| |
| |
| |
Jacques Gans
door Willem Maas
1. Biografie
Isaäc (Jacques) Gans werd op 7 december 1907 in Hilversum geboren. Hij groeide op in een burgerlijk gezin van vijf kinderen. Zijn vader was commissionair bij een diamantfirma. Na de HBS werkte Gans twee jaar als kantoorbediende. In 1927 vertrok hij van de ene op de andere dag naar Parijs. Daar leidde hij het leven van een bohémien: slenteren langs de boulevards, boeken lezen, praten met vrienden. Zijn Parijse jaren duurden met een enkele onderbreking - van 1931 tot 1933 streed hij als communist in Berlijn mee tegen het opkomend nazisme - tot 1939. In 1938 trouwde hij met een Deense van wie hij al weer snel zou scheiden. Hij startte een eigen tijdschrift over de Franse literatuur, Ce vice impuni, la lecture, waaraan door onder anderen Ter Braak en Marsman werd meegewerkt. Het blad ging in 1939 al weer ter ziele. In dat zelfde jaar keerde Gans naar Nederland, Amsterdam, terug. In 1942 zag hij kans bezet Nederland te ontvluchten. Via een vluchtroute door België, Frankrijk en Spanje kwam hij in 1943 in Londen aan. Eind 1945 keerde hij weer terug in Amsterdam, waar hij de rest van zijn leven bleef wonen. Tot 1950 leefde hij als bohémien verder. Hij gaf van januari tot maart van dat jaar het ‘weekblad tegen het publiek’ Het Pamflet uit. Later in hetzelfde jaar trouwde hij voor de tweede keer. Van 1953 tot 1957 schreef hij een column in de Haagse Post, vanaf 1955 tot zijn dood in De Telegraaf. Op 16 augustus 1972 overleed hij aan een hartaanval.
Gans debuteerde in 1925, met een gedicht, in De vrije bladen. Van toen af schreef hij talloze bijdragen voor vele tijdschriften, waaronder Forum, Groot Nederland en Criterium. Behalve onder zijn eigen naam publiceerde hij ook onder de pseudoniemen Jaap Kip en Eleutheros.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Het werk van Jacques Gans is uitgesproken autobiografisch. Gans schreef vrijwel uitsluitend over zichzelf: over wat hij zelf beleefde, of over wat hem persoonlijk interesseerde of dwars zat. Als gevolg hiervan maakt zijn werk een diep doorleefde en levensechte indruk, maar zijn de inhoud en de thematiek beperkt; verzet tegen wat dwars zit, overheerst. Gans' leven beïnvloedde zijn werk op nog een andere wijze. Door zijn chaotische levensstijl en zijn gebrek aan discipline bleef zijn oeuvre klein. Behalve twee romans schreef hij zijn hele leven stukjes en artikelen.
| |
Thematiek
Zo klein als zijn oeuvre is, zo beperkt is Gans' thematiek. In het hele werk staat het gevecht van de bohémien tegen de burgermaatschappij centraal. De nonconformistische eenling staat erin tegenover de massa van aangepaste, bekrompen burgers. De bohémien is individu gebleven, de burgers hebben zich neergelegd bij de overheersing van hun leven door de staat.
In Liefde en goudvisschen, het verslag van Gans' Parijse jaren, dreigt de liefde voor een vrouw de bohémien in een burger te veranderen. De vrouw op wie de hoofdpersoon verliefd raakt, is namelijk al snel het onzekere zwerversbestaan beu en wil een geregeld leven met vaste inkomsten, bezegeld door een huwelijk. Om haar wens te verwezenlijken zou hij zichzelf moeten verloochenen, zijn bohémienbestaan moeten opgeven en moeten veranderen in een burger. Dat kan en wil hij niet en daarom verliest hij zijn geliefde. Als roman tegen de burgers om hem heen is het tegelijk een roman tegen de burger die hij ondanks zichzelf in zichzelf meedraagt.
Gans' tweede roman, Het veege lijf, beschrijft zijn langdurige en moeizame vlucht naar de vrijheid in de Tweede Wereldoorlog. Ook in dit boek blijft hij trouw aan zijn thematiek. Het is hier niet de liefde voor een vrouw die de bohémien in zijn bestaan bedreigt, maar de terreur van het nazisme. Een onaangepast mens kan niet leven in een land waar men wordt opgepakt wegens een afwijkende mening of ras. Vluchten is daarom voor hem de enige mogelijkheid. Gans schrijft in dit boek dat hij ondanks alles soms terugverlangt naar de bezettingstijd. De anders zo zelfverzekerde en afstandelijke bur- | |
| |
gers stonden toen dichter bij de bohémien, omdat ook zij in oorlogstijd hun onaantastbare zekerheden kwijt waren. Bovendien was er het nazisme als gemeenschappelijke vijand.
Ook in Het Pamflet, zijn in 1950 kortstondig verschenen eenmanstijdschrift, presenteert Gans zich als bohémien en antiburger. Het blad draagt niet voor niets de ondertitel ‘weekblad tegen het publiek’. Gans valt er het burgerlijke publiek en de zijns inziens duffe, bange ‘gelijkgeschakelde’ Nederlandse pers in aan. Hij verbiedt multinationals als Unilever te adverteren en ‘rechercheurs van politie, deurwaarders en Ministers van het Koninkrijk’ zich te abonneren. Hij beschimpt de Vara en de PvdA. Daarnaast schrijft hij enthousiaste artikelen over zijn favoriete schrijvers: Paul Léautaud, Alain-Fournier, Alexander Cohen, Willem Walraven. Deze tweedeling blijft zijn verdere journalistieke werk kenmerken. Enerzijds felle, politiek getinte stukken, anderzijds bewonderende stukken over zijn favoriete schrijvers, herinneringen aan vervlogen jaren, poëtische reisbeschrijvingen.
In zijn laatste werk, Een onaangepast mens, een postuum (1981) verschenen bundeling van autobiografische columns, beschrijft Gans zichzelf nog eenmaal als nonconformist. Opvallend is dat de meeste aandacht hierin naar de jaren voor zijn overgang naar de Haagse Post en De Telegraaf uitgaat. Slechts zes bladzijden wijdt hij aan de jaren na 1953. Hij houdt vol ook toen nonconformist te zijn gebleven.
| |
Ontwikkeling
Ontwikkeling Van een echte ontwikkeling is in Gans' werk nauwelijks sprake. Opvallend is wel dat de toon na zijn overgang naar De Telegraaf steeds bitterder wordt. Voor die tijd was hij milder. Greshoff schrijft dat hij is ‘verworden tot een beroepsergeraar’. Het tweede dat opvalt is dat zijn columns steeds vaker over politieke onderwerpen gaan. In de eerste bundeling van zijn columns, Nonchalante Notities (1953), overheersen de stukken met een niet-politieke inhoud. In de laatste bundel, Stukjes en beten van Jacques Gans (1964), overheerst de politiek.
| |
Visie op de wereld
Hierboven werd al opgemerkt dat Gans zich als eenling opstelde. Hij zette zich af tegen de massa van de bekrompen
| |
| |
burgers en tegen de almacht van de staat. Al vanaf het begin van zijn schrijversloopbaan gaf hij een politieke vertaling aan zijn literaire thematiek.
Aanvankelijk was hij sterk links georiënteerd. Hij was lid van de Communistische Partij Holland, maar de affaire-Van der Lubbe, waarin Gans diens zijde koos, leidde ertoe dat hij als lid werd geroyeerd. Gans was ook diep teleurgesteld door de manier waarop de Duitse communisten zich opstelden tegenover het opkomende nazisme. Ze waren hem veel te lijdzaam, te weinig militant. Treffend legt hij hiervan getuigenis af in zijn in 1933 geschreven Berlijnsch dagboek. In het nawoord, dat hij er bij het verschijnen in 1948 aan toevoegde, blijkt duidelijk zijn teleurstelling in de politiek in het algemeen, zowel van links als van rechts. Zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog zullen daaraan niet vreemd zijn. Voor het nazisme gevlucht, constateerde hij in Londen dat de Nederlandse regering daar ‘neofascistische’ plannen had: zij wilde Nederland na de bevrijding per Militair Gezag regeren.
Terug in Nederland in 1945 is hij ontgoocheld, als hij constateert dat alles bij het oude blijft. Ook onder het socialisme van Drees blijft de staat zich te veel met de eenling bemoeien en herneemt het burgerdom zijn rechten; er is niets veranderd. In zijn teleurstelling keert Gans zich tegen zijn oude vrienden en wordt antisocialist. Dat hij dat doet in De Telegraaf, voor een lezerspubliek dat het volledig met hem eens is, is de tragiek van de zich dan nog steeds als nonconformist afficherende Gans. Voor hem geldt hetzelfde als wat hij over Alexander Cohen schreef: iemand die begon als anarchist, maar ‘op lateren leeftijd [...] reactionair geworden is’.
| |
Stijl
Vrijwel iedereen die over het werk van Gans schrijft, is vol lof over zijn stijl. Vestdijk typeert zijn proza als van een ‘ironische en beknopte deftigheid’. Ook anderen noemen zijn stijl kort en bondig. Op een lezer uit 1986 komt zijn proza inmiddels toch wat ouderwets over. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de talrijke naar aforismen neigende zinswendingen als: ‘het is met intellectueelen altijd ergens namaak, zelfs als zij naar den staat der primitiviteit terugkeeren. “Je ligt op mijn bril!” zegt Lemstra plotseling. Dit ontnuchtert mij volkomen. Een bril is een bril en zonder bril staat men hulpeloos
| |
| |
in de wereld.’ Een andere stijleigenaardigheid wordt met name door Greshoff gesignaleerd: licht humoristische verbindingen tussen zelfstandige naamwoorden en adjectieven. De stijl van Gans' Telegraaf-columns valt volgens W.F. Hermans te typeren als ‘koekhakkersellende’ en ‘aanhangwagenretoriek’. Met dat laatste bedoelt hij dat Gans het verschil niet wist tussen hoofd- en bijzin.
| |
Verwantschap
Gans voelde zich duidelijk verwant aan andere eenlingen in de literatuur. Paul Léautaud (die vooral), Alexander Cohen, Stendhal, de poètes maudits Rimbaud en Corbière zijn schrijvers die hij zelf veelvuldig besprak en aanhaalde. Vestdijk ziet stilistische verwantschap met Greshoff (diens ‘ironische en beknopte deftigheid’), Greshoff zelf ziet overeenkomsten met Speenhoff (de humoristische verbindingen) en Elsschot (‘het langs-de-neus-weg-zeggen’).
Om verscheidene redenen hoort Gans bij de schrijvers rond het tijdschrift Forum. Hij publiceerde erin, na gedebuteerd te zijn in De vrije bladen; aan zijn blad Ce vice impuni, la lecture werd onder meer meegewerkt door Marsman, Ter Braak en Greshoff; en Gans vereerde dezelfde schrijvers als zij: Stendhal, Corbière, Rimbaud.
| |
Kunstopvatting
Ook zijn kunstopvatting was geheel die van de Forum-generatie: hij streefde naar een zo direct mogelijk inzetten van zijn persoonlijkheid bij zijn scheppend werk. Hij wilde geen mooischrijverij, maar eerlijkheid. Zijn twee romans vertonen dan ook trekken van een dagboek. Om dit alles typeerde W.F. Hermans hem als ‘iemand wiens leven toch geheel literatuur geworden is’.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Over Gans' werk is, op de recensies bij het verschijnen na, weinig geschreven. Zijn beide tijdschriften bleven indertijd vrijwel onopgemerkt. Van zijn romans werd vooral Liefde en goudvisschen goed ontvangen. Nog in 1982 schreef Hans van Straten, naar aanleiding van een herdruk: ‘Voor mij is het één van de vijf of zes beste Nederlandse romans.’
Gans' overstap naar de Haagse Post en De Telegraaf heeft zijn literaire reputatie geen goed gedaan. Wat velen dachten, werd in 1959 verwoord door Jan Eijkelboom met de titel van zijn artikel ‘Jacques Gans: portret van een overloper.’ Na 1955 daalde het aantal recensies van Gans' werk drastisch, en ook de waardering liep terug. Zijn vaste Telegraaf-publiek
| |
| |
bleef hem waarderen, maar zijn boeken werden verramsjt. De houding van W.F. Hermans kan model staan voor de algemene reactie: in 1947 schreef hij tot tweemaal toe zeer lovend over Liefde en goudvisschen, in 1955 noemde hij Gans, in een van zijn ‘Mandarijnen op zwavelzuur’-stukken, een ‘gipsafgietsel van zichzelf’. Hij schildert hem af als iemand die om tientjes bedelt bij mr. G.B.J. Hilterman, de man die hij in Het Pamflet nog had uitgemaakt voor ‘platte farizeeër’.
Ook uit de reacties op de vele herdrukken omstreeks 1980 valt op te maken dat men Gans toch vooral blijft waarderen als de auteur van Liefde en goudvisschen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie worden alleen de in boekvorm uitgegeven werken vermeld.
Jacques Gans, Liefde en goudvisschen. Amsterdam 1940, P.N. van Kampen & Zn, R. (tweede druk 's-Gravenhage 1947, Daamen; derde druk Amsterdam 1952, Querido, Salamander 101; vierde druk in Omnibus; vijfde druk Amsterdam 1980, Peter van der Velden) |
Jacques Gans, Tusschen oude en nieuwe fascisten. ['s-Gravenhage] [1945], eigen beheer, GB. |
Jacques Gans, Berlijnsch dagboek. Bussum 1948. F.G. Kroonder, Bayard reeks nr. 27, D. (tweede druk in Omnibus; derde druk Amsterdam 1980, Peter van der Velden). |
Jacques Gans, Het veege lijf. Amsterdam 1951, G.A. van Oorschot, R. (tweede druk in Omnibus; derde druk Amsterdam 1981, Peter van der Velden). |
Jacques Gans, Nonchalante Notities. Maastricht 1953, Leiter-Nypels, CB. |
Jacques Gans, Nieuwe nonchalante notities. Amsterdam 1954, C.P.J. van der Peet, CB. |
Jacques Gans, Van Ganser harte. Amsterdam 1956, A.J.G. Strengholt, CB. |
Jacques Gans, Stukjes en beten van Jacques Gans. Voorwoord A.C. Bakels. 's-Gravenhage [1964], Tong-Tong, CB. |
Jacques Gans, Omnibus. Hoorn [1968], West-Friesland, R/D. (bevat Liefde en goudvissen, Het vege lijf en Berlijns dagboek). |
Jacques Gans, Het Pamflet. Weekblad tegen het publiek. Amsterdam 1980, Peter van der Velden, CB. (integrale fotografische herdruk van het tijdschrift) |
Jacques Gans, Een onaangepast mens. Amsterdam 1981, Peter van der Velden, Ego documenten IV, CB/Memoires. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
P.H. Dubois, Quartier-latinistisch proza. In: Criterium, jrg. 2, nr. 1, januari 1941, pp. 50-55. (over Liefde en goudvisschen) |
G. van Eckeren, Nederlandsch proza. In: Groot Nederland, jrg. 39, nr. 3, maart 1941, pp. 228-231. (over Liefde en goudvisschen) |
Anthony Bosman, De autobiografie van een bohémien. In: Critisch Bulletin, jrg. 12, nr. 4, april 1941, pp. 99-101. (over Liefde en goudvisschen) |
W.F. Hermans. De critische voorspelling. In: Criterium, jrg. 5, nr. 2, februari 1947, p. 135. (over Liefde en goudvisschen) |
W.F. Hermans. Liefde en goudvisschen. In: Vrij Nederland, 21-6-1947. |
B. Stroman, Overzicht en indrukken. De Nederlandse roman in de periode 1940-1950. Rotterdam/'s-Gravenhage 1951, pp. 77-79. (over Liefde en goudvisschen) |
G. Sötemann, Paradox der autobiografie. In: Critisch Bulletin, jrg. 18, nr. 7, juli 1951, pp. 322-325. (over Het veege lijf) |
C.J.E. Dinaux, Litteraire kanttekeningen. In: Haarlems Dagblad, 18-8-1951. (over Het veege lijf) |
J. Greshoff, Jacques Gans schrijft te goed. In: Het Vaderland, 18-8-1951. (over Het veege lijf) |
Pierre H. Dubois, Minima moralia. In: De Vlaamse Gids, jrg. 35, nr. 10, oktober 1951, pp. 621-626. (over hele werk tot dan toe) |
S. Vestdijk, Een ‘bekentenisroman’ van Jacques Gans. In: Algemeen Handelsblad, 10-1951. (over Het veege lijf) |
J. Greshoff, De nonchalante notities van Jacques Gans. In: Het Vaderland, 20-2-1954. (over Nonchalante Notities) |
W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. De Haagse Posthume Gans. In: Podium, 10, nr. 3, mei-juni 1955, pp. 160-165. (Ook te vinden in de boekuitgave: W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Groningen 1963, pp. 201-205.) |
J. Greshoff, Jacques Gans, unicum in onze letteren... Maar verworden tot beroepsergeraar. In: Het Vaderland, 25-8-1956. (over Van Ganser harte) |
J. Eijkelboom, Jacques Gans: portret van een overloper. In: Vrij Nederland, 6-6-1959. (biografisch) |
Ab Visser, Romans van Gans in Omnibus bijeen. In: De Telegraaf, 18-12-1968. (over hele werk tot dan toe) |
G.W. Huygens, Jacques Gans in omnibus. In: NRC, 11-1-1969. (over hele werk tot dan toe) |
Kees Fens, Het vege lijf. In: De Volkskrant, 29-8-1972. (over hele werk) |
Igor Cornelissen, Jacques Gans, wie hij was. In: Vrij Nederland, 2-9-1972. (biografisch) |
William Rothuizen, Hij kon zo onbedaarlijk lachen dat omstanders het benauwd kregen. In: Haagse Post, 6-9-1972. (biografisch) |
L.P.J. Braat, De man, die Drees wilde vermoorden. In: Vrij Nederland, 30-9-1972. (biografisch) |
I. Sitniakowski, Nieuwe belangstelling voor Jacques Gans. In: De Telegraaf, 31-10-1980. (over hele werk) |
Max Pam, Van anarchist tot telegrafist. In: NRC Handelsblad, 6-12-1980. (biografisch) |
Ab Visser, ‘De hardheid van dit volk is mijn enige toeverlaat.’ In: Elseviers Magazine, 28-3-1981. (biografisch) |
Jaap Goedegebuure, Vertekende egodocumenten. In: Haagse Post, 14-11-1981. (over Een onaangepast mens) |
Hans van Straten, Het vechterige leven van Jacques Gans. In: Utrechts Nieuwsblad, 20-3-1982. (over Een onaangepast mens) |
Ad Gijselhart, Jacques Gans: tegen de keer. In: Ad Gijselhart, De column als vrijplaats. Amsterdam 1986, pp. 117-127. (biografisch) |
24 Kritisch lit. lex.
februari 1987
|
|