| |
| |
| |
L.H. Ferrier
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Leo Henri Ferrier werd op 14 september 1940 geboren in Paramaribo als een kind van gemengd-etnische afkomst. Hij behoort tot een familie die meer schrijvers voortbracht: zijn vader, dr. Johan Ferrier, de laatste gouverneur van het overzeese rijksdeel Suriname en de eerste president van de onafhankelijke republiek, is een fameus verteller van Anansitori, en zijn zuster, Cynthia McLeod-Ferrier, verwierf bekendheid als prozaschrijfster.
Na de opleiding tot hoofdonderwijzer ging Leo Ferrier in augustus 1961 naar Nederland (hij had overigens al van 1949 tot 1951 in Voorburg gewoond). Van november 1963 tot maart 1965 vervulde hij de militaire dienstplicht. Hij studeerde muziek aan het Utrechts conservatorium (hoofdvak piano bij Wolfgang Wijdeveld) en bij Karel Hilsum te Amsterdam. Hij verdiepte zich in de klassieke Indiase literatuur, filosofie en geschiedenis.
Zijn literaire oeuvre bleef uiterst beperkt van omvang: Ferrier bleek niet opgewassen tegen de psychische spanningen die het schrijven (maar ook het pianospelen) opriep. Na de verschijning van twee romans keerde hij in september 1971 definitief terug naar Suriname en legde zich lange tijd toe op de pianostudie. Een concert in Ons Erf te Paramaribo op 30 mei 1975 draaide echter op een fiasco uit. Hij maakte een ernstige psychose door. Een derde, reeds aangekondigde, geheel voltooide roman, Thakurio, werd niet meer voor publikatie vrijgegeven. Hij verbrandde al zijn manuscripten en aantekeningen (naar eigen zeggen ‘wel vijfduizend velletjes’).
| |
| |
Na zijn herstel probeerde hij weer aan de slag te gaan, onder andere in het onderwijs en met het geven van pianolessen. Sinds 1979 is hij verbonden als stafmedewerker aan het Surinaams Museum te Paramaribo. Het historisch onderzoek dat hij daar verrichtte, resulteerde vanaf 1982 in een aantal artikelen in de Mededelingen van het Surinaams Museum.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
In de twee romans van Leo Ferrier vatten zich twee uitersten van het schrijverschap samen: de verwoording van hoop, idealisme, toekomstvisie, én misère, cynisme, nihilisme.
| |
Stijl
Zijn eerste roman, Ātman (1968), is vanuit verschillende invalshoeken een gaaf werk te noemen dat ook na herhaalde lezing blijft boeien. In een afwisseling van epische en lyrische passages schetst Ferrier in snelle, korte zinnen de volwassenwording van enkele jongens, gezien vanuit de figuur Lonnio die na een afwezigheid van jaren terugkeert naar de omgeving van zijn ouderlijk huis op Nieuw-Amsterdam, bij de samenvloeiing van de rivieren Commewijne en Suriname. Met deze situering als kader kijken we terug op een groei vanuit totale desintegratie naar psychische harmonie waarin alle schijnbaar heterogene elementen zich samenvoegen tot een perfecte eenheid.
| |
Thematiek
Eenheid, eenwording is het sleutelbegrip van deze roman. Het gebrek daaraan manifesteert zich al met de geboorte van Lonnio. Hij is van gemengd-etnische afkomst, zijn grootvader is Hindoestaan, zijn grootmoeder creool (joodse vader, Afrikaanse moeder). Hij verenigt dus de rassen in zich die historisch verdeeld zijn: de creolen kwamen als slaven naar Suriname, de Hindoestanen als contractarbeiders. Maar ook anderszins vormen ze geen eenheid: maatschappelijk kunnen ze niet tot samenwerking komen, cultureel disharmoniëren ze en psychologisch manifesteren ze zich, in Lonnio, desintegrerend. Die psychische desintegratie neemt bij hem dan nog een specifieke verschijningsvorm aan: die van homofilie.
Eerst langzamerhand is Lonnio er zich van bewust geworden dat er een verborgen eenheid achter de tegengestelde delen moet zitten. Aanvankelijk heeft hij het negerelement in zich willen wegdrukken. Hij accepteert het pas op het moment dat hij een gedetineerde neger kust in wiens lichaam hij dat van Orlando ziet, de jongen met wie hij zijn eerste homofiele ervaringen had. Acceptatie van de neger in zichzelf en van zijn homofiele geaardheid betekent het uitbannen van schuldgevoelens.
| |
| |
In deze psychologische dimensie toont zich de christelijke leer (het creoolse element). De leer der Upanishads (het Hindoestaanse element) vinden we in de metafysische dimensie van het bloed en voor de interpretatie daarvan is het hoofdstuk over het sterven van Orlando's moeder essentieel. Zij sterft terwijl het bloed van overal uit haar komt, in tegenwoordigheid van de nieuwe vrouw die Orlando's vader heeft genomen (p. 105).
‘Het was niet een ongeduldig wachten om zijn moeder af te schrijven. Een kracht om die totale versplintering van hun bestaan door haar dood tot een nieuwe eenheid te brengen. Om te gehoorzamen aan de groei, welke het leven, onaangetast, in hen riep.’ (p. 110)
Hier wordt de cirkelgang van leven en dood beschreven als een structuur waarvan de eenheid der tegengestelde delen de basis vormt: de dood schept ruimte voor nieuw leven. Voor Orlando geldt dit als: ‘Hij werd toen geslagen tussen het dood zijn van zijn moeder en zijn eigen nieuw geboren worden.’ (p. 112) Zowel Orlando als Lonnio zoekt naar een oplossing van de tegenstelling der delen. Hun dorst naar kennis, hun fanatiek studeren is een fase in het proces. Maar het is niet het verstandelijk kennen dat tot de ultieme oplossing leidt. Een oude Hindoestaan houdt als goeroe Lonnio voor wat werkelijke kennis betekent. Kennis van Ātman is de diepste kern van ons eigen zelf, los van elke lichamelijkheid, los ook van willen, denken, voelen en begeren. Het centraal stellen van de liefde is wezenlijk, omdat in de ultieme liefde de verzaking aan de individualiteit van het ik ligt, een verzaking die in de Upanishads als kenmerkend voor identiteit van Brahman en Ātman wordt genoemd. Brahman, de grote wereldziel, is het alomvattende, bovenindividuele wezen, dat zich in het binnenste openbaart door en als Ātman, wanneer men het Zelf ziet, hoort, verstaat en herkent. Die liefde zal Hindoestanen en creolen tot hun ware zijn in wederzijdse acceptatie moeten brengen. Het Hindoestaanse bloed en dat van de negerslaven is in wezen één: ‘nu zijn wij in ons beider niet zijn, één groot zijn geworden.’ (p. 172) Dit is de vertaling van de leer der Upanishads naar de historisch gegroeide realiteit van Suriname. De aankomst van de eerste
| |
| |
Hindoestanen bracht de potentie van een grotere eenheid met zich mee die in staat moet worden geacht groepsindividualiteit en menselijke gebondenheid aan een fysiek omhulsel te boven te komen. Menselijk lijden en menselijke schuldcomplexen vinden in de liefde hun oplossing, omdat de psychologie ontindividualiseerd wordt. De metafysische eenheid aller dingen overstijgt ras en geloof, leven en dood, tijd en ruimte.
Ātman is een hecht weefsel van symbolen (bloed, slangen, de heilige kanabloem) en motieven (die vooral de rassenvermenging en -scheiding benadrukken: het tehuis voor Hindoestaanse kinderen te Alkmaar, overspel, glad en kroes haar). In het boek versmelten christelijke en Hindoestaanse, westerse, Aziatische en (in mindere mate) Afrikaanse cultuursferen. Ātman is dan ook een Surinaamse roman bij uitstek die in al zijn mildheid, ook aangeeft dat de bron van veel ellende ligt in een kolonialisering van de Surinaamse geest door de Hollanders. De indoctrinatie van het onderwijs en de eenzijdige gerichtheid op Holland lopen als een rode draad door het boek. Vanuit deze optiek wordt ook het werk van de ‘Hollandse Surinamer’ Albert Helman krachtig verworpen (pp. 71, 159). De oudere Leo Ferrier zou met heel wat meer mildheid over Helman oordelen.
| |
Traditie
Hoewel Holland geen onbelangrijke rol speelt, maakt het boek geen deel uit van de migrantenliteratuur. In Lonnio geeft Ferrier niet enkel de groei van een individu, maar is ook de geestelijke zelfstandigwording van een volk geschetst. Als zodanig is Ātman evenzeer een psychologische roman (afgezien van Helmans werk de eerste in de Surinaamse literatuur) als een tendensroman. Voorts is het het eerste Surinaamse literaire werk dat mannelijke homofilie aan de orde stelt.
| |
Ontwikkeling
Visie op de wereld / Thematiek
In alle opzichten is El sisilobi of het basisonderzoek (1969) de tegenvoeter van Ātman. Dat wordt al in de eerste zinnen duidelijk in de wijze waarop de hoofdpersoon, regisseur Buni Rusman, wordt neergezet: ‘Hij is wanhopig. Radeloos. Twijfelt aan zichzelf.’ Nog op dezelfde bladzijde wordt de lezer met de neus gedrukt op de volstrekt andere visie op Suriname, in de schets van het gekrakeel dat losbreekt over de vraag in welke taal het
| |
| |
stuk dat Buni zal regisseren, moet worden opgevoerd. Het Suriname van El sisilobi is een volstrekt versplinterde natie naar talen, klassen, etnische groepen, stads- en districtsbewoners, thuisblijvers en Hollandgangers. Buni tracht zich aanvankelijk in die wereld staande te houden als idealist. Hij wil een stuk opvoeren van de Braziliaanse schrijver Cigollilundo dat een sterk sociaal protest tegen de armoede van Braziliaanse vrachtrijders laat horen. Buni ziet een parallel tussen dezen en de rijders van Surinaamse boerikikarren (ezelkarren). In de boerikikar ontwaart hij het symbool van het harde ploeteren waarmee het land uit de armoede omhoog kan komen. Wanneer hij dan ook nog hoort over het bestaan van el sisilobi, een geluksezel, wordt hij gesterkt in zijn hoop op veranderingen ‘van onderaf’.
Vanaf het moment dat hij de schoolpsycholoog Nyuk ontmoet gaat het echter bergafwaarts met Buni en zijn idealen. Nyuk heeft het boerikikarrentrauma onderzocht: op grond van zijn ‘basisonderzoek’ onderscheidt hij twee uiterste grenzen van maatschappelijke emancipatie: de boerikikar (voor de Hindoestanen) en de vierderangsonderwijzersakte (voor de creolen). Buni komt volledig onder de invloed te staan van de pseudo-academische ideeën van Nyuk, van de chantage (met zijn vermeende homofilie) en het materialisme van de decadente bourgeoisie. Hij slaat zijn vrouw, verstoot zijn buitenvrouw (die een doodgeboren kind van hem heeft gebaard) en koopt een patserige villa. Zijn idealen worden volledig gecorrumpeerd: boerikikarren en sisilobi's worden statussymbolen voor de rijken. Het kritische stuk van Cigollilundo wordt een daverend succes. In een stoet trekt men op naar Nieuw-Amsterdam (eens de eenheidsgrond uit Ātman) waar een standbeeld voor de sisilobi komt. Buni en zijn butler worden intussen opgevoerd aan de uitgehongerde ratten die eigenlijk in zijn stuk een rol hadden moeten spelen.
| |
Techniek
Verwantschap
Anders dan het cyclisch opgebouwde Ātman is het verloop van El sisilobi uiterst grillig, al is er dan een vage chronologische hoofdlijn. Wat aanvankelijk op een traditioneel verhaal lijkt, wordt een ratjetoe van stijlen en scènes, en eindigt met 35 pagina's clausen van de eerdere protagonisten die nu met nummers
| |
| |
en letters worden aangeduid. Historische vertelling, rechtbankverslag, encyclopedische informatie, toelichting in voetnoten, literatuurverwijzingen, een scène als in een lobisingi (een scheldpartij van twee vrouwen), biografie, wetenschappelijk vertoog: Ferrier gebruikt het allemaal om een chaos uit te beelden die zijn culminatiepunt vindt in de langs elkaar heen sprekende figuren van het laatste stuk. Ook de schrijver wordt daarin nog opgevoerd (‘elha’) als degene die zich in Holland bevindt en die zich over de telefoon laat horen. Van enige samenhang in het vertellersperspectief is geen sprake. Ironie, zo niet cynisme, en hyperbool (een huis met een park dat ‘door 1250 tuinlieden wordt onderhouden’, p. 51) dragen de stijl. Epiek, lyriek en dramatiek is een onderscheid dat voor dit boek geen zin heeft. Met andere Bezige Bij-auteurs die het vormexperiment aangingen, betoonde Ferrier zich dus kind van zijn literaire tijd: bij Sybren Polet, Bert Schierbeek en Ivo Michiels vinden we ook het incorporeren van niet-fictieve teksten in het proza en het vervagen van strikte genre-onderscheidingen.
| |
Kritiek
Publieke belangstelling
Hoe die 180 gradendraai van Ātman naar El sisilobi mogelijk is geweest, is praktisch onbegrijpelijk. Het laatste boek werd om zijn grotere literaire pretenties en als felle aanklacht van het kolonialisme, gunstig ontvangen door de critici, al was er ook kritiek op het moeilijk toegankelijke karakter van het boek. Maar Ātman wordt als een ‘klassiek’ Surinaamse roman gezien en nog vaak gelezen. Met El sisilobi ligt dat anders. Ferrier heeft, hoe paradoxaal dat ook klinkt, in deze roman geen greep op de chaos. Hij is als auteur niet degene die zich boven de materie stelt, schenkt de lezer absoluut geen handreiking, hij gaat zelf in de chaos op - zijn optreden als ‘elha’ is veelzeggend. Als een soort toegift verschenen in 1973 nog de ‘Notities van een vriend’. Ze tonen een vereenzaamde man die worstelt om de machteloosheid te boven te komen waarmee hij als homofiel individu en als schrijver in en tegenover het leven staat. Toch is het niet een en al somberheid, het slot geeft een optimistische toekomstverwachting: ‘Leonsberg ontvangt een nieuwe zuiverheid in de harten van haar bewoners. Wij.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
L.H. Ferrier, Ātman. Amsterdam 1 968, De Bezige Bij, LRP 262, R. |
Leo Henri Ferrier, El sisilobi of het basisonderzoek. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, LRP 292, R. |
Leo H. Ferrier, Van der Rijnprijs 1970; prijs voor korte verhalen. In: I sa man tra tamara!? Amsterdam 1972, De Bezige Bij, p. 5, E. |
Victor E. van Vriesland, Leo H. Ferrier, Johan Phaff, Juryrapport Van der Rijnprijs 1970. In: I sa man tra tamara!? Amsterdam 1972, De Bezige Bij, pp. 7-8, E. |
Prapja Brsk. L.H.F., Feestelijke aanbieding van ‘Tra tamara’ met kulturele manifestatie. In: De Ware Tijd, 6-9-1973, E. |
Leo H. Ferrier, Notities van een vriend. In: Tirade, jrg. 17, nr. 189, september 1973, pp. 450-460, V. |
L.H. Ferrier, Boekbespreking. Avonturen aan de Wilde Kust (Albert Helman). In: Mededelingen van het Surinaams Museum, nr. 39, april 1983, pp. 68-69, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
NN., Auteur Leo Ferrier: ‘Nederlandse cultuur overheerst nog teveel bij ons in Suriname.’ In: Utrechts Nieuwsblad, 31-5-1968. Ook in: Nieuwsblad van het Noorden, 8-6-1968. (interview) |
Jos Panhuijsen, Ontdekking van ‘Atman’. In: Het Binnenhof, 22-6-1968. (over Ātman) |
Ben Bos, Ferrier kiest voor Surinaamse smeltkroes. In: De Nieuwe Linie, 29-6-1968. (over Ātman) |
Jos Panhuijsen, Ontwapenend boek van L.H. Ferrier. In: De Gelderlander, 4-7-1968. (over Ātman) |
J. Bernlef, Zoeken naar eigen identiteit. In: Algemeen Dagblad, 13-7-1968. (over Ātman) |
Esther Blom, Een Surinaams debuut; Atman van L.H. Ferrier. In: NRC Handelsblad, 3-8-1968. |
Margaretha Ferguson, Leo Ferrier: als ik maar hard kan werken! In: Het Vaderland, 13-8-1968. (interview) |
Margaretha Ferguson, Suriname micro en macro. In: Het Vaderland, 28-9-1968. (over Ātman) |
Jozef Slagveer, Boekbespreking; Atman. In: Moetete, jrg. 1, nr. 2, december 1968, pp. 43-45. |
Margaretha Ferguson, Surinaamse satire El sisilobi. In: Het Vaderland, 8-3-1969. |
Thea Doelwijt, Tweede boek Leo Ferrier. In: Suriname, 22-3-1969. (over El sisilobi) |
Ard Horvers, Ik heb Suriname van me afgeschreven. In: Het Parool, 4-4-1969. Ook in: De Vrije Stem, 12-4-1969. (interview) |
C.J. Kelk, Alweer een Surinaams levensbeeld. In: De Groene Amsterdammer, 5-4-1969. (over El sisilobi) |
Adriaan Morriën, Surinaams sprookje zonder sprookjesachtigheid. In: Het Parool, 5-4-1969. Ook in: Suriname, 12-4-1969 en in: De Ware Tijd, 14-4-1969. (over El sisilobi) |
v.d.Bg., El sisilobi, boek voor dubbele bodemzoekers. In: Vrij Nederland, 3-5-1969. |
J. Bernlef, El sisilobi van Leo Henri Ferrier. In: Algemeen Dagblad, 10-5-1969. |
Ad Zuiderent, Drie nieuwe boeken. In: Trouw, 26-7-1969. (over El sisilobi) |
N.N., El sisilobi van Leo Henri Ferrier; Wie is Buni Rusman en zijn Sisilobi. In: De Vrije Stem, 2-9-1969. |
Hugo Pos, De jonge Surinaamse literatuur. Speciaal nummer van Sticusa Journaal, jrg. 4, nr. 6, 1-10-1974, met name pp. 11-12. (algemeen) |
Michiel van Kempen, Van het bloed dat vloeit en verbindt; symbolische functies in Atman van L.H. Ferrier. In: Bhāsā, jrg. 3, nr. 4, september 1986, pp. 12-18. |
Hugo Pos, Waarom? Daarom. In: Reizen en stilstaan. Amsterdam 1988, In de Knipscheer, pp. 50-56. (over Ferriers psychose) |
33 Kritisch lit. lex.
mei 1989
|
|