wim Willems en Jaap de Moor. 's-Gravenhage 1995. pp. 37-50. (interview) |
65 Kritisch lit. lex.
mei 1997
|
|