| |
| |
| |
Frans Erens
door Jan-Willem van der Weij
1. Biografie
Marie Joseph Franciscus Peter Hubertus Erens werd op 23 juli 1857 in Schaesberg (Limburg) geboren als de eerste zoon van welgestelde ouders. Na het gymnasium en de filosofieklas aan de kostschool Rolduc te Kerkrade doorlopen te hebben ging hij in 1876 rechten studeren, eerst in Leiden, in 1880 korte tijd in Bonn en van januari 1881 tot augustus 1883 in Parijs. Na zijn terugkeer uit Parijs voltooide hij zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam. In Amsterdam kwam hij in aanraking met de latere Tachtigers. In 1888 promoveerde hij er, maar pas in november 1889 het hij zich inschrijven als advocaat. In 1897 werd hij griffier aan het kantongerecht, eerst in Veghel en nog in hetzelfde jaar in Oostburg. Vanaf 1901 wijdde hij zich uitsluitend aan de literatuur. Hij bleef regelmatig verhuizen, ook na zijn huwelijk met Sofia Bouvy in 1906, maar keerde telkens terug naar zijn geboortestreek. Op 5 december 1935 overleed hij te Houthem-Sint Gerlach.
Tijdens zijn studie in Parijs begon Erens berichten te schrijven voor het Leidse studentenweekblad Minerva. Terug in Amsterdam schreef hij vanaf 1883 kritieken en beschouwingen, vooral over moderne Franse literatuur, voor het weekblad De Amsterdammer, en vanaf 1886 ook voor de De Nieuwe Gids. In dit laatste tijdschrift publiceerde hij vanaf 1886 bovendien scheppend proza, in 1893 verzameld in de bundel Dansen en rhytmen. Van 1896 tot 1897 en van 1909 tot aan zijn dood was hij redacteur van De Nieuwe Gids. Een deel van Vervlogen jaren is in het Frans vertaald.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Frans Erens heeft een betrekkelijk klein oeuvre op zijn naam staan: zes bundels kritieken, die ook verhalen, stedenschetsen en reisindrukken bevatten, de bundel prozastukken Dansen en rhytmen (1893), vertalingen van onder meer Aurelius Augustinus en Thomas à Kempis en zijn memoires Vervlogen jaren (1938). Erens is een sober criticus. In een kritiek moet de essentie van een literair werk zonder omhaal van woorden worden blootgelegd, zo stelt hij in zijn inleiding bij de bundel Toppen en hoogten (1922). Als voorbeeld noemt hij Tolstoj, wiens kritische methode hij plaatst tegenover de lyrische kritiek, waarin de criticus de gevoelens tot uitdrukking brengt die het gelezen werk bij hem oproept. Uit zijn ‘Gedachten over critiek’, in 1928 bijgedragen aan het tijdschrift Nu, blijkt dat zijn zoekende en tastende kritische stijl programmatisch is. Erens' kritieken hebben door die terughoudendheid nooit zoveel opgang gemaakt als de opstellen van Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel. Niettemin heeft hij over elk werk dat hij bespreekt een uitgesproken oordeel en stelt hij zich onafhankelijk van gevestigde reputaties op. Zijn kritiek op bijvoorbeeld Sara Burgerhart van Wolff en Deken, Dostojewski's De gebroeders Karamazoff en de romans van Balzac spreekt hij met grote stelligheid uit.
| |
Thematiek
Onder zijn vroegste kritieken treft men enkele in literair-historisch opzicht belangrijke stukken aan, over thema's die in zijn werk decennia lang belangrijk blijven. Eén ervan, ‘Charles Baudelaire’, in De Amsterdammer van 27 april en 4 mei 1884, is bedoeld als ‘een eerste aankondiging van Les Fleurs du Mal’, de beroemde gedichtenbundel uit 1857 van Baudelaire. In dit stuk, herdrukt in zijn eerste bundel, Litteraire wandelingen (1906), bespreekt hij de aard van de poëzie van deze toen in Nederland nog zo goed als onbekende dichter. Erens blijkt hier in staat om de heersende opinie over het lage morele gehalte van het werk te ontzenuwen en de diepere drijfveren van de dichter bloot te leggen. Hoe ongezond Baudelaires poëzie ook mocht zijn, in de diepte ervan ontdekte hij toch ‘de parel van het Ideaal’. Anders dan veel tijdgenoten kende Erens het werk van Baudelaire uit eigen lectuur en niet alleen maar van horen zeggen.
| |
| |
Een ander vroeg opstel, ‘Maurice Barrès' Les Taches d'Encre’, is ongebundeld gebleven. Dit artikel over het eenmanstijdschriftje van Erens' Parijse vriend Barrès verscheen in De Amsterdammer van 21 en 28 december 1884. Deze beschouwing is van betekenis geweest bij de incubatie van het sensitivisme, een stroming waarin enkele Nederlandse auteurs aan het einde van de negentiende eeuw door intensivering van de zintuiglijke waarneming een verdieping van het naturalisme probeerden te bewerkstelligen. Door Erens' artikel werd de aandacht van enkele van deze auteurs - Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey - gevestigd op een beschouwing van Barrès over Charles Baudelaire. Voor het schrijven van zijn invloedrijke brochure Over literatuur (1886) heeft Van Deyssel gebruikgemaakt van dit artikel van Barrès over Baudelaire.
Met deze twee vroege stukken zijn het belang van Erens als criticus èn de richting van zijn literaire belangstelling aangegeven. Namen als die van Barrès en Baudelaire, maar ook van Stéphane Mallarmé, Joris-Karl Huysmans en Jean Moréas keren steeds terug in zijn werk. Hij voelde zich betrokken bij de nieuwste Franse literatuur, al was hij vanaf 1887 pessimistisch over de kwaliteit ervan. Decennia lang bleef die bezorgdheid een thema in zijn kritisch werk. ‘Men zegge, wat men wil, het sobere bij de nieuwste auteurs, slaat dikwijls om tot het poovere’, schreef hij nog in 1913 (Toppen en hoogten, p. 137).
| |
Kunstopvatting
Erens had een duidelijke opvatting over de richting die de literatuur zou moeten inslaan. In het niet gebundelde ‘Een litterarisch evenement’ (1887) suggereert hij als opvolger van het naturalisme, dat rond deze tijd zijn leidende rol in de Franse literatuur aan het verhezen was, een kunst ‘der zuivere beweging, der zuivere kracht, zooals de wijsbegeerte van Kant die der zuivere rede is geweest’. Een dergelijke literatuur zou de werkelijkheid volkomen objectief moeten weergeven. In Erens' visie zou het kunstwerk van de toekomst ‘een machine [zijn], waarvan het grootsche raderwerk naar vaste wetten werkt’. In de daaropvolgende jaren keerde deze suggestie nog enkele malen in zijn werk terug. In het in zijn tweede bundel, Gangen en wegen (1912), opgenomen artikel ‘Over Italiaansche letterkun- | |
| |
de’ verbindt hij de esthetiek van de futuristen met zijn twintig jaar eerder gelanceerde ‘kunst der reine beweging’.
| |
Visie op de wereld
De nadruk op beweging houdt verband met Erens' visie op de ontwikkeling van de maatschappij en de literatuur. De moderne esthetiek kon in zijn ogen door de verstedelijking van de samenleving niet langer groots en statisch zijn, zoals vroeger. De moderne schoonheid werd niet meer vertegenwoordigd door de luisterrijke koopmanshuizen aan de Amsterdamse grachten, maar door de kroegen en danshuizen waar het volk zich kwam vermaken. Zij zou gezocht moeten worden in het gekrioel in de volksbuurten van de grote stad Amsterdam. Uitgerekend daar zou de moderne kunstenaar de natuur zelf kunnen betrappen: ‘In de ziel van die kerels en meiden sluimert de natuur in volle zuiverheid’ (‘Isaac Israëls’ in: Litteraire wandelingen, p. 152).
| |
Kunstopvatting
Erens' keuze voor een ‘objectieve’, niet psychologische literatuur Egt in het verlengde van een tweedeling die hij al vanaf het begin van zijn activiteit als criticus in de literatuur had aangebracht. In een artikel dat hij in 1888 over Maurice Barrès schreef, ‘Een decadent’ - hij hield het te elfder ure in portefeuille; het werd pas in Suggesties (1941) voor de eerste keer openbaar gemaakt -, stelt hij ‘lyrische’ kunst, die individuele emoties tot uitdrukking brengt, tegenover ‘koude’ of objectieve kunst. Regelmatig noemt hij in zijn kritisch oeuvre als representanten van die ‘koude’ kunst, in wisselende combinaties, Homerus, Dante, Shakespeare, Goethe, Zola en Augustinus. Hun schrijfwijze was in zijn ogen ‘klassiek’.
| |
Verwantschap
Met zijn voorkeur voor een ‘koude’ kunst stelde Erens zich tegenover zijn mede-Tachtigers Kloos en Van Deyssel op. Dezen zwoeren bij de leus ‘kunst is passie’. Kloos had die gepassioneerde kunst verbeeld aan het slot van zijn ‘Inleiding’ bij de uitgave van de gedichten van Jacques Perk uit 1882, terwijl Van Deyssel haar had verabsoluteerd in zijn essay over Lidewijde van Conrad Busken Huet uit 1888. Met de openingszin ‘Is kunst passie of bestaat er alleen kunst zonder passie?’ aan het begin van het genoemde ‘Een decadent’ stelt Erens dit dogma al vroeg ter discussie.
Een verklaring voor Erens' voorkeur voor objectivistische titeratuur kan gevonden worden in zijn behoefte aan zuiverheid en
| |
| |
natuurlijkheid. Kunst waarin men de natuur kan waarnemen, stond bij hem op de hoogste plaats. De schrijver moest zich niet forceren om een hogere geestestoestand te bereiken en zo beter te kunnen schrijven. In 1920 schreef hij: ‘Welken hoogeren lof kan men geven aan een schrijver, dan dat zijn product is een zuiver natuurproduct?’ (Toppen en hoogten, pp. 52-53). In een beschouwing uit 1931 over de literaire waarde van de Confessiones van Augustinus, waarvan hij in 1903 een vertaling bezorgde, noemt hij spontaniteit als voorwaarde voor het ontstaan van kunst. De eerder genoemde ‘klassieke’ auteurs hadden volgens Erens in die ‘natuurlijke’ kunst het hoogste bereikt.
| |
Visie op de wereld
Erens' religieuze beleving en zijn kunst raken elkaar op dit gebied heel direct. De leuze ‘l'art pour l'art’ wees hij af. Kunst bleef voor hem in laatste instantie een afspiegeling van de werkelijkheid, een middel om met die werkelijkheid om te gaan, geen doel op zichzelf. Deze consequente relativering van het belang van de kunst ten opzichte van het leven zelf is een vast thema in zijn werk. Ze is al in Litteraire wandelingen aanwezig, groeit naar grotere stelligheid in later werk en culmineert in het genoemde artikel over Augustinus' Confessiones.
| |
Ontwikkeling
Hoewel Erens zichzelf door zijn hele oeuvre heen in wezen gelijk bleef, vertoont zijn kritische belangstelling wel een duidelijke ontwikkeling. Sluiten de kritieken in Litteraire wandelingen nog aan bij de literaire actualiteit (de moderne Franse literatuur is vertegenwoordigd met stukken over onder anderen Huysmans, Barrès, Rémy de Gourmont en Mallarmé), in de volgende bundel, Gangen en wegen, is dit duidelijk veel minder het geval. Erens voelde klaarblijkelijk in toenemende mate de behoefte om zich te beperken tot de grote werken uit de wereldliteratuur. Steeds meer stelde hij zich ten doel om gevestigde werken te herijken en te toetsen op hun belang voor de hedendaagse lezer. In de inhoudsopgaven van zijn laatste bundels, Toppen en hoogten, Litteraire overwegingen (1924) en Litteraire meeningen (1928), treft men daarom veel beschouwingen over beroemde werken en dichters aan: de Odyssee, La Chanson de Roland, het Nibelungenlied, Goethe, Ronsard. Ook andere schrijvers wier werk Erens in deze bundels bespreekt, zoals Montaigne,
| |
| |
Balzac, Flaubert en Dostojewski, behoorden destijds niet meer tot de literaire avant-garde.
Voor de moderne Nederlandse literatuur bleef in dit programma maar weinig plaats over. Litteraire wandelingen bevat nog een behoorlijk aantal opstellen over werken van Nederlandse auteurs, zoals Lodewijk van Deyssel, Marcellus Emants, Johan de Meester, Frits Roosdorp en Arnold Aletrino. Maar in Gangen en wegen besteedde Erens nog slechts aandacht aan Van Deyssel en Louis Couperus, terwijl in Toppen en hoogten en Litteraire overwegingen uitsluitend enkele negentiende-eeuwse auteurs aan de orde worden gesteld, die in de contemporaine literatuur van dat moment nauwelijks meer een rol speelden. In Erens' laatste bundel, Litteraire meeningen, is alleen Van Deyssel nog vertegenwoordigd, aan wie dan wel drie opstellen zijn gewijd.
Erens heeft niet alleen commentaar gegeven op werk van anderen en gewezen op ontwikkelingen die hem wenselijk leken voor de Nederlandse literatuur, hij heeft al vroeg geprobeerd om ook zelf vorm te geven aan die gewenste literatuur. In Vervlogen jaren noemt hij enkele experimentele prozastukken die hij tussen mei 1885 en maart 1886 had geschreven. In gecondenseerd proza had hij hierin een van alle emotie ontdane, louter mechanistische werkelijkheid willen voorstellen. De teksten zelf zijn verloren gegaan. Naar Erens' zeggen heeft Lodewijk van Deyssel in zijn prozagedicht Menschen en bergen iets soortgelijks nagestreefd, zij het veel gedetailleerder dan hemzelf voor ogen had gestaan.
Niet veel later, in april 1886, publiceerde Erens zijn eerste prozastuk in De Nieuwe Gids, ‘Het begin van een partijtje’, met als onderwerp de verwelkoming van gasten op een trouwfeest op een boot in de Amstel. Vanaf 1890 publiceerde hij met meer regelmaat scheppend proza, waaronder ook ‘gedichten in proza’. In 1893 bundelde hij deze teksten in Dansen en rhytmen.
| |
Techniek / Stijl
Het is duidelijk dat Erens wilde breken met een aantal traditionele elementen in verhalend proza uit zijn tijd. Opvallend is het spel met ritme, dat soms zo regelmatig is dat gedeelten van de tekst gescandeerd kunnen worden gelezen. Bovendien maakt Erens intensief gebruik van alliteratie en assonantie. In veel teksten komt zelfs volrijm voor. Herhaling van woorden en zinnen
| |
| |
of zinsstructuren vertraagt en ondermijnt het toch al gefragmenteerde verhaalgebeuren. Overigens is zijn taalgebruik verder vrij sober, vergeleken met het proza van experimenterende tijdgenoten.
| |
Thematiek
De meeste teksten in de bundel hebben de stad als onderwerp, enkele gaan over de natuur of over de provincie en het leven daar. De zichtbare werkelijkheid staat centraal, de personages hebben geen of nauwelijks een psychologische dimensie. In Vervlogen jaren schreef Erens: ‘Zo beproefde ik in Gitana's, een stukje, dat in mijn Dansen en Rhytmen staat, een fotografie of reproduktie van de verschillende dansbewegingen te geven’ (p. 349). Men kan zeggen dat dat fotografische karakter kenmerkend is voor de meeste teksten in de bundel.
In deze teksten kan veel herkend worden van de opvattingen die Erens in zijn kritieken naar voren brengt. Zo streeft hij duidelijk naar een ‘koude’ vorm van literatuur, waarin de handeling centraal staat. Ook legt hij zowel in inhoud als in stijl veel nadruk op de beweging in de werkelijkheid. Het in 1893 geschreven, maar uiteindelijk in portefeuille gehouden ‘Voorbericht tot Dansen en Rhytmen’, pas in 1941 in de bundel Suggesties voor het eerst openbaar gemaakt, bevestigt dit. Enkele uitzonderingen bevat de bundel wel, onder andere het fijnzinnige en humoristische ‘De conferentie’ en het ontroerende en sobere verhaal ‘Berbke’.
| |
Techniek / Traditie
Alles wijst erop dat Erens met zijn Dansen en rhytmen een vernieuwende impuls heeft willen geven aan de Nederlandse literatuur. Daarbij paste ook de aanduiding ‘gedichten in proza’, die hij in De Nieuwe Gids boven een aantal teksten liet plaatsen. Hij refereerde ermee aan het genre van het ‘poème en prose’, dat in Frankrijk aan het einde van de negentiende eeuw een tijdlang in de mode was en dat Erens waarschijnlijk tijdens zijn verblijf in Parijs had leren kennen. Het ‘poème en prose’ had door Baudelaire actualiteitswaarde gekregen. In Vervlogen jaren vertelt Erens dat hij met zijn ‘gedichten in proza’ streefde naar een vereniging van proza en poëzie, omdat hij geloofde dat in een dergelijk genologisch ‘tussenrijk’ het ‘wereldgebeuren’ beter zou kunnen worden uitgedrukt dan in proza en poëzie afzonderlijk (pp. 177-178).
| |
| |
| |
Verwantschap
Erens' ‘gedichten in proza’ zijn duidelijk verwant met het Franse ‘poème en prose’ van Baudelaire en diens navolgers. Het thema van de grote stad, de fragmentarisering van het verhaal en de heldere, eenduidige woordkeus wijzen daarop. Anderzijds komen prosodische effecten in het prozagedicht naar het model van Baudelaire niet voor. Voor Franse prozadichters waren elementen die met versificatie geassocieerd konden worden taboe, omdat zij zich kantten tegen een verstarde poëzietraditie. Nederlandse prozadichters - behalve Erens schreven ook andere Tachtigers, onder wie Lodewijk van Deyssel, prozagedichten - legden juist een behoorlijke gretigheid aan de dag om zich van dergelijke kunstgrepen te bedienen. Omdat hun werkterrein niet de poëzie, maar het proza was, konden zij rijm en ritme juist goed gebruiken.
Dansen en rhytmen vond in de contemporaine kritiek weinig weerklank en ook nu nog is dit deel van zijn oeuvre weinig bekend. Veel navolging heeft hij met de bundel ook niet gehad. Slechts één echte leerling diende zich in de loop van de jaren negentig aan: Frits Roosdorp (pseudoniem van F.C.M. Schröder) debuteerde in 1898 met de op Erens' werk geënte bundel Kinderen, maar overleed enkele maanden later, op vierentwintigjarige leeftijd. Verder vertoont het proza van Gerard van Hulzen de inwerking van Dansen en rhytmen, terwijl Jan Hofker, die onder het pseudoniem Delang vernieuwend proza in De Nieuwe Gids publiceerde, later vertelde dat hij van Erens had geleerd. Maar van een echte Erensschool is nooit sprake geweest.
| |
Ontwikkeling
Ook na Dansen en rhytmen bleef Erens ‘gedichten in proza’ en soortgelijke teksten publiceren, zij het minder frequent dan voordien. Een voorbeeld is de onder het pseudoniem Quevedo in De Kroniek van 1 januari 1895 gepubliceerde tekst ‘Een dans’. Erens' laatste ‘gedicht in proza’, ‘De profundis’, verscheen in 1910 in De Nieuwe Gids. Van de latere prozastukken is vooral het verhaal over de dood van de papegaai Lori (1911) (onder de titel ‘Uit mijn dagboek’ opgenomen in Gangen en wegert) bekend geworden. Het is inhoudelijk en naar stijl enigszins vergelijkbaar met het verhaal ‘De dood van mijn poes’ van Jac. van Looy (Proza, 1889). Daarnaast bleef Erens zich bezinnen op de poëtische mogelijkheden van het proza. In 1924 opende de bundel
| |
| |
Litteraire overwegingen met een beschouwing over ‘De rhythmus van het klanklooze’, waarin hij pleitte voor meer aandacht voor de ‘muzikale onderlaag’ in creatief proza.
Het zwaartepunt van Erens' creatieve productie lag vanaf 1895 op reisbeschrijvingen en impressies van de steden die hij had bezocht tijdens reizen door Duitsland, Frankrijk, Spanje en Noord-Afrika. Deze stukken werden door Anton van Duinkerken in zijn inleiding bij de eerste druk van Vervlogen jaren aangeduid als de beste onder Erens' beschrijvende prozastukken. Erens' voorliefde voor plaatsbeschrijvingen was al aan het begin van zijn carrière als schrijver, tijdens zijn verblijf in Parijs, manifest geworden. Voor het studentenblad Minerva schreef hij over typisch Parijse plekken, onder meer over de Parijse dansgelegenheid ‘Bal Bullier’. Ook veel teksten in Dansen en rhytmen hebben een stedelijk decor.
Vanaf 1910 ging Erens ook over de provincie Limburg schrijven. Het lijkt of deze concentratie op zijn eigen geboortestreek oude volksvertellingen en andere verhalen in hem wakker riep, die sinds ‘Berbke’, ‘De conferentie’ en de onvoltooide roman ‘Het dorp’ ingesluimerd waren. De bundels Vertelling en mijmering (1922) en Suggesties bevatten enkele van deze Oudlimburgse verhalen.
| |
Publieke belangstelling
Voor latere lezers is Frans Erens het bekendst als de auteur van de memoires Vervlogen jaren. Het eerste hoofdstuk, ‘Jongensjaren’, is een ode aan zijn geboortestreek, Limburg. Erens heeft zijn Limburgerschap nooit verloochend. De liefde voor de natuur, die in veel van zijn werk aanwezig is, moet wel teruggaan op zijn jeugd in dit destijds nog ongerepte deel van Nederland. In de volgende hoofdstukken doet Erens verslag van zijn verblijf op de kostschool van Rolduc (1868-1876) en zijn studententijd in Leiden (1876-1880).
| |
Thematiek
In het hoofdstuk ‘Parijse heugenissen’ beschrijft hij zijn studietijd in Parijs, van januari 1881 tot augustus 1883, waar hij intensief de grote en kleine Parijse literaire circuits verkende. Gedetailleerd doet hij zijn ontmoeting, helemaal aan het begin van zijn verblijf, met de redacteur van het studentenblaadje La Vadrouille uit de doeken en vertelt hij hoe hij betrokken raakte bij de cercle littéraire ‘Les Gringoires’, waar hij kennis maakte met
| |
| |
de musicus Gaston Dubreuilh en de schrijver Victor-Emile Michelet, aan wiens werk hij later enkele malen een bespreking wijdde. Verder vertelt hij over de literaire ‘soirées’ bij bekende schrijvers, de bezoeken aan literaire cafés, onder andere ‘Le Chat Noir’, en de wandelingen die hij door Parijs maakte. Tot de belangrijkste contacten die hij in deze Parijse jaren legde, behoren de vriendschappen met Maurice Rollinat, Maurice Barrès en Jean Moréas.
Voor wie wil weten hoe de opvattingen van de Tachtigers ontstonden, is het laatste deel van het boek, ‘Amsterdamse herinneringen’, van belang. In een lange reeks portretten en anekdotes geeft Erens een levendig beeld van de omstandigheden waaronder de vernieuwing van de literatuur begon. Alle bekende Tachtigers en een groot aantal minder bekende tijdgenoten worden gekarakteriseerd. Hij beschrijft de cafés waar zij elkaar ontmoetten, vat gesprekken samen die daar gevoerd werden en geeft zijn visie op belangrijke literaire gebeurtenissen. Zo komen de bijeenkomsten van Flanor, een literair gezelschap waarvan veel van de latere medewerkers aan De Nieuwe Gids lid waren, de oprichting van De Nieuwe Gids, de zogenoemde ‘Julia’-affaire en het bezoek van Paul Verlaine aan Nederland in 1892 ter sprake.
In de discussies over literatuur speelde Erens zelf ook een rol. Als een van de weinigen was hij op de hoogte van de actuele stand van zaken in de Franse literatuur. In de gesprekken fungeerde hij als inspirator en als doorgeefluik voor de heersende Parijse opvattingen. In Vervlogen jaren signaleert hij dat veel ideeën in theorieën van anderen van hem afkomstig waren, maar klaagt hij ook dat hij voor de modernste opvattingen weinig gehoor vond. Als een rode draad door het boek loopt de observatie dat Parijs in zijn literaire ontwikkeling jaren vooruitliep op Amsterdam. In 1883 werden er door een groep jonge Parijse auteurs - onder wie Erens zelf - al plannen gesmeed om een eigen tijdschrift op te richten voor niet-naturalistische literatuur. Twee jaar voordat in Nederland de eerste naturalistische werken verschenen, was in Parijs het doodvonnis van het naturalisme al getekend.
| |
| |
In Vervlogen jaren besteedt Erens veel ruimte aan de beschrijving van zijn vriendschappen met Lodewijk van Deyssel en Isaac Israëls. Van Deyssels werk fascineerde Erens, omdat het zo uniek was. Hij prijst het ‘krachtige geluid’ van Van Deyssel. Anderzijds vindt hij dat Van Deyssel in veel van zijn werk te weinig afstand bewaarde tot de werkelijkheid, waardoor hij de realiteit soms ongewild geweld aandeed. In het gedeelte over Isaac Israëls schrijft Erens uitvoerig over de wandelingen die hij samen met de schilder maakte en die voor beide kunstenaars een bron van inspiratie waren. In 1889 verbleef Erens met Israëls vijf weken in Parijs. Bij die gelegenheid bezocht hij enkele beroemdheden die hij eerder had overgeslagen. Zo kan men in dit gedeelte het relaas over een bezoek aan Emile Zola en een soirée van Stéphane Mallarmé aantreffen.
| |
Stijl
Het boek eindigt met een prachtig geschreven balans van zijn eigen leven. In deze laatste bladzijden benadrukt Erens dat hij zich als Limburger anders voelde dan zijn Amsterdamse en Haagse vrienden. Hij was de enige (gelovige) katholiek en stamde uit een streek die destijds meer binding had met het Franstalige cultuurgebied dan met het Nederlandse of Hollandse. Het Nederlands was voor hem een aangeleerde taal: ‘Ik ben er mijzelf van bewust, dat ik noch in mijn ritmisch proza, noch in de novellen, die ik heb geschreven, noch in mijn kritieken een echt Hollands geluid heb doen horen. Het echt Hollands geluid komt met mijn natuur niet overeen.
Ik ben een plant geteeld ver van Holland in het zuiden van Limburg, dicht bij de Duitse grens’ (Vervlogen jaren, derde druk, pp. 350-351).
Inderdaad doen zijn woordkeus en zinsbouw hier en daar vreemd aan. Zijn taal is doorspekt met gallicismen en de zinnen zijn vaak vrij houterig. Een paar voorbeelden, alle afkomstig van dezelfde pagina: ‘Verscheidene malen was hij kandidaat voor de Académie Française en is het geloof ik, eindelijk geworden’, ‘een zeer importante betrekking’, ‘diseur van monologen’, ‘grappen van zijn eigen vinding’, ‘ik heb, hem ziende, dikwijls moeten denken aan’, ‘die breed over zijn borst zich spreidde’. Kenmerkend voor zijn stijl is de achteropplaatsing van het object: ‘de taal te nemen, ermee te werken, ermee uit te drukken de indivi- | |
| |
duele gevoelens, de visie op de realiteit...’ (Vervlogen jaren, derde druk, p. 160; cursiveringen vdW).
| |
Publieke belangstelling
Al is Erens' werk nooit beschouwd als gezichtsbepalend voor de beweging van Tachtig, de zuiverheid en de scherpte van zijn kritisch oordeel zijn altijd op waarde geschat. Voor Vervlogen jaren is vanaf de eerste publicatie in 1938 veel belangstelling en waardering geweest. Tegenwoordig wordt vooral de nadruk gelegd op Erens' rol als informant voor de Tachtigers op het gebied van nieuwere stromingen die zich in de Franse literatuur voordeden: het symbolisme en het decadentisme. Zijn scheppend proza is naar verhouding onderbelicht gebleven. Daarvoor groeit pas de laatste jaren de belangstelling. De in 1985 ingestelde Frans Erens-prijs, die driejaarlijks wordt toegekend, afwisselend aan essayistisch proza en memoires en poëzie, kan gezien worden als een erkenning van het belang van Erens' schrijverschap.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
François Erens, Maurice Barrès' Les Taches d'Encre. In: De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 21-12-1884 en 28-12-1884, E. |
Franz Erens, Een litterarisch evenement. In: De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 11-11-1887, E. |
Marie Joseph Frangois Pierre Hubert Erens, Strafbare bevoordeeling van schuldeischers bij faillissement. Amsterdam 1888, J. Clausen, Dissertatie. |
Frans Erens, Dansen en rhytmen. Amsterdam [1893], W. Versluys, VB. (tweede, herziene druk: Maastricht 1924, Leiter-Nypels; derde, herziene en uitgebreide druk: Nuth 1989, Drukkerij Rosbeek, Goodwill uitgave nr. 28) |
Aurelius Augustinus, Belijdenissen. In XIII boeken. Vertaald door Frans Erens. Amsterdam 1903, S.L. van Looy, Autobiografie (vert.) |
Frans Erens, Litteraire wandelingen. Amsterdam 1906, S.L. van Looy, EB. (ten dele herdrukt in Stille steden) |
Silvio Pellico, Mijne gevangenissen. Vertaald door F. Erens. Amsterdam 1906, S.L. van Looy, Autobiografie (vert.) |
Thomas à Kempis, De navolging Christi. Vertaald door Frans Erens. Amsterdam 1907, S.L. van Looy, Autobiografie (vert.) |
F. Erens, Het Roomsch-katholieisme. Baarn 1910, Hollandia-drukkerij, Kerk en Secte, serie IV, nr. 1, E. |
F. Erens, De heiligen en hunne vereering in de Rooms-katholieke kerk. Baarn 1911, Hollandia-drukkerij, Kerk en Secte, serie V, nr. 2, E. |
F. Erens, Isaac Israëls. Amsterdam 1912, Uitgevers-maatschappy ‘Elsevier’, Hollandsche schilders van dezen tijd, E. |
Frans Erens, Gangen en wegen. Bussum 1912, Paul Brand, EB. |
Frans Erens, Heiligenlegenden, [z.p] 1912, [z.u.], V. |
Johannes Ruusbroec, Het sieraad der geestelijke bruiloft. In hedendaagsche taal overgebracht door Frans Erens. Amsterdam 1917, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Nederlandsche Bibliotheek 356, Traktaat (vert.) |
Frans Erens, Vertelling en mijmering. Roermond [1922], J.J. Romen en Zonen, 1922, VB/EB. |
Frans Erens, Toppen en hoogten. Littéraire kritieken. Roermond [1922], J.J. Romen en Zonen, EB. |
Frans Erens, Berbke. Arnhem 1923, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, Palladium, N. (eerder opgenomen in Dansen en rhytmen) |
Frans Erens, Litteraire overwegingen. Maastricht 1924, Boosten en Stols, De Schatkamer, No. 7, EB. |
| |
| |
Frans Erens, Anna Catharina Emmerich. Maastricht 1928, Uitgeversmaatschappij ‘Veldeke’, E. |
Frans Erens, Litteraire meeningen. Maastricht [1928], Boosten en Stols, EB. |
Frans Erens, Stille steden. (Sint Anna ter Muiden, Damme en Sluis). Met illustraties naar pentekeningen van H. Jelinger. Maastricht 1931, Leiter-Nypels, Reisbeschrijving B. (eerder opgenomen in Litteraire wandelingen). |
De geest van Thomas à Kempis. Bloemlezing uit zijne werken. Vertaald door Frans Erens. Bilthoven 1938, De Gemeenschap, Bl. (vert.) |
Frans Erens, Vervlogen jaren. Met een voorwoord van Anton van Duinkerken. Den Haag 1938, Thijmfonds, Autobiografie. (tweede, vermeerderde druk, van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick: Zwolle 1958, Tjeenk Willink, Zwolse drukken en herdrukken 29; derde, herziene druk, met een woord vooraf door Sophie Erens-Bouvy, bezorgd en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick: Amsterdam [1989], De Arbeiderspers, Privé-domein 154) |
Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen. Verzameld, ingeleid en van een bibliographie zijner geschriften voorzien door Pierre van Valkenhoff. Maastricht [1941], Leiter-Nypels, EB. |
Frans Erens, Een stille zaaier. Grondtonen, De conferentie, Berbke, Een sprookje. Met een inleiding van G. Termorshuizen. Amsterdam/Groningen 1969, Em. Querido/Wolters-Noordhoff, Kort en Goed, Bl. |
Frans Erens, Over Limburg. Schetsen, herinneringen, vertellingen, beschouwingen. Bezorgd door Harry G.M. Prick met medewerking van Jan Notten en Lou Spronck. Nuth 1985, Comité Herdenking Frans Erens, Bl. |
Frans Erens, De boom. Maastricht 1989, Jeanne d'Arc College [etc.], V. (eerder opgenomen in Vertelling en mijmering) |
Frans Erens, Het idiootje, een gedicht in proza. Utrecht 1992, De Renildis Handpers, V. (eerder gepubliceerd in Dansen en rhytmen) |
Frans Erens, Uit mijn dagboek. Woubrugge 1997, Avalon Pers, D. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Camiel Huysmans, Vizioen: van drie uit Hollandsch-Limburg. In: Limburgsch Jaarboek, 3e boek, 1894-1895, pp. 49-67. (onder meer over Dansen en rhytmen) |
Lodewijk van Deyssel, Frans Erens. In: Lodewijk van Deyssel, Verzamelde opstellen. Deel 8. Amsterdam 1905, pp. 283-297. (over Dansen en rhytmen) |
Lodewijk van Deyssel, Schetsen van Frans Erens. In: Lodewijk van Deyssel, Verzamelde opstellen. Deel 9. Amsterdam 1906, pp. 249-302. (over Dansen en rhytmen) |
Carel Scharten, De krachten der toekomst. Amsterdam 1907, pp. 163-183. (over Litteraire wandelingen) |
André de Ridder, Bij Frans Erens. In: Den Gulden Winckel, jrg. 14, nr. 5, 15-5-1915, pp. 67-72. (interview) |
P.H. van Moerkerken, Mr. Frans Erens, 23 juli 1857-1917. In: De Nieuwe Amsterdammer, 23-7-1917. (bij Erens' zestigste verjaardag) |
Is. Querido, Frans Erens. In: De Amsterdammer, 2-6-1923. |
L. van Deyssel, Mr. M.J.F.P.H. Erens. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, Avondblad A, 16-7-1927. (bij Erens' zeventigste verjaardag) |
L. van Deyssel, Frans Erens 1857-1927. In: De Nieuwe Gids, jrg. 42, nr. 8, augustus 1927, pp. 138-142. (bij Erens' zeventigste verjaardag) |
M. Kemp, Mr. Frans Erens. In: De Nedermaas, jrg. 5, nr. 11, juni 1928, pp. 121-124. (bij Erens' zeventigste verjaardag) |
A.J. Sassen, De Limburger Mr. Frans Erens. In: De Gemeenschap, jrg. 6, 1930, pp. 426-431. (over Erens als katholiek Limburgs schrijver) |
Theo Schlichting, Frans Erens. In: De Tijd, 19-10-1930. |
Gerard van Hulzen, Frans Erens 1857-1932. In: Morks' Magazijn, jrg. 34, juli 1932, pp. 444-445. (bij Erens' vijfenzeventigste verjaardag) |
Ad. Sassen, Onder vier oogen met Frans Erens. In: De Boekenschouw, jrg. 27, 1933, pp. 205-208. (interview) |
Charles Nypels, In memoriam Mr. François Erens. In: Den Gulden Winckel, jrg. 34, nr. 12, december 1935, pp. 3-7. |
Willem Kloos, Breed-weemoedige herinneringen van mijn binnenleven aan Mr. Frans Erens en anderen. In: De Nieuwe Gids, jrg. 51, nr. 1, januari 1936, pp. 67-75. |
P.H. van Moerkerken, Herinneringen aan Mr. Frans Erens. In: De Stem, jrg. 16, 1936, p. 1001. |
Pierre van Valkenhoff, Inleiding. In: Frans Erens, Suggesties. Maastricht [1941], pp. 7-14. (over de aard van zijn oeuvre; op pp. 215-223 een Bibliographie) |
Pierre van Valkenhoff, Frans Erens als impressionist. In: De Gemeenschap, jrg. 17, nr. 7-8, juli-augustus 1941, pp. 395-400. |
Joris Eeckhout, Frans Erens. In: Joris Eeckhout, Litteraire profielen. Deel 11. Antwerpen 1942, pp. 7-27. (over zijn oeuvre in relatie tot zijn katholicisme) |
J. Manders, Frans en Emile Erens; bij een herdenking. In: De nieuwe Eeuw, 15-9-1951. (overdenking ter gelegenheid van het aanbrengen van een gedenksteen in het geboortehuis van Frans en Emile Erens, Huize De Kamp te Schaesberg) |
Godfried Bomans, Twee merkwaardige mannen. Frans en Emile Erens. In: Godfried Bomans, Capriolen, Amsterdam 1953, pp. 251-259. |
[G. Borgers], Afzonderlijk verschenen werken Frans Erens (1857-1935). 's-Gravenhage 1957, Mededelingen van de documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum. (bibliografie; 4 kaarten + 1 aanvulling) |
Anton van Duinkerken, Inleiding. In: Frans Erens, Vervlogen jaren. Zwolle 1958, pp. 5-28. (vooral over zijn kritisch proza) |
G.P.M. Knuvelder, Bij het eeuwfeest van Frans Erens' geboorte. In: G.P.M. Knuvelder, Kitty en de mandarijntjes. 's-Hertogenbosch 1964, pp. 106-110. (beschouwing in vogelvlucht over het oeuvre van Erens) |
Harry G.M. Priek, Uit de brieven van Frans Erens aan Lodewijk van Deyssel (1884- |
| |
| |
1900). In: Harry G.M. Prick, Lodewijk van Deyssel. Dertien close-ups. Amsterdam 1964, pp. 134-160. |
A. Chorus, Frans Erens, een Limburger in de Nederlandse literatuur. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 109, nr. 10, december 1964, pp. 742-747. |
Fons Hermans, Frans Erens. De Limburgse Tachtiger. In: Fons Hermans, Mensen in hun tijd. 12 Limburgse portretten. Sittard 1966, pp. 54-61. |
Pierre Brachin, Un ambassadeur de la culture Française aux Pays-Bas: Frans Erens. In: Etudes Germaniques, jrg. 21, nr. 3, juli-september 1966, pp. 417-431. |
G. Termorshuizen, Inleiding. In: Frans Erens, Een stille zaaier. Amsterdam/Groningen 1969, pp. II-VII. (over leven en werk) |
W.J. Vromen, Uit het boerenleven van de familie Erens op de Kamp te Schaesberg. In: Het land van Herle, jrg. 20, nr. 2, april-juni 1970, pp. 45-51. (over Erens' afkomst) |
Harry G.M. Prick, Stéphane Mallarmé en Tachtig. In: Maatstaf, jrg. 27, nr. 5-6, mei-juni 1979, pp. 129-148. (over Erens in het bijzonder: pp. 130-136) |
Harry G.M. Prick, Frans Erens. In: Biografisch woordenboek van Nederland. Deel 1. 's-Gravenhage 1979, pp. 175-176. |
[Harry G.M. Prick], Biografische en bibliografische gegevens Frans Erens. 's-Gravenhage 1981 [= 1983], Mededelingen van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum. (veertig kaarten) |
Jan Heinrichs, Jan Notten en Lou Spronck, Frans Erens. De Limburgse Tachtiger. Nuth 1985. (met bibliografie van Frans Erens) |
Peter J.A. Winkels, Frangois Erens. Een Limburgse tachtiger. In: Veldeke, jrg. 60, nr. 1, 1985, pp. 11-19. |
J. Notten, Frans Erens 50 jaar geleden overleden. In: Geulrand, jrg. 3, nr. 12, oktober 1985, pp. 68-69. |
H.M.H. Goossens, Frans Erens. Zijn afstamming en geboortehuis. In: Het land van Herle, jrg. 35, nr. 4, oktober-december 1985. pp. 97-104. |
Harry G.M. Prick, Inleiding. In: Frans Erens, Over Limburg. Schetsen, herinneringen, vertellingen, beschouwingen, Nuth 1985, pp. 9-30. (biografische schets en toelichting bij de in dit boek verzamelde teksten) |
Harry G.M. Prick, Een weefsel van overpeinzingen. Causerie over Frans Erens in diens briefwisseling met Andries Bonger. Nijmegen 1986. |
H.M.H. Goossens, Frans Erens. In: Jaarboek OCG Landgraaf. Landgraaf 1986, pp. 7-15. J. Kremers, Frans Erens en het vermogen om schoon te zien. In: Veldeke, jrg. 61, nr. 2, 1986, pp. 26-31. |
J.D.F. van Halsema, ‘En dat doen ook wij’. De wisselwerking tussen stemmingsdichters en naturalisten in de eerste jaren van de Nieuwe Gids. In: Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek, dl. 8, 1987, pp. 3-37. (over de rol van een beschouwing van Erens over Barrès in het totstandkomen van nieuwe opvattingen over literatuur) |
Harry G.M. Prick, ‘Zooveel hoop en teedere levensvreugde’. Lodewijk van Deyssel in briefwisseling met François Erens. In: Maatstaf, jrg. 35, nr. 11-12, november-december 1987, pp. 214-234. |
Harry G.M. Prick, ‘Ik moet mijn heil zoeken in mijn aanleg’. Brieven van Pierre Kemp aan Frans Erens. In: Juffrouw Ida, jrg. 14, nr. 2, september 1988, pp. 9-16. |
Harry G.M. Prick, Werken aan Frans Erens: winst en verlies. In: Maatstaf, jrg. 37, nr. 4, april 1989, pp. 2-9. (over de voorbereidingen voor de derde druk van Vervlogen jaren) |
Joseph Schobben, De boom. Een aanvulling op een verhaal van Frans Erens (1857-1935). In: Het land van Herle, jrg. 40, nr. 3, juli-september 1990, pp. 73-76. (over ‘De boom’, opgenomen in Vertelling en mijmering) |
Stéphane Mallarmé, Trois lettres inédites à François Erens. Classées et annotées par Harry G.M. Prick. Amsterdam 1991. |
Harry G.M. Prick, De contacten tussen Frans Erens en Stéphane Mallarmé. In: Maatstaf, jrg. 39. nr. 4, april 1991, pp. 7-13. |
Theo Bijvoet, ‘Wat een leuke oude kabouter’. Charles Nypels als uitgever van Frans Erens. In: Jaarboek Nederlands Letterkundig Museum. Deel 2. 's-Gravenhage 1993, pp. 27-42. (over de tweede druk van Dansen en rhytmen) |
| |
| |
Harry G.M. Prick, Faits divers over Frans Erens en twee ons gemengde noten. In: Maatstaf, jrg. 43, nr. 7, juli 1994, pp. 42-67. (reactie op Bijvoet 1993) |
J.D.F. van Halsema, Wie heel goed kijkt, die kan hem bijna zien. Baudelaire bij de Tachtigers. In: Maarten van Buuren (red.), Jullie gaven mij modder, ik heb er goud van gemaakt. Over Charles Baudelaire. Groningen 1995, pp. 66-110. (pp. 80-88 over de Baudelaire-receptie bij Erens) |
Jan-Willem van der Weij, De beweging der dingen. Dansen en rhytmen (1893) van Frans Erens. In: Jan-Willem van der Weij, Beweging en bewogenheid. Het prozagedicht in de Nederlandse literatuur aan het einde van de negentiende eeuw. Amsterdam 1997, pp. 73-141. |
72 Kritisch lit. lex.
februari 1999
|
|