| |
| |
| |
Redbad Fokkema
door Sander Bax
1. Biografie
Redbad Ludger Klazes Fokkema, geboren op 2 januari 1938 in Alphen aan den Rijn, groeide op in een gereformeerd milieu. Zijn familie heeft wortels in Friesland, waar grootvader Fokkema lange tijd werkzaam was als schipper. De vader van Redbad Fokkema was neerlandicus en hoogleraar Fries aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Nadat hij het Gereformeerd Gymnasium in Amsterdam bezocht had en na een jaar psychologie te hebben gestudeerd, koos ook zoon Redbad voor de studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de VU. Na zijn afstuderen werkte hij van 1964 tot 1970 als leraar Nederlands op de Christelijke Scholengemeenschap Buitenveldert in Amsterdam. In die periode begon hij aan de dissertatie over varianten in de poëzie van Gerrit Achterberg waarop hij in 1973 cum laude promoveerde aan de VU. Vanaf 1970 tot aan zijn dood in 2000 werkte hij als wetenschappelijk medewerker, later hoofddocent, bij de vakgroep moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht. In 1980 verscheen zijn eerste dichtbundel. Van 1965 tot 1988 was Fokkema poëziecriticus bij dagblad Trouw. Verder publiceerde hij veel in tijdschriften op het gebied van de neerlandistiek (zoals De Nieuwe Taalgids en Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde). Fokkema was redacteur van de Achterbergkroniek van het eerste nummer (november 1982) tot en met het laatste (januari 1995). Naast veel stukken in gelegenheidsbundels scheef hij dertien bijdragen voor het Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur. Daarnaast waren essays van zijn hand te vinden in neerlandistische tijdschriften die zich op een wat groter publiek richtten (Literama, Hollands
| |
| |
Diep, Bzzlletin) en in belangrijke literaire tijdschriften uit de jaren zeventig en tachtig (De Gids, De Revisor, Raam en - later - Maatstaf). Zijn gedichten verschenen in Raster, De Revisor en Maatstaf.
Redbad Fokkema is tweemaal gehuwd geweest en heeft uit zijn eerste huwelijk drie kinderen. Na gewoond te hebben in Amsterdam, Amstelveen en Bilthoven, was hij vanaf de eerste helft van de jaren negentig tot aan zijn dood op 4 april 2000 woonachtig in Zeist.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Voor poëziecriticus Redbad Fokkema is poëzie een vorm van communicatie waarbij vorm en inhoud beide een centrale rol spelen. Wie dit communicatieproces wil doorgronden, dient zijn aandacht te vestigen op de manier waarop de taal in een bepaald gedicht gestructureerd is. Goede poëzie koppelt een oorspronkelijke thematische inhoud aan een ingenieuze en verzorgde poëtische vormgeving. Daarmee staat poëzie altijd op het snijpunt van kunst en werkelijkheid. Afwijken naar één van beide kanten, doet veel af aan de waarde van het gedicht. Wie, zoals Sybren Polet of de jonge Hans Faverey, de woorden te veel wil loszingen van hun referentiële functie, schrijft poëzie die Fokkema koud laat. Dichters die naar de werkelijkheid verwijzen en daarbij de vormgeving vergeten, worden door hem al helemaal niet gewaardeerd.
| |
Verwantschap
In het dichterlijke landschap van de jaren zeventig en tachtig onderscheidt men doorgaans vier poëtische richtingen, die gecentreerd zijn rond literaire tijdschriften: Tirade (parlandopoëzie), Maatstaf (neoromantische poëzie), De Revisor (neosymbolisme) en Raster (taalgerichte poëzie). Dichter Fokkema beperkt zich niet tot één richting. Veel van zijn gedichten zijn vóórgepubliceerd in Raster en De Revisor. Wat essayist Fokkema zegt over zijn collega-dichter Ad Zuiderent geldt dan ook minstens zo sterk voor de dichter die hij zelf is: hij werkt op het grensgebied van het ‘geweten’ en het ‘bewustzijn’ van de kunst. Zijn gedichten roepen een geheel eigen wereld op (bewustzijn) zonder de relaties met de realiteit (geweten) uit het oog te verliezen.
In het magnum opus van zijn wetenschappelijke carrière, de poëziegeschiedenis Aan de mond van al die rivieren (2000), speelt hetzelfde begrippenpaar bewustzijn en geweten van de kunst een centrale rol. Als literatuurhistoricus behandelt Fokkema beide richtingen met evenveel respect en waardering. Die middenpositie tussen een taalgerichte en een op de werkelijkheid gerichte literatuuropvatting kenmerkt ook zijn eigen poëzie.
| |
Ontwikkeling
In Fokkema's eerste bundel, Elke dag is de eerste (1980), zijn zeer
| |
| |
veel referenties te lezen naar een buitentekstuele werkelijkheid: Tweede Wereldoorlog, geloof, reis naar Ierland. Deze thema's worden in de afzonderlijke gedichten niet zelden in het kader geplaatst van vragen naar de zin van verbeelding en de mogelijkheden van het dichten. In de tweede bundel, Het doek van de dag (1990), raken de verwijzingen wat op de achtergrond en komt het ‘dichten over het dichten’ sterker naar voren. Beide bundels bevinden zich tussen de genoemde twee polen, al ligt het zwaartepunt in de eerste bundel meer bij het ‘geweten’ en in de tweede meer bij het ‘bewustzijn’.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
In Elke dag is de eerste staan twee thema's centraal: de oorlog en het geloof. In verschillende gedichten uit de eerste afdeling is er een lyrisch ik dat belevingen uit de Tweede Wereldoorlog onder woorden brengt. De gedichten vormen kleine inkijkjes in het leven in Nederland tijdens die oorlog, vanuit het perspectief van een kleine jongen. De vader van de ikfiguur duikt onder en keert na de oorlog weer terug. De jongen moet wegvluchten, moet bloembollen eten en ziet dat een geallieerde militair wordt weggeleid. Een mooi voorbeeld van zo'n gedicht is ‘Verderf niet’.
Op weg naar het aardappelveld
duiken we met handkar en al
de slootkant in. Weer op de been
staat er een bus op de rijksweg
in brand en verstoord is de vrede.
De Spitfire is allang in de verte
verdwenen, als mijn broertje zegt:
de duisters zijn allemaal dood.
Mistroostig sprekend mijn vader:
hebben we daar nou voor gebeden.
Dit anekdotische gedicht laat de ethische problemen zien van een christelijk gezin in de Tweede Wereldoorlog. Het bidden om bevrijding staat in schril contrast met het christelijke ontzag voor het menselijk leven en de vergevingsgezindheid. De thema's ‘oorlog’ (‘alle duisters zijn dood’) en ‘christendom’ (‘hebben we daarvoor gebeden’) komen in de eerste afdeling
| |
| |
herhaaldelijk terug en worden dan met elkaar geconfronteerd. Zo hebben enkele gedichten over de Tweede Wereldoorlog een titel die verwijst naar de bijbel: ‘Eben Haêzer’, ‘Bij snarenspel’ en ‘Voor Joël’.
In het gedicht ‘Hemels voedsel’ wordt het voedsel dat vanuit Lancasters op Nederland gedropt werd, vergeleken met het manna uit de hemel dat het Israëlische volk te eten kreeg tijdens de doortocht door de woestijn (Exodus 16:1-36). De ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog worden gerelateerd aan de ontwikkeling van de religieuze opvattingen van de jonge ikfiguur. De suggestie wordt gewekt dat de negatieve ervaringen diens geloofsovertuigingen weinig goed hebben gedaan.
Ook in de tweede afdeling van de bundel speelt de confrontatie met het christelijk geloof een rol. Daarin wordt een reis naar Ierland gekoppeld aan De reis van Sint Brandaan. Deze poëtische reis lijkt de weergave van een gestaag vorderend identificatieproces van de ikfiguur met de middeleeuwse monnik die door God gestraft wordt en op reis gestuurd. Fokkema draait dit verhaal van een twijfelaar, die Gods almacht inziet en zich bekeert, om door de christelijke traditie voortdurend te confronteren met de Keltische mythologie. We komen van alles tegen: de Keltische mythe over het onderdrukte slavenvolk de Fir-Bolg, de in mythen geïnteresseerde schrijver Synge, de ‘machtige Enna’, maar ook de katholieke heilige Columbkinne. De katholieke traditie lijkt op gespannen voet te staan met de oorspronkelijke mythen, al zou de ikfiguur de twee liever combineren: ‘Het zou wat mooi zijn als Aaron Aran had gedoopt / of de Leviathan hier een nier was kwijtgeraakt’.
| |
Relatie leven/werk
De bundel is doorspekt met verwijzingen naar elementen uit het leven van de dichter. Geboren in 1938, heeft Fokkema de Tweede Wereldoorlog als kind meegemaakt. Het lijkt erop dat veel van wat hij in deze periode heeft beleefd, zijn neerslag heeft gekregen in de gedichten uit de eerste afdeling. Ook het Friese christelijke milieu dat in de gedichten geëvoceerd wordt en de gedramatiseerde breuk met de religiositeit, zijn elementen die in Fokkema's biografie terug te vinden zijn. Een derde thema, dat van het vaderschap, maakt eveneens de indruk autobiografisch te zijn.
| |
| |
| |
Thematiek / Techniek
De gedichten uit de tweede bundel, Het doek van de dag (1990), thematiseren het verschil tussen fictie en werkelijkheid. In de gedichten uit deze bundel komt een aantal clusters woorden telkens terug. De woorden ‘tijd’ en ‘dood’ staan in contrast met noties die verwijzen naar ‘eeuwigheid’. Deze abstracte thema's worden geïllustreerd met natuurbeelden: water, wind en sneeuw komen in deze bundel veelvuldig voor. Andere tegenstellingen zijn die van beweging en stilstand, natuur en kunst, leven en dood, werkelijkheid en verbeelding en die van werkelijkheid en taal. In de gedichten komen twee typen personages voor. Zo zijn er ‘een pionier’ en ‘een gids’, personages die het lyrisch ik lijken te leiden, al levert dat niet altijd iets op. Daarnaast is er het ikpersonage dat veel naar zichzelf verwijst en zich daarbij onder meer vergelijkt met Sisyphus. Een gedicht waarin veel verschillende thema's bijeenkomen is ‘Zilte schijnspurrie’:
Waar de zee het wad ontmoet
begeef ik mij in zand en slib.
Iets geschiedt van vroeger hier.
Op blote voeten buig ik mij
in slijk; daar is een pionier
die grond geeft aan vermoeden.
Hier beneden is het nu: ik bezit
een gids die uitkomst biedt voor
de witte bloem van onderwater.
In dit gedicht zien we een personage dat zich bevindt in een ruimte tussen land en zee, aarde (‘hier beneden’) en hemel (‘daar’), heden (‘nu’) en verleden (‘vroeger’) én tussen leven en dood (‘op blote voeten’). De ‘pionier’ heeft trekken van God (of Jezus) die zich bevindt ‘aan gene zijde’ (‘daar’). Het lijkt erop dat deze grenservaring het vermoeden van de ikfiguur (het geloof dat er een god zou kunnen bestaan) sterkt. Een andere gedachte, opgeroepen door de derde strofe, is dat het gedicht zélf de gids is die de ikfiguur ‘hier’ en ‘nu’ heeft. In die interpretatie is het
| |
| |
moeizame proces uit de vorige strofen te lezen als een weergave van het dichterlijk proces.
| |
Techniek / Verwantschap
Sommige gedichten uit deze bundel doen denken aan het werk van tijdgenoten als Kouwenaar, Faverey en Schippers, die in het gedicht het ontstaan (en weer vergaan) ervan thematiseren. Het gedicht ‘De welgelegen bron’ is er zo een.
Eigen wil is water vreemd
de bron stroomt, vergaat,
zich vruchteloos verdiept
in grond en lucht, waar het
van schrikt en droomt. Eind
is verlaging van begin in
kiezelgrind. Zo vastgelegd.
Door zijn eigen stromen (‘beweging’) zal het water zo diep in de aarde wegzinken dat het het stromen stopt (‘stilstand’) en het water verdwijnt. De tweede zin wijst op deze noodlottige ontwikkeling, maar verwijst tegelijkertijd naar wat er in een gedicht gebeurt: eind is verlaging van begin, het einde staat letterlijk lager op de pagina. De derde zin, die eigenlijk geen zin is, illustreert hoe een gedicht de beweging stopt en letterlijk ‘vastlegt’.
| |
Thematiek / Relatie leven/werk
Hoewel in Het doek van de dag het dichten over de taal domineert, vinden we ook in deze bundel referenties naar de werkelijkheid van geloof, dood en eigen leven. In een gedicht als ‘Tweeërlei dood’ wordt op tamelijk anekdotische wijze de dood van de vader en die van de moeder van het lyrisch ik verwoord. Meestal echter vinden we de referenties aan de werkelijkheid in gedichten die nadrukkelijk talig zijn. In ‘Geen denken aan’ kunnen we ‘het schip’ lezen als een metafoor voor het gedicht zelf dat door de wind gestuurd wordt. Maar na tien regels van betrekkelijke harmonie loopt het gedicht vast: ‘Een priester voert hem naar / de kroeg waar dans en zang / weerklinken en proviand in / overvloed wordt aangereikt. / Als hij slapen gaat weet hij: / mijn schip is losgeslagen.’ De harmonische gang van het schip, met de wind als muze, komt tot stil- | |
| |
stand door de zich opdringende werkelijkheden van geloof (de priester) en leven (de kroeg). Het gedicht legt het af tegen de werkelijkheid.
| |
Traditie
De poëzie van Fokkema is te plaatsen in de traditie van symbolistische en modernistische poëzie, waarvan in Nederland Leopold, Nijhoff, Achterberg en Kouwenaar belangrijke vertegenwoordigers zijn. Aan symbolisten als J.H. Leopold en A. Roland Holst ontleent Fokkema het veelvuldig gebruik van traditionele metafysisch geladen symbolen, zoals in ‘Zilte schijnspurrie’. Elementen uit de poëzie van M. Nijhoff zien we vooral in de gehanteerde dichterlijke vorm: binnen strak vormgegeven gedichten is er een hoge mate van vrijheid in woordkeus. Op de verwantschap van de gedichten uit de tweede bundel met werk van Gerrit Kouwenaar, Hans Faverey en K. Schippers heb ik hierboven gewezen. De grootste invloed heeft Fokkema echter ondergaan van Gerrit Achterberg. De wijze waarop religie, dood en taal in Fokkema's bundels met elkaar verbonden worden, doet zeer sterk denken aan het werk van de dichter die ook het beginpunt vormde van Fokkema's academische carrière.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Fokkema's kleine dichterlijke oeuvre heeft nooit een groot publiek bereikt. Beide bundels zijn slechts één keer, in kleine oplage, gedrukt. Zelfs in de literaire kritiek is er voor beide bundels weinig aandacht geweest. Wat er wél over de bundels geschreven is, blijkt uitermate positief. En nog steeds is er, in een kleine groep van (voornamelijk) voormalig Revisor-medewerkers, veel waardering voor Fokkema's poëzie.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Achterberg in kaart. Inleiding door P.J. Meertens, bibliografie door Daisy Wolthers, lijst van eerste publicaties samengesteld en ingeleid door R.L.K. Fokkema. Den Haag 1971, Bert Bakker/Daamen, Bibliografie. |
R.L.K. Fokkema, Varianten bij Achterberg. 2 dln. Amsterdam 1973, Querido, Dissertatie. |
R.L.K. Fokkema, Het komplot der vijftigers. Een literair-historische documentaire. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, Wetenschappelijke documentaire. |
R.L.K. Fokkema, Nawoord. In: Gerrit Achterberg, Spel van de wilde jacht. Slijk-Ewijk 1980, Gerrit Achterberg-kring, E. |
R.L.K. Fokkema, Elke dag is de eerste. Woubrugge 1979, Avalon Pers, GB. (opgenomen in Elke dag is de eerste, 1980) |
Redbad Fokkema, Elke dag is de eerste. Amsterdam 1980, Querido, GB. |
Redbad Fokkema, Een lied voor de week. Raamsdonk [= Sliedrecht] 1981, De Roofpers [= Richard van den Dool], GB. (opgenomen in Het doek van de dag) |
R.L.K. Fokkema (red.), Reflecties op letterkunde. Utrecht 1982, Reflex, EB. |
Redbad Fokkema, De hoge wilgen bij Loosdrecht. Scheveningen 1985, De Duindoornpers, G. (opgenomen in Het doek van de dag) |
Redbad Fokkema, De vrucht der verbeelding. Sliedrecht 1985, Drukkerij Van den Dool, G. (opgenomen in Het doek van de dag) |
R.L.K. Fokkema (red.), Tien gedichten voor Guus Sötemann. Scheveningen 1985, Duindoornpers, Bl. |
Gerrit Achterberg, Briejwisseling met Gerrit Kamphuis. Bezorgd door R.L.K. Fokkema en Gerrit Kamphuis, met medewerking van Joost van der Vleuten. Amsterdam 1987, Querido, Teksteditie. |
Redbad Fokkema, Arcadia. Z.pl. 1987, Sub Signo Libelli, G. (ongeautoriseerde versie) |
Gerrit Achterberg, Briefwisseling met zijn uitgevers Bert Bakker, A.A. Balkema, C.A.J. van Dishoeck, A. Marja, A.A.M. Stok en Jan Vermeulen. Bezorgd door R.L.K. Fokkema en Joost van der Vleuten. Amsterdam 1989, Querido, Teksteditie. |
Gerrit Achterberg, Briejwisseling met Ed. Hoornik. Bezorgd door R.L.K. Fokkema. Amsterdam 1990, Querido, Teksteditie. |
Redbad Fokkema, Het doek van de dag. Amsterdam 1990, Querido, GB. |
Gerrit Achterberg, Symbolen worden tot cymbalen. Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samenstelling en inleiding Redbad Fokkema. Amsterdam 1991, Bert Bakker, Bl. |
Hans Lodeizen, Verzamelde gedichten. Bezorgd door Wiljan van den Akker, Redbad Fokkema en Mirjam van der Hengel. Amsterdam 1996, Van Oorschot, Teksteditie. |
| |
| |
Redbad Fokkema, Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. Amsterdam 1999, De Arbeiderspers, Wetenschappelijke studie. |
Ter nagedachtenis van Redbad Ludger Klazes Fokkema, 2 januari 1998 - 4 april 2000. Woubrugge 2000, Stichting Genootschap Gerrit Achterberg, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
P.M. Reinders, Twee dikke dissertaties. In: NRC Handelsblad, 11-1-1974. (over Varianten bij Achterberg) |
H.R. Heite, Over Fokkema, R.L.K. Het komplot der vijftigers. Een literair-historische documentaire. ‘Een deuk op de ronde buik van de wereld’. In: Informatiebulletin over ‘de Vijftigers’ en Jan G. Elburg. Met artikelen, recensies, biografische gegevens. Samengesteld door Siem Bakker en Jos Verstegen. Nijmegen 1980, pp. 11-12. |
Wiel Kusters, R.L.K. Fokkema en de Vijftigers. Op zoek naar het onbekende. In: idem, pp. 13-14. (over Het komplot der vijftigers) |
Jan Schoolmeesters, Over: Fokkema, R.L.K. Het komplot der vijftigers. Een literair-historische documentaire. In: Spiegel der letteren, jrg. 22, nr. 3-4, december 1980, pp. 280-285. |
Daan Cartens, Redbad Fokkema. Poëzie zonder emotie. In: Het Vaderland, 21-2-1981. (over Elke dag is de eerste) |
Ad Zuiderent, Poëzie waarbij het verstand niet blijft stilstaan. In: De Tijd, 27-3-1981. (over Elke dag is de eerste) |
Rob Schouten, Een ironische psalmdichter. In: Trouw, 4-4-1981. (over Elke dag is de eerste) |
Caroly van Oostende, Verslag van een speurtocht. In: Vooys, jrg. 1, nr. 3, februari 1983, pp. 33-39. (over het titelgedicht van de bundel Elke dag is de eerste) |
Jan H. Myskin, Literaire kritiek als farce. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 3, mei 1985, pp. 3-6. |
Komplot voor een vijftiger. Samenstelling Eva Cossee e.a. Utrecht 1988. (feestbundel ter gelegenheid van Fokkema's vijftigste verjaardag) |
Ed van Eeden, Nieuwe bundel Utrechtse dichter Redbad Fokkema liet tien jaar op zich wachten. De oogst van een decennium. In: Utrechts Nieuwsblad, 29-9-1990. (over Het doek van de dag) |
Remco Ekkers, Redbad Fokkema. Grond en lucht. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 3, mei-juni 1991, pp. 22-23. (over Het doek van de dag) |
Hugo Brems, bespreking van ‘Aan de mond van al die rivieren’. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 4, september-oktober 1999, pp. 595-596. |
Hans Groenewegen, bespreking van ‘Aan de mond van al die rivieren’. In: Raster, nr. 89, 1999, pp. 15-20. |
Elly de Waard, De tijd der eenzijdige bewegingen is voorbij. In: De Revisor, jrg. 26, nr. 5, oktober 1999, pp. 5-25. (over Aan de mond van al die rivieren) |
Piet Gerbrandy, De tijd der eenzijdige bewegingen heeft nooit bestaan. In De Revisor, jrg. 26, nr. 6, december 1999, pp. 74-78. (over Aan de mond van al die rivieren) |
Han van der Vegt, De eenzame barbaar. In: De Revisor, jrg. 27, nr. 1, februari 2000, pp. 55-60. (in memoriam) |
Gerlof Leistra, Geloven in poëzie. Redbad Fokkema 1938-2000. In: Elsevier, 15-4-2000. (in memoriam) |
T. van Deel, Gevoelsmens Fokkema laafde zich aan Achterberg en Vijftigers. In: Trouw, 6-4-2000 (in memoriam) |
Thomas Vaessens, In memoriam. Bij de dood van Redbad Fokkema. In: Vooys, jrg. 18, nr. 1, mei 2000, p. 2. |
Geert Buelens, Van op de hoge brug. Enkele losse notities over Nederlandse poëzie en - geschiedenis, alsook de buitenlandse. In: Bzzlletin, jrg. 30, nr. 274, oktober 2000, pp. 37-43. (over Aan de mond van al die rivieren) |
Gaston Franssen, De laatste stelling? Over Redbad Fokkema's poëziegeschiedenis en enkele kritieken. In: Vooys, jrg. 19, nr. 3, oktober 2001, pp. 156-164. (over Aan de mond van al die rivieren) |
Jos Joosten, Kritische overwegingen bij een nieuwe poëziegeschiedenis. In: Jos Joosten, Onttachtiging. Essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek. Nijmegen 2003, pp. 65-74. (over Aan de mond van al die rivieren) |
101 Kritisch lit. lex.
juni 2006
|
|