| |
| |
| |
Henriëtte van Eyk
door Marianne Vogel
1. Biografie
Henriêtta Catharina Maria van Eyk werd geboren in Amsterdam op 15 februari 1897. Zij kwam uit een welgesteld gereformeerd milieu, maar leidde na de scheiding van haar ouders een zeer arm leven met haar moeder en haar oudere broer Bert. Zij ging in Amsterdam naar de HBS. Vervolgens begon zij in dezelfde stad een studie biologie, die zij afbrak nadat zij was gaan schrijven.
Henriëtte van Eyk debuteerde in 1932 met Gabriel. Een modern sprookje. Voor Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje ontving zij in 1937 de C.W. van der Hoogtprijs. In 1933 trouwde zij met Edouard (Jean) de Nève, waarna zij korte tijd met hem in Londen woonde. In Amsterdam maakte zij tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van de Centrale Kunstenaars Commissie, die kunstenaars financieel ondersteunde. Met Halbo Kool en Sjoerd Leiker richtte zij in 1944 de Coöperatieve Vereniging De Bezige Bij op. Na de oorlog was zij redactielid van het tijdschrift Ruim Baan. In de jaren dertig had Van Eyk al verhalen in onder meer De Groene Amsterdammer gepubliceerd; nu schreef zij voornamelijk voor het Algemeen Handelsblad en Elseviers Weekblad. Tevens vertaalde zij een tiental romans uit het Engels.
Zij scheidde na de oorlog van De Nève en had van 1945 tot 1961 een relatie met Simon Vestdijk. Vanwege haar oorlogsactiviteiten werd zij benoemd tot erelid van de Vereniging van Letterkundigen en van het Nederlands PEN-Centrum. In 1955 kreeg zij een prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet. In 1980 ontving zij de Jacobson-prijs. Zij stierf in haar woning te Amsterdam op 21 november 1980.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Met haar eerste twee publicaties in 1932 sloot Henriëtte van Eyk bepaald niet aan bij de Nederlandse literatuur van haar tijd. Dit is een des te interessanter feit omdat beide boeken heel verschillend zijn. Gabriël. Een modern sprookje, dat later de eerste twee hoofdstukken zou vormen van de roman Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje (1935), is een speels soort proza, vol fantastische gebeurtenissen. De hoofdpersoon is een zonnestraal, die voor de eerste keer naar de aarde wordt gestuurd. De kleine parade, iets later gepubliceerd, maar eerder geschreven, is van een heel ander kaliber. In deze ironische roman neemt de schrijfster de hogere stand op de korrel, door zijn onbegrip en arrogantie tegenover lagere, arme bevolkingsgroepen te tonen.
| |
Verwantschap
Traditie
Dit werk van Van Eyk lijkt niet op de wijdlopige, realistisch-psychologische romans van haar tijd, integendeel, zij zet zich daar kennelijk tegen af. Zij schrijft niet over het familieleven of over dramatische psychologische ontwikkelingen, maar over respectievelijk sprookjesachtige en absurde gebeurtenissen, die zij in een lichtvoetige stijl presenteert. De literatuurkritiek van de jaren dertig zag in de schrijfster dan ook een uniek talent. Menno ter Braak noemde haar proza ‘een wonderlijk verschijnsel in het rustige panorama der vrouwelijke Nederlandse letteren.’ Overeenkomsten zag de kritiek vooral met enkele buitenlandse auteurs, waaronder Hans Christian Andersen. Hier kan men aan toevoegen dat ook Alice in Wonderland een voorbeeld voor het sprookjesachtig-absurde deel van haar proza geweest zou kunnen zijn. Een ander aanknopingspunt biedt Nescio, die Van Eyk ook zei te bewonderen. Net als bij deze schrijver leggen idealen en eenlingen het bij Van Eyk dikwijls af tegen de realiteit en de maatschappij. Deze wat fatalistische visie geldt niet alleen voor haar eerste publicaties, maar ontwikkelt zich tot een kenmerk van haar hele werk. De schrijfster bezit echter niet Nescio's gevoelige toon. Al is zij af en toe enigszins melancholiek, zij kan zeker niet melancholiek in de romantische zin genoemd worden, zoals bijvoorbeeld haar tijdgenoten Aart van der Leeuw en Clare Lennart.
| |
| |
| |
Stijl
Beïnvloed heeft Van Eyk verschillende auteurs met een humoristische of ironische pen, waaronder Belcampo, Simon Carmiggelt, Annie M.G. Schmidt, Godfried Bomans en Harriët Freezer. Dat geldt zowel voor de maatschappijkritische kant van haar werk als voor stilistische aspecten. Wat de laatste betreft, vermengt zij bijvoorbeeld het verhevene en het platvloerse op een manier die men later ook bij Schmidt aantreft. Zo vertelt de zonnestraal Gabriël aan een muis dat hij een edele roeping heeft: ‘Ik Ben Op Aarde Gekomen Om Licht Te Verspreiden (tot half zes).’ Een ander fenomeen dat bij Schmidten ook bij Belcampo en Bomans - terug te vinden valt, is de absurde fantasie. Eén klein voorbeeld is de scène waarin Gabriël en zijn paard Saartje bij de koning komen, en door een minister worden ingelicht over de hofetiquette: ‘In de antichambre krijgt U een buttonhole van soepgroente, en 't is usance, dat de bezoekers op handen en voeten binnenkomen. Verder is er geloof ik niets.’
| |
Kunstopvatting
Henriëtte van Eyk heeft zich verschillende malen over literatuur en haar eigen poëticale opvattingen uitgelaten. In een schriftelijke reactie op enkele vragen - in november 1934 gepubliceerd in Het Vaderland - blijkt zij de literatuur niet te willen indelen in hoog en laag, maar bepaalde literatuur als waardevol voor bepaalde groepen te beschouwen. Zij stelt dat ‘iemand, die Courts Mahler mooi vindt, niet van Vondel zal houden (en omgekeerd).’ Maar dat ‘niemand het recht heeft te beweren, dat Courts Mahler minder mooi is dan Vondel.’ Dit is het gevolg van haar uitgangspunt dat ‘de minderheid een boek óverschat zal noemen als het voorziet in een behoefte van de meerderheid. En dat de minderheid een boek ónderschat zal noemen als het voorziet in een van haar éigen behoeften.’ Dit is iets dat ‘jammer is voor de minderheid’, maar alles is nu eenmaal ‘betrekkelijk’.
Van Eyk neemt hier afstand van de gebruikelijke, elitaire kijk op literatuur. Modern uitgedrukt pleit zij voor verschillende literaire circuits die naast elkaar binnen het literaire systeem functioneren en kwalitatief als gelijkwaardig worden beschouwd. Uit de verontschuldigende opmerking ‘[d]at dit vrij gek klinkt’ blijkt haar bescheiden houding ten opzichte van haar afwijkende mening.
| |
| |
| |
Thematiek
Toch heeft zij zich hier nooit meer vanaf laten brengen. Zichzelf rekent zij daarbij tot de ‘Courts Mahler-kant’; in enkele interviews zegt zij dat zij schrijft voor niet-erudiete mensen, en zelf ook uitsluitend voor haar plezier leest. Zij houdt niet van literatuur die ‘beroerd en verdrietig’ maakt, zoals die van Wolkers en Reve, noteerde Paul Hellmann. De pretentieloze houding die Van Eyk als schrijfster inneemt, vindt men in haar werk terug. Zij prefereert sprookjesachtige of ironisch-humoristische vertellingen boven zwaarwichtige, gelaagde teksten, en haar personages hebben geen grote psychologische complexiteit. Dat wil echter niet zeggen dat haar oeuvre oppervlakkig is; het bevat verschillende serieuze thema's, die vanaf haar dubbeldebuut voorkomen. Van Eyk staat bijvoorbeeld erg kritisch tegenover bekrompenheid en vooroordelen, en de verhouding tussen arm en rijk. Zo trekt zij in De kleine parade van leer tegen een stand die, in de vorm van ik-persoon freule Thérèse Wentinck en haar vriendin Betty, ter verdrijving van de verveling enorm gesteld is op een ‘fête-de-bienfaisance of een ander gezellig iets’. Hun opvatting over de moraal is samen te vatten in een uitspraak van de oude gravin Knal van Hoevelaecke, die naast Thérèse en Betty een van de hoofdpersonen is: ‘'t arme volk moèt moraal hebben. Moraal is 't zout en de zuurdesem der aarde.’ De gravin is ook degene over wie Thérèse in Intieme revue (1936), het vervolg op De kleine parade, vertelt dat zij met haar goede hart ‘alles [laat] doen door menschen die het noodig hebben, wat dikwijls nog voordeeliger uitkomt dan een winkel. [...] Ze betrekt haar gewatteerde kleerhoutjes tegen inkoopsprijs van een blinde, en de lavendelstokken tusschen de sloopen komen van een invalide herder, die tweemaal per jaar aan de deur mag komen met
z'n houten been.’
| |
Relatie leven/werk
In haar autobiografie Dierbare wereld (1973) legt Van Eyk bij het bespreken van de eerste van beide romans verband tussen dergelijke sarcastische karakteriseringen en haar eigen jeugd: ‘Waarschijnlijk werd ik bij het schrijven van De Kleine Parade gedreven door een enorme haat tegen een bevolkingsgroep, waar mijn familie vroeger ook bij had gehoord. We waren doodarm, maar als kind werd ik uit medelijden op allerlei dure
| |
| |
partijtjes gevraagd. Je begrijpt: dat boek is niks anders dan giftigheid!’ Haar eigen houding ten opzichte van de armoede waarmee zij na de scheiding van haar ouders geconfronteerd werd, was: ‘Ik ben niet van plan tegenover al die mensen van vroeger te doen of er niets is gebeurd. Waarom zouden we de schijn ophouden? We horen niet meer bij ze. We zijn arm.
| |
Visie op de wereld
Nou? En...?’ Haar levenslange weigering maatschappelijke waardeoordelen over te nemen gaat bij Van Eyk gepaard met een streven naar gelijkheid en tolerantie. Herhaaldelijk heeft zij haar verlangen naar een vreedzame, eerlijke samenleving zonder kwaadaardigheid uitgesproken. Ondanks deze geëngageerde, progressieve houding is zij in haar proza nooit moralistisch en predikt zij evenmin sociale bewogenheid, daarvoor is zij te afstandelijk en te ironisch.
| |
Thematiek
Visie op de wereld
Een andere belangrijke thematiek die vanaf haar vroege werk voorkomt, speelt rond de tegenstelling tussen macht en onmacht, waarbij de machtigen doorgaans winnen. In De kleine parade en Intieme revue krijgen Thérèse en haar invloedrijke kringen ondanks hun kortzichtigheid en vergissingen in de meeste gevallen het gelijk aan hun kant. In Gabriël is een machteloze, onwetende zonnestraal uitgeleverd aan allerlei machten die zijn pad kruisen. In de wat latere verhalenbundel Als de wereld donker is... (1938) komt dezelfde problematiek van machteloosheid versus macht naar voren, wat geïllustreerd kan worden met het verhaal ‘N.V. De Kersthaas’. Hierin wordt een magere haas op de avond voor Kerstmis bij opbod geveild. Een arm vrouwtje krijgt hem per ongeluk en eet hem met haar buren op, maar de haas als object van speculatie leidt tot wilde financiële transacties. Hij vindt daardoor de dood niet; het ‘ongelukkige beest is onsterfelijk geworden. Ze zullen hem blijven koopen en verkoopen. Ze zullen millioenen bieden voor z'n schim.’ In ‘N.V. De Kersthaas’ komen allerlei elementen samen die typerend zijn voor de schrijfster. De magere haas en het arme vrouwtje zijn machteloze wezens, die tegenover de wereld van het geld staan. Die wereld is irreëel en biedt geen werkelijk geluk, maar bezit wel de macht, waar de haas het slachtoffer van wordt. Ongebruikelijk optimistisch voor Van Eyk is dat er iemand de dans ontspringt, het vrouwtje, dat ‘het
| |
| |
eenige, echte kerstmaal van haar leven’ heeft. Dit vrouwtje is tevens een van de onhandige, maatschappelijk niet geslaagde personages die men in Van Eyks romans en verhalen zo vaak aantreft.
In de talloze korte verhaaltjes of cursiefjes die Van Eyk na 1945 schreef, komt opnieuw het welgestelde milieu à la Kleine parade voor. De bekendste van deze cursiefjes zijn de wekelijkse ‘Lieve Lientjes’ voor het Algemeen Handelsblad - gebundeld in Van huis tot huis (1949) - en de verhaaltjes onder de titel ‘Huis aan de gracht’, die zij vanaf 1954 meer dan vijftien jaar lang voor Elzeviers Weekblad schreef. Deze zijn verzameld in de bundels Het huis aan de gracht (1956), Uit en thuis aan de gracht (1957) en Om en bij het huis aan de gracht (1964).
| |
Thematiek
In de ‘Huis aan de gracht’-boeken wordt de hogere stand belicht vanuit het perspectief van de rijke Marie Eugénie, getrouwd met een advocaat, in Van huis tot huis vanuit de verstelnaaister juffrouw Van Essen. Hier is eigenlijk geen sprake meer van een maatschappijkritische thematiek, al worden verschillende sociale problemen wel aangestipt. Maar bij de beschrijving van het drukke, chaotische leven van de hoofdpersonen overheerst de anekdote, waardoor het proza aan diepte verliest. Dat is bijvoorbeeld ook het geval in de stukjes van de latere bundels Josefine (1962) en Zeg maar Joséfine (1966), waarin een doktersvrouw over haar leven vertelt.
Meer gehalte hebben Van Eyks bundels met langere verhalen, zoals Bedelarmband (1948) of In vredesnaam (1950). Daarin zijn de thema's die haar het meest bezighielden op subtiele en tevens geestige wijze verwerkt. Ook in de roman De jacht op de spiegel (1952) behandelt de schrijfster onder het mom van een sprookje verschillende filosofische en politieke problemen. Het boek speelt in het land Lobelia, waar spiegels verboden zijn en men alleen ‘kijkers’ kent, personen die het uiterlijk van anderen beschrijven. De maanjongen Jock wordt met een spiegel naar de aarde gestuurd, zodat men in Lobelia, net als op de maan, de waarheid, zal zien en kennen. De maanbewoners hebben hun ‘spiegelvermogen van huis uit meegekregen’, ze spiegelen zich aan elkaar, en ‘op de bodem van hun ogen ligt de zuivere waarheid. [...] Ze zien rode rozen als rode rozen,
| |
| |
ze zien goed als góed en slecht als slécht en zich zelf en alle wezens zoals ze zíjn; volkomen eerlijk.’ De spiegel wordt gestolen door kwade machten, maar uiteindelijk terugveroverd. Als de mensen en dieren van Lobelia in de spiegel kijken, is iedereen ontzet over haar of zijn eigen uiterlijk, behalve de oude sokkenstopster Marlotje, die mooi en wijs blijkt te zijn. Koning Hans ziet dat hijzelf ‘een klein, dom, armzalig mannetje met een te wijde hermelijnen mantel en een te grote kroon’ is. Daarom laat hij de spiegel vernietigen, waarna hij weer de wijste is en Marlotje slechts een arme, machteloze vrouw.
De afloop van De jacht op de spiegel toont niet alleen een sombere kijk op de verhouding tussen mens en waarheid, maar laat ook verbanden zien met de tijd vlak na de Tweede Wereldoorlog. De ervaring van velen, ook van Van Eyk, was toen, dat de oude verhoudingen prompt weer hersteld werden en niemand iets geleerd leek te hebben. In de roman krijgen de domsten en degenen die niets gepresteerd hebben medailles van de koning, en hijzelf trekt alle eer naar zich toe: ‘Dat had hij toch maar allemaal voor elkaar gekregen! [...] Het nageslacht zou hem Hans de Grote noemen.’ Typerend voor Van Eyk is dat de toon van het boek desondanks niet bitter is, maar gelaten en bijna geamuseerd. Tegenover de jonge, gedeprimeerde Jock, die heel Lobelia had willen veranderen, staat Marlotje met haar standpunt dat het ‘niet allemaal narigheid’ is en je ‘de moed nooit [moet] opgeven’.
| |
Kritiek
De literatuurkritiek toonde zich met deze roman nog zeer ingenomen; zo sprak C.J.E. Dinaux prijzend van een ‘verzet tegen deze verdwaasde wereld, tegen het carnaval der burgers’. Over het algemeen vond men Van Eyks vooroorlogse werk echter beter dan het naoorlogse. Critici als Van Vriesland en Maurits Uyldert beoordeelden haar eerste publicaties uitermate positief. De eerste roemde in verband met Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje haar ‘van volzin tot volzin levend en sprankelend blijvende, vlinder-losse, diep humoristische, schier surrealistisch van dagelijkse logica bevrijde fantasie.’ Ook Du Perron en Ter Braak, die zeer kritisch tegenover de literatuur van vrouwen stonden, konden enige waardering voor haar opbrengen. Volgens Ter Braak had zij ‘iets oor- | |
| |
spronkelijks’, al voegde hij eraan toe dat zij ‘onmiskenbaar de neiging’ had die oorspronkelijkheid te ‘verdonderjagen’. Du Perron schreef in een recensie over de poëzie van Clara Eggink dat zijns inziens maar één op de tweehonderd schrijvende vrouwen talent had, waarbij hij Van Eyk tot de talentvolle rekende.
Na de oorlog bewonderde Jan Greshoff ‘haar onnavolgbaar taalgebruik’ en ‘sprankelende oorspronkelijke toon’. In 1950 vond Johan van der Woude in Van huis tot huis nog ‘milde galgenhumor’, maar hij merkte ook op: Henriëtte van Eyk ‘heeft veel, misschien te veel geschreven, en niet al haar werk staat op dezelfde hoogte’. In de jaren zestig verminderde de waardering van de literatuurkritiek aanzienlijk. In een recensie over Blauwe Marietje (1966) en Zeg maar Joséfine wordt gesteld dat Van Eyk ‘een epigoon van zichzelf geworden’ is. Bij het verschijnen van Dierbare wereld betreurden veel critici de oppervlakkigheid en onnauwkeurigheid ervan - zoals Pierre Dubois schreef: ‘Een leesbaar boek, dat wel. Maar niet het boek dat het zou moeten zijn.’ Toch waren andere recensenten weer positief, en vooral Annie Romein-Verschoor verdedigde Van Eyk met verve. Naar haar mening was de schrijfster levenslang vastgepind op haar ‘grappige boekjes’, en werd zij onderschat, ‘mede door haar eigen uiterst bescheiden, zelftwijfelende houding van zich eeuwig dilettant voelen in een moeilijk en onzeker bestaan’. Romein-Verschoor prees het understatement in de autobiografie, de beheerste stijl en het feit dat Van Eyk niet voor de verleiding van het makkelijke succes bezweken was door veel over haar oorlogsherinneringen en haar relatie met Vestdijk te schrijven.
| |
Publieke belangstelling
Dat de kracht van Henriëtte van Eyk inderdaad niet uitsluitend in haar vooroorlogse werk ligt, wordt bevestigd door de herdrukken. De kleine parade en Intieme revue worden tot vandaag de dag herdrukt - eindjaren zestig werd de eerste roman bovendien door Van Eyk en Wim Sonneveld omgewerkt tot een musical -, maar dat geldt ook voor haar verhalen van zowel vóór als na de oorlog. ‘Het ulevellenlaatje’ uit het naoorlogse Bedelarmband diende zelfs als titel voor de uitgave van de verzamelde verhalen van 1975. Omdat haar verhalen zo populair zijn,
| |
| |
werden vele ervan overigens, zoals uit de Primaire bibliografie blijkt, in andere samenstellingen herdrukt.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Wel kan men zeggen dat de ontwikkeling in Van Eyks proza niet erg groot is. In de eerste plaats komen bepaalde thema's en tegenstellingen steeds weer terug, zoals armoede versus rijkdom, individu versus collectief, machteloosheid en macht, en goede bedoelingen die verkeerde resultaten tot gevolg hebben. Het laatste is iets dat behalve bij Gabriël ook bij het paardje Truus in Truus de nachtmerrie (1939) voortdurend het geval is. Ook motieven als ‘de warrige hoofdpersoon’ of ‘het chaotische huis’ duiken herhaaldelijk op. Enerzijds is dit een zwak punt, anderzijds maakt het Van Eyk ook zeer herkenbaar. Interessant in dit verband zijn de twee romans die zij na de oorlog samen met anderen schreef. Ook hierin ziet zij kans eigen thema's en motieven te verwerken, waardoor haar persoonlijkheid duidelijk een stempel drukt op beide boeken. Avontuur met Titia (1949) is een briefroman, die zij samen met Vestdijk bedacht. De briefwisseling vindt plaats tussen Titia Breulese en Maarten Smallandt. Het is kenmerkend dat Titia met haar moeder, twee broers, een hulp en verschillende studenten in een chaotisch huis woont, en dat er vanwege hun armoede voortdurend geldproblemen zijn. Verder doen de toon en compositie van de roman meer aan Van Eyk dan aan Vestdijk denken. De woordkeus is spannend, levendig en lichtvoetig. In De doolhof (1951) was Van Eyk een van de acht auteurs die meewerkten. Zij schreef het eerste hoofdstuk, en opnieuw koos zij een chaotisch huis, al verhuurt ditmaal de alleenstaande hoofdbewoonster Madeleine Vis-Moeton kamers aan allerlei vreemden.
| |
Stijl
Ten tweede verandert Van Eyks stijl door de jaren heen weinig, als is hij niet in alle publicaties precies dezelfde. In haar sprookjesachtige teksten schrijft zij sierlijk, luchtig en zeer beeldend; in haar maatschappelijk-realistische werk eerder satirisch-humoristisch en direct.
| |
Techniek
Aan de andere kant valt er wel een verschuiving in haar keuze van genres vast te stellen. Van Eyk heeft haar leven lang gewone losse verhalen geschreven. Maar al haar romans bestonden voor de oorlog uit een reeks sterk samenhangende verhalen.
| |
| |
Ze hebben een bepaalde doorlopende handeling en een einde, maar kunnen grotendeels ook afzonderlijk gelezen worden. Dit speciale genre, dat het midden houdt tussen verhalenbundel en roman, introduceerde zij meteen in haar eerste boeken. De beide Gabriël-publicaties zijn zo opgebouwd, De kleine parade en Intieme revue, en Truus de nachtmerrie, dat uit acht samenhangende avonturen bestaat. Na de oorlog gebruikt zij deze compositietechniek nauwelijks meer. De jacht op de spiegel en De monsters van Stone Valley (1970) bijvoorbeeld hebben de normale romanstructuur; de verschillende hoofdstukken zijn niet als afzonderlijke eenheden gecomponeerd. Alleen De spookdiligence (1953) bestaat nog uit twaalf bijeenhorende verhalen, die allemaal de oeroude tante Katrijn en haar belevenissen tot onderwerp hebben.
| |
Verwantschap
Relatie leven/werk
Bovendien is de schrijfster pas na de oorlog met korte verhaaltjes of cursiefjes begonnen. Dit zijn nooit losse stukjes, zoals bij Carmiggelt of Schmidt; ze vertonen altijd een samenhang, doordat dezelfde hoofdpersoon vertelt en de gebeurtenissen en voorkomende personages een zeker verband met elkaar hebben. In dat opzicht zijn er overeenkomsten tussen Van Eyk en Harriët Freezer, die eveneens enkele samenhangende reeksen columns schreef, zoals Wat doe je? O niks. Portret van een moeder. In tegenstelling tot deze schrijfster is Van Eyk echter nooit autobiografisch gericht geweest. Wel is het feit dat de meeste hoofdpersonen in haar werk onzekere eenlingen zijn, die in het leven niet erg succesvol zijn of waren, kennelijk een autobiografisch element. Van Eyk had dit gevoel ook over zichzelf, en een eenvoudig, zeker leven heeft zij inderdaad niet gehad. Zij heeft altijd in armoede geleefd; haar echtgenoot, Edouard de Nève, was een veeleisend mens; haar broer Bert, aan wie zij uitermate gehecht was, had vanaf de jaren zestig grote psychologische problemen en was zwaar ziek. En hoewel haar langdurige relatie met Simon Vestdijk zeer intensief was - in het Letterkundig Museum bevinden zich 334 brieven van Vestdijk aan haar en 270 van haar aan hem -, was die niet eenvoudig. Afgezien van de armoede komen deze ervaringen niet direct in haar proza voor. Maar ze hebben vermoedelijk wel de sfeer ervan bepaald: haar teksten lijken altijd weer een poging tot bezwering van een overmacht te zijn.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Henriëtte van Eyk, Gabriël. Een modern sprookje. De Vrije Bladen, jrg. 9, cahier 8, 1932, V. |
Henriëtte van Eyk, De kleine parade. Amsterdam 1932, Andries Blitz, R. (uitgebreide 8e druk: 1948; de roman werd samen met Intieme revue heruitgegeven als De kleine parade. [1969]) |
Henriëtte van Eyk en Ed. de Nève, Aan den loopenden band. Amsterdam 1934, Em. Querido, VB. |
Henriëtte van Eyk, Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje. Amsterdam 1935, Em. Querido, R. |
Henriëtte van Eyk, Intieme revue. De kleine parade II. Amsterdam 1936, Em. Querido, R. (eenmalige druk als De lotgevallen van Thérèse gedicteerd aan Henriëtte van Eyk: 1940, Salamander) |
Henriëtte van Eyk, Als de wereld donker is... Amsterdam 1938, Em. Querido, VB. (2e, aangevulde en gewijzigde druk: [1951], Salamander) |
Henriëtte van Eyk, Formakakadinol, het eenig echte verkoudheidsmiddel! In: Anton van Duinkerken, Henriëtte van Eyk, H.B. Fortuin, C.J. Kelk, Johan Luger, Dr. P.H. Ritter Jr., Cornelis Veth, Beterschap. 7 auteurs op ziekenbezoek. Met illustraties van Jo Spier. Amsterdam [1938], Bigot & Van Rossum, pp. 7-31, VB. |
Henriëtte van Eyk, De geschiedenis van de blindedarm. In: Anton van Duinkerken, Henriëtte van Eyk, H.B. Fortuin, C.J. Kelk, Johan Luger, Dr. P.H. Ritter Jr., Cornelis Veth, Beterschap. 7 auteurs op ziekenbezoek. Met illustraties van Jo Spier. Amsterdam [1938], Bigot & Van Rossum, pp. 147-165, VB. |
Henriëtte van Eyk, Het eenig echte. Amsterdam [1939], Bigot & Van Rossum, De Uilenreeks nr. 38, VB. (opgenomen in Lappendeken) |
Henriëtte van Eyk, Truus de nachtmerrie. Amsterdam 1939, Em. Querido, R. |
Henriëtte van Eyk, Michiel, de geschiedenis van een mug. Amsterdam 1940, Em. Querido, J. |
Henriëtte van Eyk, Sinterklaas blijft een zomer over. Met illustraties van Ruschka Wijdeveld. Amsterdam 1940, Em. Querido, J. (3e druk als Mijnheer ‘Carlos’ op avontuur. Met tekeningen van Wim Bijmoer. 1953, C.P.J. van der Peet) |
Henriëtte van Eyk, [Zonder titel]. In: Het gele huis, te huur en verhuurd aan tien schrijvers: F. Bordewijk, Elisabeth Zernike, H.J. Smeding, Anna Blaman, Gerard Walschap, Henriëtte van Eyk, Jef Last, Anne H. Mulder, Antoon Coolen, Emmy van Lokhorst. Verzameld en ingeleid door H.J. Smeding. Amsterdam [1940], Andries Blitz, pp. 76-90, VB. |
Henriëtte van Eyk, Sneeuw. Drie kindervertèllingen. [Amsterdam] 1945, De Bezige Bij, VB. |
Henriëtte van Eyk, Vader Valentijn viert feest. Amsterdam [1947], Bigot & Van Rossum, De Uilenreeks nr. 52, VB. (opgenomen in Lappendeken) |
| |
| |
Henriëtte van Eyk, Bedelarmband. Amsterdam 1948, Em. Querido, VB. |
Henriëtte van Eyk en S. Vestdijk, Avontuur met Titia. Amsterdam 1949, Em. Querido, R. |
Henriëtte van Eyk, Van huis tot huis. Geïllustreerd door Fiep Westendorp. Amsterdam 1949, Em. Querido, VB. (2e, uitgebreide druk: Den Haag 1962, Daamen, Ooievaarspockets nr. 161) |
Henriëtte van Eyk, Lappendeken. Illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam 1950, Bigot & Van Rossum, VB. (vermeerderde herdruk van Het eenig echte en Vader Valentijn viert feest) |
Over Willy Corsari. Samengesteld en ingeleid door Henriëtte van Eyk. Amsterdam 1950, De Bezige Bij, EB. |
Henriëtte van Eyk, Avonturen op de Willem Ruys. Een spannend verhaal voor jonge mensen. Met tekeningen van Nita Veeren. [Rotterdam, ca. 1950], Koninklijke Rotterdamsche Lloyd, J. (2e druk als De reis van de saffieren ster. Tekeningen van Nita Veeren: Baarn 1957, Het Wereldvenster) |
Henriëtte van Eyk, In vredesnaam. Vier verhalen. Illustraties Fiep Westendorp. Amsterdam 1950, Het Wereldvenster, VB. (2e druk met twee verhalen. Inleiding van Johannes Baptista Thomas Spaan: 1952; vermeerderde 3e druk als In vredesnaam en andere verhalen: Amsterdam/Antwerpen 1958, Wereldbibliotheek, Wereldboognr. 108) |
Anna Blaman, Antoon Coolen, Max Dendermonde, Henriëtte van Eyk, Hella Haasse, Alfred Kossmann, Adriaan van der Veen, Simon Vestdijk, De doolhof. Amsterdam [1951], Het Wereldvenster, R. |
Henriëtte van Eyk, Schots en scheef. Amsterdam [1951], Bigot & Van Rossum, VB. |
Henriëtte van Eyk en Bert van Eyk, Het verhaal van jonker Flonker. Met plaatjes van Nico Buytendijk. Amsterdam 1951, Bigot & Van Rossum, N. |
Henriëtte van Eyk, Een eindje om. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam 1951, De Bezige Bij, VB. (2e, aangevulde druk: Utrecht [1957], A.W. Bruna & Zoon, Zwarte Beertjes nr. 58) |
Henriëtte van Eyk, De jacht op de spiegel. Amsterdam 195 2, De Arbeiderspers, Arboserie, R. |
Henriëtte van Eyk, De spookdiligence. Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam/Antwerpen 1953, Wereldbibliotheek-Vereniging, N. (3e druk, samen met Een eindje om: Utrecht [1964], A.W. Bruna & Zoon, Zwarte Beertjes nr. 578) |
Henriëtte van Eyk en W. Hora Adema, Klaar... over! Met tekeningen van Toby Vos en foto's van Paul Bessem. Amsterdam [1954], C.P.J. van der Peet, J. |
Henriëtte van Eyk, Het huis aan de gracht. Band en illustraties Fiep Westendorp. Amsterdam/Brussel 1956, Elsevier, VB. |
| |
| |
Henriëtte van Eyk, Uit en thuis aan de gracht. Band en illustraties Fiep Westendorp. Amsterdam/Brussel 1957, Elsevier, VB. |
Henriëtte van Eyk, Vrouw vermoord... en zo! Den Haag 1957, Assurantie Maatschappij ‘De Zeven Provinciën’ N.V., N. |
Henriëtte van Eyk, Josefine. Laren [1962], Andries Blitz, VB. |
Henriëtte van Eyk, Om en bij het huis aan de gracht. Amsterdam 1964, Elsevier, Elsevier-pockets nr. D 30, VB. |
Henriëtte van Eyk, Kasteel Karsesteyn. Tekeningen Charles Boost. Amsterdam [1964], Kris Kras Uitgeversmaatschappij, J. |
Henriëtte van Eyk, Zeg maar Joséfine. Laren [1966], Andries Blitz, VB. |
Henriëtte van Eyk, Blauwe Marietje. Band en illustraties Anne Mieke van Ogtrop. Laren [1966], Andries Blitz, VB. |
Henriëtte van Eyk, De regels van het spel. Een kleine etiquette-gids, voor u samengesteld en geschreven. Met illustraties van Elly Zevenhuizen. Amsterdam [1967], De Geïllustreerde Pers, E. (2e druk als Hoe...? Zo...! Een kleine etiquette-gids. Met illustraties van Vera Huizinga: Laren [1973], Andries Blitz) |
Henriëtte van Eyk, Het Paaspaard en andere verhalen. Den Haag [1969], Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks nr. 83, VB. |
Henriëtte van Eyk, De monsters van Stone Volley. Laren [1970], Andries Blitz, J. |
Henriëtte van Eyk en Wim Sonneveld, De kleine parade (musical). Liedjes Hugo Verhage, foto's Peter Selby. Laren [1970], Andries Blitz, T. |
Henriëtte van Eyk, Dierbare wereld. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, Autobiografie. |
Henriëtte van Eyk, Het ulevellenlaatje. Verzamelde verhalen. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, VB. |
Henriëtte van Eyk, Floroskoop. Februari. Eindredactie Bob Verbeek. Met foto's van Dré Brenneker. Utrecht/Antwerpen 1979, Uitgeverij Het Spectrum, Mengelwerk. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Henriëtte van Eyk en Ed. de Nève, Aan den loopenden band. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16-6-1934. |
Dr. P.H. Ritter Jr., Henriëtte van Eyk en Ed. de Nève, Aan den loopenden band. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 7-7-1934. |
[Anoniem], Henriëtte van Eyk, Gabriël, de geschiedenis van een mager mannetje. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-11-1935. |
Kees van Bruggen, Henriëtte van Eyk, Gabriel, de geschiedenis van een mager mannetje. In: Algemeen Handelsblad, 15-11-1935. |
Mr. E. Elias, Henriëtte van Eyk, Gabriël, de geschiedenis van een mager mannetje. In: Nieuwsblad van het Noorden, 16-11-1935. |
Dr. P.H. Ritter Jr., Henriëtte van Eyk, Gabriël, de geschiedenis van een mager mannetje. In: Utrechtsch Dagblad, 30-11-1935. |
[Anoniem], Henriëtte van Eyk, Intieme revue (De kleine parade II). In: Haagsche Post, 21-11-1936. |
[Anoniem] Een interview met Henriëtte van Eyk. Hoe zij tot schrijven is gekomen. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 18-12-1936. |
P.H. Ritter Jr., Henriëtte van Eyk, Intieme revue. In: Utrechtsch Dagblad, 23-1-1937. |
[Anoniem], Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16-6-1937. (juryrapport en verslag van onder; meer de Van der Hoogtprijs) |
M[aurits] U[yldert], Twee schrijfsters onderscheiden. In: Algemeen Handelblad, 16-6-1937. (onder meer over de Van der Hoogtprijs) |
M[enno] t[er] B[raak], De prijzen der Maatschappij. Henriëtte van Eyk kruipt door het oog van een naald. Bekroning van ‘Vrouwenspiegel’ een gelukkige keuze. In: Het Vaderland, 17-6-1937. (onder meer over de Van der Hoogtprijs) |
Annie Salomons, Henriëtte van Eyk. Een taalkundige lachspiegel. In: De Maasbode, 19-6-1937. (over Intieme revue) |
P.H. Ritter Jr., Het sprookje herleeft. Een bijzonder boekje van Henriëtte van Eyk: ‘Als de wereld donker is’. Een nieuwe Andersen. In: Utrechtsch Dagblad, 22-10-1938. |
Maurits Uyldert, Henriëtte van Eyk, Als de wereld donker is... In: Algemeen Handelsblad, 1-11-1938. |
Waker Brandligt, Henriëtte van Eyk, Als de wereld donker is... In: Deventer Dagblad, 5-11-1938. |
Annie Salomons, Henriëtte van Eyk. Verhalen van Kerstmis en Sinterklaas, ‘...fantasie, even onverwacht en verrassend als bij een kind...’. In: De Maasbode, 19-11-1938. (over Als de wereld donker is...) |
Wouter Paap, Literaire Scherzi. In: De Nieuwe Eeuw, 28-11-1938. (over Als de wereld donker is...) |
M[enno] t[er] B[raak], Verhalen van Henriëtte van Eyk. In: Het Vaderland, 1-12-1938. (over Als de wereld donker is...) |
Marie Schmitz, [onder meer over Het eenig echte], In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27-7-1939. |
Walter Brandligt, Henriëtte van Eyk, Truus de nachtmerrie. In: Deventer Dagblad, 25-11-1939. |
Henri Bruning, Over vrouwtjes en sprookjes, zakenlieden in het heden en liefde in het verleden. In: De Residentiebode, 2-12-1939. (onder meer over Truus de nachtmerrie; ook over het verband tussen vrouw en literatuur) |
[Anoniem], ‘Michiel’, een muggen-fantasie van Henriëtte van Eyk. Het sprookje van de huiskamer. In: De Telegraaf, 18-2-1940. |
[Anoniem] Romantiek van een muggenleven. In: Het Vaderland, 28-2-1940. (over Michiel, de geschiedenis van een mug) |
H.S., Henriëtte van Eyk, Michiel. De geschiedenis van een mug. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-3-1940. |
Clara Eggink, Ik sprak laatst: Henriëtte van
|
| |
| |
Ey[c]k, schrijfster. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-7-1940. (interview) |
H.Sp., Henriëtte van Eyk, Sinterklaas blijft een zomer over. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-11-1940. |
N.O., Hoe de goede kindervriend zijn vacantie doorbracht. In: Het Vaderland, 4-12-1940. (over Sinterklaas blijft een zomer over) |
C.J.E. Dinaux, Henriëtte van Eyk, Bedelarmband. In: Haarlems Dagblad, 28-2-1948. |
S. Vestdijk, ‘Bedelarmband’ een nieuwe bundel vertellingen door Henriëtte v. Eyk. In: Het Parool, 8-5-1948. |
G. Stuiveling, De humor van Henriëtte van Eyk. In: Het Boek van Nu, jrg. 3, nr. 1, 1949, pp. 9-10. (analyse van haar werk) |
C.J.E. Dinaux, Henriëtte van Eyk en S. Vestdijk, Avontuur met Titia. In: Haarlems Dagblad, 10-12-1949. |
Ton Koot, Henriëtte van Eyk en S. Vestdijk, Avontuur met Titia. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 2, 1950, pp. 113-117. |
Johan van der Woude, Keur-Eyk en imitatie. Gerijpt, mild en menselijk werk. In: Vrij Nederland, 19-3-1950. (over Van huis tot huis) |
L.A.G., Een litterair huwelijk. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-12-1950. (over Avontuur met Titia) |
Menno ter Braak, Geschreven tekenfilm. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk. Deel 6. Kronieken. Amsterdam 1950, pp. 60-65. (over Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje) |
Menno ter Braak, Achter de humor. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk. Deel 6. Kronieken. Amsterdam 1950, pp. 370-376. (onder meer over Intieme revue) |
Bibeb, ‘Ik houd niet van interviews’, zegt Jet van Eyk. In: Vrij Nederland, 31-3-1951. (interview over haar werk) |
C.J.E. Dinaux, Henriëtte van Eyk, Een eindje om. In: Haarlems Dagblad, 23-6-1951. |
L.A.G., Vrouwen en humor. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-8-1951. (onder meer over Een eindje om) |
B.K, Blijde terugkeer in wondere wereld. In: Het Vrije Volk, 27-11-1952. (over De jacht op de spiegel) |
R., Henriëtte van Eyk, De jacht op de spiegel. In: De Tijd, 6-12-1952. |
S. Vestdijk, De spiegel als symbool van zelfkennis en geweten: Henriëtte van Eyks eerste roman: vernieuwing in vele gezichten. In: Algemeen Handelsblad, 3-1-1953. (over De jacht op de spiegel) |
J. Greshoff, Meesterlijk spel met niets. Henriëtte van Eyk: De Spookdiligence. In: Het Vaderland, 24-10-1953. |
C.J.E. Dinaux, De humoreske als protest. Bij de twee nieuwste boekjes van Henriëtte van Eyk. In: Haarlems Dagblad, 21-11-1953. (over De jacht op de spiegel en De spookdiligence; ook. analyse van haar werk) |
[Anoniem], Uitreiking van de prijzen Kunstenaarsverzet. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14-2-1955. (onder meer over de prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet) |
Rico Bulthuis, Saffieren ster zonder glans. In: Haagse Post, 5-10-1957. (over De reis van de saffieren ster) |
Clare Lennart, De sprookjes van de moderne tijd: de vertederende humor van Henriëtte van Eyk. In: Elseviers Weekblad, 19-10-1957. (over De reis van de saffieren ster) |
Victor E. van Vriesland, Geestigheid uit den geest ontstaan. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Deel 1. Amsterdam 1958, pp. 319-330. (over De kleine parade, Aan den loopenden band, Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje, Intieme revue, Als de wereld donker is...) |
J.A. Verhage, Die stijltegniek van 'n moderne humoris. In: Standpunte, jrg. 13, nr. 3, 1960, pp. 43-49. (over De kleine parade) |
Beb Vuyk, Henriëtte van Eyk, Clara Eggink, Carole Vos. Tussen vertedering en vloeken. In: Vrij Nederland, 17-11-1962. (onder meer over Josefine) |
Johan v[an] d[er] W[oude], De humoristi- |
| |
| |
sche gave van Henriëtte van Eyk. In: De Gelderlander, 28-1-1963. (analyse van haar werk) |
C. Sluysmans, Benodigd: veel inspanning en een portie geluk. In: De Telegraaf, 9-8-1965. (interview over haar leven en werk) |
Th.S., Twee boeken van Henriëtte van Eyk. In: De Tijd, 23-11-1966. (over Blauwe Marietje en Zeg maar Joséfine) |
Kees de Graaff, Knusse boekjes van Henriette van Eyk. In: de Volkskrant, 1-12-1966. (over Blauwe Marietje en Zegmaar Joséfine) |
S. Vestdijk, Joyeuze fantasie. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 1. Proza. Den Haag 19663, pp. 119-121. (over Gabriël. Een modern sprookje) |
S. Vestdijk, Een studentikoze geest. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 1. Proza. Den Haag 19663, pp. 121-125. (over Als de wereld donker is...) |
S. Vestdijk, Om en bij het sprookje. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 1. Proza. Den Haag 19663, pp. 125-131. (over Truus de nachtmerrie) |
Maud Cossaar, Behaaglijk boek van Henriette van Eyk. In: De Telegraaf 10-3-1967. (over Blauwe Marietje) |
Ada van Benthem Jutting, Terug naar De kleine parade. Henriëtte van Eyk maakte van haar 37 jaar oude bestseller een musical voor Wim Sonneveld. In: Het Parool, 13-9-1969. |
Herman Hofhuizen, Henriëtte van Eyk: ‘Vreselijk, om eigen mopjes lachen’. In: De Tijd, 27-9-1969. (interview, onder meer over De kleine parade als musical) |
Mieke Kolk, De kleine parodie. In: Elseviers Weekblad, 4-10-1969. (interview, onder meer over De kleine parade als musical) |
Paul de Wispelaere, Twee schrijfsters met weinig illusies. In: Het Vaderland, 18-10-1969. (onder meer over Het Paaspaard en andere verhalen) |
P. de Vree, Het paaspaard en andere verhalen door Henriëtte van Eyk. In: Periscoop, jrg. 19, nr. 11, 1969, p. 4. (onder meer over Het Paaspaard) |
Gabriël Smit, Speelse fantasie over de toekomst in sprookje van Henriëtte van Eyk. In: de Volkskrant, 27-3-1971. (over De monsters van Stone Valley) |
Ina van der Beugel, Dartelen met monsters. In: Elseviers Weekblad, 20-11-1971. (over De monsters van Stone Valley) |
Klaas Peereboom, Henriëtte van Eyk schrijft haar memoires. In: Het Parool, 22-7-1972. (interview over leven en werk) |
Paul Hellmann, Henriëtte van Eyk schrijft de pil van haar lange leven: ‘Ik kan het niet uitstaan dat ik oud ben.’ In: Algemeen Dagblad, 28-7-1973. (interview, vooral over haar leven) |
Adriaan van der Veen, Autobiografie van Henriëtte van Eyk. ‘Ach heden, wist ik veel!’ In: NRC Handelsblad, 14-12-1973. (over Dierbare wereld) |
Rico Bulthuis, Het wereldje van Henriëtte van Eyk. In: Haagsche Courant, 15-12-1973. (over Dierbare wereld) |
Kees Fens, Dolle en dierbare wereld. In: de Volkskrant, 28-12-1973. (over Dierbare wereld) |
Ada van Benthem Jutting, Henriëtte van Eyk: eerbied voor het leven. In: Het Parool, 29-12-1973. (over Dierbare wereld) |
Hans Warren, ‘Dierbare wereld’, de autobiografie van Henriëtte van Eyk. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-12-1973. |
Jan Willem Hofstra, De kleine levensparade van Henriëtte van Eyk. In: De Tijd, 29-12-1973. (over Dierbare wereld) |
Pierre H. Dubois, De wereld van Henriëtte van Eyk: dierbare schijn die bedriegt. In: Het Vaderland, 5-1-1974. (over Dierbare wereld) |
Marc Andries, De dierbare wereld van Henriëtte van Ey[c]k. In: De Nieuwe Gazet, 15-1-1974. (over Dierbare wereld) |
Hans van Straten, Dierbare wereld, memoires van Henriëtte van Eyk. Veel onderhoudends verteld uit een vluchtig geheugen. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-1-1974. |
| |
| |
Jos Panhuysen, Henriëtte van Eyk vindt de wereld dierbaar. Zelfportret in lichte toetsen. In: Het Binnenhof, 9-3-1974. (over Dierbare wereld) |
C.J. Kelk, Henriëtte van Eyk ziet terug op veertig jaar van haar leven. Een lange brief voor de fans. In: De Groene Amsterdammer, 12-6-1974. (over Dierbare wereld) |
Tiny Francis, Leven voor schrijven. In: Het Binnenhof, 22-7-1974. (interview over haar leven en werk) |
Helma Wolf-Catz, Henriëtte van Eyk: Een begaafd schrijfster in haar element. In: Amersfoortse Courant, 25-9-1976. (over Het ulevellenlaatje) |
Jan Fontijn, De estafette. In: Vrij Nederland, 12-8-1978. (over De doolhof) |
Annie Romein-Verschoor, Het ‘boekje van Jetje’ wordt onderschat. In: Annie Romein-Verschoor, Vrouwenwijsheid. Verzameld en geannoteerd door Claire Rappange. Ingeleid door Emma Brunt. Amsterdam 1978, pp. 57-59. (over Dierbare wereld) |
Max Pam, ‘In zekere zin heeft Vestdijk mij verzonnen.’ In: Vrij Nederland, 1-9-1979. (interview over haar leven) |
Ton Verbeeten, Henriëtte van Eyk: afscheid van een dierbare wereld. In: De Gelderlander, 24-11-1980. (over leven en werk) |
Sjoerd Leiker, De heldhaftige zelfspot van Henriëtte van Eyk. In: De Groene Amsterdammer, 26-11-1980. (over leven en werk) |
Sjoerd Leiker, Ter herinnering Henriëtte van Eyk. In: PEN Kwartaal, jrg. 11, nr. 43, 1980, pp. 10-11. |
Frans Posthuma, Tweemaal een halve Vestdijk en twee hele vrouwen. In: Haarlems Dagblad, 10-1-1981. (onder meer over Avontuur met Titia) |
Marjolein Pouw, Man tussen twee vrouwen. In: NRC Handelsblad, 13-2-1981. (onder meer over Avontuur met Titia) |
Martien Kappers, Jean Rhys and the Dutch connection. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 4, 1982, pp. 30-40. (over Rhys en Van Eyk) |
F. Bordewijk, Onder jonge auteursgeneratie zijn vele vrouwen. In: F. Bordewijk, Verzameld Werk. Deel 12. Kritisch proza. Amsterdam 1989, pp. 298-301. (onder meer over Vader Valentijn viert feest) |
J.F. Heijbroek, Een literaire wandeling door het Rijksmuseum. In: Bulletin Rijksmuseum, jrg. 38, nr. 4, 1990, pp. 368-379 en 408-409. (onder meer over Avontuur met Titia) |
F. Bordewijk, Vrouwelijke humoristen der hoofdstad. In: F. Bordewijk, Verzameld Werk. Deel 13. Kritisch proza. Amsterdam 1991, pp. 146-149. (onder meer over De jacht op de spiegel) |
Marjo van Soest, ‘Boeken met opdracht, manuscripten, brieven, duizenden kladjes. Henriëtte kon niets weggooien.’ In: Vrij Nederland, 4-1-1992. (interview met Pierre Roth, die haar literaire nalatenschap erfde) |
Lucie Th. Vermij, Een literaire clown. Leven en werk van Henriëtte van Eyk. Nijmegen 1995. |
62 Kritisch lit. lex.
augustus 1996
|
|