| |
| |
| |
Jean-Paul Franssens
door Ton Brouwers
1. Biografie
Jean-Paul Franssens werd geboren te Groningen op 5 februari 1938. Hij groeide op in een katholiek gezin met zes kinderen. Zijn moeder, een Groningse boerendochter, was eerder getrouwd met een arts, terwijl vader Sjef Thoolen, een ingenieur afkomstig uit Roermond, eveneens reeds een huwelijk achter de rug had. De auteur heeft de naam van moederszijde als achternaam. Zijn vader was tijdens de Tweede Wereldoorlog werkzaam als bunkerbouwer aan de Atlantikwall in Normandië. Op vijftienjarige leeftijd onderging Franssens een ingrijpende hersenoperatie, waarbij vermoedelijk een goedaardige tumor is verwijderd. Twee jaar later overleed zijn moeder in de nasleep van een gelijksoortige operatie. Na een kort verblijf op het muzieklyceum in Groningen studeerde Franssens van 1960 tot 1964 aan de Folkwang Hochschule in Essen (Duitsland), waar hij zich aanvankelijk specialiseerde in operazang en later koos voor operaregie. Aansluitend werkte hij zes jaar als (assistent-)regisseur bij Opera Forum in Enschede. In 1971 woonde hij een goed deel van het jaar teruggetrokken in een blokhut in de bossen van Twente. Een jaar later verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij tot 1975 werkzaam was als regieassistent bij de Nederlandse Opera Stichting.
Franssens overleed op 19 juni 2003 in zijn woonplaats Amsterdam aan leverkanker. Zes dagen later werd hij in dezelfde stad ter aarde besteld op begraafplaats Zorgvlied. Na een eerder huwelijk was tijdens de laatste decennia van zijn leven Carla Schipper zijn partner. Van zijn twee kinderen, Daan en Mauringh, kwam laatstgenoemde in 2002 door zelfdoding om het leven.
Hoewel Franssens in 1970 de toneeltekst Gips publiceerde, in
| |
| |
1975 in het tijdschrift Gedicht de poëziecyclus ‘Lilis’ en vijf jaar later proza in De Revisor, geldt de in 1981 uitgebrachte novelle De wisselwachter als zijn literaire debuut. Behalve toneel, fictie en poëzie heeft hij autobiografisch proza en operalibretti op zijn naam staan. Veel van zijn korte verhalen zijn eerst verschenen in NRC Handelsblad, De Revisor, Maatstaf en De Tweede Ronde. Artikelen van zijn hand zijn eveneens gepubliceerd in Bzzlletin en De Groene Amsterdammer. In 2002 was hij enige tijd columnist van het VPRO-radioprogramma ‘Onvoltooid Verleden Tijd’. Sinds de jaren zeventig heeft Franssens zich bovendien toegelegd op het maken van beeldende kunst. Zijn schilderijen en tekeningen zijn onder meer te zien geweest op internationale kunstbeurzen en op exposities in Amsterdam, Enschede, Groningen, Kopenhagen en op IJsland. Hij maakte illustraties voor een paar van zijn boeken, onder andere Lilis (1982), Kinderschrik (2002) en de tweede druk van De wisselwachter (2005); ook heeft hij de door uitgeverij Bulaaq gepubliceerde uitgave van De vertellingen van duizend-en-één-nacht (1993-1999) van illustraties voorzien. In 1986 verfilmde cineast Jos Stelling De wisselwachter, dertien jaar later maakte hij een op Broederweelde (1995) geïnspireerde speelfilm.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
De meest in het oog springende verschuiving in het werk van Jean-Paul Franssens is het toenemende autobiografische karakter ervan. Worden zijn eerste verhalen nog gekenmerkt door een realistische verteltrant en een psychologische of sprookjesachtige inslag, waarbij het fictionele element onmiskenbaar aanwezig is, zijn werk uit de jaren negentig is daarentegen sterk persoonlijk gekleurd. In zijn verhalend proza van de jaren tachtig schrijft de auteur over de belevingswereld van bijvoorbeeld een wisselwachter, een dagloner of een lustmoordenaar, maar in later werk ontleent hij zijn onderwerpen en thema's bij uitstek aan zijn eigen leven en verleden.
| |
Relatie leven/werk
De omslag naar een op persoonlijke ervaringen gebaseerde literatuur kan vrij precies worden gedateerd en is gerelateerd aan de vanaf het begin op publicatie gerichte briefwisseling met H.J.A. Hofland, in boekvorm uitgekomen als Over en weer (1989). In de brieven aan Hofland, geschreven tussen 1986 en 1989, schrijft Franssens op ongedwongen wijze over dagelijkse beslommeringen, kleine voorvallen en invallen, wederzijdse vrienden, vakantiebelevenissen en herinneringen aan vroeger. Door die briefwisseling ontdekte hij, zoals blijkt uit een interview met HP/De Tijd, zijn voorliefde voor het vertellen van anekdoten. Hij leerde bovendien het verleden ‘op een veel vrijere manier’ te benaderen ‘en zo kreeg ik in de gaten dat het in mijn leven als schrijver dáárom draait. Om het autobiografische, het anekdotische, het verleden.’ Het is daarbij niet zijn opzet om tot afgeronde memoires of een sluitend verhaal over het eigen leven te komen; het teruggrijpen op persoonlijke ervaringen is geen doel op zichzelf, maar levert slechts het bouwmateriaal voor zijn vertelkunst. In het uit 1994 stammende interview neemt de auteur impliciet afstand van zijn fictie uit de jaren tachtig met de vaststelling: ‘Waarom zou ik in godsnaam beschrijven hoe Pietje met het vliegtuig naar New York gaat? Ik heb een veel interessanter onderwerp. Na een lange zoektocht heb ik mijn plek als schrijver eindelijk gevonden.’
| |
Thematiek
De autobiografische wending in het werk van Franssens krijgt onder meer gestalte in de reeks Een gouden kind (1991), Een goede
| |
| |
vader (1993) en Broederweelde (1995). Deze romans gaan over de relatie van de autobiografische ikfiguur, Paul genaamd, met respectievelijk zijn moeder, zijn vader en een broer. Een belangrijke overeenkomst is dat zij alledrie zijn overleden en dat de feitelijke relatie dus als afgerond moet worden beschouwd. In deze romans behandelt de auteur thema's als de genegenheid voor de moeder, de afrekening met de vader en de ongemakkelijke relatie tussen twee broers. Bovendien komt in deze reeks de idee naar voren dat familiebanden pas werkelijk kunnen worden begrepen of geboekstaafd nadat zij door de dood zijn verbroken en in het verleden gefixeerd zijn.
Een gouden kind biedt een verslag van een jeugd in het Groningen van vlak na de tweede wereldoorlog. Het opent met de dood van de moeder als Paul (de ikpersoon) zeventien jaar oud is. Andere specifieke omstandigheden die zijn jeugd hebben bepaald, zijn de ingrijpende hersenoperatie die hij twee jaar daarvoor onderging en de naweeën van het feit dat zijn vader in de oorlog partij heeft gekozen voor de Duitse bezetter. Daarnaast snijdt het verhaal algemene thema's uit de kindertijd aan, zoals het eerste contact met ziekte en dood en de ontdekking van seksualiteit. Met dit laatste komt Paul op verschillende manieren, gevraagd en ongevraagd, in aanraking. Het boek is echter bovenal een liefdesbetuiging van de zoon aan het adres van de gestorven moeder.
In Een goede vader staan juist de ambivalentie tegenover de vader en het gebrek aan genegenheid van de zoon centraal. Paul is midden twintig en zit op een kunstopleiding in Duitsland; zijn vader zal weldra aan kanker overlijden. Kort voor zijn dood verwijt de zoon hem dat hij een schande voor zijn kinderen is geweest wegens zijn oorlogsverleden, maar later twijfelt hij of hij zo wel mag oordelen over het leven van zijn vader. Een meer algemeen thema van het verhaal is het gebrek aan communicatie tussen vader en zoon: ze spreken in principe niet ‘over de dingen waar het nu juist om gaat’ (p. 152).
In Broederweelde is Paul rond de vijftig en woont hij in Amsterdam, wanneer zijn vier jaar jongere, vereenzaamde homoseksuele broer Jos hem vertelt dat hij kanker heeft. De twee hebben nooit een bijzonder goede relatie met elkaar gehad en Paul
| |
| |
voelt zich bezwaard door het nieuws, maar tegelijkertijd ook begaan met het lot van zijn broer. In hun gesprekken over hun jeugd komen veel anekdoten en episodes terug die ook in Een gouden kind en Een goede vader aan bod komen, maar dan vanuit het perspectief van Jos, zonder dat daardoor overigens een fundamenteel ander verleden tot leven wordt gewekt. Uit het verhaal blijken vooral de hulpeloosheid en de onhandigheid van Paul als het gaat om het vinden van een houding tegenover zijn broer en diens ziekte, al overwint zijn familiale loyaliteit het van zijn aarzeling en gebrek aan betrokkenheid: een paar jaar later sterft Jos uiteindelijk in zijn armen.
Het belangrijkste fictionele werk uit de beginperiode van het schrijverschap van Franssens - De wisselwachter (1981), De uitvinder (1984) en Vriend Dood (1988) - is gebaseerd op verbeelding die in wezen losstaat van feitelijke persoonlijke ervaringen. De wisselwachter beschrijft het leven van de titelpersoon die na jaren van trouwe dienst krijgt te horen dat zijn wisselpost komt te vervallen en dat hij zal worden overgeplaatst. Het verlies van zijn sterk afgebakende domein - zijn huisje aan het spoor, zijn groentetuin, zijn hele wereld - kan hij niet verkroppen en in een verdwazing loopt hij onder een passerende trein. Het verhaal is een bijzonder intiem, uitgebalanceerd en op klassieke wijze verteld sociaal-realistisch drama, gekenmerkt door een hechte verstrengeling van motieven en metaforen. De sobere stijl past goed bij het eenvoudige karakter van de wisselwachter. Hoewel zijn verstilde, eenzame bestaan met weinig woorden wordt geschilderd, krijgen zijn zorgzaamheid en liefde voor zijn vak overtuigend gestalte, alsmede zijn ingehouden wanhoop en ondergang. De overige personages worden summier belicht, maar wel zodanig dat ze een duidelijke functie binnen het verhaal krijgen. De wisselwachter is bovendien zo'n verhaal waarbij door de vooruitwijzende sfeertekening maar één einde mogelijk is - een noodlottig einde.
De tweede novelle van Franssens, De uitvinder, begint in een realistisch aandoende werkelijkheid, die echter halverwege het verhaal overgaat in een droomwereld. De uitvinder is een naamloze man die in alle stilte boven een pakhuis in de stad woont. Hij heeft een romantische aard en geniet ervan als alles
| |
| |
‘ver en vol heimwee’ is. Zo bezit hij een oude foto van een vrouw en een meisje voor een vervallen landhuis, die hij koestert en zelfs met een loupe bestudeert. Op een van zijn wandelingen door de stad ziet hij hoe in een huis aan de gracht een wondermachine naar binnen wordt getakeld. Wanneer hij even later het pand stiekem betreedt, nieuwsgierig naar het apparaat, komt hij terecht in een kamer waar een oude vrouw vredig ligt te slapen. Aan de muur hangt een foto met daarop hetzelfde meisje als op de foto thuis. Zijn aanwezigheid in de serene ruimte brengt hem vervolgens in een roes, die hem terugvoert naar zijn jeugd en hem doet belanden in een sprookjesachtig landschap van tuinen, eindeloze gangen en trappenhuizen, waar hij een meisje ontmoet dat hem teder in bad doet. Nadat hij ontwaakt uit zijn droom, ontdekt hij dat de oude vrouw is gestorven. Het meisje van de foto komt binnen om afscheid van haar te nemen en nadat het lichaam van de dode vrouw is weggehaald, bestijgt de uitvinder met het meisje de lange steile trap van het pand die naar de wondermachine zal leiden.
De uitvinder laat zien dat de hang naar het vreemde of het ‘andere’ in het werk van Franssens verschillende, maar vaak met elkaar verbonden thematische elementen impliceert, zoals de droom, de nacht, de jeugd, de seksualiteit en de dood. Met name de in Franssens' vroege werk voorkomende personages worden gedreven door een fantasie die vaak een nostalgisch of erotisch karakter heeft en veelal geassocieerd wordt met een vreemd, mysterieus huis. Ook de wisselwachter leeft met een ‘onbekend verlangen’ en wil ondanks zijn tevredenheid over zijn werk ontsnappen aan zijn niet langer erotische huwelijksleven. Hij is gefascineerd door het verhaal van de hulpmachinist over het deftige huis in de stad met de fluwelen trappen en de jonge vrouw met de rode mond (pp. 33-35). In Villa Arcana (1986) ofwel ‘Huize der Verborgenheden’, in feite een kort verhaal in versvorm, behandelt de auteur een vergelijkbare thematiek, hier specifiek uitgewerkt vanuit het perspectief van een jongen en aan de hand van diens eerste seksuele ervaringen met het kindermeisje, terwijl zijn vader in hetzelfde huis op sterven ligt. De enorme villa met zijn oneindige gangen en exotische tuin is een symbool voor de onbekende volwassen wereld van
| |
| |
seksualiteit en dood, waar de jongen voor het eerst van mag proeven.
In ander werk uit zijn vroege periode verbindt Franssens lust met erotiek, zoals in Lilis (1982), een reeks scabreuze liederen, en met dood, zoals in de roman Vriend Dood, Het verhaal is gebaseerd op een waargebeurde zaak die speelde in Duitsland tijdens de jaren twintig en behelst een lange biecht van de veroordeelde moordenaar aan zijn psychiater vanuit zijn dodencel. Eén voor één bespreekt hij gedetailleerd zijn moorden, waaruit niet alleen zijn gedrevenheid blijkt, maar ook dat doden voor hem een esthetische ervaring is. Hij vindt dat het de meeste mensen aan passie ontbreekt en dat ze hun verlangens niet realiseren. Ook de lustmoordenaar heeft een fascinatie voor onbekende huizen: ‘Ongevraagd een vreemd huis betreden is steeds opnieuw een bijzondere sensatie’, schrijft hij aan zijn psychiater (p. 70).
In Vriend Dood kruipt Franssens in de huid van een zieke, moordzuchtige man met als doel zijn excessieve daden inzichtelijk te maken. Het is misschien geen toeval dat hij na deze extreme oefening in het inleven in de verbeelding van de ander zich voornamelijk heeft gericht op het uitwerken van autobiografische thema's, niet alleen in romans, maar ook in de vorm van non-fictie, zoals in de briefwisseling met Hofland, de schetsen in Ware liefde (1994) en de brieven en verhalen in Zuiderkerkhof 1 (1997). Een belangrijk terugkerend element in dit proza is de genegenheid voor de moederfiguur, veelal verweven met aandacht voor de jeugd, zijn Groningse wortels, vroegere liefdes en anekdotische ervaringen. Daarnaast speelt de ontnuchtering van de dood een belangrijke rol, maar ook het tegendeel daarvan, de creatieve mogelijkheden van het leven van alledag. Uit het autobiografische proza spreekt behalve melancholie en verdriet om vergankelijkheid ook een zeker joie de vivre. In de levendige wijze waarop Franssens over voedsel, cafébezoek en kleine ergernissen vertelt, klinkt de stem van een levenskunstenaar door. Met name Zuiderkerkhof 1 kan daarom gelezen worden als een ware kroniek van een karakter.
| |
Techniek
Dit laatste werk heeft een bijzonder losse structuur, waarin heden en verleden elkaar afwisselen en korte fragmenten, lan- | |
| |
gere verhalen, reisschetsen en brieven vrij willekeurig naast elkaar staan. De wisselwachter is daarentegen een bijna mathematisch geconstrueerd verhaal, opgebouwd uit vier gelijke delen (naar analogie van de vier seizoenen), elk bestaande uit acht hoofdstukjes van gelijke lengte. De drie autobiografische romans hebben eveneens een hechte structuur, waarbij het uit elkaar trekken van heden en verleden een opvallende verteltechniek is. Zo bestaat in Een goede vader de belangrijkste verhaallijn uit een gesprek tussen Paul en zijn vader, waarbij laatstgenoemde besluit een beker warme melk te drinken, een besluit dat valt aan het begin. Vervolgens gaat ruim dertig bladzijden verder het pannetje op het gasstel, veertig bladzijden verder drinkt vader de beker warme melk en nog eens veertig bladzijden verder heeft hij zijn melk opgedronken; de tussenruimtes zijn gevuld met episodes uit het verleden.
| |
Stijl
In de verhalen van Franssens over familie, vrienden en het verleden klinkt naast sentiment ook altijd een lichte zelfspot door. Hierdoor schept de auteur distantie tot het vertelde, wat de kracht van zijn werk ten goede komt. Met name in Een goede vader en Broederweelde getuigt de ikverteller herhaaldelijk van grote aarzeling ten aanzien van de juistheid van het eigen handelen. En een typerende opmerking in Zuiderkerkhof 1 is dat de ikverteller zichzelf beschouwt als ‘een sentimentele oude lui’ (p. 32). Vrijwel al het proza van Franssens wordt overigens gekenmerkt door een eerlijke, relativerende en soms berustende toon. In De wisselwachter dragen de ingehouden stijl en de herhaling van motieven op doeltreffende wijze bij aan het dramatische gehalte van het verhaal. Opvallend zijn verder de grote hoeveelheid korte zinnen, de eenvoudige woorden en het karige en soms ook naïeve taalgebruik, die de suggestie van een eigen verhaalwereld in belangrijke mate bevorderen. ‘Taal is heilig’, heeft de auteur in een interview gezegd, ‘Ik doe in elk geval mijn best een goeie vorm in de taal te vinden.’
| |
Kunstopvatting
Het zoeken naar de juiste taal betekent niet zozeer dat Franssens' proza ook experimenteel van vorm is. Zijn verhaalkunst heeft formeel gezien eerder een traditioneel realistisch karakter en is inhoudelijk gezien vooral romantisch van aard, wat onder meer tot uitdrukking komt in de aandacht voor het eigen leven
| |
| |
en de preoccupatie met de verloren jeugd, seksualiteit; droom, dood en vergankelijkheid. Ook zijn psychologiserende roman over het excessieve gedrag van de lustmoordenaar past in dit kader. De man zegt van zichzelf bijvoorbeeld dat hij een gevoelige natuur heeft en waant zich als veelbesproken moordenaar een gevierd kunstenaar. De fictionele personages van Franssens zijn vrijwel allemaal eenlingen, die ogenschijnlijk buiten de reguliere werkelijkheid om bestaan. Ze hebben zelden een naam en leven in een eigen, afgeschermd universum. Het autobiografische ikpersonage is weliswaar veel meer sociaal gericht en ontplooit een scala aan activiteiten en contacten, maar ook is hij graag alleen thuis, waar hij zich bij voorkeur terugtrekt in mijmeringen over vroeger.
| |
Visie op de wereld
Het wereldbeeld dat in het werk van Franssens tot uitdrukking komt, sluit hierbij aan. De rationele, analytische of intellectuele omgang met de dingen is bij hem duidelijk ondergeschikt aan een meer intuïtieve, expressieve en associatieve houding. Van het verleden komt in zijn werk vooral de individualistische dimensie aan bod; het is in de eerste plaats ‘deel van jezelf’ en niet een bron van collectieve kennis over een gedeelde sociale werkelijkheid. ‘Politiek en kunst moeten bij elkaar uit de buurt blijven’, schrijft Franssens in een brief aan A.F.Th. van der Heijden (Zuiderkerkhof 1, p. 177), maar dat is een van zijn weinige algemene uitspraken. De auteur is in zijn werk nauwelijks filosofisch of maatschappelijk ingesteld en vooral gericht op het cultiveren van een kleinschalige, subjectief-artistieke levenshouding, waarbinnen weinig plaats is voor radicale meningen of grootse ideeën. De keuze voor het autobiografische en anekdotische kan gezien worden als een keuze voor een bescheiden perspectief op de wereld.
| |
Traditie / Verwantschap
Hoewel Franssens in zijn werk herhaaldelijk getuigt van zijn vriendschappelijke banden met collega's als Belcampo, Hofland, Remco Campert, Van der Heijden en Adriaan Morriën, lijkt zijn eigen schrijven nauwelijks direct beïnvloed door het werk van deze of andere auteurs; daarvoor is het te eigenzinnig en divers. Anderzijds zijn zijn stijl en onderwerpen niet dusdanig oorspronkelijk dat er geen lijnen naar werk van anderen te trekken zouden zijn. Een roman als Vriend Dood doet bijvoor- | |
| |
beeld enigszins denken aan Een nagelaten bekentenis (1894) van Marcellus Emants, het sprookjesachtige tweede deel van De uitvinder heeft wel iets van Frederik van Eedens De kleine Johannes (1885) en De wisselwachter is wel vergeleken met werk van Nescio en Willem Elsschot. Deze verwantschappen wijzen op het meer conventionele karakter van het vroege werk van Franssens. Maar de autobiografische romans over zijn ouders passen goed binnen de recente opleving van dit genre. Romans als Bezonken rood (1981) van Jeroen Brouwers, De afwezige (1990) van Dirk Ayelt Kooiman, Gesloten huis (1994) van Nicolaas Matsier en Asbestemming (1995) van Van der Heijden gaan allemaal over de verhouding van de zoon tot de overleden vader of moeder.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Ondanks de regelmatige belangstelling van de schrijvende pers voor het werk van Franssens - in de vorm van interviews; recensies of beschouwingen over tentoonstellingen van zijn schilderijen -, heeft zijn literaire oeuvre nog weinig diepgravende aandacht weten af te dwingen, bijvoorbeeld in de vorm van essays of studies. Ook bij het leespubliek is er hooguit een behoedzame interesse voor zijn werk. Zijn boeken worden slechts bij uitzondering herdrukt; Een gouden kind is ook als pocket verschenen en daarmee voor een breder publiek beschikbaar. Omdat de boeken van Franssens in de literaire kritiek doorgaans met respect worden behandeld, is het uitblijven van verkoopsucces in toenemende mate een thema geworden in interviews en recensies.
Aan het kritische oordeel over zijn debuut kan het niet gelegen hebben, want dat werd vrijwel zonder uitzondering met bewondering begroet. Daan Cartens vindt De wisselwachter een ‘klein meesterwerkje’ en Carel Peeters noemt de ouderwets aandoende stijl ‘zuiver’; volgens Jaap Goedegebuure is de quasi-naïeve stijl ‘zeer effectief’ en August Hans den Boef roemt de tijdloze sfeer die het verhaal ademt. Zoals deze voorbeelden illustreren, is er vooral aandacht voor de stijl van Franssens en dit is een constante in de recensies van zijn werk. Het is de aparte mengeling van realisme en suggestiviteit, nuchterheid en naïviteit, sentimentaliteit en zelfironie, die door de critici doorgaans het meest wordt gewaardeerd. Behalve De wisselwachter hebben ook Een gouden kind en Een goede vader een overwegend positieve
| |
| |
respons gekregen, vooral door hun onverbloemde stijl, maar de derde autobiografische roman, Broederweelde, is wisselend ontvangen. Theodor Holman is lovend over de knappe zinnen en beschrijvingen, maar zegt dat het thema in de lucht blijft hangen; Marc Reugebrink meent dat ‘deze vormgeving van de eigen herinneringen zichzelf heeft uitgeput’. De soms weinig uitgewerkte thematiek vormt het belangrijkste punt van kritiek. Volgens Hans Warren is bijvoorbeeld Zuiderkerkhof 1 te zeer een losse verzameling stukken zonder eenheid. Diny Schouten vindt dit laatste boek geslaagd, niet zozeer waar de auteur zich uitlaat over anderen, het heden of meer abstracte zaken, maar waar hij schrijft over zichzelf en zijn herinneringen aan vroeger.
| |
Thematiek
Een goed voorbeeld van zo'n persoonlijke, doorleefde herinnering in het werk van Franssens biedt de schets ‘Tranen’ uit de bundel Ware liefde: ‘Vanochtend werd ik wakker terwijl de tranen over mijn wangen liepen. [...] Ik droomde dat ik bij mijn moeder in de keuken zat. Dat ik nog klein ben. Dat ze me door mijn haar strijkt en me een kus geeft. Dat ik weet dat het niet waar is. Dat ik, terwijl ik droom, weet dat ze al zo vreselijk lang, helemaal hartstikke, hartstikke dood is.’ In dit fragment komen de belangrijkste lijnen uit het werk van de auteur samen, zoals de droom, de moeder, de tederheid, de jeugd, de dood en het verleden. Het beschreven ogenblik van ontwaken is bijzonder schrijnend. Wanneer de droom zichzelf als droom ontmaskert, rest enkel nog machteloosheid, het dwingende realisme van de werkelijkheid - en dat doet pijn. Toch is het verleden bij Franssens eerder een prettige droom dan een nachtmerrie; het is veeleer een land van liefde en schoonheid dan van angst en leed. Hoewel hij zich allerminst afsluit voor wat onopgelost is gebleven of voor de pijn die kleeft aan wat voorbij is, zoals vooral de autobiografische romans laten zien, fungeert het verleden in zijn werk allereerst als een lyrische wereld, als een droom die maar beter niet weet van zijn eigen bestaan.
| |
Ontwikkeling
De laatste werken van Franssens borduren allemaal voort op de ingeslagen autobiografische weg. De uitgesponnen anekdotes en memoires in De wereld wil bedrogen worden (1999) vormen een direct vervolg op Zuiderkerkhof 1; de drie dozijn persoonlijke stukken in Kinderschrik (2002) sluiten formeel en inhoudelijk
| |
| |
aan bij de verhalen uit Ware liefde; de roman Rozen uit het Zuiden (2001) herneemt de sfeer en verhaalstof van de Groningse jeugd zoals in Een gouden kind; en Over en weer, de correspondentie met H.J.A. Hofland, krijgt een vervolg in de in 2005 postuum gepubliceerde briefwisseling met A.F.Th. van der Heijden.
Deze laatste reeks boeken maakt duidelijk dat het vertellen van uit het leven gegrepen verhalen nog centraler is komen te staan in het werk van Franssens. ‘Verhalenvertellers zijn het sap der aarde,’ schrijft hij in dit verband in Zuiderkerkhof 1. Hoewel de auteur verschillende verhalende genres - roman, verhaal, anekdote, memoires, brief - naast elkaar beoefent, zijn de toon en de inzet steeds vergelijkbaar: het gaat erom ‘mooie’, absurde, weemoedige en zelfrelativerende verhalen te vertellen. Ook al bestaan zij uit een mengeling van waarheid en verdichtsel, de verteller dient oprecht (ook in de zin van hartelijk, joviaal) en eerlijk te zijn, zowel tegenover zichzelf als tegenover de wereld.
Rozen uit het Zuiden onderstreept nog eens het belang van de jeugd en het kinderperspectief in het werk van de auteur, maar het laat ook zien hoezeer de wereld van het kind en die van de kunstenaar in elkaars verlengde liggen. Deze in het naoorlogse Groningen gesitueerde roman schetst een episode uit de jeugd van de (semi)autobiografische ik-figuur, de elfjarige Paul. Regelmatig gaat hij met zijn moeder op bezoek bij de kunstenaar Rook, vooral als zijn vader de stad uit is. Zijn moeder is stiekem verliefd op Rook en door Paul deel van het complot te maken, versterkt zij hun onderlinge band. Paul heeft weinig op met zijn vader of broertje en is bang voor de duffe meester Stek van de School met de Bijbel, maar de creatieve Rook is allesbehalve saai en Paul kan zich moeiteloos met hem vereenzelvigen. Rook leert hem dat schilderijen ‘ruimte moesten hebben, dat ze moesten ademen’, wat al bereikt kon worden door op het doek een paar vogels toe te voegen. Vanuit het perspectief van het sensibele, opgroeiende kind dat de wereld per definitie onschuldig tegemoet treedt (alsof zijn toevallige historische of culturele omgeving een natuurlijke omgeving is), roept het verhaal de sfeer op van het povere naoorlogse Nederland waarin de artistieke verbeelding een alternatieve werkelijkheid bood.
| |
| |
Uiteindelijk zijn de personages in deze roman allemaal op zoek naar een wereld van vrijheid, verbeelding en creativiteit, gesymboliseerd in de zolder als een eigen domein. De jonge Paul doet niets liever dan knutselen op zijn zoldertje; het atelier van Rook bevindt zich op een grote zolder boven een pakhuis en hij is er altijd aan het schilderen en in de weer met artistieke experimenten; voor Pauls moeder is die zolder de plek waar haar hunkering naar liefde gestalte krijgt; en zelfs de vermaledijde meester Stek blijkt in het geheim een volière vol vogels op zijn zolder te hebben. Zo zoekt en schept iedereen een eigen, deels verborgen creatief domein. Dat geldt eveneens voor de jonge ik-figuur van het titelverhaal in Kinderschrik. Hij zou graag een toverlantaarn hebben: ‘Dan kan ik hier op zolder, als ik de boel een beetje aan kant maak, een eigen bioscoop beginnen. Dan kan ik er steeds nieuwe plaatjes bijkopen voor een andere voorstelling.’
Tegenover vroeger, de wereld van het kind en de behoefte aan creativiteit en verbeelding staat de toekomst en die heeft voor een autobiografisch en romantisch georiënteerde schrijver als Franssens uiteindelijk maar één betekenis: die van het definitieve einde van het eigen leven. Het is in dit kader dat de alomtegenwoordigheid van de dood in zijn werk moet worden begrepen. Wanneer hij, op de laatste bladzijde van Zuiderkerkhof 1, na een begrafenis door de stille nachtelijke stad naar huis wandelt, denkt hij aan vroeger: ‘Aan alles wat ik liefhad. Aan alles wat dat verleden toebehoort. Weg. Onherroepelijk.’ En hij weet dat hij zelf ‘weldra, eerdaags [...] een deel van dat verleden zal zijn. Hartstikke dood.’ Zoals zijn nadrukkelijke taal opnieuw illustreert, kan de auteur niet heen om de tijdelijkheid van het leven, inclusief het zijne. Juist voor autobiografische schrijvers is deze wetenschap dubbel tragisch, want zij verliezen bij hun dood niet alleen zichzelf, maar ook hun materiaal.
De dood als ultieme alternatieve ruimte markeert de horizon van het bestaan en daarom is het zinvol om midden in het leven alvast een intieme vriendschap met hem op te bouwen. Dit is althans de suggestie die uitgaat van de ‘Acht liederen van de Dood’ (in De wereld wil bedrogen worden), waarin ‘Meester Dood’ als een tedere en trouwe kameraad wordt opgevoerd, die we
| |
| |
moeten koesteren. ‘Leg hem in je warme schoot,’ schrijft de dichter, ‘Wieg hem als een kind / Zodat hij rust en liefde vindt.’ In zijn literaire werk heeft Jean-Paul Franssens gaandeweg al zijn aandacht op het aftasten van het eigen, uitdijende verleden gericht, om met zijn lezers de brokken pijn en geborgenheid te delen die hij daaruit wist los te wrikken. Daarmee is de autobiografische herinnering als voedingsbodem voor zijn vertelkunst steeds meer op de voorgrond komen te staan. Tegelijk heeft hij zich in zijn werk meer en meer laten kennen als een zanger van de dood, een heraut die ons vertelt dat op een dag het leven ophoudt, om te eindigen in niets. Alleen het kind in Franssens nam nog geen genoegen met de onaantastbaarheid van die almachtige meester. Het gouden kind in de schrijver bezat nog het vermogen om de lege eenduidigheid van onze bestemming ter discussie te stellen en zich hoopvol af te vragen: ‘Zou de dood ook een einde hebben?’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jean-Paul Franssens, Gips. Een eenakter. Maarssen 1970, Nederlands Centrum voor het Amateurtoneel, T. (2e druk: Krommenie 1998, Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NCA 2376) |
Jean-Paul Franssens, De wisselwachter. Amsterdam 1981, De Harmonie, N. (2e druk, met een nawoord van Arjan Peters: 2005, De Arbeiderspers) |
Jean-Paul Franssens, Lilis. Gedichten en tekeningen. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, GB. |
Jean-Paul Franssens, De kippenfarm van meneer Wijnstok of: Tok tok. In: De Revisor, jrg. 10, nr. 4, 1983, pp. 22-27, T. |
Jean-Paul Franssens, De uitvinder. Amsterdam 1984, De Harmonie, N. |
Jean-Paul Franssens, Een reiziger op weg naar de Zwitserse Alpen. Amsterdam 1985, De Harmonie, VB. |
Jean-Paul Franssens, Oefening voor de Zondagmorgen. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, GB. |
Jean-Paul Franssens, Villa Arcana. Amsterdam 1986, De Arbeiderspers, GB. |
Jean-Paul Franssens, Een winterballade. In: De Revisor, jrg. 15, nr. 1-2, 1988, pp. 48-53, T. |
Jean-Paul Franssens, Vriend Dood. Biecht van een lustmoordenaar. Amsterdam 1988, De Harmonie, R. |
Jean-Paul Franssens en H.J.A. Hofland, Over en Weer. Schrijversbrieven. Amsterdam 1989, Contact, Br. |
Jean-Paul Franssens, Pingpong. In: De Revisor, jrg. 16, nr. 1, 1989, pp. 51-58, T. |
Jean-Paul Franssens, De Ierse schoonheidskoningin. Amsterdam 1990, De Harmonie, G. |
Jean-Paul Franssens, Een gouden kind. Amsterdam 1991, De Harmonie, R. (2e druk: 1993, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken 159) |
Jean-Paul Franssens, Een goede vader. Amsterdam 1993, De Harmonie, R. |
Jean-Paul Franssens, Casanova des doods. In: Bzzlletin, jrg. 21, nr. 206-207, 1993, pp. 115-119, T. |
Jean-Paul Franssens, Ware liefde. Amsterdam 1993, De Harmonie, V. (opgenomen in Ware liefde, 1994) |
Jean-Paul Franssens, Ware liefde. Amsterdam 1994, De Harmonie, VB. |
Jean-Paul Franssens, Belcampo. Geen gewone wandelaar. Wassenaar 1994, De Pij Pers, V. |
Jean-Paul Franssens, Broederweelde. Amsterdam 1995, De Harmonie, R. |
Jean-Paul Franssens, Op reis met Bekampo. Herinneringen van Jean-Paul Franssens. Amsterdam 1996, Querido, VB. |
Jean-Paul Franssens, Zuiderkerkhof 1. Amsterdam 1997, De Arbeiderspers, Privé-domein 213, Autobiografie/Br. |
Jean-Paul Franssens, De wereld wil bedrogen worden. Amsterdam 1999, De Arbeiderspers, Privédomein 227, Autobiografie/Br. |
Jean-Paul Franssens, Rozen uit het Zuiden. Amsterdam 2001, De Arbeiderspers, R. |
Jean-Paul Franssens, Kinderschrik. Verhalen en tekeningen. Amsterdam 2002, De Arbeiderspers, VB. |
| |
| |
Jean-Paul Franssens, Een wandeling in het Groningerland met Belcampo. Houwerzijl 2002, Triona Pers, V. (eerder opgenomen in Op reis met Belcampo) |
Ik heb je nog veel te melden. De briefwisseling tussen Jean Paul Franssens en A.F.Th. van der Heijden. Bezorgd door Martien Bos, Willem Ellenbroek en Thijs Wierema. [Amsterdam] 2005, Bas Lubberhuizen, Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jaap Goedegebuure, Een treurig debutantenbal. In: Haagse Post, 28-11-1981. (over De wisselwachter) |
Daan Cartens, Een literaire naïef. In: Het Vaderland, 9-1-1982. (over De wisselwachter) |
Marjolijn Pouw, Sneeuwlandschap met druppel bloed. In: NRC Handelsblad, 22-1-1982. (over De wisselwachter) |
Willem Jens, Leuk fabeldier prikt onze zekerheden door. In: Het Parool, 5-2-1982. (over De wisselwachter) |
Graa Boomsma, Wachten op het verborgene. In: De Waarheid, 9-2-1982. (over De wisselwachter) |
August Hans den Boef. Literaire debuten: magere oogst. In: de Volkskrant, 12-2-1982. (over De wisselwachter) |
Carel Peeters, De roep van knalrode lippen. In: Vrij Nederland, 13-2-1982. (over De wisselwachter) |
Anton van der Kolk, ‘Schrijven is geen pretje’. In: Utrechts Nieuwsblad, 20-3-1982 (interview over De wisselwachter) |
Ab Visser, Liefde in soorten. In: Leeuwarder Courant, 27-3-1982. (over De wisselwachter) |
Rob Schouten, Een nieuwe lente, geen nieuw geluid. In: Trouw, 29-4-1982. (over De wisselwachter) |
Peter de Boer, Uitvinder van zoete dromen. In: Vrij Nederland, 18-8-1984. (over De uitvinder) |
Karel Soudijn, Voor lieve meisjes. In: NRC Handelsblad 8-3-1985. (over Oefening voor de Zondagmorgen) |
Gerrit Jan Zwier, Een talentvolle knieler. In: Leeuwarder Courant, 5-7-1985. (over Een reiziger op weg naar de Zwitserse Alpen) |
Reinjan Mulder, Variété, variété! In: NRC Handelsblad, 12-7-1985. (over Een reiziger op wegnaar de Zwitserse Alpen) |
August Hans den Boef, Een tweeëiige eenling. In: de Volkskrant, 19-7-1985. (over Oefening voor de Zondagmorgen en Een reiziger op weg naar de Zwitserse Alpen) |
Thomas Verbogt, [Een reiziger op weg naar de Zwitserse Alpen]. In: Tubantia, 24-8-1985. |
Paul Depondt, Ik ben een heel doenerig type. In: de Volkskrant, 3-4-1987. (interview over het schilderen) |
Ineke Bulte, [Villa Arcana]. In: Ons erfdeel, jrg. 30, nr. 3, 1987, pp. 426-427. |
Gerlof Leistra, Kunstenaar Jean-Paul Franssens: ‘Schrijver, schilder, regisseur waar moet ik overspannen van worden’. In: Tubantia, 10-2-1988. (interview) |
Arnold Heumakers, Bloedige kunst als edelkitsch. In: de Volkskrant, 20-5-1988. (over Vriend Dood) |
Nico Keuning, Franssens schreef afstandelijk relaas van een koele killer. In: Haarlems Dagblad, 26-5-1988. (over Vriend Dood) |
Lucas Ligtenberg, Exclusief voor de psychiater. In: NRC Handelsblad, 27-5-1988. (over Vriend Dood) |
Hans Warren, Gruwelijk spel. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-5-1988. (over Vriend Dood) |
Atte Jongstra, De merkwaardige gespleten esthetiek van het geweld. In: Het Parool, 2-6-1988. (over Vriend Dood) |
Jan Verstappen, Obsessies van een afschuwelijk mens. In: Het Binnenhof, 11-6-1988. (over Vriend Dood) |
Wim Vogel, Moorden in een moreel vacuüm. In: Vrij Nederland, 18-6-1988. (over Vriend Dood) |
Koos Hageraats, De moordenaar achter het burgermasker. In: De Tijd, 1-7-1988. (over Vriend Dood) |
E.Z., Hij moest wel onder de guillotine sterven. In: De Waarheid, 8-8-1988. (over Vriend Dood) |
Katrien Gotdieb, Over en weer tussen Hofland en Franssens. In: Het Parool, 22-7-1989. (over Over en weer) |
Jessica Durlacher, Vervuld van wraaklust ben ik in de tram gesprongen. In: de Volkskrant, 28-7-1989. (over Over en weer) |
Hans Warren, Over en weer. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-8-1989. |
Doeschka Meijsing, Twee humeuren. In: Elsevier, 19-8-1989. (over Over en weef) |
| |
| |
Lucas Ligtenberg, Zwaaiende krabben. In: NRC Handelsblad, 27-10-1989. (over Over en weer) |
Leonoor Wagenaar, De ideale incest. In: Het Parool, 14-4-1990. (interview over De Ierse schoonheidskoningin) |
Elma Drayer, Jean-Paul Franssens: ‘Niets is erg, als je het maar weet’. In: Vrij Nederland, 25-5-1991. (interview) |
Ben Haveman, Het verraad van het gouden kind. In: de Volkskrant, 31-5-1991. (interview over Een gouden kind) |
[Bob] Polak, [Een gouden kind]. In: Het Parool, 8-6-1991. |
Johan Diepstraten, [Een gouden kind]. In: De Stem, 14-6-1991. |
Rob Schouten, Vader fout, kind van goud. In: Trouw, 20-6-1991. (over Een gouden kind) |
Diny Schouten, Het echte van schaamte en verdriet. In: Vrij Nederland, 22-6-1991. (over Een gouden kind) |
Hans Warren, Hysterisch, net als je moeder. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-7-1991. (over Een gouden kind) |
Doeschka Meijsing, Wat moet, dat moet. In: Elsevier, 6-7-1991. (over Een gouden kind) |
Michel de Koning, Een aangrijpend, wat fragmentarisch boek. In: Brabants Nieuwsblad, 19-7-1991. (over Een gouden kind) |
Hugo Bousset, [Een gouden kind]. In: Ons erfdeel, jrg. 35, nr. 1, 1992, pp. 122-123. |
Alle Lansu, [Een goede vader]. In: Het Parool, 19-11-1993. |
Jacob Moerman, [Een goede vader]. In: Drentse Courant, 19-11-1993. |
Marc Reugebrink, [Een goede vader]. In: Nieuwsblad van het Noorden, 26-11-1993. |
Hanneke Wijgh, ‘Stuur me geen ansicht uit Essen’. In: Trouw, 9-12-1993. (interview over Een goede vader) |
Arjan Peters, Wat een lieve, onhandige man eigenlijk. In: de Volkskrant, 16-12-1993. (over Een goede vader) |
Gerrit Jan Zwier, [Een goede vader]. In: Leeuwarder Courant, 17-12-1993. |
Reinjan Mulder, De voordelen van dubieuze praktijken. In: NRC Handelsblad, 21-1-1994. (over Een goede vader) |
Karin Overmars, Altijd op zere tenen. In: HP/De Tijd, 21-1-1994. (interview) |
Anthony Mertens, Keelsnoerend. Bezwering van een kwaad geweten. In: De Groene Amsterdammer, 26-1-1994. (over Een goede vader) |
Jessica Durlacher, Nooit zeggen waar het om gaat. In: Vrij Nederland, 5-2-1994. (over Een goede vader) |
Jean-Paul Franssens. Schilderijen en tekeningen. Teksten Remco Campert e.a. Franeker 1994. (tentoonstellingscatalogus) |
Theodor Holman, [Broederweelde]. In: Het Parool, 5-5-1995. |
Marc Reugebrink, [Broederweelde]. In: Nieuwsblad van het Noorden, 5-5-1995. |
Paul Beers, Te smakelijk, te sappig. In: Vrij Nederland, 20-5-1995. (over Broederweelde) |
Arjan Peters, Dat je die verhalen niet kent. In: de Volkskrant, 2-6-1995. (over Broederweelde) |
Gertjan van Schoonhoven, De scherpe geur van mislukking. In: NRC Handelsblad, 9-6-1995. (over Broederweelde) |
Johan Diepstraten, Familieportret. In: De Limburger, 26-8-1995. (over Broederweelde) |
J. Heymans, Drie seizoenen in Penninckskotten. Over Jean-Paul Franssens. In: Maatstaf, jrg. 43, nr. 6, 1995, pp. 40-46. (beschouwing over het werk) |
Onno Blom, ‘Ik ben niet bang, wel laf’. In: Trouw, 14-3-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
Jacobus Boender, [Zuiderkerkhof 1]. In: Nieuwsblad van het Noorden, 28-3-1997. |
Jaap Goedegebuure, Het taboe op de traan. In: HP/De Tijd, 4-4-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
Arjan Peters, Een Hollandse picaro wordt ouder. In: de Volkskrant, 4-4-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
Alle Lansu, Een jenevertraantje wegpinken. In: Het Parool, 11-4-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
Diny Schouten, Altijd blèren over vroeger. In: Vrij Nederland, 12-4-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
Gerrit Jan Zwier, Memoires van een Bourgondiër. In: Leeuwarder Courant, 25-4-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
Hans Warren, In de memoires van Jean-Paul Franssens overheerst de chaos. In: Noordhollands Dagblad, 15-8-1997. (over Zuiderkerkhof 1) |
| |
| |
Ben Haveman, De geestdrift van een oude grizzly. In: de Volkskrant, 25-2-1999. (over De wereld wil bedrogen worden) |
Gerrit Jan Zwier, [Bespreking]. In: Leeuwarder Courant, 2-4-1999. (over De wereld wil bedrogen worden) |
Hans Warren, Jean-Paul Franssens over zichzelf en anderen. In: Zwolsche Courant, 18-3-1999. (over De wereld wil bedrogen worden) |
Jeroen Overstijns, Verhalen tappen als pinten. In: De Standaard, 19-8-1999. (over De wereld wil bedrogen worden) |
Joris Gerits, Gezelligheid op Zorgvlied. In: De Morgen, 9-9-1999. (over De wereld wil bedrogen worden) |
Renate van der Zee, Jean-Paul Franssens. In: HP/De Tijd, 9-3-2001. (interview) |
Jacob Moerman, De wereld als een slapstick. In: Drentse Courant, 14-3-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Arjan Peters, Een fantast die niet kan liegen. In: de Volkskrant, 23-3-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Ton Verbeeten, Moeder gaat vreemd. In: De Gelderlander, 23-3-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Wim Vogel, De teloorgang van de kinderziel. In: Haarlems Dagblad, 30-3-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Gerrit Jan Zwier, [Bespreking]. In: Leeuwarder Courant, 6-4-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Pieter van Os, De anderen gaan dood. In: De Groene Amsterdammer, 21-4-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Agnes Andeweg, Toen we nog niet oud waren. In: Vrij Nederland, 25-8-2001. (over Rozen uit het Zuiden) |
Jacob Moerman, ‘Stukkies’ van Jean-Paul Franssens. In: Nieuwsblad van het Noorden, 17-5-2002. (over Kinderschrik) |
Arjan Peters, J.-P. Franssens zoekt gezelschap. In: de Volkskrant, 31-5-2002. (over Kinderschrik) |
Elisabeth Lockhorn, ‘Mijn zoon is een hommage waard’. In: Vrij Nederland, 31-8-2002. (interview) |
Arjan Peters, Het verhaal is het enige genre dat overleeft. In: de Volkskrant, 7-3-2003. (interview) |
Atte Jongstra, Mens vol passie. In: NRC Handelsblad, 20-6-2003. (bij het overlijden van de auteur) |
Arjan Peters, Picareske levensgenieter met een verstilde kant. In: de Volkskrant, 21-6-2003. (bij het overlijden van de auteur) |
S. Montag, Jean-Paul Franssens. Overpeinzingen 1200. In: NRC Handelsblad, 21-6-2003. (bij het overlijden van de auteur) |
Anthony Mertens, Jean-Paul Franssens (1938-2003). In: De Groene Amsterdammer, 28-6-2003. |
Allard Schröder, Meester Dood is gekomen. In: Vrij Nederland, 28-6-2003. (bij het overlijden van de auteur) |
H.J.A. Hofland, Blijf tot uw laatste grom mijn vriend. In: De Parelduiker, jrg. 8, nr. 4, 2003, pp. 37-40. |
Peter van Vlerken, ‘Schrijfjongens’ bieden tegen elkaar op in brievenboek. In: Eindhovens Dagblad, 15-2-2005. (over briefwisseling met A.F.Th. van der Heijden) |
Willem Ellenbroek, De laatste bohémien. In: Peter van Straaten, ‘Mooi einde, hè?’ Tekeningen over Jean-Paul Franssens, Amsterdam 2005, pp. 5-11. |
Emma Brunt, ‘Carla ze hebben me verramsjt!’ In: HP/De Tijd, 18-2-2005. (over briefwisseling met A.F.Th van der Heijden en bundel van Peter van Straaten met tekeningen over de auteur) |
Martijn Meijer, Brieven vanuit de kroeg. In: NRC Handelsblad, 18-2-2005. (over briefwisseling met A.F.Th. van der Heijden) |
Theo Hakkert, ‘Alleen en alleen voor de liefde’. In: Tubantia, 19-2-2005. (over briefwisseling met A.F.Th. van der Heijden) |
Jeroen Vullings, Vergeet me niet. In: Vrij Nederland, 19-3-2005. (over briefwisseling met A.F.Th van der Heijden en bundel van Peter van Straaten met tekeningen over de auteur) |
Aleid Truijens, Op elkaars begrafenis komen. In: de Volkskrant, 4-2-2005. (over briefwisseling met A.F.Th van der Heijden en bundel van Peter van Straaten met tekeningen over de auteur) |
106 Kritisch lit. lex.
september 2007
|
|