| |
| |
| |
Kees Fens
door G.F.H. Raat
1. Biografie
Cornelis Walterus Antonius Fens werd op 18 oktober 1929 geboren in Amsterdam. In de wijk oud-west van deze stad bracht hij ook zijn jeugdjaren door. Hij groeide op in een katholiek gezin, waarvan de vader, die stuurman was op de grote vaart, in 1939 overleed aan tuberculose. Zijn moeder was daardoor aangewezen op steun van de overheid.
Fens behaalde in 1948 het diploma gymnasium-a aan het St. Ignatiuscollege te Amsterdam, de stad waar hij tot het einde van de jaren vijftig bleef wonen. Toen verhuisde hij naar Zandvoort, maar in 1995 keerde hij terug naar zijn geboortestad.
Na de middelbare school moest Fens een kantoorbaan nemen om in het onderhoud van het gezin te voorzien. Daardoor kon hij geen studie klassieke talen gaan volgen, zoals hij graag had gewild. In plaats daarvan studeerde hij in de avonduren aan de Vrije Leergangen voor het diploma mo Nederlands.
Onder de naam Kees Fens publiceerde hij in 1955 zijn eerste literaire kritieken in het katholieke weekblad De Linie, waarvan hij tot 1960 redacteur was. In dit jaar stapte hij over naar het katholieke dagblad De Tijd / De Tijd-de Maasbode. Van de oprichting in 1962 tot de opheffing in 1966 was hij met H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen redacteur van het tijdschrift Merlyn. Van 1969 tot 1977 schreef hij literaire kritieken voor de Volkskrant. Aan dezelfde krant droeg Fens vanaf 1978 meer dan twintig jaar op maandag een lang stuk bij over een pas verschenen boek van zijn voorkeur en op vrijdag een korter stuk over (vooral) het lezen en begrijpen van poëzie. Eveneens in dit dagblad publiceerde hij een tijd lang een column over sport en later korte teksten over
| |
| |
schrijven en lezen, alsmede opstellen over zijn Amsterdam. Van 1972 tot 1981 schreef hij in het Belgische dagblad De Standaard wekelijks een stuk over literatuur. Onder het pseudoniem A.L. Boom, een naam die hij koos omdat hij van bomen hield, verschenen er bespiegelingen van zijn hand in het weekblad De Tijd. Fens werkte verder mee aan vele tijdschriften, onder andere Streven, Tirade, Raster, Ons Erfdeel en het Maandblad van het Genootschap Amstelodamum. Hij stelde diverse bloemlezingen samen (ook voor kinderen), schreef talrijke inleidingen en was een veel gevraagd spreker.
Van 1959 tot 1982 was Fens leraar Nederlands, eerst aan een middelbare school in Haarlem en vanaf 1964 aan de Frederik Muller Akademie, een hogere beroepsopleiding voor bibliotheek, documentatie, boekhandel en uitgeverij, die inmiddels is opgegaan in de Hogeschool van Amsterdam. Per 1 augustus 1982 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de twintigste eeuw aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, de latere Radboud Universiteit. Na zijn emeritaat in 1994 was hij tot 1999 aan dezelfde universiteit verbonden als bijzonder hoogleraar Nederlandse literaire kritiek in de twintigste eeuw.
Kees Fens werd in 1962 onderscheiden met de Prijs der literaire kritiek, in 1982 met de Zilveren Griffel voor de door hem samengestelde bloemlezing van kinderpoëzie Nu hoor je het eens van een ander, in 1984 met de G.H. 's-Gravesandeprijs van de Jan Campertstichting voor zijn literaire journalistiek, in 1986 met de Frans Erensprijs van de provincie Limburg voor zijn gehele oeuvre, in 1990 met de P.C. Hooftprijs voor beschouwend proza, in 1993 met de Persprijs van de Netherlands Society for English Studies en in 1999 met de Laurens Janszoon Costerprijs voor zijn bijdrage aan de bevordering van de leescultuur. In 2004 ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam. Fens was erelid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Een selectie van zijn essays over Engelse literatuur kreeg een Engelse vertaling in Finding the Place (1994).
Kees Fens was twee maal getrouwd en had uit zijn eerste huwelijk vier kinderen. Hij stierf op 14 juni 2008 in Amsterdam en werd daar ook begraven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Kees Fens laat zich in zijn eerste kritieken kennen als een katholiek criticus. Hij geeft zelfbewust blijk van zijn godsdienstige achtergrond, bijvoorbeeld als hij op 3 november 1956 in het jezuïetenblad De Linie de roman Zomer te Ter-Muren van Louis Paul Boon recenseert. Hij vindt de levensvisie van Boon in deze roman te pessimistisch en te eenzijdig. De wereld is daarin volgens Fens ‘een uitzichdoze rotzooi’, met ‘verdierlijkte mensen’ en ‘een geloof dat in huichelarij en achterbaksheid zijn laatste stuipen doormaakt’. Namens de gelovige lezers verwerpt hij het nihilistische wereldbeeld van Boon en roept hij hem ter verantwoording met de retorische vraag: ‘geeft Uw geloof U recht te vertrappen wat ons heilig is [...]?’
Ondanks deze op zijn katholieke levensovertuiging gebaseerde bezwaren wordt Fens niet enghartig of onverdraagzaam. In toenemende mate laat hij de besproken tekst vooral als literaire constructie tot zijn recht komen, al wijst hij nog in 1964 werk van Witold Gombrowicz en Jan Wolkers op morele gronden af.
De analytische tendens wordt in de loop der jaren sterker, waardoor zijn kritieken meer en meer een literair-technisch karakter krijgen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Fens vanaf 1962 mede het tijdschrift Merlyn gaat redigeren. De autonomistische opvattingen van dit blad stemmen overeen met zijn visie op de taak van de criticus, zoals hij die uiteenzet in het titelopstel van zijn eerste boek, De eigenzinnigheid, van de literatuur (1964): ‘De tekst is het eerste en het laatste.’ De criticus krijgt ‘een teruggetrokken positie’ toegewezen en vervult ‘een dienende functie’. De levensbeschouwing van de criticus speelt geen rol, evenmin als de biografie van de auteur.
De bundel Tussentijds (1972) brengt een verandering. De titel suggereert al dat de auteur zich in een overgangsfase bevindt. Het boek bevat nog een afdeling met wat Fens in zijn ‘Verantwoording’ ‘zuivere analyses’ noemt, maar hij deelt op dezelfde plaats mee dat het vermoedelijk de laatste van zijn hand zijn. Voor de toekomst denkt hij aan essays ‘waarin de analyse nog slechts een dienende functie heeft binnen het grotere geheel van
| |
| |
een meer persoonlijke beschouwing’ - waarmee de levensovertuiging van de criticus in zijn werk terugkeert. Het opstel ‘Tussen gisteren en morgen’, over T.S. Eliots gedicht ‘Journey of the Magi’, gaat in de aangeduide richting. De bespreking van dit kerstgedicht is ingebed in een beschouwing over een elementair christelijk begrip: de reis van de ene tijd naar de andere (vergelijk ook in dit verband de titel van de bundel). De ontwikkeling van Fens wordt scherp zichtbaar bij vergelijking van het opstel uit Tussentijds met een eerdere, veel kortere versie, op 24 december 1965 afgedrukt in De Tijd. Ondanks de datum van publicatie en de signatuur van de krant is het commentaar uit 1965 puur analytisch.
De kentering houdt verband met wat Fens constateert in de eerste afdeling van Tussentijds, in zijn oeuvre de bundel met de meest uitgewerkte compositie, op zichzelf al een teken van bezinning. De literatuur verkeert volgens Fens in een maatschappelijk isolement; zij wordt voortgebracht en verstaan vanuit andere literatuur. Door voortschrijdende specialisatie wordt de literatuur steeds complexer en daardoor sociaal kwetsbaarder. Het lijkt erop of Fens het isolement probeert te doorbreken door een uitsluitend technische benadering te verruilen voor een meer levensbeschouwelijke. Anders gezegd, de zuivere, strikt literaire analyse maakt plaats voor een beschouwing waaruit zijn visie op het bestaan niet langer wordt geweerd.
Niettemin blijft Fens tot eind 1977 functioneren als analytisch georiënteerd criticus van moderne Nederlandstalige literatuur. Op 5 november van dit jaar daagt de dichter H.C. ten Berge hem via een ingezonden brief in de Volkskrant uit zijn positie als criticus te omschrijven. Fens antwoordt tien dagen later met ‘De kritiek in het dagblad’. Hij betoogt dat de criticus geen serieuze kans meer heeft de literaire meningsvorming te beïnvloeden, doordat de omloopsnelheid van het boek drastisch is verhoogd. De criticus heeft de keuze tussen het beamen van de door de uitgeverij opgezette reclamecampagne of genoegen nemen met de rol van dwarsligger, wiens recalcitrantie zonder effect blijft. Helemaal zinledig wordt de kritische arbeid als het middelmatige boeken betreft: zij zijn al vergeten voordat de recensie verschijnt. Het ‘moeilijke’ boek komt in het gedrang. Tijd en
| |
| |
ruimte ontbreken bij de krant om deze categorie adequaat te bespreken. Aan het eind van zijn stuk laat Fens doorschemeren dat hij zal stoppen als criticus.
Is het in de gegeven voorstelling van zaken de onmacht van de criticus die Fens frustreert, achteraf heeft hij ook diverse malen de macht van de recensent als oorzaak aangemerkt voor zijn terugtreden. In het vierdelige interview met het tijdschrift Raster (1.993) beweert hij bijvoorbeeld: ‘waar ik het meest bang voor was, of ben, dat is voor de macht. [...] Op een bepaald moment wordt wat jij zegt het oordeel. En daar ben ik heel bang voor’. Vóór zijn abdicatie, die de wereld van de vaderlandse letteren danig in beroering brengt, had Fens het terrein van zijn publicistische activiteiten al vergroot. Hij schreef sportcolumns en als A.L. Boom liet hij zich uit over uiteenlopende onderwerpen: jeugdherinneringen, Engeland, de maatschappelijke actualiteit.
Bij al het gelijkblijvende heeft de ontwikkeling van Fens het karakter van een geleidelijke ontplooiing. Het scala aan onderwerpen dat hij aan de orde stelt, verbreedt zich, terwijl hij in zijn beschouwingen over literatuur niet alleen de grenzen over gaat, maar ook methodisch meer variatie biedt. Zo zijn de stukken die op vrijdag in de Volkskrant verschenen - zij werden voor een deel gebundeld in De tweede stem (1984), Een gedicht verveelt zich niet (1987) en Die dag lazen wij niet verder (1996) - theoretisch getint, toegespitst op een bepaalde vraag.
De langere maandagstukken zijn essayistischer van inslag. Een boek vormt telkens de aanleiding voor de beschouwing, zonder dat het wordt gerecenseerd in de strikte zin van het woord. Het oordeel dat Fens niettemin velt, is doorgaans positief, doordat hij zelf de keuze bepaalde. De essays boden hem aldus de gelegenheid zijn behoefte aan bewonderen te bevredigen.
Een aantal malen heeft Fens een thematische selectie gemaakt uit de maandagstukken, die tussen 1978 en 1999 verschenen. In Oliver Hardy als denker (1982) beperkte hij zich tot de literatuur. Leermeesters (1994) bevat essays over auteurs die Fens als zijn leermeesters beschouwde. Het boek opent bovendien met het essay ‘De droom van de leermeester’ en besluit met ‘Leerling voor het hele leven’. Boeken, lezen, verzamelen en uitgeven
| |
| |
vormen de noemer waaronder de beschouwingen in Lijden, liefhebben en schrijven (2002) zijn samengebracht. In Dat oude Europa (2004) is het de (afbrokkelende) Europese cultuur die als selectiecriterium heeft gefungeerd.
In het laatste decennium van zijn leven kijkt Fens vaak terug, ook in de interviews die hem worden afgenomen. Als A.L. Boom schreef hij al over zijn jeugd, maar nu gebeurt dit veel vaker. In Stratenboek (2002) beschrijft hij de straten waaraan hij bijzondere herinneringen bewaarde. Het geluk van de brug (2008) geeft een beeld van ‘het Amsterdam van Kees Fens’, zoals de ondertitel luidt. Nabij (2008) bevat een onvoltooide reeks portretten van mensen die hem na stonden, beginnend met die van zijn vader en moeder.
| |
Techniek
De stukken in de eerste bundels van Fens hebben meestal betrekking op één literaire tekst, die in de vorm van een doorlopend commentaar wordt verhelderd. De toelichting bestaat uit het behoedzaam leggen van intern tekstuele verbanden. Allengs ontstaat zo een visie op de ontlede tekst. Het titelopstel van De gevestigde chaos (1966) vormt een goed voorbeeld van de geschetste werkwijze. Fens begint met een analyse van de wijze waarop Het behouden huis van Willem Frederik Hermans inzet en werkt vervolgens de novelle door. Op een korte vermelding van De donkere kamer van Damokles na komt het andere werk van Hermans niet ter sprake, laat staan een ruimere literaire of culturele context.
In enkele andere opstellen, vooral als zij handelen over meer werken van één auteur, werkt Fens in omgekeerde richting. Hij presenteert eerst zijn visie, in de vorm van een kernbegrip, bijvoorbeeld een bepaald motief, en licht daarmee het werk door. Zo legt hij in een opstel over Vestdijk in De eigenzinnigheid van de literatuur eerst het motief van de meester en de leerling uit om vervolgens te demonstreren waar en hoe dit zich in het werk van de genoemde auteur manifesteert.
In zijn latere publicaties gaat Fens vrijer te werk. Hij kan beginnen met een forse inleiding, zoals in het titelstuk van Oliver Hardy als denker, alvorens bij het boek aan te komen dat de aanleiding vormt voor zijn beschouwing. Een andere keer valt hij met de deur in huis. ‘Vele zijn tenslotte onverwoestbaar
| |
| |
gebleken’, luidt de beginzin van het essay ‘Tot aan de onderste steen’ (Leermeesters). Pas daarna wordt duidelijk dat het om de bouwvallen van kloosters gaat. Ook in De tweede stem en Een gedicht verveelt zich niet hanteert hij deze journalistieke strategie, bedoeld om terstond de aandacht van de lezer te trekken. ‘Er zijn gedichten die het geweest zijn en gedichten die het maar niet willen worden’, valt bijvoorbeeld in de eerstgenoemde bundel te lezen. Na deze bewering in de openingszin volgt de toelichting.
Ook A.L. Boom toont een voorliefde voor ponerende beginzinnen. Daarbij werkt hij graag met begrippen of woorden die meer dan één betekenis toelaten. In ‘Eén benauwde middag’, uit Mijnheer en mevrouw Aluin (1981), is dit het begrip ‘uitholling’, zowel gebruikt voor de ziekte waaraan de vader lijdt als voor de maatschappelijke situatie in de jaren dertig.
| |
Verwantschap
In zijn eerste gebundelde werk houdt Fens zich vooral bezig met schrijvers als Nescio, Carmiggelt, Elsschot, Alberts en de vroege Reve. Het zijn Nederlandstalige auteurs wier werk gekenmerkt wordt door eenvoud en afwezigheid van grootspraak. Zij zijn zuinig met woorden en proberen de essentie uit te spreken door haar uit te sparen. In het werk van Fens treft een verwante neiging tot understatement en ironie. Hij deelt met de genoemde auteurs, aan te vullen met buitenlandse voorkeuren als Philip Larkin en Anton Tsjechov, een kijk op het bestaan ‘waarin zwijgen of verzwijgen of de ironie de hoogste uiting van emotionaliteit is [...]’ (‘De eerlijkheid gebiedt’, 1985).
In zijn latere werk overschrijdt Fens de grenzen van het Nederlandse taalgebied en toont hij steeds meer belangstelling voor het verleden. Hij schrijft bijvoorbeeld een aantal malen over de oudchristelijke auteur Augustinus en de middeleeuwse dichter Petrarca. Frits van Oostrom heeft erop gewezen dat Fens een opmerkelijke voorkeur aan de dag legt voor de vroege middeleeuwen: ‘Fens' middeleeuwen zijn vooral de middeleeuwen van de rust, en niet van het rumoer.’ Wat Fens in Het licht in de schaduw (2002) zelf omschrijft als het ‘schitterend gesloten wereldbeeld van het katholieke christendom’, is hem levenslang blijven fascineren. En wat hij in Doorluchtig glas (1997) opmerkt over de door hem zeer bewonderde kunsthistoricus F. van der
| |
| |
Meer, is onverkort op hemzelf van toepassing: ‘[...] alle grote figuren uit de geschiedenis beschouwde hij als zijn geestgenoten, de theologen, de schrijvers, de beeldend kunstenaars’.
Het is niet makkelijk Fens als criticus te situeren. Gedurende korte tijd zijn er de mederedacteuren van Merlyn, met wie hij bepaalde kritische uitgangspunten gemeen heeft; dit heeft hem er overigens nooit van weerhouden de criticus Ter Braak te bewonderen, die inzake literatuur en literatuurbeschouwing geheel andere beginselen aanhing. Verder bestaat er geen richting of stroming waartoe de criticus/essayist Fens gerekend kan worden. Wel zijn er verschillende critici die in de jaren zestig en zeventig hun kritische arbeid begonnen (Robert Anker, Tom van Deel, Ad Zuiderent en anderen), die schatplichtig aan hem zijn.
| |
Kunstopvatting
Zowel in zijn denkbeelden over literatuur als over literatuurbeschouwing gaat het Fens om de verhouding tussen algemeen en bijzonder. Literatuur maakt volgens hem ‘een algemeen geldende waarheid’ zichtbaar. Het afzonderlijke literaire werk, ‘de toevallige werkelijkheid van het verhaal’, dient om ‘een nog veel grotere werkelijkheid’ tot uitdrukking te brengen. Uit deze citaten, ontleend aan het titelessay in De eigenzinnigheid van de literatuur, spreekt de opvatting dat literatuur in een bijzondere presentatie universele waarheden vertolkt.
Naar de mening van Fens betekent dit niet dat een definitieve interpretatie van het literaire werk mogelijk is. De titel De gevestigde chaos slaat ook op de meningsvorming inzake veel literaire werken, waarbij van een communis opinio geen sprake is. Volgens Fens is het een bewijs van hoge kwaliteit, als een literair werk het vermogen bezit door de tijd heen steeds andere lezers aan te spreken.
Nadat hij gestopt is met het schrijven van zuivere analyses, belicht Fens frequent een verschijnsel dat in de literatuurwetenschap met de term intertekstualiteit wordt aangeduid: een literair werk kan slechts geschreven en gelezen worden binnen een bepaalde literaire, culturele en historische context. Ook hier is dus de verhouding tussen algemeen en bijzonder aan de orde. Zijn oratie, Broeinesten en bijbelplaatsen (1983), opent met de stelling: ‘Literatuur is werk in uitvoering’ en zijn afscheidsrede,
| |
| |
Puer senex (1994) eindigt ermee. Steeds heeft Fens benadrukt dat het lezen en interpreteren van literatuur in een betekenisgevende context plaatsvindt. Deze overtuiging brengt hem tot de volgende paradoxale conclusie: ‘De sonnetten van Hooft, zoals wij die nu lezen, hebben zich ontwikkeld uit de poëzie zoals wij die nu schrijven en lezen.’ (Het nieuwe licht en de oude tijd, 1990) Het belang van de interpretatie is Fens in toenemende mate gaan relativeren. Na 1996, het jaar waarin Die dag lazen wij niet verder verscheen, heeft hij dan ook vrijwel geen analyses meer geleverd. In deze bundel doet hij de volgende programmatische uitspraak, die een verwijdering te zien geeft van de uitgangspunten die aan zijn eerste opstellen ten grondslag liggen: ‘Het gedicht is het gedicht. Langzaam begin ik dat als de enig mogelijke en enig juiste omschrijving te zien. Lees maar, luister maar. Dit staat er. Elk woord dat je eruit haalt en in de buitenwereld van een heel andere taalwereld tilt, ontbindt zich in een aantal equivalenten, bijna-synoniemen, associaties die het kan oproepen, totdat je met lege handen staat.’
| |
Relatie leven/werk
Kees Fens was zich sterk bewust van de continuïteit in de Europese cultuur en van het aandeel dat het christendom daarin heeft gehad. Door ‘het geluk van de eenzijdigheid van een katholieke opvoeding’, zoals hij het zonder ironie uitdrukt in Oliver Hardy als denker, kwam hij al jong in aanraking met deze culturele wereld. Het verbaast dus niet dat de teloorgang van het christendom in West-Europa hem aan het hart ging. Het verloor haar centrale positie en daarmee verdween een tweeduizend jaar oud perspectief op de wereld.
Dat hij gefascineerd werd door zeer complexe literatuur, van schrijvers als Vestdijk en Jorge Luis Borges, vond zijn oorsprong naar eigen zeggen in de katholieke eredienst. De Bijbel is immers een boek waarin twee boeken elkaar weerspiegelen en waarin een wereld wordt opgeroepen die autonoom is (‘De eerlijkheid gebiedt’). De gehechtheid aan het traditioneel christelijke cultuurgoed verklaart de voor zijn doen buitensporige felheid waarmee Fens in Tussentijds (1972) van leer trekt tegen inferieure aanpassingen van de katholieke liturgie. Woedend rept hij van ‘taalprostitutie in het kerkportaal’, terwijl de nieuwe liturgieteksten hem het volgende honende commentaar inge- | |
| |
ven: ‘Iedereen die ooit door Sinterklaas is lastig gevallen, schijnt zich voor de eredienst uit te spannen.’
Het zogenaamde ‘rijke Roomsche leven’, met zijn benepen burgerfatsoen, oefende op Fens geen aantrekkingskracht uit, zoals zijn nawoord bij de documentaire over deze folklore (1963) duidelijk maakt. Als A.L. Boom hekelde hij eveneens met een zekere regelmaat de katholieke zelfgenoegzaamheid, ook en vooral als de hogere clerus daar blijk van gaf.
| |
Visie op de wereld
Fens voelde zich min of meer ontheemd in de samenleving van zijn tijd. Hij miste een sociaal en religieus verband waarin hij zich op zijn plaats wist. Vandaar waarschijnlijk zijn belangstelling voor perioden en maatschappijvormen die in dit opzicht meer stabiliteit bieden: de vroege middeleeuwen en het traditionele Engeland.
| |
Stijl
Het besef nergens bij te horen, dat overigens niet steeds als onaangenaam werd ervaren, hangt samen met een opvallende voorkeur voor woorden en titels die beginnen met het voorzetsel ‘tussen’; Tussentijds, ‘tussenteksten’, ‘Tussen gisteren en morgen’, ‘Leven in een tussengebied’ (de slotbeschouwing in Uit het rijke Roomsche leven), ‘Tussen twee werelden’, en de karakterisering van de taal van het gedicht als ‘taal in een tussenpositie’ (Een gedicht verveelt zich niet).
| |
Thematiek
Als beweegreden voor het lezen noemt Fens in ‘De eigenzinnigheid van de literatuur’ ‘het vooruit willen lopen op de eeuwigheid’. De hang naar ervaringen waarin het hier en nu wordt verlaten, is ook A.L. Boom niet vreemd. Het begrip ‘tijd’ komt frequent in zijn titels voor. ‘De hel is een uurwerk’ luidt een zeer typerende in De eenzame schaatser (1978). In de stukken van Boom wordt de tijd vaak stopgezet of opgeheven, iets wat het ritueel bijvoorbeeld vermag. Om die reden had Fens een grote affiniteit met de Engelse samenleving, die het ritueel en de traditie is blijven koesteren. In het algemeen kan trouwens worden gezegd dat Fens, zoals Jos Joosten heeft opgemerkt, in zijn werk wordt gefascineerd door gesloten werelden waarin een cyclisch verloop de voortgang van de tijd opheft.
Vanzelfsprekend valt hier een verband te leggen met de religie, zoals ook blijkt uit een jeugdherinnering aan het opzetten van de kerststal.
| |
| |
Het is daar wel nacht, maar achter de engel die tot boven de punt van het dak is gezweefd, zit een licht; de nacht wordt er niet door als de dag, maar de wereld krijgt er wel een glans door. En ik weet: nu zal het daar in de hoek dertien dagen lang een verlichte nacht blijven. De tijd staat daar nu stil en alle betrokkenen zijn versteend in de houding van het ogenblik van hun grootste geluk. Dertien dagen roerloosheid. En stilte. (De eenzame schaatser)
De woorden ‘licht’ en ‘stilte’ in dit citaat zijn sleutelwoorden in het werk van Fens en verwijzen naar dezelfde boventijdelijke sfeer.
| |
Stijl
Op stilistisch niveau manifesteert zich het streven het tijdsverloop op te heffen in een opvallende hantering van het presens. Door het gebruik dat hij van deze werkwoordsvorm maakt, zoals in het voorgaande tekstfragment, wordt gesuggereerd dat het vertelde zich in het nu van de verteller en de lezer voltrekt. Het onderscheid tussen heden en verleden wordt uitgewist.
Het proza van Fens' vroege, analytische werk is hier en daar wat moeizaam. Naarmate hij methodisch losser werd, kreeg zijn stijl en grotere soepelheid. Hij schreef, ook onder de naam Boom, dikwijls lange zinnen, waarin hij tussen- en bijzinnen niet schuwde, maar kon die abrupt afwisselen met een korte, zelfs elliptische zin. De afsluitende zin telt vaak niet meer dan enkele woorden.
Het taalgebruik van Fens wordt gekenmerkt door veel woordspelingen. Meestal dragen zij bij tot de ironie in zijn proza, tenzij hij dit stijlmiddel te royaal aanwendt. Fens was een meester in het vinden van rake, aforistische typeringen. Zo schreef hij op 2 juni 1970 in de Volkskrant: ‘Marnix Gijsen is een zorgvuldig geolied repeteergeweer, dat blijkbaar toch nog velen raakt.’ Even trefzeker portretteert hij in Doorluchtig glas de winnaars van de P.C. Hooftprijs tussen 1947 en 1997.
| |
Kritiek
De ontvangst van Fens' eerste drie boeken stond geheel in het teken van de partijvorming rond het tijdschrift Merlyn. Sympathisanten van dit blad, zoals Paul de Wispelaere, hadden waardering voor zijn opstellen en kritieken, al maakten zij nu en dan bezwaar tegen de stijl en de schoolmeesterachtige toon. De te- | |
| |
genstanders, veelal aanhangers van de personalistische beginselen die het vooroorlogse tijdschrift Forum had verkondigd, kantten zich tegen de beperking tot de literaire tekst en de daaruit voortvloeiende uitlegkunde. In dit verband zijn de namen te noemen van Huug Kaleis en Carel Peeters.
In de negatieve kritieken werd soms Fens' katholicisme ter sprake gebracht. Zoals voor de hand ligt, gebeurde dit nog meer in de recensies naar aanleiding van Tussentijds. Zijn werk uit de volgende jaren wordt vrijwel unaniem gunstig beoordeeld, enkele uitzonderingen (bijvoorbeeld K.L. Poll, Hans Warren en Max Pam) daargelaten.
Overwegend positief zijn de reacties op het werk van A.L. Boom. Zijn stijl wordt geprezen; ‘een wonderschoon stilist’ noemt Battus hem. De volgehouden weemoed wekt bij sommige critici wrevel op.
| |
Publieke belangstelling
Alle lof ten spijt heeft Fens geen groot publiek bereikt. De door hem beoefende genres zijn weinig populair. Met inachtneming van deze beperking mag het als een succes worden beschouwd dat enkele bundels werden herdrukt en dat een bloemlezing uit zijn essays over Engelse literatuur in een Engelse vertaling werd gepubliceerd.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie is volledigheid nagestreefd voor de in boekvorm uitgegeven werken en de door Fens samengestelde bloemlezingen. Uit de verspreide publicaties werd een keuze gemaakt. Ingangen op Fens (www.niekvanbaalen.net/fens.fens.htm) biedt een bibliografie van de krantenartikelen van Kees Fens van 1954 tot 2008.
Kees Fens, Leven in een tussengebied, een nawoord door -. In: Uit het rijke Roomsche leven. Een documentaire over de jaren 1925-1935. Samengesteld door Michel van der Plas. Utrecht 1963, De Fontein, pp. 325-336, E. |
Kees Fens, De eigenzinnigheid van de literatuur. Opstellen en kritieken. Amsterdam 1964, G.A. van Oorschot, Stoa, EB. |
Literair akkoord, van het jaar 1963. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften. Bijeengebracht door Kees Fens e.a. Utrecht 1964, Bruna, Witte beertjes nr. 832, Bl. |
Kees Fens, De gevestigde chaos. Opstellen en kritieken. Amsterdam 1966, G.A. van Oorschot, Stoa, EB. |
Literair lustrum. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Samengesteld door Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen. Amsterdam 1967, Polak & Van Gennep, EB. |
Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1967, Polak & Van Gennep, CB. |
Kees Fens, Tussen gisteren en morgen. Bilthoven 1970, Ambo, E. (opgenomen in Tussentijds) |
Voor wie dit leest. Prozz en poëzie van 1950 tot heden. Samengesteld door Kees Fens. Amsterdam 1971, Querido, Salamander nr. 306, Bl. |
Kees Fens, Twenty years of Dutch literature. Some trends and central figures. Rijswijk 1973, Ministry of Cultural Affairs, Recreation and Social Welfare, E. |
Literair lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1966-1951. Samengesteld door Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen. Amsterdam 1973, Athenaeum - Polak & Van Gennep, EB. |
Zo ik iets ben... Louis Couperus in eigen woorden. Samengesteld door Kees Fens, ter gelegenheid van de Boekenweek 1974. Amsterdam 1974, cpnb, Bl. |
Goedemorgen, welterusten. Gedichten voor kinderen en andere volwassenen. Gekozen door Kees Fens. Amsterdam 1975, Querido, Bl. |
Kees Fens, De kritiek in het dagblad. In: de Volkskrant, 15-11-1977, E. |
A.L. Boom, De eenzame schaatser. Doorslagen van de tijd. Amsterdam 1978, Querido, EB. |
Karel van de Woestijne, Verhalen. Samengesteld en ingeleid door Kees Fens. Amsterdam 1978, Elsevier, Bibliotheek der Nederlandse Letteren, Bl/E. |
| |
| |
Bij jou in de buurt. Verhalen voor kinderen en andere volwassenen. Gekozen door Kees Fens. Amsterdam 1979, Querido, Bl. |
Kees Fens, Waarom ik niet tennis (en ook niet hockey). Sportcolumns. Baarn 1980, Erven Thomas Rap, CB. (gewijzigde herdruk in 1988) |
Kees Fens, De stilte. Een bloemlezing. Baarn 1980, Erven Thomas Rap, Thema-poëzie deel 7, Bl. |
Cornelis Verhoeven, Als een dief overdag. Keuze en inleiding door Kees Fens. Baarn 1980, Ambo, Bl/E. |
A.L. Boom, Mijnheer en mevrouw Aluin & andere tussenteksten. Amsterdam 1981, Querido, EB. |
F. van der Meer, Het toneel is in de hemel. Bloemlezing uit het werk van -. Samengesteld en ingeleid door Kees Fens. Baarn 1981, Ambo, Bl/E. |
Nou hoor je het eens van een ander. Gedichten voor de Hubbeltjes en andere kinderen. Gekozen door Kees Fens. Amsterdam 1981, Querido, Bl. |
Kees Fens, Oliver Hardy als denker en andere opstellen. Amsterdam 1982, Querido, EB. |
Kees Fens, Broeinesten en bijbelplaatsen. Baarn 1983, Ambo, Oratie. |
Kees Fens en Margriet Heymans, Mijnheer Van Dale en juffrouw Scholten. Amsterdam 1983, Querido, Essay voor kinderen. |
Kees Fens, De verkeerde tijd van de poëzie. In: T.S. Eliot, Gedichten. Keuze uit zijn poëzie. Engelse tekst, vertalingen en commentaren. Samengesteld door W. Bronzwaer met medewerking van Kees Fens en Johan Kuin. Baarn 1983, Ambo Tweetalige Editie, pp. 275-284, E. |
Kees Fens, De onsterfelijke lezers. Utrecht 1984, hes, E. |
Kees Fens, De tweede stem. Over poëzie. Amsterdam 1984, Querido, EB. |
Kees Fens, De eerlijkheid gebiedt. In: De regels van de smaak. Amsterdam 1985, Joost Nijsen, pp. 37-47, E. |
Kees Fens, The gentle art of reading. Nijmegen 1987, Vriendenlust, CB. |
Kees Fens, Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie. Amsterdam 1987, Querido, EB. |
A. Roland Holst, Alleen met de zee. Een keuze uit de gedichten door Kees Fens. Amsterdam 1988, Van Oorschot, Bl. |
Kees Fens, Spiegelbeelden. Schoten 1988, Arbor, EB. |
Kees Fens, Uit het midden. Nijmegen 1989, Stichting kuzien, CB. |
Op eigen gronden. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Oversteegen ter gelegenheid van zijn afscheid als Hoogleraar Theoretische Literatuurwetenschap aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Onder redactie van Kees Fens en Hugo Verdaasdonk. Utrecht 1989, hes. |
Kees Fens, Een jas voor het leven. Amsterdam 1990, Thomas Rap, EB. |
Kees Fens, Het nieuwe licht en de oude tijd. Over enkele gedichten van P.C. Hooft. 's-Gravenhage/
|
| |
| |
Amsterdam 1990, Stichting P.C. Hooftprijs voor Letterkunde / Querido, EB. |
Kees Fens, Voetstukken. Een keuze uit de essays 1964-1980. Amsterdam 1991, Querido, EB. |
Kees Fens, Van huis tot huis. Over de poëzie van Gerrit Kouwenaar. Landgraaf 1993, Herik, EB. |
Kees Fens, Leermeesters. Een keuze uit de maandagstukken. Amsterdam 1994, Querido, EB. |
Kees Fens, Puer Senex. Rede uitgesproken bij het afscheid als gewoon hoogleraar in de moderne Nederlandse letterkunde aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen bij de diesviering op 28 oktober 1994. Nijmegen 1994. |
Kees Fens, Handgroot. Postscripta bij boeken en lezen. Amsterdam 1994, Thomas Rap, CB. |
Verlichte geesten. Een portrettengalerij voor Piet Buijnsters. Onder redactie van Kees Fens. Amsterdam 1996, Querido. |
Kees Fens, Die dag lazen wij niet verder. Opstellen. Amsterdam 1996, Querido, EB. |
Kees Fens, Heilige slakken en andere terzijdes over boeken, bibliotheken, lezers en lezeressen. Hoevelaken 1996, Libris, EB. |
Kees Fens, Doorluchtig glas. Vijftig jaar P.C. Hooft-prijs. Den Haag/Amsterdam 1997, Stichting P.C. Hooftprijs voor letterkunde / Querido, CB. |
Kees Fens en Bas van Kleef, Op het tweede gezicht. Met tekeningen van Opland en Waldemar Post. Amsterdam 1998, de Volkskrant, EB. |
Kees Fens en Uta Janssens, Poseren voor de bladspiegel. Lezers in de lijst. Amsterdam 1999, Querido, EB. |
Kees Fens, In het begin was de bijbel. Boeken uit eigen kast. Amsterdam 2001, De Buitenkant, Tiende Bert van Selm-lezing, Rede. |
Kees Fens, Lijden, liefhebben en schrijven. Een keuze uit de maandagstukken. Leiden 2002, Academie Press Leiden, EB. |
Kees Fens, Het licht in de schaduw. Het einde van de grote metaforen. Nijmegen 2002, Nijmegen University Press, Kellendonklezing 2002, Rede. |
Kees Fens, Na vijfenzestig jaar. De opleiding tot autodidact. Amsterdam 2002, Vossiuspers UvA, Rede |
Kees Fens, Stratenboek. Amsterdam 2002, Athenaeum-Polak & Van Gennep, EB. |
Kees Fens, Dat oude Europa. Nieuwe keuze uit de maandagstukken. Amsterdam 2004, Querido, EB. |
Kees Fens, In het voorbijgaan. Kleine essays. Amsterdam 2007, Athenaeum - Polak & Van Gennep, EB. |
Kees Fens, Op weg naar het schavot. Amsterdam 2007, CPNB, Geschenk 2007, EB. |
Kees Fens, Het geluk van de brug. Het Amsterdam van Kees Fens. Amsterdam 2008, Bas Lubberhuizen, EB. |
Kees Fens, Nabij. Amsterdam/Antwerpen 2008, Athenaeum - Polak & Van Gennep, EB. |
Kees Fens, Het volmaakte kleine stukje. Keuze Joost Zwagerman. Amsterdam 2009, Athenaeum - Polak & Van Gennep, EB. |
| |
| |
Kees Fens, De hemel is naar beneden gekomen. Een keuze uit de literaire nalatenschap. Redactie en samenstelling Erik van den Berg en Aqan Peters. Amsterdam 2010, de Volkskrant / Meulenhoff, KrB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anton van Duinkerken, Kees Fens als criticus. In: De Tijd, 21 en 28-3-1964. (over De eigenzinnigheid van de literatuur) |
J.H.W. Veenstra, Kees Fens, exegeet en criticus. In: Vrij Nederland, 25-4-1964. (over De eigenzinnigheid van de literatuur) |
M.L. Nijdam, Praten over schrijven met Kees Fens. In: De Nieuwe Linie, 11-7-1964. (interview) |
Paul de Wispelaere, De criticus is een schrijver. In: Paul de Wispelaere, Het perzische tapijt. Literaire essays en kritieken. Amsterdam/Antwerpen 1966. pp. 17-28. (over De eigenzinnigheid van de literatuur, in het bijzonder de kritische uitgangspunten) |
Henk Romijn Meijer, Zeven jaar zuivere neerslag. In: Henk Romijn Meijer, Naakt twaalfuurtje; essays en polemieken. Amsterdam 1967, pp. 7-14. (polemisch stuk over De eigenzinnigheid van de literatuur) |
K.L. Poll, Kritieken van een leraar. In: Algemeen Handelsblad, 11-3-1967. (over De gevestigde chaos en Loodlijnen) |
Paul de Wispelaere, Twee maal Fens. In: Het Vaderland, 28-4-1967. (over De gevestigde chaos en Loodlijnen) |
Carel Peeters, Bescheiden kritiek. In: Het Parool, 18-11-1967. (over Loodlijnen) |
Dirk de Witte, Kees Fens: een geval van bij voorbeeld uremie. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 21, nr. 7, september 1968, pp. 681-695. (polemisch stuk over De eigenzinnigheid van de literatuur en Loodlijnen) |
Huug Kaleis, Fens still reading close. In: Huug Kaleis, Schrijvers binnenste buiten. Essays. Amsterdam 1969, pp. 17-26. (over De gevestigde chaos) |
K.L. Poll, Voorschot op de eeuwigheid. In: NRC Handelsblad, 29-7-1972. (over Tussentijds) |
Paul de Wispelaere, Literatuur dreigt een eilanddier te worden. In: Het Vaderland, 26-8-1972. (over Tussentijds) |
Gaston Durnez, ‘Wat is er met Kees Fens gebeurd?’ portret van een criticus. In: De Standaard, 27-10-1972. (interview) |
Leo Rijkens, ‘Voor een echte gemeenschapsbeleving moet je naar het voetbalstadion’. In: De Tijd, 28-2-1975. (interview) |
Carel Peeters, Het avontuurlijk uitzicht; een essay over literatuur en kritiek. Amsterdam 1976, pp. 29-34. (over de ontwikkeling van Fens) |
H.C. ten Berge, Conventies van een uitgeblust criticus. In: de Volkskrant, 5-11-1977. (open brief aan de criticus Fens) |
T. van Deel, Kees Fens en de functie van literaire kritiek. In: Trouw, 7-1-1978. (over het terugtreden van Fens als criticus) |
Ad J. Odijk, Fietsbel-momenten. In: de Volkskrant, 23-9-1978. (over De eenzame schaatser) |
Cornelis Verhoeven, A.L. Boom en het meesterschap van de taal. In: De Tijd, 6-10-1978. (over De eenzame schaatser) |
Battus, Tijd en Dood, taal en licht. In: NRC Handelsblad, 24-11-1978. (over De eenzame schaatser) |
Peter van Zonneveld, Kees Fens: Ik schrijf geen kritieken meer, maar stukken over boeken. In: NRC Handelsblad, 23-10-1979. (interview) |
Wam de Moor, Tussentijds, verslag van een groeiende onzekerheid. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 34-38. (over Tussentijds) |
Tim Krabbé, De ellips op de tennisbal. In: NRC Handelsblad, 18-7-1980. (over Waarom ik niet tennis (en ook niet hockey)) |
Ben Kroon, De aarzelingen van A.L Boom. In: De Tijd, 11-9-1981. (over Mijnheer en mevrouw Aluin) |
Frans de Rover, Een atmosfeer van mist en zaligheid. In: Vrij Nederland, 17-9-1981. (over Mijnheer en mevrouw Aluin) |
Willem Kuipers, Er is veel verdriet in het woordenboek. In: de Volkskrant, 5-2-1982. (over Nou hoor je het eens van een ander) |
Max Pam, Criticus Kees Fens, ‘Eigenlijk houd ik niet van literatuur’. In: Haagse Post, 12-6-1982. (interview) |
Willem Kuipers, ‘Ik heb m'n leven lang 't idee gehad dat ik vreselijk veel in moest
|
| |
| |
halen’. In: de Volkskrant, 2-7-1982. (invertiew) |
Carel Peeters, Een selectie uit zijn ‘causeries de lundie’. In: Vrij Nederland, 14-8-1982. (over Oliver Hardy als denker) |
Hans Warren, Kees Fens en de boeken. In: Provinciale Zeeuwse Courant 21-8-1982. (over Oliver Hardy als denker) |
Rob Schouten, ‘Jammer dat mijn opvatting geen open deur is’. In: Trouw, 23-6-1983. (interview) |
A.M. Brandenburg, Wat schrijft Fens toch mooi over taal. In: Utrechts Nieuwsblad, 24-10-1983. (over Mijnheer Van Dale en juffrouw Scholten) |
Kees Helsloot, Fan van Fens? In: Kees Helsloot, Grondwerk. Essays en polemieken. Amsterdam 1984, pp. 54-70. (polemiek) |
K.L. Poll, Wat nog minder is dan schaduw. In: NRC Handelsblad, 23-11-1984. (over De tweede stem) |
K.L. Poll, Wat zich voor het begrip verbergt. In: NRC Handelsblad, 7-12-1984. (over De tweede stem) |
J.J. Oversteegen, Fens op vrijdag en maandag. In: Jan Campertprijzen 1984, 's-Gravenhage 1984, pp. 99-108. (over Fens' literaire journalistiek) |
Carel Peeters, De papieren criticus. In: Vrij Nederland, 5-1-1985. (over De tweede stem) |
Ad Zuiderent, Een gestalte die zijn eigen schaduw zichtbaar maakt. In: De Tijd, 25-1-1985. (over De tweede stem) |
Jos Teunissen, Literatuurcriticus Kees Fens: Boeken krijgen geen tijd meer om wortel te schieten. In: HN Magazine, 12-7-1986. (interview) |
Aukje Holtrop, Marathon Kees Fens. [vijf uur durend interview, uitgezonden door de VPRO op 8-8-1986 en op vijf cassettes uitgebracht bij deze omroepvereniging] |
G.F.H. Raat, Taal in een tussenpositie. De eigenzinnigheid van Kees Fens. In: de Volkskrant, 13-11-1987. (over Een gedicht verveelt zich niet) |
Michaël Zeeman, Bewondering voor het onbegrensde. In: Leeuwarder Courant, 2-1-1988. (over Een gedicht verveelt zich niet) |
Ad Zuiderent, Een liturg van de literatuur. Kees Fens over Gerrit Krol 1962-1973. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 81, nr. 3, mei 1988, pp. 222-241. |
G.F.H. Raat, De grootste lezer. Kees Fens en de literatuur. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 4, september-oktober 1989, pp. 482-489. (algemeen) |
Rolf Bosboom en Janine Kroon, ‘Daar kan ik kort op antwoorden’. Een lang interview met prof. Kees Fens. In: Letterlik, jrg. 4, nr. 5, mei 1990, pp. 15-24. |
W. Bronzwaer, Het evenwicht van de tolerantie. In: Harry Bekkering (red.), Thema's voor een humanist. Opstellen voor Kees Fens. Z.pl. 1990, pp. 103-115. (over Fens' verhouding tot Engeland) |
H[ans] W[arren], Geen voetstuk voor Kees Fens. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-2-1991. (over Voetstukken) |
G.F.H. Raat, Voorlopigheid en eeuwigheid. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 5, november-december 1991, pp. 764-765. (over Voetstukken) |
J.F. Vogelaar, Verdwalen in eigen stad. Kees Fens. In: Nicolaas Matsier e.a. (red.), Het literair klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, pp. 243-258. (algemeen) |
Nicolien Herblot en Yasco Horsman, ‘Literatuur kan alleen met literatuur beantwoord worden’. Interview met Kees Fens over methodes, schrijven als onderzoeksvorm en de universiteit. In: Vooys, jrg. 12, nr. 1, november-december 1993, pp. 58-64. |
Kees Fens in gesprek. In: Raster. Tijdschrift in boekvorm, nr. 64, 1994. (vier gesprekken van de redactie van Raster met Kees Fens) |
Jan Blokker, Bevrijde makelaarsdiensten. In: de Volkskrant, 14-3-1994. (over Fens' medewerking aan de Volkskrant) |
Frits van Oostrom, In harmonie met gelijkgezinde geesten. In: de Volkskrant, 18-3-1994. (over Fens' verhouding tot de middeleeuwen) |
Theodor Holman, Leermeesters en helden. In: Het Parool, 8-4-1994. (over Leermeesters) |
Maarten van Buuren, Bij de tijd maar niet van hier. In: Vrij Nederland, 23-4-1994. (over Leermeesters) |
Harry Bekkering, De onvindbare eenling. In:
|
| |
| |
H.C. ten Berge e.a., De eerste stem. Een album voor Kees Fens. Amsterdam 1994, pp. 5-12. (algemeen) |
Jos Joosten, Verlangen naar samenhang. In: Jos Joosten en Jan de Roder (red.), Betrokken buitenstaander. Opstellen voor Kees Fens ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Baarn 1994, pp. 71-89. (over het wereldbeeld in het werk van Fens) |
Jos Muyres, De schrijver en zijn criticus. Kees Fens over het werk van Louis Paul Boon. In: Boelvaar Poef, jrg. 8, nr. 4, december 2008, pp. 43-57. (over de ontwikkeling van Fens als dagbladcriticus) |
Ben Haveman, Professor Fens heeft op de universiteit helemaal niets geleerd... ‘de grootste dreiging is de macht van de middelmaat’. In: de Volkskrant, 29-10-1994. (interview) |
Xandra Schutte, ‘Ik las om te schrijven’. In: De groene Amsterdammer, 15-2-1995. (interview) |
Filip Devos, Literaire aperitiefjes. In: De Standaard, 13-7-1995. (over Finding the Place) |
Jan Paul Bresser, Dichter over poëzie. Een liefdevol getijdenboek van Kees Fens. In: Elsevier, 11-1-1997. (over Die dag lazen wij niet verder) |
Adri Gorissen, Briljant op de vierkante meter. In: De Limburger, 13-11-1997. (over Doorluchtig glas) |
Willem Kuipers, Lezers om naar te kijken. In: de Volkskrant, 2-4-1998. (over Poseren voor de bladspiegel) |
Sikke Doele, Ode aan de leeslust. In: De Leeuwarder, 24-4-1999. (over Poseren voor de bladspiegel) |
Hugo Camps, ‘Alleen de taal geeft een schrijver houdbaarheid.’ De gesoigneerde geest van Kees Fens. In: Elsevier, 4-8-2001. (interview) |
Dick van Halsema, Het gelijk zit in de stijl. Gesprek met Kees Fens over essays, wetenschap, columns. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 6, nr. 4, november 2001, pp. 383-398. |
Paul Depondt, Ik heb omwegen gemaakt. In: de Volkskrant, 9-1-2004. (interview) |
Arnold Heumakers, De ontwikkeling van Fens, Gomperts en de literaire kritiek. In: NRC Handelsblad, 16-1-2004. (over Dat oude Europa) |
Max Pam, Waar is Fens? In: HP/De Tijd, 16-1-2004. (over Dat oude Europa) |
Onno Blom, ‘Ik was graag zuiderling geweest’. Kees Fens over het oude Europa. In: De Standaard, 22-1-2004. (interview) |
T. van Deel, Onze diepste lezer. In: T. van Deel e.a. (red.), Kijk op kritiek. Essays voor Kees Fens. Amsterdam 2004, pp. 11-19. (algemeen) |
Ellen Stikkelbroeck, Het goede leven van Kees Fens. In: Friesch Dagblad, 5-5-2007. (interview) |
Marten Beinema, Delicate bonbons van Kees Fens. In: Friesch Dagblad, 16-6-2007. (over In het voorbijgaan) |
Rachel Visscher en H.M. van den Brink, Tussen de scherven van de hemel. Een gesprek met Kees Fens. In: De Gids, jrg. 171, nr. 6-7, juni-juli 2008, pp. 561-569. |
Joost Zwagerman, Stilte die steeds intenser wordt. De volmaakte kleine stukjes van Kees Fens. In: Kees Fens, Het volmaakte kleine stukje. Keuze Joost Zwagerman. Amsterdam 2009, pp. 9-17. (over de essays) |
Arie Storm, Complexe, maar echte schrijver. In: Het Parool, 24-6-2009. (over Nabij en Het volmaakte kleine stukje) |
Willem Otterspeer, De hel is een uurwerk. Keuze uit de korte stukken van Kees Fens. In: de Volkskrant, 24-7-2009. (over Het volmaakte kleine stukje) |
Harry Bekkering, Cornelis Walterus Antonius Fens: Amsterdam 18 oktober 1929 - Amsterdam 14 juni 2008. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden. Leiden 2009-2010, pp. 132-148. (necrologie) |
Maarten Doorman, Niet alleen de toppen van poëzie, ook gevoel voor het onaanzienlijke. Goede en minder goede jaren van Fens. In: de Volkskrant, 12-3-2010. (over De hemel is naar beneden gekomen) |
132 Kritisch lit. lex.
februari 2014
|
|