| |
| |
| |
Marjolijn Februari
door Saskia Pieterse
1. Biografie
Marjolijn Drenth von Februar publiceerde tot aan 2000 onder de naam M. Februari. Daarna gebruikt ze als schrijversnaam Marjolijn Februari. In wetenschappelijke kringen kent men haar onder de naam dr. mr. drs. Drenth von Februar. Ze is 23 februari 1963 in Coevorden geboren, haar vader is architect en haar moeder declamatrice.
In 1964 verhuisde het gezin van Drenthe naar Utrecht. Daar bezocht ze het Utrechts Stedelijk Gymnasium. In 1980 begon ze aan de Rijksuniversiteit Utrecht aan twee studies: filosofie en kunstgeschiedenis. In 1985 studeerde ze af in de filosofie, in 1986 behaalde ze haar doctoraal in de kunstgeschiedenis. In datzelfde jaar begon ze aan haar derde studie, Nederlands recht, die zij in 1990 voltooide. Ze werkte na deze studie enige tijd bij een organisatieadviesbureau.
In 1991 kreeg ze een aanstelling bij de faculteit Wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Brabant (in Tilburg) om een proefschrift te schrijven over de botsing tussen ethiek en economie. In 2000 verwierf ze aan diezelfde universiteit haar doctorstitel. Ze werkte er tot 2002 als docent rechtsfilosofie. Teleurgesteld over de gang van zaken in de universitaire wereld, verliet ze in 2002 de universiteit en sindsdien werkt ze als zelfstandig onderzoeker. In 2005-2006 werd ze lid van de commissie ‘Ontwikkeling Nederlandse Canon’. Ze houdt regelmatig lezingen en neemt deel aan forumdiscussies.
In de jaren negentig is ze redacteur geweest van het tijdschrift Filosofie en praktijk en lid van de redactieraad van het literaire tijdschrift De Revisor. Vanaf 2004 is ze lid van de redactieadvies- | |
| |
raad van het levensbeschouwelijke tijdschrift Nexus en sinds 2008 maakt ze deel uit van de redactie van ‘De Blauwe Reeks. Essays over de roman.’ Doel van de serie is een fundamenteel debat over de roman op gang te brengen. Ze was jurylid van diverse literaire prijzen: onder andere in 1998 van de P.C. Hooft-prijs, in 2004 van de VSB Poëzieprijs en in 2007-2008 van de Anna Bijns-prijs.
Ze debuteerde in 1989 met de roman De zonen van het uitzicht. Dit werk kreeg in 1990 de Multatuli-prijs. Haar tweede roman, De literaire kring, won in 2007 de Annie Romein-prijs en kwam op de shortlist voor De Gouden Uil en de Libris Literatuurprijs. Februari heeft in diverse tijdschriften en kranten gepubliceerd. Zo schreef ze recensies over toneel, beeldende kunst en nonfictie in NRC Handelsblad, HP/De Tijd, de Volkskrant en Vrij Nederland. Sinds 1999 heeft ze op zaterdag een vaste column in de Volkskrant. Tevens publiceerde ze korte verhalen en essays in tijdschriften als Optima, Dietsche Warande & Belfort, De Gids en Tirade.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
In recensies en stukken over Marjolijn Februari vallen vaak termen als ‘erudiet’ en ‘highbrow’. Rudi Wester kenschetste in een artikel in Opzij Februari als een ‘schrijfster voor hoogbegaafden’; volgens criticus Arjan Peters was haar proefschrift ‘een kraker van de hersenen’.
| |
Thematiek
Inderdaad vinden we in haar literaire werk allerlei verwijzingen naar filosofische debatten en wetenschappelijk onderzoek - ze verwijst bijvoorbeeld regelmatig naar postmoderne filosofen als Jacques Derrida en Michel Foucault. Toch beperkt de belangstelling van Februari zich zeker niet tot academische kwesties: ze doorspekt haar essays en verhalen met een overvloedige hoeveelheid droogkomische anekdotes en sprekende voorbeelden die ze ontleent aan films, televisieprogramma's, sprookjes en kinderboeken. Zo citeert ze veelvuldig uit Alice in Wonderland, maar verwijst ze ook naar Amerikaanse sitcoms als Roseanne en Friends, of naar een Hollywoodfilm als Time-cop. Aan de hand van deze vertrouwde voorbeelden maakt ze duidelijk dat alles in het leven doordesemd is van theoretische overwegingen en logica, inclusief kinderboeken, sitcoms en actiefilms. Haar verhalen en redeneringen springen voortdurend van concreet naar abstract en weer terug.
| |
Stijl
Thematiek
Kenmerkend voor haar schrijverschap is daarom niet alleen de aandacht voor complexe problemen, en ook niet alleen de belangstelling voor populaire cultuur, maar meer nog de spitsvondige sprongen die ze voortdurend maakt tussen beide gebieden. Februari benoemt die belangstelling in een van haar columns als volgt: ‘Al jaren ben ik gefascineerd door een verschijnsel dat ik hogere onnozelheid noem. Een vorm van expressie die licht is, eenvoudig, primitief - maar gebaseerd op verstand. Je hebt onnozelheid die voortkomt uit een gebrek aan kennis, maar je hebt ook onnozelheid die je pas kunt bereiken via een berg aan kennis.’ Een regelmatig terugkerend onderwerp in haar literaire werk is het toekomstperspectief in de nieuwe, eenentwintigste eeuw. Ze legt de lezer de vraag voor, hoe de menselijke geest in het nieuwe millennium haar sprongkracht en beweeglijkheid kan behouden.
| |
| |
| |
Techniek
In haar debuut, De zonen van het uitzicht (1989), geeft deze vraag aanleiding tot een veelvoud aan redeneringen en vertellingen, en zo wordt duidelijk dat er niet één manier is om deze kwestie te beschrijven. De roman heeft een fragmentarische en veelkantige vorm. De tekst is opgedeeld in drie delen, die ieder weer zijn onderverdeeld in korte paragrafen. Deze paragrafen worden soms weer uitgesplitst in subparagrafen, en onderbroken door niet in de nummering opgenomen brieven. De verteller reist naar Parijs, Bologna en Florence. In de drie steden voert de verteller gesprekken, hoort verhalen aan en vertelt zelf verhalen.
| |
Visie op de wereld / Techniek
De verteller, van wie de naam, nationaliteit en sekse niet onthuld worden, betoogt dat de mensheid aan het einde van de twintigste eeuw het gevaar loopt onder zijn eigen gewicht te bezwijken: ‘Maar soms is afwezigheid - en er is in onze tijd een groot gemis aan afwezigheid, soms wil de lift niet meer omhoog omdat er te veel mensen in staan, er wordt iedere 1/3 sec. een kind geboren - beter dan volmaaktheid.’ In De zonen van het uitzicht houden diverse personages een pleidooi voor een streven naar afwezigheid, naar een ascetische levenshouding. We lezen bijvoorbeeld fragmenten uit een briefwisseling van een comité dat vanwege het naderende derde millennium een vasten-estafette wil organiseren, in de hoop daarmee de mensheid tot bezinning te manen. Ook is er een man die een driehoek heeft gesneden uit Le déjeuner sur l'herbe, het beroemde schilderij van Manet. De verteller vraagt zich voorzichtig af of deze iconoclast het kunstwerk daarmee geen nieuw leven heeft geschonken. In een tijd van ‘sensatie-overschotten’ is de kunst misschien meer gebaat bij een weggesneden driehoek dan bij conservering en restauratie. Verder treffen we door het boek heen diverse oproepen aan voor zelfbeheersing en kuisheid. De overvloed zou dus bestreden kunnen worden door verschillende vormen van onthechting: door iets niet te eten (het vasten) en iets niet te tonen (de kuisheid, het iconoclasme).
Maar deze hang naar ascetische strengheid wordt in het boek tegelijkertijd bekritiseerd. Februari gebruikt daarvoor de techniek van de mise en abyme: iedere verklaring of gedachtegang wordt weerkaatst in een spiegelverhaal. Er zijn ook personages
| |
| |
die betogen dat de mensheid in het nieuwe millennium vooral bedreigd wordt door de wetenschap, preciezer gezegd: door de eenduidigheid van de rationele modellen waarmee de wetenschap werkt Wetenschappelijke beschrijvingen van de realiteit bieden geen ruimte aan dubbelzinnige schaduwtinten, maar stellen alles in een onverbiddelijk helder licht Het rationele denken leidt tot ontzieling. De verteller merkt op: ‘we leven in een moderne tijd, met Sartre als een spiedende blik door de bovenlichten, Marx, zijn hoofd schuddend in de boomtoppen, Wittgenstein vol wijsheid op de suikerzakjes en Habermas in alle bureauladen. In mijn hotelkamer hingen ontzield de waterlelies van Monet’.
| |
Thematiek
Als remedie tegen deze ontzieling oppert het boek de ongrijpbare meerduidigheid en interpretatieve rijkdom van de kunst, in het bijzonder de literaire kunst In De zonen van het uitzicht buitelen verschillende vertellingen over elkaar heen. We vinden toespelingen op mythologische verhalen over Venus, Narcissus, Adonis en Hermaphroditus. De titel van de roman is ontleend aan een verhaal over een molenaar met vier zonen, die alle vier op zoek gaan naar het geluk. En het boek eindigt met een verhaal over een filosoof die na vele omzwervingen als dr. Gyrinos eindigt op de kermis, en aldaar zijn bezoekers verhalen vertelt. ‘Zo leefde dr. Gyrinos op de kermis. Ze vroegen hem wel eens of hij nu een profeet was of een wijze, maar het maakte hem niets uit, hij vertelde verhalen. Verhalen die het ongerijmde ongemoeid lieten.’
Het strenge principe van de onthechting en de vrolijke overdaad van de esthetiek lijken in eerste instantie uiterste posities, maar blijken aan het einde van het boek paradoxaal genoeg ook met elkaar samen te hangen. Wie de schoonheid van de kunst wil, zal daarvoor veel moeten kunnen laten. Of, zoals een rechter in De zonen van het uitzicht aan een beklaagde vraagt: ‘Mikt u op catharsis of op carnaval?’ Het is aan de lezer om op deze vraag een eigen antwoord te formuleren, want het boek geeft geen andere oplossing dan: ‘Er zijn namelijk steeds twee kanten, om te beginnen.’
| |
Verwantschap
In een overzichtsartikel over het proza van beginjaren negentig, ziet Hugo Bousset Februari's roman De zonen van het uitzicht als
| |
| |
een late exponent van het experimentele Restsor-proza. Anderen zien meer overeenkomsten met het postmodernisme. Zo rekent literatuurwetenschapper Sofie Gielis Februari op grond van haar debuutroman en dissertatie tot een vooraanstaand vertegenwoordiger van het postmodernisme in de Nederlandse literatuur. Carel Peeters noemde De zonen van het uitzicht een ‘postmoderne rapsodie’.
In de overzichtsstudie Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman plaatst Bart Vervaeck de debuutroman van Februari eveneens binnen de context van het postmodernisme en rekent haar, samen met Atte Jongstra tot ‘de meest typische postmoderne auteurs’ van Nederland. Vervaeck noemt enkele typisch postmoderne elementen in De zonen van het uitzicht. Het verhaal is volgens Vervaeck geconstrueerd rond ‘de afwezigheid van een kem’ en geeft aldus vorm aan ‘leegte en afwezigheid’. Ook de ‘zoekende stijl’ van Februari, die de lezer ‘met zijn neus op het verzinnen drukt’, de metafictionele uitspraken in de roman, zouden typisch postmodern zijn.
Als we Februari in verband willen brengen met het postmodernisme, dan is niet alleen het postmodernisme in de literatuur relevant, maar ook het filosofisch postmodernisme. Dit blijkt vooral uit de manier waarop Februari vorm geeft aan haar schrijverschap. Zelf heeft ze in een interview met Liesbeth Eugelink betoogd dat de ernstige ondertoon van het filosofische postmodernisme vooral in Nederland lange tijd niet goed onderkend is:
Er ligt een soort religieuze verwondering ten grondslag aan het postmodernisme. Een besef van het gebied dat buiten je intellect ligt, dat niet te bereiken is met je verstand. Die erkenning van de grenzen van het menselijke kenvermogen is via Kant en Wittgenstein ook in het postmodernisme terechtgekomen. In Nederland is het postmodernisme vaak vertaald met: Alles kan, alles mag, lang leve de lol. Dat is de populaire versie. Maar als je het werk van Derrida leest, is dat nooit de inzet geweest van de postmoderne theorie. Het is vaak afgedaan als feesttheorie, maar er zit iets diep ernstigs in het postmoderne denken.
| |
| |
In ‘A joke about authorship’ (1998) bespreekt ze de ideeën van Derrida. Ze betoogt dat de mens al in de daad van het schrijven stuit op de beperkingen van het menselijk intellect. In het schrijven is het menselijk denken immers gedwongen zich te beperken tot een vorm, een materieel bestaan. Een boek heeft een kaft, de tekst is gezet in een bepaald lettertype, de pagina heeft een opmaak. Derrida wijst in zijn teksten onophoudelijk op de spanning tussen de concrete materiële gedaante van de tekst, en haar abstracte, formele inhoud. Diezelfde spanning intrigeert ook Februari. Net als Derrida maakt ze haar lezers attent op de materiële gedaante van de tekst door met de gebruikelijke opmaak van de tekst te spelen (de bladspiegel, voetnoten et cetera).
| |
Visie op de wereld
Ook in haar dissertatie Een pruik van paardenhaar. Over het lezen van een boek (2000) speelt deze bewuste omgang met vormeisen een hoofdrol. In dit proefschrift staat de complexe verhouding tussen wetenschap en literatuur centraal. Om het boek te kunnen schrijven, heeft de wetenschapper Marjolijn Drenth de hulp ingeroepen van de literator Marjolijn Februari. Drenth buigt zich over het mensbeeld in de economie, dat volgens haar te beperkt en te eenduidig is. De economische theorie staat de mens maar één motief toe: het zo doelgericht mogelijk bevorderen van het eigenbelang. De mens zou volgens dit theoretisch model dus een ‘homo economicus’ zijn, een calculerende nutsmaximalisator. Drenth betoogt dat de economie zich hiermee bedient van een fictie: in werkelijkheid kent de mens niet alleen economische, maar ook ethische motieven.
Drenth stelt dat de fictie van de homo economicus binnen de strikte grenzen van de economische wetenschap zeker nuttig kan zijn. Maar omdat ook andere vakgebieden zich steeds vaker gaan bedienen van economische theorieën, wordt de fictie gevaarlijk: ‘Een zwaarwegender argument tegen gebruik van de fictie ligt mijns inziens in het gevaar van export. [...] Zo mag de homo economicus zijn nut hebben voor de analyse van economisch gedrag, als verklaringsmodel voor de ethiek zou hij fataal zijn.... nu de economische theorie zijn grenzen verlegt naar steeds nieuwe toepassingsgebieden, is het verstandig om te kijken of de economische abstracties niet te mager zijn om te
| |
| |
voldoen als model voor al die nieuw te betreden gebieden.’ In de dissertatie onderzoekt ze dit spanningsgebied tussen economie en ethiek, en houdt ze een pleidooi voor een model waarin de innerlijke verdeeldheid van het individu serieus genomen kan worden.
| |
Techniek
Wie een pleidooi houdt voor de verdeeldheid van het individu, moet volgens Drenth ook ruimte maken voor reflectie op de eigen meerstemmigheid. Als de fictie van de homo economicus te beperkt is, dan is het nuttig een literator andersoortige ficties te laten schrijven. Daarom laat de wetenschapper Drenth haar wetenschappelijk betoog spiegelen in een verhaal van de literator Februari. In Februari's verhaal kennen de personages niet slechts één motief in het leven, maar worden zij heen en weer geslingerd tussen tegenstrijdige verlangens, zonder dat al die verlangens zich laten verklaren door middel van een rationele analyse.
| |
Thematiek
De bijdrage van Februari beschrijft de lotgevallen van een achttiende-eeuwse courtisane, Julia Cacouault de la Mimardière. Julia lijkt aanvankelijk de verpersoonlijking van de homo economicus: ze baadt in luxe, ze omringt zichzelf met de mooiste kunstwerken en geniet van het heerlijkste eten. Ze leeft zonder enig schuldgevoel over de manier waarop ze die welvaart verdient: ‘Julia had nooit verdriet’. Dit verandert echter als ze bezeten raakt door een demonisch schilderij van de schilder Fuseli, dat ze tegen elke prijs in haar bezit wil hebben. Julia speelt hoog spel met de kunstenaar, maar hij weigert toe te happen als ze hem wil verleiden tot de verkoop van het schilderij. De prijs wordt steeds verder opgedreven, en uiteindelijk stemt zij erin toe haar lievelingspaard Eclair aan Fuseli - over wie het gerucht de ronde doet dat hij rauw paardenvlees eet - op te offeren. Als de deal gesloten is maakt een diepe ontzetting zich van haar meester, omdat ze zelf niet kan doorgronden waarom ze bereid bleek haar geliefde paardje te verraden voor een kunstwerk. Ze gaat te rade bij de filosofie, maar het rationele antwoord dat ze krijgt biedt nu geen enkele verlichting meer. Julia heeft het spel met de kunstenaar verloren, en is oog in oog komen te staan met ‘de ondoorgrondelijkheid van het leven’.
| |
Ontwikkeling
In haar columns bespreekt Februari eveneens de spanning tus- | |
| |
sen economie en ethiek, maar dan in directe reactie op actuele gebeurtenissen. In een column van 29 juni 2002, getiteld ‘Een stuiterend oog’ (opgenomen in de bundel Park Welgelegen), komt ze te schrijven over de afhandeling van een glycerineschandaal. De Nederlandse chemicaliënhandelaar Vos B.V. werd ervan verdacht doelbewust een partij vervuilde glycerine te hebben doorverhandeld naar Haïti, waar vervolgens meer dan zestig kinderen zijn overleden. Het bedrijf werd wél aangeklaagd wegens een milieuovertreding, maar niet vanwege dood door schuld of doodslag, en uiteindelijk werd de zaak voor 500.000 gulden geschikt. Februari betoogt dat in zo'n ernstige zaak, met meer dan zestig doden, het berechten van de schuldigen veel zwaarder zou moeten wegen dan een efficiënte afhandeling. En dat geldt al helemaal voor een overheid die het herstel van normen en waarden zo belangrijk zegt te vinden.
Vijf jaar later heeft ze dit commentaar op het glycerineschandaal omgewerkt tot een roman, De literaire kring (2007). De roman dramatiseert de psychologische crisis waarin een samenleving belandt, als de bestuurlijke elite consequent de ogen sluit voor wangedrag in de eigen kring.
| |
Thematiek
Het verhaal speelt zich af in een villadorp in het midden van Nederland, woonplaats van de welgestelde en weldenkende klasse. Ogenschijnlijk gebeurt er nooit iets in het dorp, maar intussen hebben de bewoners de macht om beslissingen te nemen die de koers van het land bepalen. In dit dorp woonde in de jaren negentig een chemicaliënhandelaar, hij was lid van de plaatselijke literaire kring, waartoe ook invloedrijke advocaten, accountants, hoogleraren, bestuurders en bankdirecteuren behoren. Via die kring had hij toegang tot de bestuurlijke elite; zij wisten destijds van de vervuilde glycerine en gaven hem juridisch advies. Toen de affaire aan het licht kwam, vertrok de handelaar uit het dorp. Zijn gezin viel uiteen: zijn vrouw deed destijds een zelfmoordpoging, en de hoogbegaafde puberdochter Ruth Ackermann kreeg een psychose en belandde in een inrichting. De leden van de literaire kring spreken nooit meer over deze gebeurtenis, maar voeren wel beleefde discussies over moraal en engagement.
De roman begint op het moment dat de kinderen van de
| |
| |
betrokken ouders volwassen zijn en vragen gaan stellen. Ruth Ackermann is genezen, ze heeft het dorp verlaten en een roman geschreven. Daarin zijn veel van haar jeugdervaringen verwerkt, maar niet op een letterlijke manier. Het boek, getiteld De zomer van de linnen schoenen, wordt getypeerd als een hilarisch verhaal over een opbloeiende liefde in een psychiatrische inrichting. Het boek is een wereldwijde bestseller. Ackermann wordt voor een interview uitgenodigd in haar geboortedorp. De arrogante voorzitter van de literaire kring, Randolf Pellikaan, weigert aanvankelijk het boek van Ackermann te lezen, volgens eigen zeggen omdat hij dergelijke onnozele chicklit niet serieus wenst te nemen. Maar zijn eigen dochter, ooit een klasgenoot van Ruth, houdt aan, zij begint langzaamaan iets te vermoeden over de ontstaansgeschiedenis van De zomer van de linnen schoenen.
In De literaire kring spreekt iedereen op een onderkoelde en ironische manier met elkaar, nooit direct of met het hart op de tong. Die afgemeten manier van spreken staat echter in schril contrast met de verhitte tirades die diezelfde personages houden tegenover een innerlijke toehoorder. Een journalist uit het dorp fulmineert in zichzelf:
Je werk niet doen, je mond houden, de andere kant op kijken, je beroepen op voorschriften waarvan je weet dat ze niet deugen, je verschuilen achter chefs van wie je weet dat de wereld ze geen moer interesseert. En dan in je vrije tijd bij elkaar komen om de wereld te bespreken aan de hand van films en boeken, samen bij een kopje koffie oordelen over moorden uit het verleden, dat typisch Nederlandse neerkijken op de wereld, op Amerika, op Duitsland, dat uitgebreide netwerk van leesclubs, met leden die wegzwijmelen bij verhalen over de onderdrukking van de vrouw in China en de martelingen in het Spanje...
| |
Techniek
Wederom gebruikt Februari in deze roman de techniek van de mise en abyme: de roman De literaire kring is De zomer van de linnen schoenen, maar dan in spiegelschrift, zoals de positie van de auteur Ackermann spiegelbeeldig is aan de positie van de auteur Februari. Ackermann heeft, ook uit psychisch zelfbehoud, be- | |
| |
sloten om de literaire vorm niét te gebruiken om ongemakkelijke feiten te onthullen en de medeplichtige vrienden van haar ouders ter verantwoording te roepen. Het verhaal van Februari begint weliswaar humoristisch en licht, maar langzamerhand wordt duidelijk dat de lezer hier niet zo gemakkelijk wordt vrijgesteld van verantwoordelijkheid en morele plichten. Aan het einde van de roman geeft Februari het woord aan een ontredderde Haïtiaanse moeder, die na acht jaar lang strijden de moed niet meer heeft nóg een rechtszaak tegen de fabriek aan te spannen.
Met De literaire kring lijkt Februari ogenschijnlijk het literaire experiment en de postmoderne fragmentatie te hebben verruild voor de klassieke, realistische romantraditie. Anders dan in haar debuutroman is De literaire kring een plotgedreven verhaal. Toch zijn er ook talrijke overeenkomsten met haar eerder werk. Februari werkt wederom met spiegels en verdubbelingen, en wederom is er een hoofdrol weggelegd voor de lezer. Want zoals in De zonen van het uitzicht de lezer nadrukkelijk gewezen wordt op zijn keuzevrijheid, zo draait ook in De literaire kring alles om de figuur van de lezer.
| |
Literatuuropvatting
In De literaire kring plaatst Februari vraagtekens bij de vele leeskringen die er in Nederland zijn. Eén personage merkt op dat in Nederland kunst vaak wordt gebruikt voor ‘morele witwaspraktijken’: de lezer die in zijn eigen leven nooit zijn nek uit zal steken om misstanden te benoemen of te voorkomen, kan, om het eigen morele blazoen weer op te vijzelen, in een leeskring gruwelen over een verkrachting in Zuid-Afrika. Schrijvers en lezers, zo lijkt Februari te zeggen, zouden wat betreft hun morele bekommernis er goed aan doen dichter bij huis te blijven.
Door het gekrakeel binnen een leeskring tot onderwerp van haar roman te maken, reflecteert Februari al binnen de kaders van de roman over lezers, literatuur en engagement. De lezer neemt in Februari's literatuuropvatting dan ook een centrale plaats in. Literatuur komt volgens haar niet uit de hemel vallen en schrijvers zijn geen volmaakt onthechte genieën: beide worden voortdurend beïnvloed door het gedrag van de lezer. In het artikel ‘Om gelezen te worden’ (opgenomen in Park Welgelegen) betoogt ze:
| |
| |
En als de lezers veranderen, verander je mee, en als het goed is, veranderen de lezers met jou mee, en soms veranderen de lezers in schrijvers of schrijvers in lezers en al met al verandert een cultuur omdat zij schrijft en gelezen wil worden. De roman ontwikkelt zich net zo hard door toedoen van de lezer als door toedoen van de schrijver.
Deze voortdurende wisselwerking tussen schrijvers en lezers maakt de literatuur tot een veranderlijk en ook tijdgebonden fenomeen. Februari stelt nadrukkelijk dat ze niet gelooft voor de eeuwigheid te schrijven: ‘Er verschijnt tegenwoordig zoveel. Je schrijft al lang niet meer voor de eeuwigheid. Het schrijven heeft voor deze tijd zijn betekenis, zijn doel en functie. Na je dood is je werk er misschien nog even, maar daarna is het weg.’ Omdat iedere tijd om een eigen literatuur vraagt, hecht ze weinig waarde aan essentialistische definities van de literaire kunst.
| |
Kritiek
Februari's werk is over het algemeen zeer positief ontvangen. Haar debuutroman werd verfrissend en gedurfd genoemd. In het juryrapport van de Multatuliprijs stond vermeld dat Februari een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse romankunst, ‘door ons een uitzicht te verschaffen op de anarchistische mogelijkheden van dit doorgaans zo voegzaam beoefend genre’.
Aan Een pruik van paardenhaar is in 2000 een Revisor-nummer gewijd, met daarin bijdragen van onder anderen Anthony Mertens, Atte Jongstra en Menno Lievers. De laatste is zeer kritisch over haar proefschrift, de andere auteurs zijn enigszins verward door een boek dat tegelijkertijd een roman en een proefschrift is, maar ook lovend.
| |
Publieke belangstelling
De roman De literaire kring heeft een traditionelere verhaalvorm en bereikt een groter publiek. De meeste recensenten richten zich in hun bespreking vooral op de inhoud, het gifschandaal en de tirades over de Nederlandse doofpotcultuur. Naar aanleiding van de roman wordt de schrijfster regelmatig uitgenodigd in het land om te komen spreken en deel te nemen aan debatten.
| |
Relatie leven/werk
Februari verwijst nooit op een simpele, directe manier naar autobiografische feiten. Bovendien lijkt ze, door gebruik te ma- | |
| |
ken van verschillende schrijversnamen, een al te directe identificatie tussen haar privéleven en het publieke schrijverschap te willen saboteren. Toch is op een meer filosofisch niveau het individuele en persoonlijke zeer belangrijk voor haar werk. Ze stelt:
De persoonlijke toon die uit mijn boek [De zonen van het uitzicht] spreekt verwijst naar degene die het geschreven heeft, en die is niet inwisselbaar. Het individubegrip is voor mij het belangrijkste dat er bestaat. Individualiteit hangt samen met het begrip vrijheid. En juist in de literatuur kan de mens absoluut vrij zijn. Niet alleen de schrijver maar ook de lezer.
Haar teksten zouden geen betekenis hebben, als ze niet de vrucht waren van haar individuele voorkeuren en ervaringen. Ze heeft er bijvoorbeeld bewust voor gekozen om zich niet uitsluitend te wijden aan de literatuur - en die keuze werkt vervolgens weer door in de literatuur die ze schrijft. In haar advieswerk krijgt ze regelmatig te maken met de bestuurlijke elite van Nederland, en die ervaring is verwerkt in De literaire kring.
In het oeuvre van Marjolijn Februari neemt een ‘ik’ het woord dat zijn eigen vermogen tot reflexiviteit overdenkt. Die weerkaatsingen geven soms een duizelingwekkend effect, maar maken wel duidelijk dat er voor Februari geen simpele manier is om over het ‘ik’ of het ‘zelf’ te schrijven. Of, zoals ze het probleem in een column ooit samenvatte: ‘Verlegen mensen verschuilen zich nogal eens op plaatsen waar ze het meest zichtbaar zijn.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
M. Februari, De zonen van het uitzicht. Amsterdam 1989, Querido, R. |
M. Februari, God, een collage. Amsterdam 1994, Prometheus, Bl. |
M. Februari, Quodlibet. (een kerstvertelling). Amsterdam 1994, Querido, R. |
M. Februari, A joke about authorship. In: A. Klukhuhn en T. Jaeger (red.), Schrijvende denkers. Amsterdam 2000, De Arbeiderspers, pp. 227-240. |
M. Februari & Marjolijn Drenth, Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek. Amartya Sen en de onmogelijkheid van de Paretiaanse liberaal. Amsterdam 2000, Querido, Dissertatie/R. |
Marjolijn Februari, Park Welgelegen. Notities over morele verwarring. Amsterdam 2004, Querido, EB. |
Marjolijn Februari, Teder. Inleidend essay bij werk van 80 Nederlandse fotografen. Amsterdam 2006, Lubberhuizen, E. |
Marjolijn Februari, De literaire kring, Amsterdam 2007, Prometheus, R. |
Marjolijn Februari, ‘Fotostrip “Ype en Willem” ter relativering van het kantoorwerk’. In: de Volkskrant, 15-11-2008, C. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Atte Jongstra, Verdwijnen in heilige drievuldigheid. In: Het Parool, 2-12-1989. (over De zonen van het uitzicht) |
Jessica Durlacher, Afwezigheid, ascese, lege plek. In: de Volkskrant, 22-12-1989. (over De zonen van het uitzicht) |
Janet Luis, Geschreven voor God. In: NRC Handelsblad, 12-1-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
Doeschka Meijsing, Ongewoon debuut. Een ingewikkelde roman van M. Februari. In: Elsevier, 20-1-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
Carel Peeters, Loodzware luchtigheid. Een post-moderne rapsodie van M. Februari. In: Vrij Nederland, 10-2-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
Anthony Mertens, Een tikkeltje te koket misschien? In: De Groene Amsterdammer, 14-2-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
T. van Deel, De contouren van een schitterend hiaat. In: Trouw, 3-5-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
Karel Osstyn, Ergens gelezen. In: De Standaard, 9-6-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
Bart Vervaeck, Debuut met uitzicht. In: De Morgen, 29-6-1990. (over De zonen van het uitzicht) |
Rudi Wester, Een schrijfster voor hoogbegaafden: het fenomeen M. Februari. In: Opzij, jrg. 18, nr. 3, maart 1990, pp. 48-51. (interview) |
Arend Evenhuis, De Debutant. In: Trouw, 14-3-1991. (interview) |
Nicolien Herblot, Het hemelse gemis. Het afwezige in M. Februari's ‘De zonen van het uitzicht’. In: Vooys, jrg. 9, nr. 4, augustus-september 1991, pp. 30-33. |
Hugo Bousset, On-nederlandse auteurs. In: Maatstaf, jrg. 39, nr. 8/9, september 1991, pp. 48-63. (overzicht van nieuwe ontwikkelingen in de Nederlandse literatuur) |
Hugo Bousset, Drie feestelijke debuten. Over M. Februari, P.F. Thomése en Marcel Möring. In: Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. Amsterdam 1993, pp. 258-272. (over onder meer De zonen van het uitzicht) |
Linda Huysmans, Herstel van de afwezigheid. Interview met M. Februari. In: H. Goudzand en F. Meijer (red.), Contrapunten. Mythen in kunst van vrouwen. Een impressie. Amsterdam 1991, pp. 23-28. (interview) |
Annemiek Neefjes, Geen sterveling. Tekst voor twee personen en één rijkgeschakeerd personage. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 139, nr. 1, februari 1994, pp. 116-124. (interview) |
R. Fokkema, Een onmogelijk gesprek. In: A. Klukhuhn en T. Jaeger (red.), Denkende schrijvers. Utrecht 1997, pp. 147-161. (interview) |
Bart Vervaeck, Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman. Nijmegen 1999. (onder meer over De zonen van het uitzicht) |
Carel Peeters, Een proefschriftroman. Een pruik van paardenhaar & over het lezen van een boek door M. Februari & Marjolijn Drenth. In: Vrij Nederland, jrg. 61, nr. 13, april 2000. (over Een pruik van paardenhaar) |
Arjan Peters, Een boek van een duo waarin alles klopt. In: de Volkskrant, 14-4-2000. (over Een pruik van paardenhaar) |
Arnold Heumakers, De lezer mag het zeggen. Schizofreen proefschrift van M. Februari. In: NRC Handelsblad, 5-5-2000. (over Een pruik van paardenhaar) |
Rob van Erkelens, De mens als republiek. In: De Groene Amsterdammer, jrg. 124, nr. 20, mei 2000. (over Een pruik van paardenhaar) |
Ruby Goedhuys en Sander Bink, Zonen van het uitzicht. In: S. Turnhout (red.), Postmodernisme in literatuur. Artikelen aangeboden bij het afscheid van Elrud Ibsch. Amsterdam 2000, pp. 187-198. |
Leon Heuts, Ik houd van gentleman's anarchisme. Dubbelinterview met M. Februari & Marjolijn Drenth. In: Filosofie Magazine, jrg. 9, nr. 5, juni 2000, pp. 8-11. (interview) |
| |
| |
Revisor-nummer over Een pruik van paardenhaar. De Revisor, jrg. 27, nr. 4, 2000. Met daarin:
- | Anthony Mertens, Het boek als accessoire, pp. 30-37. |
- | Menno Lievers, No pasarán, pp. 38-51. |
- | Atte Jongstra, Ecce homo, pp. 52-60. |
- | Gerrit Krol, Parmezaanse kardinaal, pp. 61-69. |
- | André Klukhuhn, Een venster op de wereld, pp. 70-75. |
|
S. Bru, Strange (institutional) Loops. Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek. Amartya Sen en de onmogelijkheid van de Paretiaanse liberaal. In: Studia Germanica Gandensia, nr. 2, 2001, p. 84. (over Een pruik van paardenhaar) |
Bart Vervaeck, Essay en vertelling in postmoderne tijden. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 6, nr. 4, november 2001, pp. 289-309. (onder meer over De zonen van het uitzicht en Een pruik van paardenhaar) |
Bart Vervaeck, Het gemis als panorama. Een blik op het werk van M. Februari. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 1, 2001, pp. 13-20. |
Carel Peeters, Tegen de Keer. Alice in Wonderland. In: Vrij Nederland, 13-3-2004. (over Park Welgelegen) |
Sofie Gielis, Knipoog in het land der blinden. Het lachen van M. Februari. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 149, nr. 5, oktober 2004, pp. 694-700. |
Sofie Gielis, Sofie Gielis, Schizophrenic Philosophy and Gender in Disguise. The Postmodern Case of M. Februari. In: Dutch Crossing, jrg. 30, nr. 1, 2006, pp. 21-30. |
Vivian de Gier, Ik hang wat rond in de maatschappij. In: Opzij, nr. 12, 2007, p. 8. |
Geke van der Wal, Te weinig romans gaan over de machtigen. In: de Volkskrant, 23-2-2007. (interview) |
Elsbeth Etty, ‘Het mag in de literatuur wel iets opgewekter’. In: NRC Handelsblad, 27-7-2007. (interview) |
Liesbeth Eugelink, Veel godsdiensten zijn godslasterlijk. In: NRC Handelsblad, 3-5-2008. (interview) |
Sofie Gielis, Vlees noch Vis - Marjolijn Februari's literaire spiraal. In: Ons Erfdeel, jrg. 50, nr. 2, 2007, pp. 169-170. (over De literaire kring) |
Michaël Zeeman, Collaborateurs van de consensus. In: de Volkskrant, 26-2-2007. (over De literaire kring) |
Jann Ruyters, Wél een netwerk, maar geen principes. In: Trouw, 24-3-2007. (over De literaire kring) |
Kees 't Hart, Dochter van de misdadiger. In: De Groene Amsterdammer, jrg. 130, nr. 9, februari 2007. (over De literaire kring) |
Jeroen Vullings, Is er geen eetclub of zo? In: Vrij Nederland, 24-2-2007. (over De literaire kring) |
Daniëlle Serdijn, Macht die zich aan het oog onttrekt. In: de Volkskrant, 9-3-2007. (over De literaire kring) |
Pieter Steinz, De wet, die ben je zelf. In: NRC Handelsblad, 16-3-2007. (over De literaire kring) |
Jaap Goedegebuure, Ons kent ons. In: De Gelderlander, 17-3-2007. (over De literaire kring) |
Sofie Gielis, Literatuur in spreidstand. Mengvormen van beschouwing en verhaal in de postmoderne Nederlandstalige roman. Brussel 2007. (onder meer over het oeuvre van Februari) |
113 Kritisch lit. lex.
mei 2009
|
|