| |
| |
| |
Esther Gerritsen
door Geertrui Marks-van Lakerveld
1. Biografie
Esther Gerritsen (geboren op 2 februari 1972) groeide op in Gendt in de buurt van Nijmegen, in een rooms-katholiek gezin. Na twee jaar opleiding Dramatherapie in Nijmegen vervolgde ze haar studie aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Daar studeerde ze in 1996 af in twee richtingen, Dramaschrijven en Literaire vorming. Sindsdien schrijft ze toneelteksten en proza. Haar eerste verhaal, ‘Stil zijn in het wild gewemel’, verscheen al in 1995, nog tijdens haar studie, in het literaire tijdschrift Zoetermeer. Later publiceerde ze in Rails en de Volkskrant.
Gerritsen schreef toneelteksten voor Het Syndicaat, Toneelgroep Amsterdam, Victoria, Het Gasthuis en Keesen & Co. Voor het stuk ‘Gras’ kreeg ze in 1999 de Nederlands-Duitse Jeugdtheaterprijs. Ze won in 2001 en in 2008 de Nederlands-Duitse Jeugdtheaterprijs in Duisburg. Voor haar hele toneelwerk ontving ze in 2001 het Charlotte Köhler-stipendium.
In 2004 werd haar de Halewijn-literatuurprijs van de stad Roermond toegekend. De roman Normale dagen werd in 2005 bekroond met de Dif/BNG Prijs. Haar toneelteksten zijn vertaald in het Duits, Engels, Frans, Portugees, Chileens en Bulgaars.
Esther Gerritsen is getrouwd, woont in Amsterdam en heeft een dochter.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Esther Gerritsen gebruikt de (literaire) taal om haar denkexperimenten uit te voeren, maar beseft dat dezelfde taal het denken ook in de weg staat. Het is immers niet zeker dat de verbanden die in de taal worden gesuggereerd in de werkelijkheid bestaan. In de verhalenbundel Bevoorrecht bewustzijn (2000) en de romans Tussen Een Persoon (2002), Normale dagen (2005) en De kleine miezerige god (2008) zijn de belangrijkste personages denkers, onderzoekers, vragers. Alles staat ter discussie. Twijfel is de motor, zekerheid bestaat niet. Ze voeren een voortdurende strijd tegen de vanzelfsprekendheid waarmee de dagelijkse dingen ervaren worden. Ze lijden aan het gewoel in hun hoofd en aan een staat van overbewustzijn die tussen henzelf en de wereld staat. Ze weten dat ze de werkelijkheid waarin ze moeten overleven met hun denken geweld aandoen, maar ze genieten er ook van. Denken en schrijven zijn nauw verbonden. Dezelfde onderwerpen, variërend van heel concreet, vaak huishoudelijk van aard, tot abstract filosofisch keren telkens terug in hun gesprekken, maar vooral in hun gedachten.
Ook de huishoudelijke obsessies en overwegingen hebben een filosofische inslag en dragen bij tot de vervreemding en de essentiële eenzaamheid waarvan het werk is doortrokken. Esther Gerritsen is gefascineerd door het beroep van huisvrouw. In haar toneelstuk ‘De Huisvrouw’ komt een vrouw tot het inzicht dat je om gelukkig te zijn niets moet verlangen. Het huishouden structureert haar dag en biedt houvast. Maar de tijd tussen het schillen van de laatste aardappel om elf uur en de thuiskomst van haar man om half zes moet ze overbruggen. Deze periode van wachten moet zeer precies worden ingezet, zodat haar man exact op de climax thuiskomt.
Als Dominique, de hoofdpersoon van De kleine miezerige god, naar Amerika is vertrokken, treft haar vriend Kris haar huis aan in een dwangmatige smetteloze ordelijkheid. ‘Dit was geen huis van een vrouw die het allemaal had losgelaten, (...). Dit was het huis van een vrouw die heel erg haar best deed’, verzucht hij. Maar in ‘Dingen’ in Bevoorrecht bewustzijn staat de hoofdpersoon in haar brandschone opgeruimde badkamer, kijkt naar het
| |
| |
lijnenspel en huilt om de ‘prachtige ordening der dingen waarvan zij nooit deel zal uitmaken’. Haar denken, vragen en verlangen zullen altijd tussen haar en de dingen staan.
Ook in het verhaal ‘Geroosterd brood’ biedt het vastklampen aan huishoudelijk werk geen troost. Een vrouw gaat in bed liggen en probeert even niemand te zijn, maar ze blijft denken: ‘Ik ben zo iemand die midden op de dag in bed kruipt’. Ze weet dat je maar één kant op kimt, maar ze probeert toch onder haar leven uit te komen.
Gerritsens personages willen het liefst ‘niemand zijn’. Ze willen oplossen, bevrijd worden uit de maalstroom van hun solipsistische denken, maar daarvoor zou de onverbiddelijke tijd stil moeten staan. Tijd is voor hen dan ook een obsessie. Gerritsen strijdt tegen een wereld waarin de dagen niet nieuw zijn, waarvan het heden al lang geleden is vastgelegd en waarin ‘je je leven bevestigt met je leven’, zoals ze het formuleert in het titelverhaal uit Bevoorrecht bewustzijn. In ‘Half november’ (uit dezelfde bundel) verzucht de ik-persoon na het bestellen van koffie met appelgebak: ‘Laat het gebak niet komen. Ik vind het genoeg om me erop te verheugen. Ik hoef het zelfs niet te proeven. (...) Ik hoef mijn ouders niet gelukkig oud te zien worden met het risico dat... Laat mijn kinderen maar zitten. Ik vind het goed genoeg dat we ze willen (...) Eindig hier maar.’
Zodra het verlangen in het heden wordt vervuld, begint de neergang die het gevolg is van de meedogenloze tijd, die uiteindelijk onontkoombaar naar de dood leidt. In de korte roman Tussen Een persoon, over een vrouw die uit angst voor verandering, op de verhuisdag besluit niet te vertrekken, zien we dezelfde gedachte. ‘En we vinden het goed dat we ouder worden. (...) Wij geven het leven onze toestemming voor zijn onomkeerbare weg. Zodat het lijkt alsof het pas na onze toestemming zijn weg vervolgt.’
| |
Relatie leven/werk / Kunstopvatting
Gerritsen schrijft over zaken waar ze zelf mee bezig is. Ondanks de onmiskenbaar autobiografische elementen in de uiterlijke gebeurtenissen, zegt ze zelf in een interview in Opzij: ‘Mijn boeken gaan over gedachten en gedrag waar ik zelf in het dagelijks leven last van heb, alleen de gebeurtenissen zijn niet de mijne.’ Ze ziet haar personages niet zozeer als wezens van vlees
| |
| |
en bloed, maar meer als dragers van gedachten. ‘Voor mij is fictie de beste manier om tot de werkelijkheid door te dringen. In fictie kun je een paar dingen isoleren en daardoor heel nauwgezet onderzoeken.’
| |
Visie op de wereld
De ik-persoon in Tussen Een Persoon is net als Esther Gerritsen een kind van de jaren zeventig, opgegroeid met de Amerikaanse soaps Dallas en Dynasty en met boeken vol voorbeelden van mislukte levens, gemiste kansen en verkeerde keuzen in een cultuur waarin televisiebeelden de verhalen hebben vervangen. Haar partner is groot geworden met Pipo de Clown en met kinderverhalen waarin het goed afloopt, waarin Billie Turf aan het eind zijn taart wel krijgt. In het verschil in literaire opvoeding zoekt ze een verklaring voor de kloof tussen haar eigen tobberigheid en de montere levenshouding van haar vriend. Zij mist de mythologie van verhalen met een oorsprong en een zinvol doel. Het zoeken naar zin en vooral naar verlossing is een rode draad in het werk.
In het verhaal ‘Bevoorrecht bewustzijn’ verklaart de bekende Britse neuroloog Oliver Sacks (1933) de goddelijke visioenen van de middeleeuwse mystica Hildegard van Bingen uit migraine, die in een zogenaamd ‘bevoorrecht bewustzijn’ een extatische inspiratie kan bewerkstelligen. Maar, vraagt ze zich af, is dit misschien toch volgens Gods wil? ‘Er zou een geheime ordening kunnen zijn, maar we zijn blind.’
Maar misschien zijn we niet allemaal even blind. Mensen interpreteren de wereld en de anderen vanuit hun eigen bewustzijn. Voor psychiatrische patiënten en demente bejaarden heet dit bewustzijn verstoord. Mogelijk zien hoogbegaafden, autistische savanten of mensen met het syndroom van Asperger meer dan normale mensen. Gerritsen is sterk geboeid door egodocumenten en non-fictie over ziektegeschiedenissen op het terrein van de zogenaamde ‘romantische neurologie’, de menselijke kant van neurologische afwijkingen. Paranoia en geestelijk verval, zoals dat zich voltrekt bij dementie of Alzheimer, komen dan ook veelvuldig in haar werk voor. Maar het gaat bij Gerritsen niet alleen om hoe mensen met een afwijking kunnen functioneren in de alledaagse werkelijkheid, ook schrijft zij over het denken en het gedrag van mensen die in extreme
| |
| |
omstandigheden terechtkomen als concentratiekampen. Zij benadrukt daarbij zowel de rol van de beulen als die van de slachtoffers.
| |
Thematiek
In het verhaal ‘Mijnheer Teste’, vermoedelijk gebaseerd op de biografie Iris (1998) die John Bayley schreef over zijn vrouw Iris Murdoch, verliest een dementerende vrouw die altijd schoonmaakte en opruimde de greep op haar omgeving. Ze laat alleen nog sporen na, het huis vult zich met onsamenhangende rotzooi. Ze is onderweg, maar nergens naartoe. Haar ik bestaat niet meer. In De kleine miezerige god is het leven in een psychiatrische kliniek en een verpleeghuis een belangrijk motief. Dominiques moeder heeft Alzheimer. De televisie in het verpleeghuis staat aan, zonder geluid en de bewoners zitten als losse elementen met elkaar in de ruimte. In de kliniek waarin Dominique en Kris werken, zijn de patiënten verstrikt in een ‘onterecht, overbodig, lastig of te aanwezig bestaan’. Ze geloven in hun angsten en laten geen buitenstaander toe in hun theorieën, waarbinnen alleen zij de spelregels bepalen.
Lucie uit Normale dagen troost zich met de gedachte dat haar angsten normaal zijn, je leest toch zo vaak over mensen die in supermarkten gevaren zien opdoemen, die niet slapen uit angst voor de oneindigheid van het heelal, ze is de enige niet. Intussen bestrijdt ook zij haar angsten met het dwangmatig en rigoureus categoriseren van haar spullen. Elk papiertje zou gearchiveerd moeten zijn in een perfect systeem. Als de ik-figuur in Tussen Een Persoon ten slotte in de beursberichten, de weerberichten, de contact- en overlijdensadvertenties en het nieuws zichzelf herkent, kan ze alles weg doen. ‘Een mens heeft maar zo weinig nodig. (...) Uiteindelijk heb ik ook de fotoalbums weggebracht naar de containers hier in de straat. En ook de dozen met brieven en dagboeken. (...) Mijn leven zal geen logische gevolgtrekking meer zijn.’
| |
Visie op de wereld / Thematiek
Het zoeken naar een God die misschien verlossing en zin zou kunnen geven wordt een steeds belangrijker thema. In een van de verhalen constateert de hoofdpersoon dat ze in de waarheid gelooft. De mensen zijn afgedwaald van de kudde of de hele kudde is afgedwaald van die Ene, de herder is ze allemaal kwijt. Maar als je gelooft dat iets waar is, dan hoef je niet meer te
| |
| |
denken, dan ben je verlost. ‘Het denken is de zondeval (...) gaat het door het hoofd van een vrouw die bijkomt uit een narcose.’ In Tussen Een Persoon bekent de ik-figuur dat ze de visie van geloofsfanatici op het Laatste Oordeel deelt. De schepping verkeert in barensnood en wacht op het moment waarop God de aarde opnieuw zal scheppen. Lucie vraagt zich in Normale dagen vertwijfeld af of ze bang is voor een externe instantie die haar leven beoordeelt; bij de communie tijdens de uitvaartmis van haar grootvader voelt ze zich ongemakkelijk als ze zich wijs maakt dat ze een ‘onbelangrijke’ hostie haalt. Meedoen is het erkennen van de kerk met het ‘lijden van de man aan het kruis’ en dus van de zonden. Maar niet geloven knaagt ook.
In De kleine miezerige god wordt het thema religie verder uitgewerkt. In een interview zegt Gerritsen dat haar godje haar boek is ingeslopen als een grapje, een getuige die Dominique ziet als ze haar demente moeder bezoekt en die haar een licht gevoel geeft. Maar als ze steeds meer ongenoegen in hem projecteert, wordt hij een miezerige en machteloze getuige. Dan zoekt ze haar toevlucht in de religieuze Blue Grass-muziek met Bill Monroe en Ralph Stanley als idolen. Nadat ze een niet levensvatbaar kindje heeft gebaard, dat ze tot de geboorte ‘de komende’ heeft genoemd, luistert ze aandachtig naar de Blue Grass-teksten waarin de menselijke zonde vergoelijkt wordt en wanhoop en leed bij God worden neergelegd. Als ze in Amerika de swingende muziek hoort, lopen de tranen over haar wangen. Ze wordt rustig als ze meezingt hoe Jezus lijdt aan het kruis en eenzaam is omdat zijn vader hem heeft verlaten. Als dit zingen al zoveel verlossing geeft, wat moet het geloven dan niet betekenen? Ze zet haar kleine god aan de kant, maar de verlangde religieuze openbaring blijft uiteindelijk uit. Het denken veroorzaakt weer angst. De Blue Grass-muziek blijkt net als de kleine miezerige god een onbetrouwbaar surrogaat. Ze kan het denken terugdringen, zoals ook alcohol en seks dat kunnen, maar blijvende verlossing geeft ze niet.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Gerritsen was, ook al schreef ze al verhalend proza, aanvankelijk vooral bekend als schrijfster van theaterteksten met vaak absurde dialogen met een flinke dosis zwarte humor erin. Bij toneel gaat het vooral om de onderlinge verhoudingen tussen de
| |
| |
personages en de plot In verhalend proza kunnen de innerlijke monologen van de hoofdpersonen beter beschreven worden en is er meer ruimte voor essayistische passages. De nadruk valt meer op de verhouding van een persoon tot zichzelf, zoals de titels Bevoorrecht bewustzijn en Tussen Een Persoon laten zien.
Voor Gerritsen is haar derde boek, Normale dagen, een omslagpunt. Ze neemt afstand van de toneeltaal. Bestaat Tussen Een Persoon nog uit een gedachtegang die als een lange monoloog op papier is gezet, Normale Dagen bevat volop concrete scènes met mensen van vlees en bloed. Opmerkelijk is dan wel weer dat deze roman gaat over een vrouw, Lucie, die een toneelstuk schrijft. Over Timothy McVeigh, de Oklahoma City Bomber. Lucie houdt zich obsessief bezig met zijn laatste uren in de gevangenis. Ze leeft in Amerika, in een denkbare wereld, die gestoffeerd is met onbenullige televisiebeelden. Als haar grootvader op sterven ligt, keert ze terug naar het dorp aan de Waal waar ze jaren niet is geweest. Ze wordt daar geconfronteerd met de zichtbare wereld van haar grootouders, die uitsluitend uit normale dagen bestaat. Het drama in haar directe omgeving vervangt langzamerhand het grote wereldgebeuren als het belangrijkste materiaal voor haar toneelstuk.
Ook al analyseert Gerritsen in deze roman nog veelvuldig, toch geeft ze haar filosofische denkbeelden nu een fictionele vorm. Steeds meer probeert ze haar personages te confronteren met andere mensen, gebeurtenissen en de buitenwereld. In De kleine miezerige god zet ze deze lijn voort. Dominique bevindt zich in verschillende ruimten en milieus, met personages die herkenbaar zijn beschreven en sprekend worden ingevoerd. De schrijver beschrijft haar met enige ironische afstand en het perspectief ligt niet meer uitsluitend bij één hoofdpersoon. Meer dan de andere verhalen biedt De kleine miezerige god, ook al door de aangrijpende gebeurtenissen, identificatiemogelijkheden.
| |
Techniek
In Tussen Een Persoon zegt de ik-figuur: ‘Ik ben een te empathisch mens. Ik vermoord ze (mijn vrienden) met mijn inlevingsvermogen. Ik maak mij elk verhaal eigen’ Ook Gerritsen doet dat in haar proza. Of ze nu in de eerste, de tweede of de derde persoon vertelt, de lezer ziet alles door en in het hoofd van de verteller. Ook als, zoals in ‘Mijnheer Teste’, de registrerende verteller
| |
| |
buiten het verhaal staat, wordt hij met zijn selectie en commentaar eigenlijk het belangrijkste personage. Dat in ‘Greenwich achttienvierennegentig’ de gedachten van Bourdin geprojecteerd worden door de verteller blijkt overduidelijk uit zinnetjes als: ‘Ooit moet de toekomst ook voor hem iets zijn geweest dat voor hem lag.’
Het is dan ook opvallend dat het slot van De kleine miezerige god vanuit het gezichtspunt van Kris, de vriend van Dominique, wordt verteld. Hij is therapeut in een psychiatrische inrichting. Hij is ons steeds voorgesteld als lelijk en wat onbehouwen, maar ook als een man die goed met patiënten overweg kan en twaalf jaar lang een depressieve vriendin heeft gehad. Door de ogen van deze ‘buitenstaander’ zien we eerst haar huis en vervolgens Dominique zelf als ze naar Amerika is gevlucht. ‘Kris had het allemaal gezien,’ staat er. Hij observeert Dominique zonder dat zij het weet. De lezer ziet haar nu door zijn ogen: een spichtig meisje met roodverbrande schouders dat voorovergebogen en bewegingloos naar het podium tuurt en het ritme niet kan pakken. Als het publiek vertrekt, gaat zij weer zitten, roerloos, deerniswekkend. Samen met Kris wacht de lezer op een beweging, hoe klein ook, die aanleiding kan zijn om naar haar toe te gaan. Het einde blijft open, maar ten opzichte van het eerdere werk lijkt deze perspectiefwisseling een opening naar ontsnapping uit het solipsisme van Gerritsens eerdere proza.
| |
Stijl
Gerritsen bedient zich veelvuldig van korte zinnetjes, die vaak met een voegwoord beginnen en waarin de persoonsvorm ontbreekt. Op de innerlijke monologen heeft deze staccatovorm vaak een laconiek effect. Daarnaast maakt Gerritsen veelvuldig gebruik van herhaling, waarmee ze het obsessieve van het denken benadrukt. ‘Ik rijd in een grijze Pontiac door de buitenwijken van Washington DC’ en ‘Ze reed in een grijze Pontiac door de buitenwijken van Washington DC, zei ze tegen zichzelf’ zijn voorbeelden van zinnen die binnen een paar bladzijden een keer of vier min of meer letterlijk herhaald worden. Het illustreert haar voortdurende neiging buiten zichzelf te treden en zich zo te verdubbelen in een actor en een observator. Zo leeft en denkt ze tussen één en dezelfde persoon. We zien dergelijke herhalingen telkens terug.
| |
| |
Zoals je van een toneelschrijfster kunt verwachten, schrijft Gerritsen levensechte en geestige dialogen. De gesprekken worden vaak hilarisch op de momenten waarop doordrammerige rationalisering en analyse afketsen op onbegrip of irritatie bij de gesprekspartner.
| |
Verwantschap / Traditie
In 1995, nog tijdens haar studie, publiceerde Esther Gerritsen haar eerste verhaal ‘Stil zijn in het wild gewemel’ in het literaire tijdschrift Zoetermeer. Dat tijdschrift was een spreekbuis voor de zogenaamde Generatie Nix, een verzamelnaam voor een aantal jonge Nederlandse schrijvers die in de jaren negentig debuteerden. Dit generatiebegrip wordt gebruikt om te verwijzen naar het werk van Ronald Giphart, Arnon Grunberg en Joost Zwagerman. Hun realistische en op de actualiteit gerichte proza heeft vaak een nihilistische thematiek. De auteurs schrijven zwartromantische teksten als verweer tegen de dictatuur van de tijd die de afschrikwekkende volwassenheid naderbij brengt. De onderwerpen zijn meestal alledaags. Popcultuur, drugs en seksualiteit zijn belangrijke motieven.
Het latere proza van Gerritsen vertoont enige verwantschap met dat van vrouwelijke schrijvers als Connie Palmen, Désanne van Brederode en Maria Kessels, met name in het filosoferen over fundamentele levensvragen en de combinatie van huiselijkheid en een hoge abstractiegraad. Net als Anneke Brassinga in haar bundel Hapschaar (1998), combineert Gerritsen het hilarische met de ernst van het bestaan. De humor en de groteske situaties doen soms aan Renate Dorrestein denken.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Vanaf Bevoorrecht bewustzijn is Esther Gerritsen in de literaire kritiek, onder meer door Mark Cloostermans, Arjan Peters en Jeroen Vullings, een auteur genoemd met een opmerkelijk talent. De lezers van het literaire jaarboek Boek-Magazine kozen haar op grond van deze bundel in 2006 als één van de tien beste Nederlandstalige prozaschrijvers van onder de veertig. In het juryrapport van de Dif/BNG Prijs 2005 werden haar onmiskenbare eigen toon, haar onafhankelijke denken, de vervreemding en haar meesterschap in minimal art geprezen.
Vullings spreekt van ‘hoogst muzische omcirkeling van ambigu gevoel’. Lydeke van Beek (recensent van het calvinistische tijdschrift Wapenveld) is vooral geraakt door de inhoud van De
| |
| |
kleine miezerige god als een roman over schuld en vergeving, eenzaamheid en geborgenheid. Er zijn ook critici die zich vervelen bij het gepeuter in het eigen gedachtegoed op de vierkante millimeter. Zo is Marja Pruis zeer negatief over Gerritsens eerste twee boeken. Pieter Steinz laakt het gebrek aan uiterlijke gebeurtenissen en de te cerebrale personages, die niet tot leven zouden komen.
Het oordeel in de kritiek blijkt sterk afhankelijk van de affiniteit met het genre. Voor liefhebbers daarvan is Esther Gerritsen een opmerkelijk talent met een eigen geluid en veel humor, van wie tot nu toe ieder volgend boek het vorige overtreft. Met haar zorgvuldig gekozen titels heeft ze er in ieder geval voor gezorgd dat ze de lezers geen knollen voor citroenen verkoopt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Esther Gerritsen, Victorine, een monoloog. In: Zoetermeer, nr. 7, 1996, pp. 6-7, T. |
Esther Gerritsen, Larger than Life. In: Zoetermeer, nr. 7, Amsterdam 1996, pp. 41-43, V. |
Esther Gerritsen, Mijn. In: Zoetermeer, nr. 10, 1997, pp. 29-32, T. |
Esther Gerritsen, Is dit een kapstok? Scènes uit een gezin. Amsterdam 1997, Buitenkunst, T. |
Esther Gerritsen, Bevoorrecht bewustzijn. Breda 2000, De Geus, VB. |
Esther Gerritsen, Gewoon. Krommenie [2001], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. |
Esther Gerritsen, Verschrikkelijke boom. Krommenie [2001], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. |
Esther Gerritsen, Lovesongs. Krommenie [2001], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. |
Esther Gerritsen, Drie theaterteksten. Amsterdam 2002, International Theatre & Film Books, T. (hierin zijn opgenomen Gras (1999), Dit is een monoloog voor een jongen die er niet uitziet en die bovendien of bovenal een heel onsympathiek karakter heeft (2000) en Alles (2002)) |
Esther Gerritsen, Tussen Een Persoon. Breda 2002, De Geus, R. |
Esther Gerritsen, Dit is een monoloog voor een jongen die er niet uitziet en die bovendien of bovenal een heel onsympathiek karakter heeft. Krommenie [2003], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Drie theaterteksten) |
Esther Gerritsen, Toneel: 1999-2003. Breda 2004, De Geus, T. (hierin zijn opgenomen Huisvrouw (1999), Het geeft niet (2000), Een vriendelijk stuk over aardige mensen (2002), Monoloog van een paard (2002), Hoe komt het kalf bij zijn maat (2003), Seks & eten (2003)) |
Esther Gerritsen, Lijk. Amsterdam 2003, Stichting Lira, T. |
Esther Gerritsen, De dag en de nacht en de dag na de dood. Amsterdam 2004, Stichting Lira, T. |
Esther Gerritsen, Een vriendelijk stuk over aardige mensen. Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Toneel 1999-2003) |
Esther Gerritsen, Het geeft niet. Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Toneel 1999-2003) |
Esther Gerritsen, Hoe komt het kalf bij zijn maat? Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Toneel 1999-2003) |
Esther Gerritsen, Huisvrouw. Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Toneel 1999-2003) |
Esther Gerritsen, Monoloog van een paard. Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Toneel 1999-2003) |
Esther Gerritsen, Seks & eten. Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, T. (opgenomen in Toneel 1999-2003) |
Esther Gerritsen, Normale dagen. Breda 2005, De Geus, R. |
| |
| |
Esther Gerritsen, Door jou, of ‘Een nieuw toneelstuk van Peter Witjes’. Amsterdam 2006, Keesen & Co, T. |
Esther Gerritsen, De kopvoeter. Amsterdam 2007, Stichting Lira, T. |
Esther Gerritsen, De kleine miezerige god. Breda 2008, De Geus, R. (licentieuitgave: Den Haag 2009, Stichting Uitgeverij XL, 1530) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Daphne Meijer, Toneelpersonages houden elkaar in stand. In: Het Parool, 14-4-2000. (over Bevoorrecht bewustzijn) |
Arjan Peters, Je kunt geen dag in je leven overslaan. In: de Volkskrant, 2-6-2000. (over Bevoorrecht bewustzijn) |
Yra van Dijk, Iets onmogelijks proberen, dat is het enige leuke. In: de Volkskrant, 22-12-2000. (over Bevoorrecht bewustzijn) |
Arnold Heumakers, Vervreemding is de sleutel. In: NRC Handelsblad, 17-8-2001. (over Bevoorrecht bewustzijn) |
Judith Janssen, Iets veranderen is een beetje sterven. In: de Volkskrant, 7-11-2002. (over Tussen Een Persoon) |
Arnold Heumakers, Ik wil jouw sleur niet worden. In: NRC Handelsblad, 22-11-2002. (over Tussen Een Persoon) |
Pam van der Veen, ‘Het onvolmaakte kan ik niet accepteren’. In: Volkskrant magazine, 22-3-2003. (interview) |
Dirk Leyman, Een onbehaaglijk zwijgen. In: De Morgen, 25-10-2005. (over Normale dagen) |
Said El Haji, De symboliek van willekeur. In: Passionate Magazine, jrg. 12, nr. 4, juli-augustus 2005, pp. 30-35. (over Normale dagen, interview) |
Arjan Peters, Stiltes kunnen ook een uitspraak zijn. In: de Volkskrant, 30-9-2005. (over Normale dagen) |
Mark Cloostermans, De lelijke eend keert terug. In: De Standaard, 22-9-2005. (over Normale dagen) |
Marja Pruis, Langzaam lezen. In: De Groene Amsterdammer, 30-9-2005 (over Normale dagen) |
Pieter Steinz, Gelouterd door het stille leven. In: NRC Handelsblad, 14-10-2005. (over Normale dagen) |
Jeroen Vullings, Allemaal doodgoeie mensen. In: Vrij Nederland, 9-10-2005. (over Normale dagen) |
Elsbeth Etty, Doordraven tot het uiterste. In: NRC Handelsblad, 30-12-2005. (over Normale dagen) |
Nelleke Kemps, Exotische vogel op het boerenerf. In: Boek-delen, jrg. 3, nr. 1, januari 2006. (over Normale dagen) |
Vivian de Gier, De neurotische trekjes van schrijfster Esther Gerritsen. In: Opzij, jrg. 34, nr. 5, mei 2006, pp. 24-29. (interview) |
Arjan Peters, Met een urn naar Ralph Stanley. In: de Volkskrant, 19-9-2008. (over De kleine miezerige god) |
Janet Luis, Alles krijgt zijn keerzijde. In: NRC Handelsblad, 25-9-2008. (over De kleine miezerige god) |
Bas Belleman, Een godje tegen de eenzaamheid. In: Trouw, 25-9-2008. (over De kleine miezerige god) |
Jurgen Tiekstra, Het goede leven van Esther Gerritsen. In: Friesch Dagblad, 4-10-2008. (over De kleine miezerige god) |
Marja Pruis, Hij stierf voor ons. In: De Groene Amsterdammer, 10-10-2008. (over De kleine miezerige god) |
Teunis Bunt, Een onmachtige god is niet voldoende. In: Nederlands Dagblad, 17-10-2008. (over De kleine miezerige god) |
Alpita de Jong, Esther Gerritsen. Worstelingen met (on)zekere afloop. In: Boek-delen essays 2. Leidschendam 2008. (over de thematiek van Esther Gerritsen) |
Arjan Peters, Afrekening met de halfzachtheid. In: de Volkskrant, 19-12-2008. (over De kleine miezerige god) |
Jelle van Riet, Nieuwjaarskaart naar de hemel. In: De Standaard, 2-1-2009. (over De kleine miezerige god, interview) |
Lydeke van Beek, De kleine miezerige God, Esther Gerritsen. In: Wapenveld, jrg. 59, nr. 4, augustus 2009, pp. 37-38. (over De kleine miezerige god). |
118 Kritisch lit. lex.
september 2010
|
|