| |
| |
| |
Ida Gerhardt
door R.L.K. Fokkema en Rudi van der Paardt
1. Biografie
Ida Gardina Margaretha Gerhardt werd op 11 mei 1905 te Gorcum geboren. Haar vader was directeur van de plaatselijke ambachtsschool, een energiek man, die later promotie maakte door benoemingen als directeur van grotere scholen, respectievelijk te Schiedam en Rotterdam. Haar moeder stamde uit een orthodox boerengeslacht, was moeilijk in de omgang (speciaal tegen Ida), bleek een psychotische aanleg te hebben en is ook in een psychiatrische kliniek opgenomen. Ida had een oudere zuster, Truus (1899-1960), die nu als dichteres is vergeten, maar bij haar debuut werd bejubeld, en een veel jongere zuster, Mia (1918-1988), later hoogleraar te Utrecht in de vergelijkende literatuurwetenschap.
In het openbaar heeft zij er nooit over gesproken, maar uit een postuum gepubliceerde brief is gebleken dat zij een ouder broertje had, dat op jeugdige leeftijd is gestorven; haar moeder had gehoopt dat haar derde kind diens plaats zou innemen. Dat Ida een ‘ongewenst’ kind was, heeft zij herhaaldelijk laten blijken. Geen wonder dat de relatie van Ida tot haar moeder verstoord was.
In Rotterdam bezocht zij het Erasmiaans gymnasium. Een van haar leraren klassieke talen was de dichter J.H. Leopold (1865-1925), die haar geniale aanleg ontdekte en met haar als gelijke over poëzie sprak. Hoewel hun vriendschap uiteindelijk werd verbroken door ziekelijke achterdocht van de kant van Leopold (hij rekende haar tot de grote groep mensen die hem wilde schaden), is Gerhardt haar leraar altijd blijven vereren; als dichteres en vertaalster is zij blijvend door hem beïnvloed. Na
| |
| |
haar eindexamen ging zij in 1924 klassieke talen studeren in Leiden, maar na een huiselijke twist werd zij door haar ouders gedwongen het jaar daarop in Utrecht de studie voort te zetten. Onder meer door veel ziekte was de Utrechtse tijd voor haar geen succes, al was er een lichtpunt: zij trof er haar oudklasgenote Marie van der Zeyde, die er Nederlands studeerde. Het werd een hechte vriendschap, die een leven zou duren.
Toen zij in 1933 (dus laat) afstudeerde, was er niet direct een baan in het onderwijs - waar haar hart naar uitging - beschikbaar. Pas in 1936 kreeg zij haar eerste aanstelling als lerares klassieke talen: een tijdelijke betrekking op het Stedelijk Gymnasium te Groningen. In 1939 kreeg zij een volledige baan aan het Gemeentelijk Lyceum in Kampen, waar zij ook ging wonen. In 1951 vertrok zij naar Bilthoven, omdat haar gevraagd was op de Werkplaats van de onderwijsvernieuwer Kees Boeke een gymnasiale afdeling op te zetten. In 1963 werd zij om gezondheidsredenen afgekeurd en ging zij met vervroegd pensioen.
In 1967 verhuisde zij, samen met Marie van der Zeyde, met wie zij sinds 1956 samenwoonde, naar Eefde, een plaats die zij uitgezocht hadden vanwege de rust en het prachtige rivierenlandschap. Lange tijd bleef zij met grote inzet aan haar poëzie werken en, samen met haar levensgezellin, aan de vertaling van De Psalmen (1972), die voornamelijk in Ierland, hun tweede vaderland, tot stand is gekomen. Geleidelijk gingen beiden fysiek, maar ook psychisch (vrienden uit de laatste jaren schetsen evidente paranoia) achteruit. Marie van der Zeyde overleed op 9 maart 1990. Het jaar daarop werd Ida Gerhardt overgebracht naar het verpleegtehuis Berkelstaete te Wamsveld, alwaar zij op 15 augustus 1997 overleed.
Hoewel zij met regelmaat zich beklaagde over gebrek aan waardering voor haar werk, is Ida Gerhardt vaak onderscheiden. Het eerste blijk van waardering kwam van de Universiteit van Utrecht, die in 1942 haar cum laude toekende voor haar dissertatie: een vertaling van Lucretius' De rerum natura, boek I en V, met een uitvoerige inleiding over de vertaaltraditie van deze auteur. In 1945 kreeg zij voor Het veerhuis de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letter- | |
| |
kunde. Driemaal ontving zij de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam: in 1956 voor Het levend monogram, in 1962 voor De hovenieren in 1971 voor De ravenveer. In 1968 kreeg zij de Martinus Nijhoffprijs, speciaal voor haar vertaling van Vergilius' Georgica (die overigens al in 1949 was verschenen, dus een ‘inhaalslag’). Voor haar gehele oeuvre werd zij verschillende malen bekroond; in 1967 met de Marianne Philipsprijs, in 1970 met de Culturele Prijs van de Gemeente Arnhem, in 1979 met de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (een onderscheiding die slechts eens in de vijftien jaar een dichter/schrijver te beurt valt) en eveneens in ïgjg met de P.C. Hooftprijs. Ida Gerhardt werd tweemaal koninklijk onderscheiden. In 1972 werd zij benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau; in 1981 werd zij officier in dezelfde orde.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
In 1940 debuteert Ida Gerhardt met de gedichtenbundel Kosmos, een bundel die wordt herdrukt in Het veerhuis (1945). In deze bundel ziet de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde aanleiding Ida Gerhardt de Van der Hoogtprijs toe te kennen. De toekenning lokt protest uit van de Criterium-dichters Vasalis, Hoornik en Aafjes, die in een open brief menen dat Gerrit Achterberg in aanmerking had moeten komen voor de aanmoedigingsprijs. Staat de poëzie van Ida Gerhardt eerst in de schaduw der oorlogsjaren, dan in die van Achterberg, volgende bundels vallen in de schaduw van de poëzie der Vijftigers die tussen 1950 en 1960 alle aandacht op zich weet te richten. De bundels mogen zich nochtans verheugen in stille bewondering, maar Ida Gerhardt krijgt pas ruime publieke waardering wanneer uitgeverclassicus Johan Polak kosten noch moeiten spaart voor de (her)uitgave van het werk.
Afgezien van de nieuwe bundels die bij hem sinds 1970 verschijnen, zorgt hij in 1971 voor de derde druk van Kwatrijnen in opdracht (1947), in 1972 voor de derde druk van De hovenier (1961) en in 1973 voor de derde druk van Het levend monogram (1955). Ten slotte verschijnt in 1978 onder de titel Vroege verzen een heruitgave van de vijf vroege bundels (Kosmos, Het veerhuis, Buiten schot (1947), Sonnetten van een leraar (1951) en De argelozen (1955)). Zoals de herdruk van de Georgica-vertaling (1949) in 1969 de classici de ogen opent, zo betekent deze uitgave de definitieve doorbraak van Ida Gerhardt, die zo lang zonder de publiciteit te zoeken op erkenning van haar talent heeft moeten wachten. Kunstredacteur K.L. Poll bekent in N.R.C. Handelsblad (12-1-1979) dat hij pas nu voor het eerst kennis genomen heeft van de poëzie van Ida Gerhardt. De lectuur ervan is hem een openbaring: ‘Achteraf kom ik allerlei medebewonderaars tegen die zeggen: O ja wist je dat niet? Nee, moet ik dan antwoorden, dat wist ik niet.’ De waardering vindt haar toppunt in 1979 wanneer de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde Ida Gerhardt bekroont met de Prijs voor Meesterschap voor haar gehele oeuvre, waaronder niet alleen haar gedichten begrepen worden maar ook haar dissertatie en andere
| |
| |
vertalingen. Onder die vertalingen neemt de vertaling uit het Hebreeuws van de Psalmen een bijzondere plaats in.
De bekroning geschiedt dit keer onder algemene bijval. Dit betekent overigens niet dat haar poëzie van een absolute grootheid is: binnen de conventies van vandaag is deze poëzie vooral uitzonderlijk. De bijzondere positie is te danken aan de omstandigheid dat haar poëzie-opvatting - die tevens een levensbeschouwing is - in tegenstelling staat tot wat thans gangbaar is. Destijds hebben dichters als Bloem, Nijhoff en A. Roland Holst niet zo in het openbaar van deze poëzie getuigd, omdat dit werk geheel en al past binnen de poëzieconventies van het verleden. Nu toont Ida Gerhardt in een tijd waarin de meest verscheiden poëzie-opvattingen bestaan, dat er ‘poëzie van allure geschreven kan worden die volop staat in de poëtische traditie’, zoals het juryrapport bij de toekenning van de Meesterschapsprijs zegt.
| |
Kunstopvatting
Het titelgedicht van haar debuut Kosmos geeft reeds de poëzie-opvatting van Ida Gerhardt, waarvan zij sindsdien niet is afgeweken. In het voltooide gedicht vindt zij de ‘wetten van wisseling en wederkeering’ terug, die in de natuur gelden. De groei van het gedicht vergelijkt ze met die van een plant. Zoals een plant langzaam, vorm na vorm, groeit, zo ontstaat, woord voor woord, het gedicht waarin ten slotte ‘het diepst verlangen tot rust wordt in het woord’. In de vorm van het gedicht is ‘het trillende ingevangen’. Het vers is spiegeling van de natuur, zowel in de zin van weerspiegeling als bespiegeling. Het ‘overvele’ zoekt het gedicht in zijn eenheid samen te vatten en het is de taak van de dichter het gaaf en onverloren te doen zingen in de klankrijke taal van het vers. De natuur bevat een zin, die de dichter heeft te ontraadselen. Ook voor Ida Gerhardt is (het boek van) de natuur een woud van symbolen dat heenwijst naar een andere werkelijkheid en raadselachtige correspondenties bevat met het eigen leven. Een voorbeeld daarvan is ‘De eenling’ uit Het sterreschip:
Dwalend over het barre rotsenzadel
stootte ik op een onverwacht gewas.
En ik zag dat het een akanthus was.
Zijn eigenmachtig eeuwenoude adel
| |
| |
had zich tot in de nerf gehandhaafd. Een
die stug de ingeschapen wet voltrok:
te breken naar het licht dwars door de steen.
Acht schachten stoelden op zijn wortelstok.
Een warse plant, met zon en maan alleen.
| |
Thematiek
Aandachtigheid en soberheid zijn de bondgenoten in het streven naar inlossing van het verlangen, naar delging van heimwee en pijn, naar de verwezenlijking van de droom en het op aarde onbereikbare geluk. Licht en water zijn de voornaamste symbolen die de dichter richten bij het schrijven van ‘der aarde schoonste spiegel, het gaaf gedicht’. Zij blijft daarbij als kind blind geloven in het Hollands landschap:
om licht waarbij geen licht ter wereld haalt,
de geur van water om uw havenhoofden,
een aalscholver die op een ducdalf daalt.
Ida Gerhardt weet zich geroepen tot ‘spiegelen en vertolken’, zij legt zichzelf ‘de tucht’ op ‘waarvan geen wereld weet: ballingschap tot het vers’. Zij is hierom een vreemdeling op aarde, een bijwoner, die op doortocht is naar het Andere waarvan de weerschijn in de natuur aanwezig is en in het gedicht aanwezig moet worden gesteld. Zij weet ‘te zijn verbonden met Hem, die zich in 't land en in ons hart ontvouwt’. De beoefening der dichtkunst is een zware gang die gaat ‘van het praegnant begin, de vlam van drift ontstoken, tot strenge en kuise arbeid en beloken beluist'ren van een goddelijk verband’.
| |
Visie op de wereld
Wanneer het gedicht ‘voltooid, bewegend leven’ is, ziet zij dat in verwondering aan, beleeft zij er de hoogste vreugde aan, en is zij dankbaar gestemd jegens Hem ‘wie tot arbeid boog en zó zijn zegen heeft gegeven’. Aandacht voor de vele vormen der natuur loopt parallel met aandacht voor de vorm van het gedicht en de taal. Het gedicht is dan ook vaak onderwerp van beschouwing en steeds blijkt dat zij het ziet als een ‘in zichzelf geordend geheel’, als een kristal, als een wereld. In de verantwoording van de heruitgave Vroege verzen zegt ze het onomwonden: ‘Ten aanzien van Kosmos is het wellicht nodig te zeggen, dat deze term is gebruikt in de betekenis van: zinvol geordend en naar zijn ingeschapen aard functione- | |
| |
rend geheel. Dat geldt dan voor de wereld als totaliteit, voor het afzonderlijk organisme, maar evenzeer voor het voldragen kunstwerk, waarin zich dezelfde wetten laten herkennen.’ In haar kijk op de wereld ontwaart ze dus nergens toevalligheden; de opzet die zij in de wereld vermoedt en ontdekt, vindt een equivalent in de opzettelijkheid van haar poëzie, ‘de strofe en haar trotse zomen’. Erbinnen en erbuiten ‘gaat van het toevallige niets om’. Het gedicht ‘Morgenschemering’ uit Vijf vuurstenen spreekt van deze overwinning van de kosmos op de chaos:
Een samenhang ontraadselen
met donker stokkend pogen.
De dageraad zien naderen.
Hóóg, hóóg boven vermogen
eenzaam het vers behalen.
| |
Traditie
Deze instelling van beschikbaarheid als instrument en van zelftucht (bij haar een mengeling van bijbelse levensvisie en klassieke scholing), en haar poëzieconceptie plaatsen Ida Gerhardt in de traditie van dichters rond het tijdschrift De Beweging (1905-1919) als Geerten Gossaert, Nijhoff en A. Roland Holst en in het voetspoor van Leopold en Achterberg. Binnen deze traditie past de poëzie van Ida Gerhardt voor zover zij de essentie van de klassieke vorm niet ziet in het volgen van traditionele wetten, maar in de aanvaarding van de discipline. Het gaat bij haar in wezen niet om het kopiëren van een natuurpatroon, maar om een onderschikking van het persoonlijk lotgeval aan een bovenpersoonlijke overlevering. Zuiverheid van gevoel en taal, geduld en bescheidenheid, gevoel voor maat en verhoudingen, dat zijn de klassieke kwaliteiten van Ida Gerhardts beste gedichten. Het zijn tegelijk ook de stenen des aanstoots voor critici die deze zelftucht meer zien op het vlak van het ernstig tijdverdrijf dan op het plan van de poëzie, of die het strakke metrum en het woordgebruik uit een archaïsche wereld vinden stammen, waarmee zij niet de minste voeling hebben.
| |
Thematiek
De strenge opvatting van het dichterschap is gebaat bij het
| |
| |
isolement. Daar gedijt de beschikbaarheid voor de ontvangst der zingevende tekens het best. Dit isolement is een vreemdelingschap uit bekommernis om de dreigende afbraak van klassieke en bijbelse waarden. De poëzie van Ida Gerhardt wil ook verkondiging zijn van het oude erfgoed, wat haar al evenzeer tot een uitzonderlijk fenomeen maakt in deze tijd waarin menigeen het geloof afzweert. Deze idealiserende poëzie houdt Holland ook een waarschuwende spiegel voor, wat het duidelijkst tot uitdrukking komt in Kwatrijnen in opdracht:
De erfenis der meesters slecht beheerd,
het ambacht van de kunstenaar verleerd,
het hoog geheim verraden in de herberg: -
De vlam gedoofd, de kracht der jeugd verteerd.
| |
Relatie leven/werk
Wanneer deze poëzie zich niet afspeelt in het Hollandse (rivieren)landschap, dan is zij gesitueerd in een ongerept Ierland, dat eens het klassieke erfgoed in de kloosters bewaarde, of in een antieke omgeving waar soberheid en eenvoud deugden zijn. In deze ruimtes leven nog de herinneringen, glinsteren de tekens, die persoonlijke ervaringen doen vervagen, die de kinderjaren doen vergeten, die het mogelijk maken een ongemakkelijk heden te doorstaan. In deze ruimtes kan Ida Gerhardt aarden. Daarvan leggen de (13) gedichtenbundels die tot op heden zijn verschenen een ondubbelzinnig en autobiografisch getuigenis af, zoals ‘Het schip’ uit Het sterreschip laat zien:
Er kwam een schip gevaren;
het kwam van Lobith terug,
met grint en rivierzand geladen.
Het richtte zijn boeg naar de brug.
De scheepsbel was helder te horen,
de brugwachter kwam al in zicht;
een halfuurslag viel van de toren.
Het schip voer door schaduw en licht.
Met boegbeeld en naam kwam het nader,
de ophaalbrug ging omhoog;
| |
| |
een deining liep door het water
dat tegen de schoeiing bewoog.
Er stond een kind op de kade
- ik was het, ik was nog klein -
het had niets meer nodig op aarde
om volkomen gelukkig te zijn.
| |
| |
Gerhardt weet zich geroepen tot ‘spiegelen en vertolken’, zij legt zichzelf ‘de tucht’ op ‘waarvan geen wereld weet: ballingschap tot het vers’. Zij is hierom een vreemdeling op aarde, een bijwoner, die op doortocht is naar het Andere waarvan de weerschijn in de natuur aanwezig is en die in het gedicht aanwezig moet worden gesteld. Zij weet ‘te zijn verbonden met Hem, die zich in 't land en in ons hart ontvouwt’. De beoefening der dichtkunst is een zware gang die gaat ‘van het praegnant begin, de vlam van drift ontstoken, tot strenge en kuise arbeid en beloken beluist'ren van een goddelijk verband’.
| |
Visie op de wereld
Wanneer het gedicht ‘voltooid, bewegend leven’ is, ziet zij dat in verwondering aan, beleeft zij er de hoogste vreugde aan, en is zij dankbaar gestemd jegens Hem ‘wie tot arbeid boog en zó zijn zegen heeft gegeven’. Aandacht voor de vele vormen der natuur loopt parallel met aandacht voor de vorm van het gedicht en de taal. Het gedicht is dan ook vaak onderwerp van beschouwing en steeds blijkt dat zij het ziet als een ‘in zichzelf geordend geheel’, als een kristal, als een wereld. In de verantwoording van de heruitgave Vroege verzen zegt ze onomwonden: ‘Ten aanzien van Kosmos is het wellicht nodig te zeggen, dat deze term is gebruikt in de betekenis van: zinvol geordend en naar zijn ingeschapen aard functionerend geheel. Dat geldt dan voor de wereld als totaliteit, voor het afzonderlijk organisme, maar evenzeer voor het voldragen kunstwerk, waarin zich dezelfde wetten laten herkennen.’ In haar kijk op de wereld ontwaart ze dus nergens toevalligheden; de opzet die zij in de wereld vermoedt en ontdekt, vindt een equivalent in de opzettelijkheid van haar poëzie, ‘de strofe en haar trotse zomen’. Erbinnen en erbuiten ‘gaat van het toevallige niets om’. Het gedicht ‘Morgenschemering’ uit Vijf vuurstenen spreekt van deze overwinning van de kosmos op de chaos:
Een samenhang ontraadselen
met donker stokkend pogen.
De dageraad zien naderen.
Hóóg, hóóg boven vermogen
eenzaam het vers behalen.
| |
| |
| |
Traditie
Deze instelling van beschikbaarheid als instrument en van zelftucht (bij haar een mengeling van bijbelse levensvisie en klassieke scholing), en haar poëzieconceptie plaatsen Gerhardt in de traditie Van dichters rond het tijdschrift De Beweging (1905-1919) als Geerten Gossaert, Nijhoff en A. Roland Holst en in het voetspoor van Leopold en Achterberg. Binnen deze traditie past de poëzie van Gerhardt voor zover zij de essentie van de klassieke vorm niet ziet in het volgen van traditionele wetten, maar in de aanvaarding van de discipline. Het gaat bij haar in wezen niet om het kopiëren van een natuurpatroon, maar om een onderschikking van het persoonlijk lotgeval aan een bovenpersoonlijke overlevering. Zuiverheid van gevoel en taal, geduld en bescheidenheid, gevoel voor maat en verhoudingen, dat zijn de klassieke kwaliteiten van Gerhardts beste gedichten. Het zijn tegelijk ook de stenen des aanstoots voor critici die deze zelftucht meer zien op het vlak van het ernstig tijdverdrijf dan op het plan van de poëzie, of die het strakke metrum en het woordgebruik uit een archaïsche wereld vinden stammen, waarmee zij niet de minste voeling hebben.
| |
Thematiek
De strenge opvatting van het dichterschap is gebaat bij het isolement. Daar gedijt de beschikbaarheid voor de ontvangst der zingevende tekens het best. Dit isolement is een vreemdelingschap uit bekommernis om de dreigende afbraak van klassieke en bijbelse waarden. De poëzie van Ida Gerhardt wil ook verkondiging zijn van het oude erfgoed, wat haar al evenzeer tot een uitzonderlijk fenomeen maakt in deze tijd waarin menigeen idealisme afzweert. Dat deze idealiserende poëzie Holland ook een waarschuwende spiegel voorhoudt, komt het duidelijkst tot uitdrukking in Kwatrijnen in opdracht:
De erfenis der meesters slecht beheerd,
het ambacht van de kunstenaar verleerd,
het hoog geheim verraden in de herberg: -
De vlam gedoofd, de kracht der jeugd verteerd.
Wanneer deze poëzie zich niet afspeelt in het Hollandse (rivieren)landschap, dan is zij gesitueerd in een ongerept Ierland, dat eens het klassieke erfgoed in de kloosters bewaarde, of in
| |
| |
een antieke omgeving waar soberheid en eenvoud deugden zijn. In deze ruimtes leven nog de herinneringen, glinsteren de tekens, die persoonlijke ervaringen doen vervagen, die de kinderjaren doen vergeten, die het mogelijk maken een ongemakkelijk heden te doorstaan. In deze ruimtes kan Ida Gerhardt aarden en kan zij zich van haar opdracht ten volle kwijten, zoals dit andere fragment uit ‘Het Sterreschip’ (genaamd Aldebaran, ook de naam van een ster van de eerste grootte in het sterrenbeeld Taurus) laat zien:
[...] Bij uw nadering, Aldebaran,
werd het heden vreemd, ontledigd,
hield een kentering oppermachtig
intocht binnen mijn gedachten
en doorvoer mij een vermoeden
- opgestoten uit de gronden
van het weten ongeweten -
van verborgen samenhangen;
van dat Ene dat moest wezen
in de stuwing van de stromen,
in het trekken van de vogels;
in het in zichzelf gekeerde
oud geheimenis der woorden.
En, verscholen, in mij zelve.
| |
Publieke belangstelling
De belangstelling en waardering voor de poëzie en de vertalingen van de dichteres lijkt na haar dood alleen maar toegenomen. Die ontwikkeling vertoont een opvallende paradox. Aan de ene kant geldt Ida Gerhardt bij vele lezers als het prototype van de traditionele, toegankelijke dichter, die emoties in relatief eenvoudige bewoordingen en klankrijke verzen kan uitdrukken. Daarom is het niet zo verwonderlijk dat zij goed vertegenwoordigd is in Het mooiste gedicht (2000), een bundel met de ‘top honderd’ van de Nederlandse poëzie, van de middeleeuwen tot nu, gebaseerd op het oordeel van lezers. Verreweg haar populairste gedicht - het staat op de derde plaats, na ‘Denkend
| |
| |
aan Holland’ van Marsman en ‘De moeder de vrouw’ van Nijhoff - blijkt ‘De gestorvene’, uit de bundel De slechtvalk. Men treft het, zo niet in zijn geheel, dan toch de eerste strofe, bijzonder vaak in rouwadvertenties aan:
Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
kon uit de dood ik die éne doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan -
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
Voor het vatten van dit gedicht behoeft men inderdaad geen speciale cursus gevolgd te hebben. Dat de eerste regel (en iedere daarvan afgeleide regel) in feite elliptisch is, zal de lezer niet storen. Gerrit Komrij, die ‘De gestorvene’ in zijn essaybundel In Liefde Bloeyende (1998) bespreekt, meent dat de herhaling van het getal zeven wijst op een Bijbelse allusie: het instorten van de muren van Jericho, waar zeven priesters met zeven ramsbazuinen zevenmaal omheen liepen. Afgezien van het feit dat het verband tussen beide onderwerpen niet bijzonder groot is, kan men even goed de zeven zien als een archetypische aanduiding van volheid of volledigheid - en in die richting zullen de meeste lezers de betekenis van het getal wel zoeken.
| |
Kritiek
Met de slotopmerkingen van Komrij kan men het volkomen eens zijn. Het gedicht is een wonder van eenvoudige taal, er komt geen gezocht woord in voor: ‘Met de karigste middelen wordt het hevigste hier gezegd.’ Dat hij zijn (succesrijke) bloemlezing uit Gerhardts poëzie (2001) juist als titel de eerste regel van dit gedicht heeft meegegeven, wijst op een programma: zij bevat veel direct aansprekende gedichten, die men zonder encyclopedie of filosofische scholing kan lezen.
Een geheel andere dichteres komt naar voren in de opvallend
| |
| |
talrijke studies in artikel- of boekvorm, die in de jaren negentig van de vorige eeuw en vooral na de dood van Gerhardt zijn verschenen. Globaal genomen gaat het daarin om drie aspecten van haar poëzie die haar tot erfgename van de geleerde hellenistische (Griekse en Romeinse) dichters stempelen: het hanteren van veelzijdige intertekstualiteit, het verlenen van een poëticale betekenis aan gedichten die ogenschijnlijk niet over poëzie gaan en het aanbrengen van een nauwelijks opvallende, maar bij zorgvuldige analyse zich prijsgevende zorgvuldige structuur van haar bundels.
| |
Traditie
Dat haar werk doordrenkt is van het gedachtegoed van de Bijbel en de klassieke oudheid, is uiteraard al vaak opgemerkt en hierboven ook gememoreerd. Met name de filosofie van Plato, wiens werk zij van jongs af aan bewonderde om de diepgang en de fraaie vormgeving, speelt een grote rol in haar werk, ook waar de lezer het niet direct verwacht. In haar (postuum gepubliceerde) aantekeningen voor een lezing, bestemd voor leerlingen, over eigen werk, Anamnèsis (1998), geeft zij bij de behandeling van het gelijknamige gedicht uit de bundel De slechtvalk sleutels tot een interpretatie vanuit platonisch perspectief. Dit is de tekst:
Teruggekomen eer hij werd verwacht,
over de bergen, uit het zuiderland
van akkerstroken en rimpelende Nijl:
de vogel met de rode poten, tureluur.
Ginds heeft, wanneer het oeverriet ontsteeg
het wielend roepen, in zijn ronde boot
van wilgenribben en huid de Nijlvisser
het kenterend getij gespeurd en weet gehad
en niet gehad, van kleuren van een land
dat hij nooit zag: een groene uiterwaard,
de planten op een blauw bazalten krib,
de regenwolken waar het licht door breekt.
Het Griekse woord ‘anamnesis’ betekent herinnering; bij Plato heeft de term speciaal betrekking op herinnering uit een voorbestaan: men weet iets wat men ‘normaal’ gesproken niet weten
| |
| |
kan. Zo verklaart de dichteres het vermogen van de tureluur om feilloos zijn lange weg van de Nijl naar (laten we zeggen) de IJssel te vinden. De meeste lezers zullen dit vermogen van de vogel instinct noemen en de gedachte aan Plato nogal gezocht vinden. Maar dan moet men letten op de beschrijving van de Nijlvisser: ook hij heeft weet (of niet) van dat verre noordelijke land, waarheen de vogel vertrekt. Juist die paradox ‘weet gehad/en niet gehad’ - die bij Ida Gerhardt opvallend vaak voorkomt - is relevant voor de platonische strekking van het gedicht. Het betekent dat de visser iets weet van wat hij nog nooit heeft gezien: hier is de ‘anamnesis’ werkzaam. Als men het thema van het gedicht als volgt omschrijft: dat het althans sommigen gegeven is zich iets te binnen te brengen dat niet geweten is, dan ligt het voor de hand de tekst ook als een symbool van Gerhaxdts poëtica te lezen. De dichteres heeft vaak verklaard nooit de indruk te hebben zelf een gedicht te maken, maar door te luisteren op papier te krijgen: het lijkt dan alsof de tekst er eigenlijk altijd is geweest. Zonder kennis van de notie ‘anamnesis’ was deze dubbele laag van het gedicht ons ontgaan.
Niet altijd impliceert deze antieke intertekstualiteit een uitbreiding van de betekenis van een tekst; er zijn vele soorten allusies, soms wordt niet méér beoogd dan een simpele verwijzing naar een favoriet auteur, die de dichteres bij de lezer bekend veronderstelt, zoals Homerus of Sappho. In haar studie Stralend in gestrenge samenhang (2002) heeft Mieke Koenen die verschillende betekenislagen van antieke allusies zorgvuldig aangegeven. Opvallend resultaat van haar onderzoek is dat blijkt dat het, hoewel Gerhardt op een vertaling van Lucretius is gepromoveerd en Vergilius' Georgica heeft vertaald, vooral de Griekse auteurs (onder meer Homerus, Sappho, Archilochus, Pindarus, Epicurus) zijn, die sporen in haar werk hebben nagelaten. Een onderzoek naar een soortgelijke functie van moderne Nederlandse klassieken (Leopold natuurlijk, maar ook Nijhoff en Achterberg) zou zeker lonend zijn. Aan de invloed van de Bijbel op Gerhardts poëzie is wel hier en daar in de secundaire literatuur aandacht besteed, maar niet in een samenvattende studie.
| |
Techniek
Dat de dichteres sterk hechtte aan de vorm van haar gedichten,
| |
| |
zal geen lezer van haar werk zijn ontgaan. Daarbij kan men zowel denken aan het metrum of de strofebouw (zoals de sapphische strofe), maar ook aan de opbouw van haar gedichten. Vaak heeft zij gekozen voor een cyclische structuur: de twee hierboven geciteerde gedichten zijn inderdaad op die manier gecomponeerd. Zorgvuldige bestudering van de bundels als geheel, zoals die wordt verricht in de reeks monografieën van Frans Berkelmans, heeft aan het licht gebracht dat deze vaak diezelfde cyclische opbouw vertonen. Het mooiste voorbeeld daarvan levert wel de analyse (1997) van Uit de eerste hand, een selectie van vijftien gedichten uit haar oeuvre, die Ida Gerhardt in 1975 heeft gemaakt. Daaruit blijkt dat het achtste gedicht, het ‘zwarte’ zelfportret ‘De erfvijand’ (uit de bundel De hovenier), het middelpunt is van een cirkelvormige structuur, waarbij het eerste en het laatste gedicht (en zo verder) thematisch op elkaar betrokken zijn. Misschien dat de andere, omvangrijkere bundels minder duidelijk deze fascinerende verbanden laten zien, maar dat zij zorgvuldig zijn gecomponeerd, staat nu wel vast.
Men kan zich afvragen of de dichteres zich in dit opzicht een voorbeeld heeft gekozen: de poetae docti uit de Romeinse literatuur bijvoorbeeld of moderne klassieken. Het meest waarschijnlijk is dat zij voor haar bundels met haar grote gevoel voor harmonie, niet eens altijd zo bewust, haar gedichten op een haar zinvol voorkomende manier heeft geordend.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ida G.M. Gerhardt, Kosmos. Santpoort 1940, V/h C.A. Mees, GB. |
Lucretius, De natuur en haar vormen. Boek I en boek V. Vertaling en verantwoording Ida Gardina Margaretha Gerhardt. Kampen 1942, Kok, Dissertatie. (tweede herziene druk Arnhem 1946, Van Loghum Slaterus) |
Ida G.M. Gerhardt, Het veerhuis. Santpoort 1945, V/h. C.A. Mees, GB. |
Ida G.M. Gerhardt, Buiten schot. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, GB. |
Ida G.M. Gerhardt, Kwatrijnen in opdracht. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, GB. (derde druk 1971 Athenaeum-Polak & Van Gennep). |
Vergilius, Het boerenbedrijf. ‘Georgica’. Vertaald door Ida G.M. Gerhardt. Amsterdam 1949, De Bezige Bij, G. (vert.) (tweede druk Den Haag/Amsterdam, 1969, Bert Bakker/Athenaeum - Polak & Van Gennep) |
Ida G.M. Gerhardt, Sonnetten van een leraar. Assen 1951, Van Gorcum, GB. |
Ida G.M. Gerhardt, Het levend monogram. Assen 1955, Van Gorcum, GB. (derde, herziene druk Amsterdam 1972, Athenaeum - Polak & Van Gennep) |
Ida G.M. Gerhardt, De argelozen. Assen 1956, Van Gorcum, GB. |
Ida G.M. Gerhardt, De hovenier. Assen 1961, Van Gorcum, GB. (derde, herziene druk, Amsterdam 1972, Athenaeum - Polak & Van Gennep) |
Ida G.M. Gerhardt, De slechtvalk. Den Haag/Amsterdam 1966, Bert Bakker/Polak & Van Gennep, GB. (tweede druk Amsterdam 1972, Athenaeum - Polak & Van Gennep). |
Ida Gerhardt, De ravenveer. Amsterdam 1970, Athenaeum - Polak & Van Gennep, GB. |
Ida Gerhardt, Twee uur: de klokken antwoordden elkaar. Amsterdam 1971, Athenaeum - Polak & Van Gennep, G. |
Ida Gerhardt, Vijf vuurstenen. Amsterdam 1974, Athenaeum - Polak & Van Gennep, GB. |
De Psalmen. Uit het Hebreeuws vertaald door Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der Zeyde. Wageningen 1972, Katholieke Bijbelstichting, Nederlands Bijbelgenootschap, GB. (vert.) |
Ida Gerhardt, Uit de eerste hand. Amsterdam 1975, Eliance Pers, Bl. |
Ida Gerhardt, Vroege verzen. Amsterdam 1978, Athenaeum - Polak & Van Gennep, GB. (herziene editie van de eerste vijf bundels) |
Ida Gerhardt, Het sterreschip. Amsterdam 1979, Athenaeum - Polak & Van Gennep, GB. |
Ida Gerhardt, Dolen en dromen. Amsterdam/Zutphen 1980, Athenaeum - Polak & Van Gennep/AP. ten Bosch, G. |
Ida Gerhardt, Nu ik hier iets zeggen mag. Amsterdam 1980, Athenaeum - Polak & Van Gennep, EB. |
Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1980, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. (vierde, vermeerderde druk 1989; vijfde druk, in twee delen, 1992; achtste, met
|
| |
| |
vertalingen vermeerderde druk, in drie delen, 1999) |
Ida Gerhardt, De zomen van het licht. Amsterdam 1983, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. |
Ida Gerhardt, Kritiek als intimidatie. Een tijdverschijnsel. In: NRC Handelsblad, 3-2-1984, E. |
Ida Gerhardt, Negen verzen van zonsopgang. Amsterdam - Zutphen 1985, Regulierenpers - Hosman & Ten Bosch, GB. (opgenomen in De adelaarsvarens) |
Ida Gerhardt, De adelaarsvarens. Amsterdam 1988, Athenaeum - Polak & Van Gennep, GB. |
Ida Gerhardt, Hoefprent van Pegasus. Een keuze uit de gedichten van Ida Gerhardt. Amsterdam 1996, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Bl. |
Ida Gerhardt, Op zolder gevonden. Zutphen/Sonnega 1997, Ad ten Bosch/Regulierenpers, E. |
Ida Gerhardt, Anamnèsis. Amsterdam 1998, Athenaeum-Polak & Van Gennep, E. |
Ida Gerhardt, Zeven maal om de aarde te gaan. Een keuze uit de gedichten. Samenstelling Gerrit Komrij. Amsterdam 2001, Querido, Bl. (vijfde druk 2005, Singelpockets) |
Ida Gerhardt, Brieven aan Céleste van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde. Bezorgd door Ben Hosman. z.pl. [= Sonnega] z.j. [= 2002], Regulierenpers, Br. |
Ida Gerhardt, Courage! Brieven. Bezorgd door Ben Hosman en Mieke Koenen. Amsterdam 2005, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Br. (bevat ook tot dusverre ongepubliceerde gedichten) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
G.H. 's-Gravesande, Epische en lyrische poëzie. Nieuwe figuren in onze letteren. In: Het Vaderland, 2-6-1940. (over Kosmos). |
Maurits Uyldert, Een gelukkig debuut van Ida Gerhardt In: Algemeen Handelsblad, 8-2-1941. (over Kosmos) |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandsche Letteren. Drie dichteressen. In: De Gids, jrg. 105, nr. 2, 1941, pp. 85-98. (over Kosmos) |
A. Rutgers van der Loeff, Lucretius in Nederland. In: Hermeneus, jrg. 16, nr. 1, september 1943, pp. 11-13. (over haar dissertatie) |
Adriaan Morriën, Bekroonde poëzie II. In: Critisch Bulletin, jrg. 13, nr. 1, januari 1946, pp. 20-24. (over Het veerhuis) |
H. Kuitenbrouwer, Liefdes hecht domein. In: De Linie, 3-10-1947. (over Het veerhuis) |
A. Rutgers van der Loeff, Classieke inspiratie. In: Hermeneus, jrg. 20, nr. 5, januari 1949, pp. 81-84. (over Kosmos en Het veerhuis) |
Frederik Wilhelm van Heerikhuizen, In het kielzog van de Romantiek: studies over nieuwe Nederlandse poëzie. Bussum 1948, pp. 21-22. |
Anthonie Donker, Poging tot vergezicht. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 6, juni 1949, pp. 244-250. (over Het veerhuis en Buiten schot) |
A. Marja, ‘Onderbewuste’ opdracht? In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 6, juni 1949, pp. 250-251. (over Kwatrijnen in opdracht) |
Bert Voeten, Heilige verontwaardiging in de poëzie. Ida M. Gerhardt: ‘Kwatrijnen in opdracht’. In: Haags Dagblad, 7-5-1949. |
F. Bordewijk, Tweeërlei afscheid. Verzen van Muus Jacobse en Ida Gerhardt In: Utrechts Nieuwsblad, 11-6-1949. (over Kwatrijnen in opdracht) |
J. Greshoff, Het dichtwerk van Ida Gerhardt. Veel goedheden, maar geen goede poëzie. In: NRC, 19-11-1949. (over Kwatrijnen in opdracht) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Mijn prachtige, mijn hondse baan. In: Vrij Nederland, 23-6-1951. (over Sonnetten van een leraar) |
C.J. Kelk, Het levend monogram door Ida G. Gerhardt. In: De Groene Amsterdammer, 7-4-1956. |
S. Vestdijk, Triomf der kunstmatigheid. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie. Opstellen over poëzie. Den Haag 1960, pp. 83-92. (over Het levend monogram) |
J. Engelman, De hovenier, hardheid en karigheid tot een kwaliteit. Een nieuwe bundel van Ida Gerhardt In: De Tijd/Maasbode, 13-5-1961. |
Marie H. van der Zeyde, Bij een niet gevierd jubileum. In: NRC, 17-6-1961. (over 25 jaar dichterschap van Ida Gerhardt) |
Marie H. van der Zeyde, De hovenier: jongste bundel poëzie van Ida Gerhardt. Bedachtzame verzen van een te onbekend gebleven dichteres. In: Fries Dagblad, 27-1-1962. |
J. van Doorne, De slechtvalk: nieuwe bundel van Ida Gerhardt. In: Trouw, 2-7-1966. |
G.W. Huygens, In het voetspoor der klassieken. In: NRC, 12-11-1966. (over De slechtvalk) |
Willem Brandt, Kristallen traditionalisme. In: Willem Brandt, Pruik en provo. Amsterdam 1967, pp. 152-155. (over De slechtvalk) |
M. d'Haene-Scheltema, Ida Gerhardt en de klassieke oudheid. In: Hermeneus, jrg. 39, nr. 8, augustus 1968, pp. 276-278. |
Kees Fens, Het boerenbedrijf van Vergiliusrijke vertaling. In: De Volkskrant, 22-3-1969. |
Kees Fens, Verzen uit een gesloten wereld. In: De Volkskrant, 9-5-1970. (over De ravenveer) |
Willem Wilmink, De ravenveer van Ida Gerhardt; poëzie die niet spoedig uit de band valt. In: De Tijd, 11-7-1970. |
Harry van Santvoort, Nieuwe bundel van Ida Gerhardt. ‘Ik heb een aard die ingeklonken is en uitverweerd’. In: De Nieuwe Linie, 11-7-1970. (over De ravenveer) |
Jan van der Vegt, Ida Gerhardt, afwerend maar trefzeker. In: NRC, 25-7-1970. (over De ravenveer) |
| |
| |
Kees Fens, Ida G.M. Gerhardt In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 1, herfst 1970, pp. 107-109. (over De ravenveer) |
Hugo Brems, Een veertiger onder de zeventigers of een zeventiger onder de veertigers. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 8, oktober 1970, pp. 628-629. (over De ravenveer) |
Ben Bos en Harry van Santvoort, Gesprek met Ida Gerhardt In: De Nieuwe Linie, 1-4-1971. (algemene introductie van leven en werk) |
Wam de Moor, Hartstochtelijke belijdenis van Ida Gerhardt: ‘De eerbied voor elkaar is nog altijd niet bereikt’. In: De Tijd, 18-12-1971. (over Twee uur: de klokken antwoordden elkaar en Kwatrijnen in opdracht) |
Kees Fens, Nieuwe gedichten van Ida Gerhardt In: De Volkskrant, 24-12-1971. (over Twee uur: de klokken antwoordden elkaar en Kwatrijnen in opdracht) |
Hella S. Haasse, Een episch gedicht van I. Gerhardt In: Avenue, mei 1972, p. 126. (over Twee uur, de klokken antwoordden elkaar) |
Jacob Groot, Gedichten met de structuur van bloemen. In: Haagse Post, 28-6-1972. (algemene introductie van leven en werk) |
Gabriël Smit, Psalmen vertaald met meesterhand. In: De Volkskrant, 16-9-1972. |
Jan van der Vegt, Ida Gerhardt. Poëzie als geweten. In: Ons Erfdeel, jrg. 15, nr. 4, september/oktober 1972, pp. 103-106. (over de thematiek) |
Wam de Moor, Poëtisch geslaagde psalmvertaling. In: De Tijd, 14-10-1972. |
Hugo Brems, Afscheid van Holland. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 10, december 1972, pp. 774-777. (over thematiek) |
Kees Fens, Een nieuwe psalmvertaling. In: Kritisch Akkoord 1973. Utrecht 1973, pp. 133-139. |
J.W. Schulte-Nordholt, Een nieuwe psalmvertaling. In: Wending, jrg. 28, nr. 2, april 1973, pp. 88-95. |
M.A. Beek, Kanttekeningen bij de psalmvertaling van dr. Ida G.M. Gerhardt en dr. Marie H. van der Zeyde. In: Wending, jrg. 28, nr. 2, april 1973, pp. 96-104. |
Kees Fens, Levend monogram. In: De Standaard, 21-12-1973. |
Kees Fens, De strenge poëzie van Ida Gerhardt Vriendin leest lezer de les. In: De Volkskrant, 9-3-1974. (over De hand van de dichter en Vijf vuurstenen) |
C.J. Kelk, Het onkruid wint het laatste gevecht. De dichteres herkend uit haar werken. In: De Groene Amsterdammer, 17-4-1974. (over Vijf vuurstenen) |
R.L.K. Fokkema, Ida Gerhardt in boek en bundel. In: Trouw, 20-4-1974. (over De hand van de dichter en Vijf vuurstenen) |
M.H. van der Zeyde, De hand van de dichter. Over Ida Gerhardt. Amsterdam 1974. (tweede, geheel herziene druk 1982) (bewonderende levens- en poëzieschets) |
Hugo Brems, De dichteres en haar worgengel. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 2, februari 1975, pp. 136-140. (Over Vijf vuurstenen en De hand van de dichter) |
L.L. Bouwers, Ida G.M. Gerhardt In: Uitgelezen 3. Reakties op boeken. Onder red. van het Chr. Lektuur Centrum. Den Haag 1978, pp. 48-59. |
Gerrit Komrij, Ida Gerhardt: geen mensch als andere menschen. In: Gerrit Komrij, Papieren tijgers. Amsterdam 1978, pp. 114-117. (over De hand van de dichter) |
Willy Spillebeen, Het sterreschip van Ida Gerhardt. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 124, nr. 9, november 1979, pp. 680-686. |
Benno Barnard, Verzen van vroeger. In: In de waagschaal, jrg. 7, nr. 21, 20-1-1979, p. 474. (over Vroege verzen) |
Maria de Groot, In gesprek met Ida Gerhardt In: Wending, jrg. 34, nr. 3, maart 1989, pp. 133-142. |
Maria de Groot, Over ‘Vroege verzen’ van Ida Gerhardt. In: Wending, jrg. 34, nr. 3, pp. 143-147. |
Hans Warren, ‘Het sterreschip’ en ‘Impulsen’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-4-1979. |
Wam de Moor, Het sterreschip als testament. Ida Gerhardt een warse plant, met zon en maan alleen. In: De Tijd, 20-4-1979. |
| |
| |
Kees Fens, Sterreschip. In: De Standaard, 27-7-1979. |
Rein Bloem, Een archaïsche wereld. In: Vrij Nederland, 18-8-1979. (over Het sterreschif) |
Rapport van de jury voor de toekenning van de Prijs voor meesterschap 1979. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde Leiden 1978-1979, Leiden (1980), pp. 112-114. |
K.L Poll, Mijn prachtige, mijn hondse baan. De gedichten van Ida Gerhardt. In: K.L Poll, Het principe van de omweg. Amsterdam 1980, pp. 149-156. |
Hendrik de Vries, Ida Gerhardt: om haar duurst gekochte verzen. In: Hendrik de Vries, Kritiek als credo. Kritieken, essays en polemieken over poëzie. Keuze, samenstelling en toelichting Jan van der Vegt. Den Haag 1980, pp. 157-163. |
Jan van der Vegt, Krachtens ingeschapen moeten: over de poëzie van Ida Gerhardt. In: Ons Erfdeel jrg. 23, nr. 1, januari/februari, pp. 56-73. |
F.L Bastet, Ida Gerhardt: Prijs voor meesterschap. Een feestrede. In: De Revisor, jrg. 7, nr. 1, februari 1980, pp. 46-50. |
Willem Kuipers, Terugtreden wezenlijk voor Ida Gerhardt. In: de Volkskrant, 8-8-1980 (over Nu ik hier iets zeggen mag) |
Wam de Moor, P.C. Hooftprijs voor Ida G.M. Gerhardt. De verhulling van het blootgelegde zelf. In: De Tijd, 15-8-1980. (bespreking van het oeuvre) |
Johan Polak, Poëzie: Ida Gerhardt. Een blijvende ontroering. In: Haagse Post, 17-8-1980. (een persoonlijke getuigenis van haar uitgever) |
Bzzlletin, jrg. 9, nr. 78, september 1980. Themanummer Ida Gerhardt, waarin onder meer: |
Bzzlletin, Frans Berkelmans, Impressie en symboliek in de natuurpoëzie van Ida Gerhardt, pp. 25-30.
Bzzlletin, - Vreugde is verwerkt verdriet, pp. 41-46. (over Het levend monogram) |
Bzzlletin, - De psalmen zoals ze zijn, pp. 61-66. |
|
Bzzlletin, Daan Cartens, Even of er iets was, pp. 47-51. (over de dood in Gerhardts poëzie)
Bzzlletin, - ‘Ida is hoogbegaafd, daar zal niet veel aan te doen zijn’. Leven en (ontvangst van het) werk van Ida G.M. Gerhardt, pp. 3-5. |
|
Bzzlletin, Marco Fondse, In opdracht van de kwatrijnen, pp. 37-40. |
Bzzlletin, Johan Phaff, De geloofsbrieven voor een psalmvertaling, pp. 58-60. |
Bzzlletin, Jan van der Vegt, De keltische gedichten van Ida Gerhardt, pp. 52-57. |
Bzzlletin, F.J.P. Verbrugge, Volmaakt archaïsch, pp. 31-35. |
Karel Soudijn, Harmonie als opgave. In: NRC Handelsblad, 19-9-1980. (over Verzamelde gedichten) |
Maria de Groot, De mythe van Ida Gerhardt. In: Wending, jrg. 35, nr. 10, oktober 1980, pp. 631-636. |
Willem Jan Otten, ‘Poetry is the supreme fiction, Madame’. De opdracht van P.C. Hooftprijswinnares Ida Gerhardt. In: Vrij Nederland, 18-10-1980. (over Verzamelde gedichten) |
Jan van der Vegt, Het ingeklonken lied. De poëzie van Ida Gerhardt. 's-Gravenhage 1980. |
F.L. Bastet, Maria A. Schenkeveld-van der Dussen en Ida Gerhardt, Prijs voor meesterschap 1979. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1979-1980. Leiden 1981, pp. 86-100. (rede, toespraak, dankwoord) |
Willy Spillebeen, Ida Gerhardt Nijmegen 1981. (monografie) |
Huub Beurskens, Een wereld van rust en restauratie. In: De Groene Amsterdammer, 7-1-1981. (over Dolen en dromen) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 31-1-1981. (over Dolen en dromen) |
Ton van der Stap, Geloof me, iedereen kan dichten. In: De Nieuwe Linie, 11-2-1981. (over Dolen en dromen) |
Frans Berkelmans, Ida Gerhardt: het alledaagse in boventijdelijk licht. In: De Tijd, 19-6-1981. (over Dolen en dromen) |
Frank Esper, Beheerd domein. Over de poëzie van Ida Gerhardt. Baam 1982. |
Anneke Reitsma, ‘In de taal zalf verscholen’. Over de poëzie van Ida Gerhardt. Amsterdam 1983. |
| |
| |
Hans Warren, De zomen van het licht, Hellas en Holland. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-2-1983. |
T. van Deel, Onbegrijpelijk dat ik nog besta. In: Trouw, 17-2-1983. (over De zomen van het licht) |
Jaap Goedegebuure, De mythe van de miskenning. In: Haagse Post, 26-2-1983. (over De zomen van het licht) |
Rob Schouten, Wat is die geheimzinnige gave toch? Luidruchtige getuigenis in Ida Gerhardts poëzie. In: Vrij Nederland, 26-2-1983. (over De zomen van het licht) |
Elly de Waard, Laatste bundel van Ida Gerhardt vol vitaliteit. In: de Volkskrant, 11-3-1983. (over De zomen van het licht) |
Karel Soudijn, Toch onbegrijpelijk dat ik nog besta. In: NRC Handelsblad, 8-4-1983. (over De zomen van het licht) |
Guus de Bakker, Eroos in het grensdomein. In: NRC Handelsblad, 17-6-1983. (over De zomen van het licht) |
Frans Berkelmans, Mijn land, mijn volk, mijn taal. Thematiek en opbouw van Ida Gerhardts ‘Kwatrijnen in opdracht’. In: Paul v.d. Heuvel en Piet Simons (red.), Leopold en zijn ‘school’. Bijdragen over J.H. Leopold, F. Schmidt-Degener, L. Gerhardt, N. Donkersloot (A. Donker) en R. Jacobsen. Tilburg 1984, pp. 89-105. |
Rob Schouten, Mag dat/Moogt gij? In: Vrij Nederland, 25-2-1984. (weerlegt kritiek Gerhardt op critici) |
K.L. Poll, De weg door het water. In: NRC Handelsblad, 10-5-1985. (over Verzamelde gedichten, 1985) |
Hans Warren, Een kristal een heelal. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-5-1985. (over Verzamelde gedichten, 1985 en Negen verzen van zonsopgang) |
Freddy de Schutter, Ida Gerhardt aan de sneeuwgrens. In: De Standaard, 26-10-1985. (over Verzamelde gedichten, 1985) |
T. van Deel, Ontstaan uit stille kernen. In: T. van Deel, De komma bij Krol, Amsterdam 1986, pp. 69-74. |
M.H. van der Zeyde, De wereld van het vers. Over het werk van Ida Gerhardt. Amsterdam 1986. (tweede, vermeerderde druk 1998) |
Hans Warren, De wereld van het vers. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-2-1986. |
Aad Nuis, Ida Gerhardt, vinnige boommarter. In: de Volkskrant, 14-2-1986. (over De wereld van het vers) |
Clasine Heering, Nieuwe gedichten van Ida Gerhardt. In: HN/Magazine, 10-12-1988. (over De adelaarsvarens) |
Hans Warren, Kies wat uw beitel niet bevalt. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-12-1988. (over De adelaarsvarens) |
T. van Deel, Speelt het mooist via de band. In: Trouw, 29-12-1988. (over De adelaarsvarens) |
Hans Werkman, Kraakheldere gedichten van Ida Gerhardt. In: Nederlands Dagblad, 4-2-1989. (over De adelaarsvarens) |
H.H. ter Balkt, Gedichten, als daken, zelfs voor ongelovigen. In: Het Parool, 11-2-1989. (over De adelaarsvarens) |
KL. Poll, Gedichten van Ida Gerhardt. Op het rechte pad van de aa. In: NRC Handelsblad, 17-2-1989. (over De adelaarsvarens) |
Anja de Feijter, Bij monde van de stormwind. Een analyse van het gedicht ‘Dodenherdenking’ van Ida Gerhardt. In: D.H. Schram en C. Geljon (red.), Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst. Amsterdam 1990, pp. 127-144. |
Paul Will, Ida Gerhardt. In: Uitgelezen 11. Reacties op boeken. Den Haag 1990, pp. 34-43. (over Dolen en dromen, De zomen van het licht en De adelaarsvarens) |
Anneke Reitsma, Ida Gerhardt, Het sterreschip. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 10, 1991. (analyse en interpretatie) |
Ineke Bulte, ‘Bedenk: er is een ontzegging’. Enkele toelichtingen bij ‘Dolen en dromen’ van Ida Gerhardt. In: Siem Bakker e.a., Het plezier van de tekst. Vijf letterkundige bijdragen. Nijmegen 1991, pp. 93-108. |
Maaike Meijer, ‘En nu haar lichaam moet vergaan, nu is zij in mij opgestaan.’ Ida Gerhardt en de poëtische nagedachtenis aan haar moeder. In: Lover, jrg. 19, nr. 2, juni 1992, pp. 79-85. (over ‘In memoriam matris’ uit Het levend monogram) |
Rudi van der Paardt, 3 november 1979: Ida
|
| |
| |
Gerhardt krijgt de Prijs voor Meesterschap. De klassieke traditie. In: M.A. Schenkeveld -Van der Dussen (hoofdred.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 835-841. (over de toekenning van deze eervolle prijs als indicatie van de stijgende waardering van traditionele poëzie) |
Frans Berkelmans, ‘Stralende aanhef’. Over Kosmos, de eerste bundel van Ida Gerhardt. Egmond-Binnen 1993. (bespreking van alle afzonderlijke gedichten en de structuur van de bundel) |
Sytze Wiersma, Marges van de poëzie. Thule, Eroos en andere grensgebieden bij Ida Gerhardt. In: Frame, jrg. 8, nr. 2, 1993, pp. 126-134. |
Parmentier, jrg. 5, nr. 1, 1993-1994. Themanummer over Ida Gerhardt, waarin onder meer: |
Parmentier, T. van Deel, Realiteitszin bij Ida Gerhardt. Lezing bij de uitreiking van de Literaire Prijs van de Provincie Gelderland, pp. 57-60. |
Parmentier, Ineke Bulte, De poëzie herkend voor wat zij is. Ida Gerhardt en het literaire klimaat, pp. 2-22. (met zeer uitgebreide bibliografie) |
Parmentier, Paul Claes, Winterwende, pp. 23-25. (over het gelijknamige gedicht uit de bundel De adelaarsvarens) |
Parmentier, Vincent Hunink, Over Ida Gerhardt en Vergilius' Georgica, pp. 27-34. |
Parmentier, Anneke Reitsma, ‘Een helderheid van horen en zien.’ Over Dolen en dromen van Ida Gerhardt, pp. 49-56. |
Anneke Reitsma, Ida Gerhardt, Het Veerhuis. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 23, augustus 1994. (analyse en interpretatie) |
Fabian R.W. Stolk, Ida Gerhardt en Achterberg. In: Achterbergkroniek, jrg. 13, 1994, pp. 23-30. |
Willy Spillebeen, Zware grond een laag van tegenstand. Over de poëzie van Ida Gerhardt. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1993, nr. 2-3, pp. 234-245. |
Annelies van Dijk, Poièsis. Over Ida G.M. Gerhardt. In: L. Molenaar (red.), Het Erasmiaans gymnasium na 666 jaar. Rotterdam 1995, pp. 156-175. (over Ida Gerhardt als gymnasiumleerlinge en met name haar relatie met J.H. Leopold) |
Jeroen Kummer, ‘Mijn prachtige, mijn hondse baan’. De dichteres Ida Gerhardt in Kampen. In: Kamper Almanak 1996. Kampen 1996, pp. 137-155. |
Frans Berkelmans, ‘Aan het water’. Over Het veerhuis, de tweede bundel van Ida Gerhardt. Egmond-Binnen 1996. (bespreking van alle afzonderlijke gedichten en de structuur van de bundel) |
Guus Middag, Een dapper dichteres, steil en streng: Ida Gerhardt. In: NRC Handelsblad, 16-8-1997. (necrologie) |
Michaël Zeeman, Strenge poëzie vol landschap en verlangen. In: de Volkskrant, 16-8-1997. (necrologie) |
T. van Deel, Dichterschap als een door God opgedragen taak. In: Trouw, 16-8-1997. (necrologie) |
Jaap Goedegebuure, Een knoestige Sappho. In: HP/De Tijd, 22-8-1997. (necrologie) |
Willem Jan Otten, Eindelijk door het schip gegroet. Bij de dood van Ida Gerhardt. In: Vrij Nederland, 23-8-1997. (necrologie) |
Wam de Moor, Sarren doet het hart verstenen. In: De Gelderlander, 30-8-1997. (necrologie) |
Rita Bonte, ‘Een tussen de naamloos velen’. De Tweede Wereldoorlog in de poëzie van Ida Gerhardt. In: Literatuur, jrg. 14, nr. 4, juli-augustus 1997, pp. 226-234. |
Oek de Jong, Oog voor alles wat oer en eigen is. In: Oek de Jong, Een man die in de toekomst springt. Amsterdam 1997, pp. 159-165. (algemene karakteristiek) |
Frans Berkelmans, Dit ben ik. Over Uit de eerste hand, verzenselectie van Ida Gerhardt. Egmond-Binnen 1997. |
Hans Werkman, Uren uit het leven van Ida Gerhardt. Baarn 1997. (bevat herinneringen aan ontmoetingen met de dichteres, een recensie van De adelaarsvarens en een ‘In memoriam’ van Marie van der Zeyde) |
Anneke Reitsma, ‘Een naam en ster als boegbeeld’. De poëzie van Ida Gerhardt in symbo- |
| |
| |
listisch perspectief. Assen 1998. (literair-historische studie, toegespitst op Het sterreschip) |
Gerrit Komrij, De gestorvene. In: Gerrit Komrij, In Liefde Bloeyende, Amsterdam 1998, pp. 287-289. (analyse van het gelijknamige gedicht uit De hovenier.) |
Gerrit Komrij, De slachtlammeren. In: idem, pp. 290-293. (analyse van het gelijknamige gedicht uit De adelaarsvarens) |
Frans Berkelmans, ‘Blinde groenling’. Over Buiten schot, de derde bundel van Ida Gerhardt. Egmond-Binnen 1998. (bespreking van alle afzonderlijke gedichten en de structuur van de bundel) |
Ad ten Bosch, Gebroken lied. Een vriendschap met Ida Gerhardt. Amsterdam 1999. (bevat brieven en herinneringen) |
Frans Berkelmans, Kwatrijnen, sonnetten en kleengedichtjes. Over drie genrebundels van Ida Gerhardt. Egmond-Binnen 2000. (over Kwatrijnen in opdracht, Sonnetten van een leraar en De argelozen) |
Manfred Horstmanshoff, Mieke Koenen, Maaike van der Mooren en Sander van der Waal (samenst.), ‘Wat ontsprong aan hun verwondering en stralen de millennia doorscheen’. Ida Gerhardt & de Klassieke Oudheid. Catalogus bij een tentoonstelling in de Leidse Universiteitsbibliotheek van 28 februari tot 15 april 2000. Hierin zijn onder meer opgenomen: |
Manfred Horstmanshoff, Mieke Koenen, ‘Wat ontsprong aan hun verwondering en stralend de millennia doorscheen’. Ida Gerhardt (1905-1997) en de Klassieke Oudheid, pp. 8-31. |
Manfred Horstmanshoff, Manfred Horstmanshoff, ‘Tuin van Epicurus’, pp. 38-39. (over het gelijknamige gedicht uit de bundel Het veerhuis) |
Manfred Horstmanshoff, Frans Berkelmans, ‘Zueignung’, p. 51. (over het gelijknamige gedicht in de bundel Sonnetten van een leraar) |
Manfred Horstmanshoff, Sander van der Waal, ‘Vergetelheid’, p. 72. (over het gelijknamige gedicht uit de bundel De zomen van het licht) |
Manfred Horstmanshoff, Rolf Tybout, ‘Het ploegschrift’, pp. 76-77. (over het gelijknamige gedicht uit de bundel De zomen van het licht) |
Gerrit Komrij, Gebannen uit liefde en huis. In: Ida Gerhardt, Zenen maal om de aarde te gaan. Een keuze uit haar gedichten. Samenstelling Gerrit Komrij. Amsterdam 2001, pp. 11-16. (over enkele motieven in het werk) |
F.L. Bastet, ‘De weg was voorgoed gewezen.’ Elf brieven van Ida Gerhardt. In: De Parelduiker, jrg. 6, nr. 3, 2001, pp. 2-25. (brieven van de dichteres aan Bastet, met verbindend commentaar) |
Gerrit Komrij, Radiobericht. In: Gerrit Komrij, Trou Moet Blycken. Amsterdam 2001, pp. 266-269. (over funeraire symboliek in het onderhavige gedicht uit Het levend monogram) |
Rudi van der Paardt, Myriaden jaren. Ida Gerhardts visie op de oudheid. In: Hermeneus, jrg. 74, nr. 1, 2002, pp. 14-22. (over het ‘directe contact’ van de dichteres met de oudheid) |
Mariene van Niekerk, Landskap en digterskap. Elisabeth Eybers en Ida Gerhardt: digters tussen twee wêrelde. 'n Essay in vergelyking. In: Eep Francken en Ariane vim Santen (red.), Pinguïns en pikkewyne. Opstellen over Afrikaanse en Nederlandse taal- en letterkunde. Leiden 2002, pp. 123-138. |
Maria de Groot, In gesprek met Ida Gerhardt. Baarn/Kampen 2002. (bevat brieven van en gesprekken met Gerhardt, alsmede een herdruk van een samenvattend artikel uit Wending 1979) |
Anneke Reitsma, Ida Gerhardt (1905-1997): ‘Het woord te vondeling’. In: Anneke Reitsma, Het woord te vondeling. Een eeuw Nederlandse poëzie in zeventien portretten. Amsterdam 2002, pp. 135-151. |
Laura Reedijk-Boersma, Ida Gerhardt en haar liefde voor Céleste. ‘Hoe goed is het toch elkaar met rust te laten.’ In: Hervormd Nederland, 15-6-2002. (uitvoerige bespreking van Brieven aan Céleste) |
J.D.F. van Halsema, ‘Als nadert een ontmoeten.’ J.H. Leopold bij Ida Gerhardt. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 7, nr. 3, augustus 2002, pp. 207-223. |
Mieke Koenen, Stralend in gestrenge samenhang Ida Gerhardt en de klassieke oudheid. Gronin- |
| |
| |
gen 2002. (over Gerhardt als classica, haar klassieke vertalingen en de presentie van antieke auteurs in haar gedichten) |
Mieke Koenen, Wie mij liefheeft, late mij met rust. Brieven van Ida Gerhardt aan Henk van Ulsen. In: De Parelduiker, jrg. 7, nr. 5, 2002, pp. 2-28. (karakteristiek van de verhouding tussen de dichteres en Van Ulsen, een leerling uit Kampen, met becommentarieerde brieven van Gerhardt) |
Marjoleine de Vos, Ida Gerhardts poëzie: van alle mensen en altijd. In: NRC Handelsblad, 27-12-2002. (bespreking van de studie van Koenen 2002, met algemene karakteristiek van de poëzie van Gerhardt) |
F.J.P. Verbrugge, Para thina thalasses. Ida Gerhardt over de zee in het vers van Homerus. In: Hermeneus, jrg. 75, nr. 1, 2003, pp. 337-343. |
Kester Freriks, ‘Gegroet mijn gezonde pol veldkruid.’ De briefwisseling van Ida Gerhardt en Jeanne Bieruma Oosting. In: NRC Handelsblad, 9-7-2004. (Bieruma Oosting was een bevriend kunstenares) |
Marjoleine de Vos, Ida Gerhardt en het landschap. In: Schriftuur, jrg. 1, nr. 1, 2004, pp. 7-21. |
Frans Berkelmans, Tussen feit en fictie. In: Schriftuur, jrg. 1, nr. 3, 2004, pp. 9-29. (gaat vooral in op de portretten die de dichteres van haar ouders geeft) |
Laura Reedijk-Boersma, Ida Gerhardt en haar opdracht. In: Schriftuur, jrg. 1, nr. 3, 2004, pp. 30-44. (over gedichten waarin de dichteres over de haar gegeven ‘opdracht’ spreekt, met twee brieven van Gerhardt aan de schrijfster) |
Elementen. Bijzondere uitgave van Schriftuur, jrg. 2, nr. 1-2, 2005, waarin onder andere: |
Elementen. Anneke Reitsma, Veerman, mag ik overvaren? Leven en dood in de poëzie van Ida Gerhardt, pp. 9-25. |
Elementen. Rudi van der Paardt, Heilige plaatsen. Drie Griekse gedichten van Ida Gerhardt, pp. 27-43. (over de eilanden Thasos en Lesbos en Kaap Sounion als inspirerende locaties) |
Elementen. Ad Zuiderent, Namen op schepen. Een magisch element in enkele gedichten van Ida Gerhardt, pp. 45-60. |
Mieke van den Berg en Dirk Idzinga, Trots en in zichzelf besloten. Ida Gerhardt. Afkomst en eerste deel van haar leven. Kampen 2005. (behandelt uitvoerig het voorgeslacht van de dichteres en haar levensloop tot en met haar docentenjaren in Kampen) |
Jeroen Kummer, ‘Wanneer schrijf jij eens wat over jezelf?’ De correspondentie van Ida Gerhardt met Catharina Ypes. In: Kamper Almanak 2005. Kampen 2005, pp. 153-198. (Ypes was een collega in Kampen) |
Omert J. Schrier, Twee kanttekeningen. In: Schriftuur, jrg. 2, nr. 3, 2005, pp. 43-46. (aantekeningen bij ‘Moerdijk’ en ‘Erfgoed’) |
Frans Berkelmans, met medewerking van Hanneke Keiren, ‘Dit donkere boek’. Over Het levend monogram van Ida Gerhardt. Egmond-Binnen 2005. (bespreking van alle afzonderlijke gedichten en de structuur van de bundel) |
Marjoleine de Vos, O, wat is dit verlangen erg. In: NRC Handelsblad, 4-11-2005. (over Courage!) |
Wam de Moor, De doem van een donkere jeugd. In: Ons Erfdeel, jrg. 46, nr. 2, april 2006, pp. 257-265. (over Courage!) |
102 Kritisch lit. lex.
september 2006
|
|