| |
| |
| |
Rabin Gangadin
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Rabin Gangadin werd geboren op 19 augustus 1956 te Paramaribo. Zijn vader was onderwijzer, zijn moeder modiste. Het gezin telde zeven kinderen, vijf zoons en twee dochters, die een Hindostaanse opvoeding kregen, zij het zonder een orthodox keurslijf.
Na in 1973 het mulodiploma behaald te hebben, bezocht Gangadin een half jaar het Algemene Pedagogische Instituut. In 1974 ging hij naar Nederland, waar hij verschillende studies aanvatte, onder meer elektrotechniek, geodesie en ontwikkelingstechnologie. Hoewel hij al geruime tijd de ingenieurstitel voerde, studeerde hij in 1988 aan de Rijksuniversiteit Utrecht af als ontwikkelingssocioloog.
In 1983 richtte hij de stichting Multi Literair & Polemisch Centrum op, dat een aantal literaire manifestaties organiseerde. Gangadin maakte deel uit van de redactie van het tijdschrift Tropical View, dat slechts kort bestond.
In maart 1981 debuteerde Gangadin met proza en poëzie in Avenue Literair. Sindsdien publiceerde hij creatief werk in onder meer De Gids, Maatstaf, De Tweede Ronde, Argus, Yang, Oso en Kreatief. Voor Propria Cures (1982-1983) en de Weekkrant Suriname (1984-1985) schreef hij scheldkronieken. In de eerste helft van de jaren tachtig schreef hij literatuurkritieken voor de Weekkrant Suriname, Onze Wereld, Hervormd Nederland, De Nieuwe Linie, het Algemeen Dagblad, Elseviers Magazine, Delftse Post, het Delftse studentenblad Het Orakel en verschillende welzijnsbladen. Voorts schreef hij korte recensies voor het NBLC. Gangadin heeft echter bijna nooit op geregelde basis aan een peri- | |
| |
odiek meegewerkt, want zijn fenomenale talent voor onenigheid bezorgde hem overal conflicten. Daaruit laat zich ook verklaren dat zijn boeken bij zoveel verschillende uitgeverijen uitkwamen.
Rabin Gangadin is gehuwd met een Hindostaanse, werkt op het Arbeidsbureau van Almere en woont in Purmerend.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
In een korte bespreking van Gangadins debuutbundel Desaveu (1980) heeft Wim Zaal opgemerkt dat Gangadin weinig in zijn verzen verbergt: ‘Hij schrijft hard, benig, rechtstreeks, [...] poëzie die het niet moet hebben van suggesties en metaforen, maar van open, niet mis te verstane reacties op de eenzaamheid, de liefde, het leven in een Hollandse stad.’ Dat is een treffende karakteristiek van Gangadins hele literaire activiteit. Wie vindt dat literatuur afgewogen en subtiel moet zijn, de nuance en de schoonheid moet zoeken, komt bij Gangadin bedrogen uit. In Een zeldzame kamer (1982) vinden we dit, als een poëtica op te vatten gedicht (het is, zoals altijd bij Gangadin, titelloos) (p. 18):
Stilte, een ondraaglijke stilte, volmaakt negatief.
Het is onjuist dit een vijandige stilte te noemen.
Ik ben mij ervan bewust dat ik spreken wil.
Ik wil veel zeggen, woorden zonder doel.
Elk gebaar gaat vergezeld van een gevoel,
smartelijk, afgestompt, onmachtig en wanhopig.
Ik voel me totaal geboeid, verdoofd, verlamd.
Ik voel mij een volslagen vreemde.
Ik heb geen behoefte aan woorden.
Mijn hoofd lijkt te barsten van alle dingen,
dingen die zich stoten tegen mijn bewustzijn.
| |
Stijl
Thematiek
Afgezien van het wit rond de versregels en de indeling in strofen, is er nauwelijks iets te bespeuren van wat traditioneel onder poëzie wordt verstaan. De regels zijn gesteld in een prozavorm. Behalve de personificatie is beeldspraak afwezig, er is geen sprake van een ritmisch, metrisch of melodisch klankgeheel; de regels zijn eerder ‘lelijk’. Het gedicht steunt op niet meer dan de polariteit van een amper benoemde buitenwereld en de felle, emotionele reactie daarop. Er is nauwelijks sprake van inhoudelijke coherentie met die tegenstelling tussen veel-willen-zeggen en geen-behoefte-hebben-aan-woorden. Die zelfde tegenstelling vinden we ook in Tussen letter en geest
| |
| |
(1984) waar in het gedicht met de beginregel ‘Ik verzamel mijn innerlijke krachten’ achtereenvolgens wordt vastgesteld: ‘Ik voel een verlatenheid, een holheid, / een onuitsprekelijke leegte.’ en ‘Er ontstaat één en al opwinding / en agitatie.’ (p. 35) Hoe die kloof te dichten, hoe de afstand tussen woord en gedachte, letter en geest te overbruggen? Daar gaat Gangadins poëzie over, al laat hij nauwelijks ruimte voor optimisme:
Bij elke seconde het merkteken van de tijd.
Vluchtige, diepe, verwijderde, vormeloze gedachten.
Het definitieve karakter van woorden
het tragische karakter van vergelijkbare waarheden.
(uit Een zeldzame kamer, p. 25)
De poëzie van Gangadin is een poëzie van contrasten. Het belangrijkste contrast is dat tussen de ik-figuur en de omringende wereld, bevolkt door randfiguren als drugverslaafden, prostituées, dronkemannen en vereenzaamden. Er is wel sprake van een geliefde, maar uiteindelijk is er buiten de seks geen werkelijk contact. Er is een vaag besef van een harmonischer situatie in het verleden, en ook van een terugverlangen daarnaar: ‘de oude eenvoud. / De beminnelijke gematigdheid.’ (Een zeldzame kamer, p. 8) en soms breekt in alle somberte het verlangen door naar ‘de harmonie en de stilte / die tussen ons beiden liefde doet ontstaan’ (p. 53). Maar de ik-figuur verzet zich altijd tegen het opgaan in de grauwe massa, ‘de vleesloze bloedloze maatschappij’ (p. 36). De vijandige buitenwereld komt als een doem op de ik-figuur af. Buiten zijn particuliere domein, zijn zeldzame kamer, wordt hij met onmacht geslagen:
Als een bepaald wezen word ik 's morgens wakker
's avonds daal ik af in een oceaan
De ik-figuur is een ontheemde, ‘naakt, verdorven en gespleten’, of zoals het in een strofe uit Een zeldzame kamer (p. 16) heet:
| |
| |
Ik geef me nooit volkomen over aan liefde of vreugde.
Ik ben nooit werkelijk ongelukkig geweest.
Het is toch altijd of ik elders vertoef.
Alsof ik nog niet helemaal geboren ben.
Gezien Gangadins Surinaamse afkomst, lijkt de conclusie voor de hand te liggen dat het hier om typische migrantenpoëzie gaat. Toch is dit niet het geval. Slechts zeer zelden staan in zijn gedichten geografische aanduidingen, en áls die er staan, zijn ze nog geen elementen die iets zouden moeten onthullen over heimwee, nationalisme of de migrantenervaring. Gangadin streeft geen nabootsing van de aardse werkelijkheid na: ‘Als getuige / ben ik volkomen onbruikbaar.’ Hij verwoordt veeleer de psychische ontheemding van de twintigste-eeuwer, de mens in een wereld van wantrouwen, desintegratie en existentiële wanhoop.
| |
Verwantschap
Stijl / Techniek
Gangadins poëzie roept reminiscenties op aan het werk van verschillende Nederlandstalige dichters: aan de verlatenheid van Hans Lodeizen, aan de zware luchten van A. Roland Holst, aan de achtervolgingswaanzin van Bea Vianen, aan de kilheid in de betrekkingen tussen geliefden van Anton Korteweg en Victor Vroomkoning. Maar in de verwoording van zijn thematiek is hij veel minder zorgvuldig. Hij schrijft bijna uitsluitend in predicatieve zinnen, rechttoe rechtaan, meestal kortademig, staccato. Het verband tussen de zinnen is vaak los, zodat de gedichten het idee geven van een aaneenschakeling van losse notities of aforismen:
Standvastigheid laat een stad uithongeren.
Medelijden kost anderen het leven.
We zijn belaagd en verraden door onze eigen deugden.
(uit Een zeldzame kamer, p. 17)
Als het verband sterker is, herhaalt Gangadin vaak het object van een zin, om die van een bepaling te voorzien: ‘Onze omstandigheid smeedt een band tussen onze profielen. / Een band die ons in een stilzwijgen laat verdiepen.’
| |
Ontwikkeling
Zonder dat de bundel dit vermeldde, was Een zeldzame kamer
| |
| |
een herdruk in nieuwe rangschikking van Desaveu, met weglating van enkele gedichten. Een vergelijking van de gedichten in beide bundels toont dat er niet één variant in zit, alle gedichten zijn ongewijzigd herdrukt. In Tussen letter en geest vinden we hier en daar eindrijm en de vorm is strakker dan die in de eerste twee bundels: op drie na zijn alle gedichten opgebouwd uit drie strofen van vier versregels, een versbouw die in Striptease zonder muziek (1987) in alle gedichten werd aangehouden. Naar thematiek echter ligt Tussen letter en geest in het verlengde van het eerdere werk. De auteur meende er zelf over: ‘het gaat ergens over, maar het houdt niets in’, een uitspraak die misschien ongewild de thematiek in het hart raakt. In Striptease zonder muziek is de zegging nog kaler geworden, de zinnen worden ineengedrongen door het gebruik van de dubbele punt, maar tegelijkertijd maakt Gangadin meer dan voorheen gebruik van beeldspraak, en dan vooral van de asyndetische vergelijking:
gebleekte beenderen in de vallei.
weerklank van zelfbeklag.
| |
Thematiek
Veel sterker krijgt de natuur aandacht: vogel en insect, zee en strand, rots en baai, dag en nacht. De beschrijving ervan is voor Gangadins doen neutraal, positief bijna, want wanneer er mensen verschijnen, neemt het nihilisme weer direct de overhand.
Er loopt een opvallende breuklijn tussen Gangadins poëzie en zijn proza. Vinden we in de gedichten hooguit een korte verwijzing naar een tropische nacht of een ‘vergeten zon’, in het proza en het kritische werk heeft Gangadin het praktisch uitsluitend over de Surinamers. Zijn besprekingen van literair werk zijn gebaseerd op een radicaal subjectivisme, met gebruikmaking van de sterkst mogelijke krachttermen.
Het lijkt alsof Gangadin veel heeft geschreven, maar wie de moeite neemt zijn artikelen te vergelijken, zal gauw ontdekken dat hij als een echte koopman dezelfde stukken eindeloos
| |
| |
heeft uitgemolken en telkens met wat andere varianten opnieuw heeft gepubliceerd. Zo heeft hij verschillende stukken zonder bronvermelding samengebracht tot het ‘essay’ De Surinaamse literatuur (1986). In tegenstelling tot wat de titel suggereert, gaat het in het boekje alleen om een aantal Nederlandstalige auteurs, van wie slechts zeer weinigen Gangadins waardering kunnen wegdragen. Consequent laat Gangadin elke poging tot analyse achterwege. De polemische toon zou dan nog hooguit draaglijk kunnen zijn, wanneer er een geestige wijze van formuleren voor gevonden was. Maar het is allemaal even beroerd neergeschreven. Alsof dat nog niet genoeg is, plundert Gangadin elk geschrift dat hem van pas komt: van Jeroen Brouwers en de criticus Wim Rutgers werden passages schaamteloos letterlijk overgeschreven. Het kan slechts aan de onnozelheid van de uitgever te danken zijn geweest dat zo'n ‘essay’ kon verschijnen, en dan nog wel in een peperdure, gebonden uitvoering.
Gangadins enige prozaboek is Landgenoten (1986). Als genre is het boek lastig te karakteriseren: omdat de hoofdpersoon dezelfde blijft, lijkt het om een roman te gaan, maar de vier delen staan geheel los van elkaar en geen van de personen, de hoofdpersoon incluis, krijgt enig reliëf, laat staan psychologische uitdieping. Van vier afgeronde gehelen met een duidelijk plot is echter ook geen sprake; een verhalenbundel kan Landgenoten dus ook moeilijk genoemd worden. Het boek, eerder aangekondigd onder de titel Doodlopende sporen, schiet van scène naar scène: van een confrontatie van hoofdpersoon Georgie met zijn huisarts naar de dood van zijn drinkende vader, van een studentenfeest naar straatprostituées, van een Bijlmercafé naar Suriname. De enige verbindende factor is de hoofdpersoon, een schrijver, die naar het model van Gangadin zelf gemodelleerd lijkt. Deze Georgie staat praktisch volstrekt geïsoleerd ten opzichte van de wereld, die hij met zoveel afschuw en afstandelijkheid beschrijft. Suriname, ‘het godvergeten pestland’, is niet minder afschrikwekkend dan Nederland. ‘We bestrijden twee werelden’, zegt Georgie in zichzelf (p. 86), ‘die waaruit we zijn voortgekomen en die waarheen we ons bewe- | |
| |
gen.’ De migrant beweegt zich in een vacuüm tussen niets en niets. Alles wat hem rest, is het pure individualisme, het vertrouwen op eigen kracht, dat wat in de poëzie ‘een zeldzame kamer’ is genoemd. In die radicale positionering van de migrant die uitsluitend zichzelf als maat der dingen kan nemen, geeft Landgenoten een eigenzinnige invulling aan de migrantenproblematiek.
| |
Stijl / Techniek
Eigenzinnig wil echter nog niet zeggen: geslaagd als literair kunstwerk. Wat in de gedichten functioneert als anti-poëtische taal, komt in het proza over als pure onbeholpenheid in het formuleren: ‘In het gedrang van het Surinaamse volk constateer je een onwaarachtig zelfconcept en een lusteloos streven naar eigenliefde.’ (p. 17) Literair werk kan dan de intentie hebben niet-mimetisch te zijn, wie een dialoog schrijft van volstrekt onuitspreekbare zinnen, maakt zichzelf als stilist weinig geloofwaardig.
Het is verbazingwekkend te zien hoezeer Rabin Gangadins proza alle feilen vertoont die hij blijkens De Surinaamse literatuur (p. 7) zelf in de Surinaamse romans ontwaart: wijdlopigheid, gerommel met de vertelinstantie (zodat de lezer niet kan uitmaken voor wiens rekening allerlei racistische karakteristieken als ‘tropische aap’ en ‘loempia’ komen), moraliserend commentaar, te veel willen beschrijven en ook te veel beschrijven van buitenaf, zodat identificatie voor de lezer nauwelijks mogelijk is.
| |
Relatie leven/werk
Woede lijkt Gangadins voornaamste drijfveer geweest te zijn en die woede heeft blijkbaar elke bezinning op het hanteren van de literaire middelen opzij gedrukt. Evenals zijn poëzie en kritisch werk is zijn proza een directe, nauwelijks fictionele uiting van wat hem bezielt. Veel van wat hij beschrijft, is herkenbaar voor wie de Surinaamse wereld kent: de socioloog drs Eddy bijvoorbeeld is duidelijk geënt op de nationalistische voorman Eddy Bruma. Maar de verhoudingen zijn bij Gangadin altijd op het groteske af.
Zowel in zijn poëzie als in zijn proza schrijft Gangadin soms zinnen op de grens van de grammaticaliteit, en niet zelden ook duidelijk over die grens heen. Plagiaat, nonchalance in de gehanteerde literaire technieken, onverschilligheid over de waar- | |
| |
de van het eigen werk, schoppen tegen de Surinaamse gemeenschap en de Hindostaanse groep waaruit hij zelf voortkomt in het bijzonder, eindeloos veranderen van medium en uitgever, choqueren door racistische of seksistische uitspraken (vrouwen zijn ‘naaiwerk’), contradicties in de logica: het is een optelsom van nihilistische fratsen, grenzend aan literaire zelfdestructie. De vraag rijst wat de bron is van deze houding, en van de ondanks alle kennelijke weerzin toch voortdurende preoccupatie met een groep die te vuur en te zwaard bestreden moet worden. Het laatste deel van Landgenoten is een bespiegeling van Georgie op het schrijverschap. Als we die zien als een zelfexplicatie van de auteur Gangadin, vinden we daar de drijfveer tot zijn grillige schrijverschap.
Zijn roman is een vreemde mengeling van tederheid en wreedheid, omdat hij net zo'n grote hekel heeft aan onderdrukkers als aan hun te klagerige slachtoffers. Hij bewaart zijn sympathie alleen voor díe mensen die tenminste een persoonlijke uitweg zoeken in de literatuur, de kunst, verdovende middelen en misdaad. Liever nog dan het geluk.
| |
Kunstopvatting
Kritiek / Publieke belangstelling
Hier formuleert Gangadin een personalistisch literair credo: kunst draait om de zuivere integriteit van de beoefenaar ervan, om de volledige inzet van zijn persoonlijkheid. Maar wie zo rigoureus destructief naar alle zijden toe opereert en alle conventies aan zijn laars lapt, beschadigt ook het eigen werk. Verwonderlijk is het dan niet dat de kritiek weinig zachtzinnig is omgesprongen met Gangadin (die onbekend is gebleven bij het Nederlandse en onbemind bij het Surinaamse publiek). Terwijl de poëzie welwillend werd onthaald en slechts een enkeling een teveel aan retoriek ontwaarde, kreeg het proza het hard te verduren. De Surinaamse literatuur is compleet weggeschreven: loos, oppervlakkig, simplificerend, rancuneus, verwaten, opgeklopt, waren de termen waarmee Wim J. Simons de toon zette. Landgenoten kreeg ook heel wat over zich heen: ‘schimmig’, vond Koos Hageraats, ‘vol vuilspuiterij’ vond Henk Figee. Het boek deed Jos de Roo denken aan ‘intellectuele opgeblazenheid van aankomende studentjes, inclusief de wrakke zinsconstructie’. Toch constateerden enkele critici ook dat
| |
| |
Landgenoten een bijzondere plaats inneemt als variant op de Caraïbische migrantenroman. Een van de verwoorders van die opinie was nota bene een zelf door Gangadin zwaar geplunderde scribent: Wim Rutgers.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Rabin Gangadin, Desaveu. Delft 1980, Eigen beheer, GB. (grotendeels herdrukt in Een zeldzame kamer) |
Rabin Gangadin, De verhaspeling van de Surinaamse literatuur. Zoeken naar identiteit is niets anders dan bewustwordingsproces. In: De Nieuwe Linie, 24-3-1982, pp. 13-14, E. |
Rabin Gangadin, Een zeldzame kamer. Gedichten. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, GB. (uitgebreide en opnieuw gerangschikte uitgave van Desaveu) |
Rabin Gangadin, Fragment uit ‘Vertellingen van blije dagen’. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 4, 1982, pp. 111-118, V. |
Rabin Gangadin, Vertellingen van blijde dagen. In: Jere, jrg. 8, nr. 47, mei 1982, p. 6, V. |
Rabin Gangadin, Eddy Goedhart en Winti. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 7, 1982, pp. 56-65, E. |
Rabin Gangadin, Wat is Surinaamse literatuur? Surinamers moeten zich niet als reageerbuis-Hollanders gedragen. In: Hervormd Nederland, 5-2-1983, p. 19, E. |
Rabin Gangadin, Fragment uit ‘Doodlopende sporen’. In: Maatstaf, jrg. 31, nr. 9, 1983, pp. 69-76, V. |
Rabin Gangadin, Tussen letter en geest. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, GB. |
Rabin Gangadin, Over de Surinaamse literatuur en haar schrijvers. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 4, september-oktober 1984, pp. 495-508, E. |
Rabin Gangadin, Landgenoten. Haarlem 1986, In de Knipscheer, VB. |
Rabin Gangadin, De Surinaamse literatuur. Essay. Bergen op Zoom 1986, Heeffer, E. |
Rabin Gangadin, Overdracht. [Rotterdam] 1987, Stichting Stijlloos, G. (gedicht uit Striptease zonder muziek, met een kunstwerk van Willem Groeneveld, te zamen in één van elf doosjes in een cassette, vervaardigd in een genummerde oplage van 40) |
Rabin Gangadin, Surinaamse schrijvers worden niet serieus genomen. In: Weekkrant Suriname, 24-10-1987, E. |
Rabin Gangadin, Striptease zonder muziek. Tricht 1987, Goossens, GB. |
Rabin Gangadin, De terechtstelling van een soldaat. In: Sirito. 50 Surinaamse vertellingen. Samengesteld en ingeleid door Michiel van Kempen met medewerking van Jan Bongers. Paramaribo 1993, Kennedy-Stichting, pp. 112-114, V. |
Rabin Gangadin, Brief aan Rabin Baldewsingh, dd. 27-1-1986. In: Privé-Domein van de Surinaamse letteren. Het Surinaamse literatuurbedrijf in egodocumenten en verspreide teksten. Samengesteld, van een inleiding en toelichtingen voorzien door Michiel van Kempen. Paramaribo 1993, Stichting Surinaams Museum/Stichting Volkslectuur, Mededelingen van het Surinaams Museum, nr. 51, november 1993, pp. 116-118, Brief. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Rabin Gangadin: beeldhouwer van de persoonlijke beleving. In: Span'noe, jrg. 7, nr. 8, 1980, p. 28. (over Desaveu) |
Wim Zaal, [Bespreking van Desaveu], In: Elseviers Magazine, 14-2-1981. |
Hugo Pos, Een àndere Surinamer. In: Het Parool, 23-4-1982. (over Een zeldzame kar mer) |
Hans Warren, Gedichten. Dobru, Gangadin, Kopland, Winkler, Peypers. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-5-1982. (onder andere over Een zeldzame kamer) |
Jan Hontscharenko, Gangadins dichtkunst - proefboerderij van moderne romantiek. In: Nieuwsblad van het Noorden, 4-6-1982. (over Een zeldzame kamer) |
Astrid H. Roemer, Rabin Gangadin, een zeldzaam dichter. In: Boskopoe, jrg. 8, nr. 5, 5-6-1982, p. 7. (over Een zeldzame kamer) |
Ro van Eer, Een zeldzame kamer. In: Kompe, jrg. 6, nr. 6, 1982, p. 14. |
Barber van de Pol, Op zoek naar een kamer. In: NRC Handelsblad, 11-6-1982. (over Een zeldzame kamer) |
Ewald Sluisdom, Boekbespreking. In: De Ware Tijd, 12-6-1982. (over Een zeldzame kamer) |
Rudi Boltendal, Dichters van over de grens. In: Leeuwarder Courant, 10-7-1982. (onder andere over Een zeldzame kamer) |
Daan Cartens, Of spaghetti of poëzie lezen. In: Het Vaderland, 10-7-1982. (over Een zeldzame kamer) |
Jit Narain, De aap en zijn malle fratsen? In: Aisa Samachar, jrg. 8, nr. 4/5, juli 1982, pp. 3-4. (polemisch; tegen Gangadins ‘blanken-aanbidding’) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 5, 1982, pp. 54-56. (onder andere over Een zeldzame kamer) |
Rudolf van de Perre, De kamer van Rabin Gangadin. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 5, 1982, pp. 755-756. (over Een zeldzame kamer) |
Wim Rutgers, Surinaamse poëzie van drie generaties: Helman, Löffel, Dobru, Gangadin. In: Amigoe Ñapa, 31-3-1983. (over Een zeldzame kamer) |
Aad Nuis, Emotie en eruditie geven spanning aan poëzie Fondse. In: de Volkskrant, 15-2-1985. (onder andere over Tussen letter en geest) |
Wim Brands, Teleurstellende bundels poëzie. In: Leidsch Dagblad, 6-3-1985. (onder andere over Tussen letteren geest) |
Hugo Pos, Gangadin ontstijgt aan een etiket. In: Het Parool, 6-3-1985. (over Tussen letter en geest) |
R.L.K. Fokkema, Poëzie. Zakelijk. In: Trouw, 14-3-1985. (over Tussen letter en geest) |
Henk Blanken, Poëzie van Rabin Gangadin ‘verdwaasd en wezenloos’. In Het Vrije Volk, 13-4-1985. (over Tussen letter en geest) |
Marcel Weltak, Gangadin staart naar zichzelf. In: Jere, juli 1985, p. 4. (over Tussen letter en geest) |
Cees van Hoore, Slecht afgekeken bij Céline. In: Leidsch Dagblad, 13-8-1986. (over Landgenoten) |
Thomas Verbogt, Bundel Rabin Gangadin: cynisme en integriteit. In: Arnhemse Courant, 30-8-1986. (over Landgenoten) |
Henk Figee, Vuil spuiten en vuur spuwen. In: Utrechts Nieuwsblad, 26-9-1986. (over Landgenoten) |
Wim J. Simons, Verwaten oprisping vermomd als essay. In: Utrechts Nieuwsblad, 26-9-1986. (over De Surinaamse literatuur) |
Peter Meel, ‘Landgenoten’ als moderne zedenschets geslaagd. In: Weekkrant Suriname, 27-9-1986. |
Jacquelien van den Boogaart, Stilstaand water met woekerende schimmels. In: Utrechts Universiteitsblad, 3-10-1986. (interview) |
Jos de Roo, Een papieren constructie. In: Trouw, 9-10-1986. (over Landgenoten) |
Dorien Mouw, De landgenoten van Georgie.
|
| |
| |
In: De Held, nr. 5, oktober/november 1986. (over Landgenoten) |
Koos Hageraats, Zwart-witte schimmen. In: Vrij Nederland, 1-11-1986. (over Landgenoten) |
Peter Meel, Gangadin laat mogelijkheden onbenut. In: Weekkrant Suriname, 1-11-1986. (over De Surinaamse literatuur) |
Wim Rutgers, Surinaamse migranten-roman. In: Amigoe Ñapa, 8-11-1986. (over Landgenoten) |
Henk Egbers, Boeken die Suriname breken en bouwen. In: De Stem, 26-11-1986. (over De Surinaamse literatuur en Landgenoten) |
André Matthijsse, Gangadin eist iets anders dan Cairo. In: Haagsche Courant, 23-1-1987. (over Landgenoten) |
Wim Zaal, Oe-wwel oe-what beters te doen? De Surinaamse schrijver Rabin Gangadin schopt tegen de dingen aan. In: Elseviers Magazine, 14-2-1987. (over De Surinaamse literatuur) |
Michiel van Kempen, Kotsen op de Surinaamse literatuur. In: De Ware Tijd, 7-3-1987. (over De Surinaamse literatuur) |
Tom Rellum, [Bespreking van De Surinaamse literatuur en Landgenoten]. In: Oso, jrg. 6, nr. 1, mei 1987, pp. 99-102. (toetst Gangadins literatuurkritische uitgangspunten aan zijn eigen werk) |
Michiel van Kempen, De knuppel in het doksenhok. Leven in de Surinaamse letteren. Paramaribo 1987, pp. 10, 21-22. (over Gangadins polemieken zijn plagiaat) |
Peter Blom, Herfstschrift-redactie sluit op verzoek Surinamer buiten. In: Nieuwsblad van het Noorden, 25-9-1987. (over het conflict met Astrid Roemer) |
Peter Meel, Hugo Pos en Rabin Gangadin, een kwestie van temperament. In: Weekkrant Suriname, 21-11-1987. (over Gangadins kritiek op de recensenten) |
Michiel van Kempen, De Surinaamse literatuur 1970-1985: een documentatie. Paramaribo 1987. (over diverse aspecten van het oeuvre) |
Wim Rutgers, Rabin Gangadin. In: Uitgelezen 10. Reakties op boeken. Onder redactie van het Christelijk Lektuur Centrum. Den Haag 1988, pp. 78-86. (algemeen, analyseert een gedicht uit Tussen letter en geest en de bundel Landgenoten) |
Jalapersad Bondrie, Het drijfzand van Rabin en de emoties van Jit. In: Weekkrant Suriname, 10 t/m 16-6-1989. (overeen fel debat over het Sarnami tussen Gangadin en Jit Narain) |
Michiel van Kempen, Kotsen op de landgenoten. In: Michiel van Kempen, De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Haarlem/Brussel 1993, pp. 66-69. (over Landgenoten) |
Manuel Sewgobind, ‘Duivelse kronieken’ trekt etnische grenzen. In: Allochtonenkrant, 6-10-1994. (over Gangadins columns) |
A. Balai, Identiteitscrisis. In: Allochtonenkrant, 6-10-1994. (over Gangadins columns) |
José Maria, Gangadin, een duivelse komiek. In: Allochtonenkrant, 9-2-1995. (over de ‘duivelse kronieken’ in de Weekkrant Suriname) |
61 Kritisch lit. lex.
mei 1996
|
|