| |
| |
| |
Tijs Goldschmidt
door Ton Brouwers
1. Biografie
Tijs Goldschmidt werd geboren op 30 januari 1953 te Amsterdam. Hij groeide op in de Jacob Obrechtstraat in Zuid als oudste van vier kinderen uit het huwelijk van Paul Goldschmidt en Heleen Viehoff. Zijn vader, van joodse afkomst maar ongelovig, overleefde het concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij was van beroep logopedist, en had een praktijk aan huis; later doceerde hij het vak aan een Duitse universiteit. Zijn moeder was remonstrants opgevoed, maar werd op latere leeftijd humanist. Zij brak haar studie psychologie voortijdig af toen ze een gezin kreeg. Beginjaren zeventig gingen zij uit elkaar.
In zijn geboorteplaats bezocht Goldschmidt de Cornelis Vrijschool en het Montessorilyceum (gymnasium b). Vervolgens koos hij voor de studie biologie aan de Universiteit van Amsterdam. Vanwege zijn bijzondere belangstelling voor de gedragsbiologie stapte hij na zijn kandidaatsexamen (1976) over naar de Universiteit Leiden. In 1980 slaagde hij cum laude voor het doctoraalexamen. Intussen had hij de avondopleiding gevolgd van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam (1978-1980).
Van 1981 tot 1986 verrichtte Goldschmidt als wetenschappelijk medewerker van de Leidse universiteit ecologisch veldonderzoek in Tanzania. Zijn op dit werk gebaseerde proefschrift verscheen in 1989. Hij is bovendien (co)auteur van enkele tientallen wetenschappelijke artikelen en hoofdstukken in boeken.
In 1993 stopte hij met zijn activiteiten aan de universiteit om zich te wijden aan het schrijverschap. Een jaar later verscheen zijn
| |
| |
debuut, Darwins hofvijver. Sinds midden jaren negentig heeft hij regelmatig boekbesprekingen en beschouwende artikelen in NRC Handelsblad gepubliceerd. Artikelen van zijn hand zijn ook afgedrukt in De Gids, Raster, DWB, Armada en Tirade.
Darwins hofvijver werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en bekroond met de Kijk/NWO Wetenschapsprijs 1995. Het is in diverse talen uitgebracht, onder andere het Duits, Frans, Engels, Italiaans, Chinees en Japans. Voor de bundel Oversprongen (2000) ontving de auteur de Jan Hanlo Essayprijs 2001.
In 2003 hield Goldschmidt de Stephen Jay Gouldlezing in Leiden. Een jaar later stelde hij als VPRO-zomergast een avondvullend tv-programma samen, en maakte hij als gastcurator van het Haarlemse Frans Halsmuseum in de Hallen de fototentoonstelling Wegkijken. Van september 2005 tot maart 2006 verbleef Goldschmidt als writer in residence op het NIAS te Wassenaar; in het voorjaar van 2006 was hij gastschrijver aan de TU-Delft.
Sinds zijn terugkeer uit Afrika in 1986 woont en werkt Tijs Goldschmidt in Amsterdam. Hij leeft duurzaam ongehuwd samen met de kunsthistorica Margreeth Soeting.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Visie op de wereld
Het essayistische werk van Tijs Goldschmidt gaat primair over het probleem van verandering in de natuur en de implicaties ervan voor lokale ecosystemen. Daarbij gaat zijn aandacht vooral uit naar de tragiek van de verdwijning en uitsterving van soorten. In meer algemene zin richt hij zich vanuit een historisch-biologische betrokkenheid op allerlei dimensies en manifestaties van de wederzijdse beïnvloeding van natuur en cultuur. Er komen bijvoorbeeld veel dieren voor in zijn werk, maar altijd in relatie tot onze kennis ervan. En in een beschouwing over tentoongestelde kunst zoekt hij al gauw naar raaklijnen met de natuurlijke omgeving. Zijn schrijverschap breekt een lans voor persoonlijke beleving en het belang van zorgvuldige waarneming als basis voor nieuwe kennis en inzichten.
Het debuut van Goldschmidt, Darwins Hofvijver (1994), handelt over de dramatische verschuiving in het object van onderzoek tijdens zijn verblijf in Tanzania gedurende de eerste helft van de jaren tachtig. Met collega's verricht hij onderzoek naar de biologie van de cichliden in het Victoriameer. Dit meer zit aanvankelijk vol met honderden soorten van deze kleurrijke, ‘mooie, handzame visjes’, die ook wel met hun inheemse naam ‘furu’ worden aangeduid. Omdat er nog weinig over bekend is, gaat het er aanvankelijk om hun gedrag te bestuderen, soorten te determineren, aantallen vast te stellen en biologische kenmerken te beschrijven, en zo bovendien meer inzicht te verwerven in het lokale ecosysteem. Deze kennis kan vervolgens ten goede komen aan de plaatselijke economie en visserij (in dit geval de vismeelproductie). Geleidelijk blijkt echter dat de cichliden op raadselachtige wijze en in hoog tempo uit het meer verdwijnen en dat er in een tijdsbestek van een paar jaar ook steeds minder soorten worden aangetroffen. In de ogen van de ik-figuur krijgt de wetenschappelijke missie hierdoor een heel ander, historisch beladen karakter: hij wil ten koste van alles proberen te ‘voorkomen dat het massale verdwijnen van deze soorten onopgemerkt plaatsvindt’. Vanuit dit engagement krijgt de kennisvergaring en het schrijven over de cichliden zelfs meer urgentie, want eerdaags zullen ze mogelijk zijn uitgestorven.
| |
| |
| |
Techniek
De gekozen invalshoek voorziet de theoretische onderwerpen in het boek, zoals evolutieleer, van een dramatisch kader, wat ook in de titel wordt uitgedrukt. Het Victoriameer blijkt een ‘modelvijver’, een snelkookpan waarin de door Darwin geformuleerde evolutionaire wetmatigheden - zoals de natuurlijke selectie van soorten - zich voor het oog van de onderzoeker voltrekken in plaats van zich uit te strekken over (tien)duizenden jaren. Door het snelle uitsterven van de cichliden op de voorgrond te stellen, geeft Goldschmidt het verhaal op natuurlijke wijze een intrige, want wie of wat is er verantwoordelijk voor hun verdwijning uit het Victoriameer? In dit verband is ook de manipulatie van de chronologie van belang. Het eerste hoofdstuk, dat speelt tegen het einde van de onderzoeksperiode (in 1985), zet in met een scène waarin de ik-figuur voor het eerst merkt dat de cichliden massaal uit het meer verdwijnen. Hierdoor is er vanaf het begin een spanningslaag.
Een andere verhaaltechnische dimensie heeft betrekking op de afwisseling van wetenschappelijke passages met episodes over alledaagse belevenissen tijdens het verblijf in Tanzania. Het overkoepelende biologische verhaal wordt regelmatig onderbroken door kleine verhalen over de reis, de aankomst, het inkwartieren, privébesognes zoals ziekte en twijfel, ontmoetingen met collega's en de grote en kleine avonturen die deels voortkomen uit culturele misverstanden. Deze strategie vergroot de toegankelijkheid van het verslag. De beschrijvingen van de natuurlijke omgeving dragen verder bij aan de evocatie van de tropische wereld, terwijl vooral de interacties met de lokale bevolking ook verwijzingen bevatten naar de persoonlijke achtergrond van de ik-figuur. Zo blijkt zijn overgrootvader in 1860 van Duitsland naar Amsterdam te zijn verhuisd om er ‘een azijnfabriek op de Weteringschans’ te beginnen. Door dit soort informatie raakt de lezer betrokken bij het ik-personage, zijn verblijf in den vreemde en zijn preoccupaties met vissen, wetenschappelijk onderzoek en de tragiek van verdwijnen en teloorgang in de natuur.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
De meeste essays in Oversprongen (2000) borduren voort op deze biologische problematiek. Ook al zijn ze gewijd aan kunst, literatuur, verre volken of het werk van ethologen, ze behandelen
| |
| |
veelal kwesties die te maken hebben met uitsterving van mens of dier, natuurlijke verandering en de verwording van het landschap. In een essay over Nescio merkt Goldschmidt bijvoorbeeld op dat diens Natuurdagboek deels gaat over ‘missen en de woede om wat verdwijnt, of al verdwenen is’. In ‘De dodo en de Bosatlas’ schrijft hij dat voor veel biologen het uitsterven van soorten een gewoon, natuurlijk verschijnsel is, net als dood en geboorte, maar dat zijn eigen bezorgdheid wordt ingegeven door het ‘gruwelijk’ hoge tempo waarmee planten en dieren tegenwoordig verdwijnen. Tegelijk wordt deze problematiek, die nauw verweven is met intercultureel contact en alles wat daarmee samenhangt (zoals het bewust introduceren van uitheemse soorten in een omgeving), ook op een speelse manier benaderd. In een van de essays in Oversprongen (‘Driedimensionale jazz’) verwijst de auteur bijvoorbeeld naar de verrassende veerkracht van de Asmat in Papua: ‘Kennelijk is deze cultuur krachtiger dan vele Europeanen lang voor mogelijk hebben gehouden. Als we niet oppassen overleven ze ons nog.’
| |
Thematiek
De verhouding tussen natuur en cultuur, tussen menselijk handelen en de gevolgen ervan voor de natuurlijke omgeving staat steeds centraal. In dit opzicht fungeert Darwins hofvijver als het fundament van het schrijverschap van Goldschmidt, een bron waar hij veelvuldig op teruggrijpt. Dit boek bevat bijvoorbeeld een passage over de rol van links en rechts in de evolutie, een onderwerp dat hij in het afzonderlijk gepubliceerde essay De andere linkerkant (2003) nader uitwerkt. Een ander aspect, cruciaal voor de intrige van Darwins hofvijver, is de tamelijk willekeurige doch uiterst ‘geslaagde’ introductie van de nijlbaars in het Victoriameer. Een van de stukken in Oversprongen gaat over de even succesrijke invoering van de spreeuw in Noord-Amerika (‘On the poetic origin of species’). De ludieke aanleiding hiervoor was dat de spreeuw bij Shakespeare opduikt en dat in de negentiende eeuw een organisatie zich ten doel stelde om alle in zijn werk voorkomende vogels in Amerika uit te zetten. Inmiddels telt dit land naar schatting meer dan honderd miljoen spreeuwen, wat het enorme effect op het ecosysteem van zo'n toevallige ingreep onderstreept.
Het belang van gadeslaan, goed kijken, als een voorwaarde voor
| |
| |
kennis en inzicht is een ander richtinggevend thema in het werk van Goldschmidt. Willen we meer te weten komen over vogels, vissen, bijen, vlinders, apen of mensen, dan moeten we beginnen met zorgvuldige observatie van hun gedrag. In Darwins hofvijver bestudeert de ik-figuur onder meer het gedrag van de cichliden. Daar is echter zelden iets van te zien, maar is dat sporadisch wel het geval, dan staat er: ‘Die momenten hielden me op de been.’ Het zien, het waarnemen van gedrag leidt tot kennis en inzicht en schept ook intellectueel genoegen: ‘Ik hoop dat ik deze visjes te zien krijg. Een nieuw dier leren kennen. Daar gaat toch weinig boven.’ Een ander essay, ‘Buffelstemmen’ uit Oversprongen, gaat over pestgedrag van kinderen. Goldschmidt betoogt dat er maar één manier is om inzicht te verwerven in dat gedrag (en er dus mogelijk iets tegen te doen): ‘gedragsbiologisch onderzoek op het schoolplein’. De enige manier om antwoorden te krijgen, is ‘langdurig, zo objectief mogelijk en met gepaste afstand naar het gedrag van kinderen te kijken’. Dit leidt tot het ontdekken van structuur en nieuwe betekenis. Hiermee houdt de auteur een pleidooi voor de bijzondere waarde van ‘biologische’ observatie (tegenover de minder waardevol geachte ‘participerende observatie’ uit de sociologie).
De betekenis van ‘goed kijken’ krijgt een omgekeerde invulling in Wegkijken (2004), een essay over schaamte die door het zien van beelden - in dit geval een selectie archieffoto's - wordt opgeroepen. De auteur beklemtoont het belang van schaamte als een primaire emotie in relatie tot gedrag. Al kan de aanleiding of bron voor schaamte van groep tot groep verschillen, binnen alle culturen schaamt men zich wel eens. ‘Schamen mensen zich niet voor de juiste dingen en op de juiste momenten dan kunnen zij een groep door schaamteloos gedrag volledig ontwrichten.’ Het essay onderzoekt of schaamte in beeld te brengen valt, en zo ja, hoe. De foto's die Goldschmidt heeft uitgekozen, zijn beelden van geweld, armoede, seksualiteit, kolonialisme, (collectieve) vernedering, klassenongelijkheid, dierenmishandeling, immorele praktijken, genocide, historische tragedies en cultuurvernietiging. In meer of mindere mate leidt het bekijken van deze foto's tot gêne, schaamte, de neiging niet te willen kijken.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
Ook in Darwins hofvijver verwijst de ik-figuur een paar keer naar gevoelens van schaamte, bijvoorbeeld wanneer zijn kennis van de taal van de lokale bevolking tekortschiet. Hoewel informatie over het eigen leven en subjectieve ervaringen een voorname rol spelen in het werk van Goldschmidt, is de inzet ervan niet zozeer autobiografisch. Het gaat eerder om een retorische strategie die bijdraagt aan verlevendiging van het proza en de concretisering van abstracte kwesties. Het gebruik van persoonlijke informatie maakt het bovendien mogelijk om ideeën, inzichten en ontdekkingen (vragen, twijfels, verwondering, aarzeling) op een meer tastbare manier, vanuit de beleving te presenteren. In dit verband is Goldschmidts overstap van wetenschap naar schrijverschap relevant. In 1995 merkte hij tegenover Tom Rooduijn hierover het volgende op: ‘Een wetenschapper is geïnteresseerd in statistische waarheden, gemiddelden en standaard deviaties. Ik ben geïnteresseerd in persoonlijke beleving, in de afwijkingen. Ik voel meer voor een kunstzinnige dan een wetenschappelijke benadering. Iets schrijven of tekenen, hoe gebrekkig ook, is voor mij wezenlijker dan het doen van een wetenschappelijke ontdekking.’
| |
Visie op de wereld
Niettemin wordt Goldschmidts perspectief op de wereld gestuurd door de wetenschap, in het bijzonder het denken over evolutie. Hij gebruikt deze doctrine als een historisch verklaringsmodel voor het begrijpen van het gedrag van dier en mens. Regelmatig belicht hij zijn onderwerpen ook vanuit een etnografische invalshoek, deels gebaseerd op een meer traditioneel antropologische betrokkenheid bij het ‘andere’ en alles wat onder het juk van de moderniteit met uitsterven bedreigd wordt. Tegelijk is hij sceptisch over een eenzijdig wetenschappelijke blik op mens en wereld. Tegen interviewster Elisabeth Lockhorn (2001) zegt hij hierover: ‘Alleen maar wetenschap, daar zit voor mij toch te weinig poëzie in. Er zijn maar weinig momenten dat wetenschap mij kan ontroeren.’ Deze opvatting wijst op zijn esthetische gerichtheid en ontvankelijkheid voor kunst en literatuur. Naast een analytische, systematische omgang met de dingen verraadt het werk van Goldschmidt een hang naar melancholie, een gevoeligheid voor en solidariteit met wat in de tijd verloren gaat.
| |
| |
| |
Stijl
Deze dubbele gerichtheid komt eveneens tot uitdrukking in de stijl. Het proza van Goldschmidt wordt steevast gekenmerkt door enerzijds helderheid en logische analyse en anderzijds een milde, bespiegelende toon. De subjectieve dimensie ervan krijgt onder meer gestalte in het gebruik van een anekdote (zoals aan het begin van Wegkijken) of een persoonlijke inschatting (‘Bij [...] voel je een oprechte bezorgdheid over hun lot.’). Een enkele keer grijpt de schrijver naar dichterlijke taal, zoals op de eerste bladzijde van Oversprongen: ‘Het krioelt hier van de krabbetjes, die wel wat op Chinese karakters lijken.’ Maar het taalgebruik is doorgaans eerder zakelijk en nuchter dan beeldend. Strategieën zoals humor, zelfironie en understatement dragen bij aan het relativerende gehalte van het proza.
| |
Verwantschap
Het werk van Goldschmidt is verwant aan dat van andere Nederlandse essayisten die zich in brede zin op natuur, cultuur en wetenschap oriënteren, zoals Rudy Kousbroek of Hugo Brandt Corstius. Maar er bestaat ook gelijkenis met werk van K. Schippers en Arthur Lehning, vooral qua toon en in de aandacht voor kunst en literatuur. Inhoudelijk gezien vormen de essays over biologie van D. Hillenius een bron van inspiratie.
| |
Traditie
Het werk sluit bovendien aan bij het sinds de jaren negentig sterk opgekomen genre van de literaire non-fictie. Hierin wordt met literaire middelen en kunstgrepen over ‘feitelijke’ zaken geschreven vanuit een autobiografische, verhalende, historische, journalistieke of wetenschappelijke benadering. Als literaire non-fictie over Afrika vertoont Darwins hofvijver parallellen met Terug naar Kongo (1987) van Lieve Joris en Een mond vol glas (1998) van Henk van Woerden. Tegelijk is het een boek over de grenzen van de intellectuele bemoeienis met de wereld, en als zodanig past het in de traditie van literaire werken die met meer of minder distantie kennisvergaring en het wetenschappelijke bedrijf thematiseren. Bekende voorbeelden hiervan uit de romankunst zijn Nooit meer slapen (1966) van W.F. Hermans en Het Bureau (1996-2000) van J.J. Voskuil.
| |
Kunstopvatting
In ‘Inpakken of uitpakken?’ (Oversprongen) reflecteert Goldschmidt overigens zelf op het karakter van de traditie waartoe zijn werk behoort. Hij verwijst naar de intrinsieke spanning tussen enerzijds verslaglegging en informatieoverdracht en an- | |
| |
derzijds aspecten die te maken hebben met vorm, stijl en verbeelding. Waar een literair auteur meer lagen wil aanbrengen om iets ‘in te pakken’ en de science-writer - de schrijver van wetenschappelijke non-fictie - de dingen al analyserend probeert ‘uit te pakken’, is de schrijver van literaire non-fictie iemand die zijn onderwerp ‘tegelijkertijd probeert in en uit te pakken’. Het is deze dubbele beweging die kenmerkend is voor een meer literaire essaypraktijk. Daarbij dient men de behandelde problemen juist ‘niet tot op het bot’ te analyseren, terwijl idealiter de lezer vanaf de eerste bladzijde ‘in de eigen belevingswereld van de schrijver’ belandt. Goldschmidt verwijst naar Hillenius als ‘misschien wel de eerste die voor de biologie een territoriumpje in de literatuur heeft veroverd’. Deze darwinistische kunstopvatting, schrijven als strijd om een eigen territorium in de literatuur, is natuurlijk ook van toepassing op zijn eigen benadering.
| |
Kritiek
Het debuut van Goldschmidt is niet of nauwelijks door literaire critici besproken, vermoedelijk omdat men het primair als een wetenschappelijke studie heeft beschouwd. Zo is de bespreking in NRC Handelsblad afkomstig van een bioloog, die vooral oog heeft voor de behandelde kennis. Aan het einde van zijn bespreking constateert hij dat Darwins hofvijver meer dan een ‘lijvig collegedictaat’ is: ‘het is ook proza’. Zou men het boek moeten ‘determineren’, dan behoort het volgens deze bespreker tot het nieuwe ‘boekengenus’ van de ‘bio-thriller’. De recensent van de New York Times Book Review legt echter vanaf het begin de nadruk op het literaire belang van het boek: ‘It stands head and shoulders above the predictable genre of eco-gloomies, and is in large part a work of literature.’ Hij verwijst in dit verband vooral naar de geslaagde verweving van reisverhaal en biologisch verslag en het aantrekkelijke ik-personage.
Oversprongen is wel uitvoerig vanuit literair perspectief van commentaar voorzien en werd ook uiterst positief beoordeeld. Zo spreekt Trouw van een ‘verrukkelijk boek’ en De Groene Amsterdammer merkt op dat de auteur een ‘meester’ is ‘in het nauwkeurig kijken’. Criticus Hans Warren schrijft dat Goldschmidt het essay ‘nieuw leven’ inblaast en dat zijn zinnen ‘altijd geladen’ zijn.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
Met Darwins hofvijver en de essays uit Oversprongen heeft Goldschmidt binnen een paar jaar naam gemaakt als auteur. Dit blijkt onder meer uit herdrukken, vertalingen en bekroningen. In lezingen, kranteninterviews en andere mediaoptredens heeft hij bovendien geregeld de mogelijkheid gekregen om zijn visie of gezichtspunten uit te werken en nader toe te lichten. Ondanks het relatief theoretische gehalte van zijn werk, voorziet zijn persoonlijke en stilistisch verzorgde benadering van abstracte, artistieke en biologische onderwerpen in een behoefte bij lezers.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In zijn werk besteedt Goldschmidt gaandeweg wellicht iets meer aandacht aan kunst en cultuur, al blijven daarbij de verhouding met de natuur en het belang van zorgvuldige waarneming vooropstaan. Wegkijken is hiervan een illustratie, maar ook De eilandbaron (2006). Dit essay gaat over een bezoek aan Insel Hombroich in Duitsland, een museumeiland waar men heeft gestreefd naar harmonie tussen de tentoongestelde kunst en de natuurlijke omgeving. In een elegante, freewheelende stijl laat Goldschmidt zien hoe de artistieke objecten en de omringende natuur op hem inwerken tijdens zijn bezoek aan de paviljoens. De beleving van het licht en allerlei zintuiglijke indrukken zijn daarbij evenzeer van belang als de getoonde objecten, mede doordat er inderdaad veelal sprake is van een overtuigende integratie van kunst en omgeving. Bij het verlaten van een van de paviljoens, zo schrijft hij, ‘scheerde vlak boven het water van de rustig stromende rivier een iriserend blauwe ijsvogel. Even later vond dit blauw zijn vervolg in de nog intensere monochroom blauwe werken van Yves Klein die bij elkaar hingen in een prachtig, geheel aan zijn werk gewijd zaaltje.’
Het leggen van dit soort verbanden is kenmerkend voor de essayistische benadering van Tijs Goldschmidt, en De eilandbaron maakt duidelijk dat openheid en ontvankelijkheid daarbij essentieel zijn. De waarnemer moet zich losweken van het bekende en zich verlaten op beleving en eigen indrukken. Hierdoor ontstaat ruimte voor het zien van nieuwe samenhang, andere patronen. Of het nu gaat om kunst of om diergedrag, waarneming dient het doel van inzicht, het blootleggen van kennis over de werkelijkheid. In een interview vertelt hij op jongere leeftijd veel te hebben gegraven op archeologische
| |
| |
vindplaatsen (ten tijde van de aanleg van de metro in Amsterdam). Daarbij specialiseerde hij zich in knopen en kon hij op zeker moment uitmaken of een knoop uit 1680 of uit 1690 dateerde. Het onderzoek van de wetenschapper in Darwins hofvijver kan men ook opvatten als onthulling, als het opgraven van een verhaal verborgen onder de waterspiegel, maar daardoor niet minder werkelijk of actueel. Evenzo schrijft de gedreven essayist die Goldschmidt is met maar één doel: om nieuwe kennis en meer inzicht op te diepen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Tijs Goldschmidt, An ecological and morphological field study on the haplochromine cichlid fishes of Lake Victoria. Leiden 1989, Rijksuniversiteit, Academisch proefschrift. |
Tijs Goldschmidt, Darwins hofvijver. Een drama in het Victoriameer. Amsterdam 1994, Prometheus, E. (3e herziene druk: 1995; 6e druk met nawoord: 1997; 7e druk: 1998, Ooievaar pocket; ge druk: 2004, Bert Bakker, Pantheon) |
Tijs Goldschmidt, Oversprongen. Beschouwingen over cultuur en natuur. Amsterdam 2000, Prometheus, EB. (2e druk: 2002, Ooievaar pocket; 3e druk: 2004, Bert Bakker, Pantheon) |
Tijs Goldschmidt, De andere linkerkant. Links en rechts in de evolutie. Amsterdam 2003, Athenaeum - Polak & Van Gennep, E. |
Tijs Goldschmidt, De bijenchoreograaf. Amsterdam 2004, Athenaeum - Polak & Van Gennep, E. |
Tijs Goldschmidt, Wegkijken. Een selectie uit het Spaarnestad Fotoarchief. Amsterdam 2004, Athenaeum - Polak & Van Gennep, E. |
Tijs Goldschmidt, Letterhout. Oude en nieuwe ficties over de wildernis (coreferaat bij Van der Leeuwlezing). In: Amitav Ghosh, Verhalen uit het wild. Over de natuur en de politiek van de bossen. Amsterdam 2005, Volkskrant boekenfonds, pp. 57-87, E. |
Tijs Goldschmidt, De eilandbaron. Amsterdam 2006, Athenaeum, Polak & Van Gennep, E. |
Tijs Goldschmidt, De neushand. In: Aristoteles e.a., Bloed vlees & botten. Het beest in Aristoteles. Groningen 2007, Historische Uitgeverij, pp. 18-23, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Marc van den Broek, Met zijn neus op de evolutie. In: de Volkskrant, 1-10-1994. (over Darwins hofvijver) |
Wim Wormser, Drama in het Victoriameer. In: Eindhovens Dagblad, 26-10-1994. (interview over Darwins hofvijver) |
Mark Glotzbach, Hoe de ‘man met de emmer’ het Victoriameer verwoestte. In: Haagsche Courant, 29-11-1994. (over Darwins hofvijver) |
Menno Steketee, Kannibaal nijlbaars. In: NRC Handelsblad, 7-1-1995. (over Darwins hofvijver) |
Bert Claerhout, Ekosysteem onder stress. Hoe nijlbaarzen de Afrikaanse samenleving veranderen. In: De Standaard, 9-3-1995. (over Darwins hofvijver) |
Tom Rooduijn, Tijs Goldschmidt over de ontwrichting van een ecosysteem. Een woestijn met hier en daar een hamburgertent. In: NRC Handelsblad, 14-10-1995. (interview over Darwins hofvijver) |
Theodor Holman, [column]. In: Het Parool, 25-10-1995. (over jeugd auteur) |
[Anoniem], Bioloog Tijs Goldschmidt werd schrijver omdat hij niet aan schilderen toekwam. In: Vrij Nederland, 4-11-1995. |
Ernst Jan Rozendaal, Goldschmidt zag Darwins hofvijver. Wat nooit door iemand werd gezien. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16-2-1996. (interview) |
Mark Ridley, The sun sets on the cichlids. A Dutch scientist tells how the fishes he was studying met extinction. In: The New York Times Book Review, 1-12-1996. (over de Engelse vertaling van Darwins hofvijver) |
Robert Anker, Van kippen en baseballpetjes. In: Het Parool, 12-5-2000. (over Ocersprongen) |
Aleid Truijens, Verlegen dieren. In: de Volkskrant, 12-5-2000. (over Oversprongen) |
Hans Warren, Stijl en informatie bij Goldschmidt in ideale balans. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-5-2000. (over Oversprongen) |
T. van Deel, Literatuur helpt het stekelbaarsjesonderzoek. In: Trouw, 20-5-2000. (over Oversprongen) |
Gerrit Jan Zwier, [Oversprongen]. In: Leeuwarder Courant, 9-6-2000. |
Pieter van Os, [Oversprongen]. In: De Groene Amsterdammer, 10-6-2000. |
Herman Jacobs, De leerzame leesbaarheid van een nieuwsgierige bioloog. Kijken is het begin van alles. In: De Morgen, 16-6-2000. (over Oversprongen) |
Gerard Janssen, Kijken spinnen televisie? In: Vrij Nederland, 8-7-2000. (over Oversprongen) |
Jan Desmet, Vis kijkt animatiefilm. In: De Standaard, 7-9-2000. (over Oversprongen) |
Liesbeth Wytzes, ‘Kwaad worden, daar kan ik helemaal niks van’. In: Elsevier, 14-10-2000. (interview) |
Elisabeth Lockhorn, Tijs Goldschmidt: ‘Ik hou van schoonheid die zich verschanst in mislukking’. In: Elisabeth Lockhorn, Geletterde mannen. Interviews. Amsterdam 2001, pp. 252-266. (interview) |
Marja Pruis, Idioten schromen niet. In: De Groene Amsterdammer, 18-8-2001. (interview) |
Hans Renders, Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. In: Het Parool, 20-11-2003. (over De andere linkerkant) |
Rick de Gier, Zondag converseert Zomergasten-presentator Joost Zwagerman met Tijs Goldschmidt. Over hem laat de Gids alvast een paar derden aan het woord. In: VPRO Gids, 12-8-2004. |
106 Kritisch lit. lex.
september 2007
|
|