| |
| |
| |
Remco Ekkers
door Hanneke Klinkert
1. Biografie
Remco Johannes Machiel Ekkers werd geboren op 1 juli 1941 in Bergen (N.H.) als vierde kind van een ambtenaar van de Rijkswerf te Den Helder. Hij kreeg een katholieke opvoeding. Na de driejarige hbs en de kweekschool in Den Helder gevolgd te hebben ging hij Nederlands studeren aan de Rijksuniversiteit in Groningen, waar hij in 1969 zijn doctoraal examen behaalde. In 1968 heeft hij als docent Nederlands eerst korte tijd lesgegeven op een middelbare school in Haren en daarna aan een pedagogische academie in Groningen. Van 1973 tot 1999 gaf hij Nederlands en drama aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (voorheen Ubbo Emmius).
Vanaf zijn hbs-tijd heeft Ekkers poëzie geschreven en toneel gespeeld. In 1975 verschenen zijn eerste gedichten en verhalen voor volwassenen in De Nieuwe Clerke. Later publiceerde hij gedichten in onder andere De Gids, Hollands Maandblad, Raster en Tirade. Veel van zijn gedichten voor jongeren verschenen in ‘De Blauw Geruite Kiel’, de jeugdrubriek van Vrij Nederland onder redactie van Karel Eykman, die Ekkers als jeugddichter ontdekte. Remco Ekkers debuteerde in 1984 met Haringen in sneeuw, een bundel jeugdpoëzie waarvoor hij in 1985 een Zilveren Griffel ontving. Als zijn eerste bundel poëzie voor volwassenen wordt door de literaire kritiek Een faun bij de grens uit 1986 beschouwd, hoewel al in 1979 in de Slibreeks de cyclus Buurman uitkwam.
Behalve docent en dichter is Remco Ekkers literair criticus. Vanaf 1976 is hij verbonden aan de Poëziekrant, aanvankelijk als medewerker en na 1981 als redacteur. Daarnaast heeft hij van
| |
| |
1986 tot 1992 een poëzierubriek gehad in De Gids. Ook schrijft hij poëziekritieken voor de Leeuwarder Courant. Sinds september 1999 wijdt hij zich fulltime aan zijn kritische en literaire werk (poëzie en proza) voor jong en oud.
Remco Ekkers is in 1963 getrouwd, heeft drie zonen en woont in Zuidhorn.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Eenvoud en bewogenheid kenmerken de poëzie van Remco Ekkers. In alledaags Nederlands brengt Ekkers een leefomgeving onder woorden waarin weinig spectaculairs gebeurt. Ook naar de vorm is zijn werk niet opzienbarend te noemen. De kracht ervan zit in de betrokkenheid van de dichter bij zijn onderwerpen, zijn fascinatie voor mensen, vrouwen vooral, en zijn aandacht voor onooglijke details die hij betekenis toedicht.
Als Ekkers zijn eerste gedichten publiceert, in de cyclus Buurman (1979), zet hij de toon voor zijn onderwerpskeuze en de stijl in zijn latere werk. Centraal staat een eenvoudige man van wie hij het dagelijks leven beschrijft. Het taalgebruik is helder en onopgesmukt. Anderszins is Buurman slechts te beschouwen als een vingeroefening: de thematiek is nog tamelijk elementair: zich verplaatsen in het leven van een gewoon mens. In volgende bundels komt deze thematiek tot ontwikkeling en zij bereikt een voorlopig hoogtepunt in Vivaldi (1995), een gedichtencyclus over een compositie van de beroemde componist. Met groot inlevingsvermogen duidt Ekkers daarin de muziek van Vivaldi vanuit diens persoonlijke achtergrond: ‘Driftig, asthmatisch, onsterfelijk / door de muziek die je neerschrijft / om de zonen die je niet krijgt / bij de vrouw die je niet hebt.’ De behoefte om te dichten blijkt bij Ekkers samen te hangen met een groot verlangen in de huid van iets of iemand anders te kruipen.
| |
Visie op de wereld
Deze mystieke wens komt voort uit zijn katholieke opvoeding en een diep respect voor alles wat leeft. Later verdiepte hij zich in het boeddhisme en vond hij daarin bevestiging van zijn visie op de wereld en zijn eigen plaats daarin. Volgens Ekkers gaat het in dit leven niet om het ego, maar om het goddelijke dat zich in alles en allen manifesteert. Via zijn gedichten probeert hij door te dringen tot dat goddelijke, er van binnen uit aan deel te nemen. Hij stuit echter op een wereld buiten hemzelf die hij ten diepste niet kent en die bovendien veranderlijk en vergankelijk is.
| |
Ontwikkeling
De dichtbundels van Ekkers zijn op te vatten als even zovele pogingen om samen te vallen met zijn onderwerpen. Zo'n streven is uiteraard bij voorbaat tot mislukken gedoemd. De dich- | |
| |
ter blijft een zelfstandige entiteit: zijn ego staat hem als waarnemende instantie in de weg en zijn denkvermogen belemmert hem in zijn beleving. Maar ook al bereikt hij zijn doel niet, Ekkers brengt het wel dichterbij door een groter inzicht te verwerven in zijn positie als dichter en diens beperkte mogelijkheden. Zijn uitgangspunt is het grensgebied tussen verbeelding en werkelijkheid. Op die plaats meent hij naar beide zijden helder te kunnen zien en uiteindelijk de grens tussen beide gebieden te doorbreken. Vanuit zijn positie stuit hij echter op onoverkomelijke barrières. Om het terrein van de verbeelding te verkennen, kiest hij in zijn eerste bundel Een faun bij de grens (1986) een faun, een saterachtige bosgod van de Romeinen. Het gaat hem dus nadrukkelijk om een schijngestalte, een aan de verbeelding ontsproten figuur, die bijgedachten oproept aan spot en genot. In het eerste gedicht waarin deze faun voorkomt, is al meteen duidelijk dat het waarnemen van de faun het hoogst bereikbare is. Deze ontglipt in zijn eigen domein: ‘Hij ontkomt niet aan de kijker / maar laat leegte achter zich / ...’ De dichter wordt echter nooit een faun, maar blijft als kijker gevangene van de werkelijkheid. Zijn personages staan voor water of glas, maar kunnen daar niet doorheen breken; zij nemen slechts een spiegelbeeld waar. De dichter kan niet meer doen dan proberen de leegte te vullen die de faun achtergelaten heeft, en wel door die te beschrijven. Dat is de enige vorm van genot die mogelijk is.
Zo probeert Ekkers beelden te vinden voor leegtes: een stad die is ‘weggemaakt’, een station dat weg is: ‘Iemand zegt: Ik ga kijken / naar het station dat weg is. Hij stapt op de fiets en rijdt / naar het verleden. // Hij komt aan bij niets / en stapt af. / Hij kijkt naar niets.’ De leegte die hem het meest intrigeert, is de liefdeservaring van de vrouw met een ander dan hemzelf. Ook hierin probeert hij toch zelf aanwezig te zijn; zie het gedicht ‘“Pure fantasy” (Pinter)’:
te bekijken: ik word warm
zijn ogen, zijn domme haar
| |
| |
schoot - nu ga jij bewegen
Gaandeweg wordt duidelijk dat deze manier van samenvallen met een ander niet werkt: ‘Ondeende emoties / daar houdt hij niet van / ik zie hem toch lachen / blij met een vondst.’ De werkelijke emoties van de dichter komen voort uit zijn eigen werk: het omzetten van beelden in woorden. Het besef breekt door dat hij pas echt deelneemt aan de werkelijkheid als hij die vormgegeven heeft in taal. In De vrouw van zwaarden (1989) begeeft Ekkers zich niet meer in de magie van een fantasiewereld, maar observeert hij het voorwerp van zijn affectie, meestal een vrouw, vanuit zijn eigen realiteit.
| |
Relatie leven/werk
Vanaf het begin van zijn dichterschap is duidelijk dat Ekkers zijn inspiratie put uit zijn directe omgeving. In vele gedichten figureert zijn eigen vrouw, die hij eenmaal aanduidt met haar voorletter in het gedicht ‘Hommage aan R’. Daarin transformeert hij de werkelijkheid niet, maar kiest hij frappante details in zijn streven zo dicht mogelijk bij haar te komen: bloemen in de tuin en pianomuziek.
| |
Kunstopvatting
Daarnaast schenkt hij ook veel aandacht aan vrouwen afgebeeld op schilderijen. Schilderkunst boeit Ekkers mateloos; in een interview in het Nieuwsblad van het Noorden (21-11-1986) bekent hij dat hij het liefst zelf was gaan schilderen, maar door gebrek aan talent gekozen heeft voor de woordkunst. Zijn poëzie is dan ook heel visueel. Het gaat hem om het scheppen van beelden, maar met het doel door te dringen tot het geheim achter het beeld. Door zijn manier van kijken probeert Ekkers in te grijpen in de realiteit, ook in die van een schilderij. Hij doet dat bijvoorbeeld in het volgende gedicht, het eerste uit de cyclus ‘De vrouw van zwaarden’, die geïnspireerd is op portretten van Helga van de schilder Andrew Wyeth.
Waar je naakt ligt te slapen
je arm geheven, het licht
ben je het meest van jezelf.
| |
| |
bij je, nader kan het niet.
| |
Ontwikkeling
Uiteindelijk komt hij ook op die manier niet dichter tot de ander. Er is van beide kanten geen sprake van een relatie: de vrouw is geworden tot een object voor de dichter; zij is onbereikbaar. De titel De vrouw van zwaarden duidt op een tarotkaart waarop een vrouw op een troon staat afgebeeld die over een bewolkt landschap kijkt met een opgeheven zwaard in haar rechterhand. Deze kaart staat symbool voor gerechtigheid en verstand, maar ook voor scheiding en verdriet. Deze symboliek speelt ook een rol in de gelijknamige cyclus.
Door over de vrouw te schrijven komt de dichter tot het inzicht dat hij als waarnemer geen deelnemer kan zijn in de wereld van een ander. Bovendien maakt het schrijven hem zelf onbereikbaar, ook voor de lezer: ‘Maar dit verwart mij het meest: / het oog dat nu leest, zag / nooit de hand die nu schrijft.’ ‘Schrijven is scheiden met de pennezwaarden’, merkte Hans Tentije op naar aanleiding van deze bundel.
Toch is taal het enige instrument dat Ekkers als dichter ter beschikking staat. Ten slotte gaat hij niet zichzelf, maar de taal als medium zien. Van voyeur van intieme situaties wordt hij klerk in dienst van de ander. Deze positie neemt hij in in Het gras vergeten (1991), een bundel waarvan de eerste afdeling is opgedragen aan ‘Mei’, een hommage aan Gorter, maar tegelijkertijd aan zijn jeugdliefde, die later zijn vrouw werd. In de volgende afdelingen geeft hij haar verleden vorm vanuit het verlangen te weten te komen hoe zij geweest is, niet als een herinnering, maar als een in het heden ervaren realiteit: ‘maar ik maak jou / zoals jij mij laat groeien / mijn hand zijn verlangen / geeft naar hoe je bent.’ Zo verbeeldt en ondergaat hij haar vele gedaanteveranderingen in de loop der tijd in relatie tot hemzelf. De magie wordt nu niet teweeggebracht door een faun of een kijker, maar door de taal zelf. In de bibliofiel uitgegeven cyclus Praten (Helen en Handke) (1991) gaat hij in op de mogelijkheden van taal. Helen, ofwel de dove en blinde Helen Keller die als kind praten heeft geleerd, vertegenwoordigt de visie dat praten
| |
| |
toegang geeft tot de wereld en ideeën voortbrengt. Handke, de bekende Oostenrijkse toneelschrijver, functioneert als kritische distantie die wijst op de inperking van onze ervaringswereld door taal. Voor Ekkers is taal het middel waardoor beweging gestalte kan krijgen en tevens ‘de staak waarop het hart gespietst wordt’.
| |
Techniek
De techniek die hij in Praten (Helen en Handke) gebruikt, is die van een compilatie van citaten uit de autobiografie van Helen Keller en een toneelstuk van Peter Handke. Ook in zijn andere gedichtpublicaties citeert Ekkers geregeld uit het werk van totaal verschillende dichters als Herman Gorter, K. Schippers en Rutger Kopland. Hoewel hij Kopland ‘gevaarlijk’ noemt, omdat diens regels in zijn hoofd blijven hangen, mijdt hij het gebruik van citaten als creatieve werkwijze niet. De wijze waarop Barbarber-dichters gebruik maken van ready-mades, bewondert hij. Dat betekent niet dat zijn werk verwantschap vertoont met dat van genoemde dichters. Daarvoor is zijn poëzie te weinig speels en te onopvallend.
| |
Verwantschap
Vanwege zijn aandacht voor het alledaagse, zijn liefde voor gewone mensen, het landschap en zijn behoefte wat waardevol en vergankelijk is, vast te leggen, komt het werk van Ekkers inhoudelijk het meest in de buurt van dat van Willem van Toorn. Beide dichters hebben ook poëticale gedichten geschreven over de mogelijkheden en onmogelijkheden van kunst (en dus van poëzie), maar anders dan Van Toorn roept Ekkers geregeld een sfeer van magie op.
| |
Stijl
Ook stilistisch valt het werk van Ekkers met dat van Van Toorn te vergelijken. Beiden schrijven zonder effectbejag in een parlandostijl die goed past bij de beschreven onderwerpen. Wel is de stijl van Ekkers minder uitgesproken dan die van Van Toorn; zijn beelden zijn bescheiden en het rijm is bij hem zo onnadrukkelijk aanwezig dat sommige critici het bestaan ervan ontkennen. Eindrijm komt inderdaad weinig voor, assonantie daarentegen veelvuldig. Enjambementen gebruikt hij vaak; ze dragen bij aan het ritme van de versregels, maar beïnvloeden zelden de interpretatie. Het raffinement in het gebruik van enjambementen zoals te vinden in het werk van de door hem bewonderde Kopland ontbreekt bij Ekkers.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
De onopvallende stijl kan er debet aan zijn dat zijn werk geen groot publiek succes is geworden. Dat geldt niet voor zijn jeugdpoëzie: zo gauw Karel Eykman zijn kwaliteiten op dit gebied had ontdekt, introduceerde hij Ekkers in de Blauw-Geruite-Kielgroep van Vrij Nederland. Zijn debuut, Haringen in de sneeuw, werd bekroond met een Zilveren Griffel en bereikte een oplage van 20.000 exemplaren. Een dergelijke brede interesse is zijn werk daarna niet meer ten deel gevallen.
| |
Kritiek
Dat ligt niet aan de reacties in de pers. Al zijn bundels hebben redelijk wat waarderende aandacht gekregen. Wiel Kusters prees de heldere opbouw en het ontbreken van grote woorden en Rob Schouten miste weliswaar dramatische kracht en een vernieuwend geluid, maar hij had waardering voor de fijnzinnige registratie en het afgewogen taalgebruik.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Remco Ekkers, Buurman. Met tekeningen van Lieneke Smit Sibinga. Middelburg 1979, Zeeuws Kunstenaarscentrum, Slibreeks nr. 8, GC. |
Remco Ekkers, Heimwee naar een sprookjestekst. Groningen 1982, Athena's Boekhandel, G. (opgenomen in Een faun bij de grens) |
Remco Ekkers, Haringen in sneeuw. Den Haag 1984, Leopold, JGB. |
Remco Ekkers, Poes Lap. Met illustraties van Anky Spoelstra. Den Haag 1985, Leopold, JGB. |
Remco Ekkers, Berlijn - een winterreis. Met een negenluik van René de Rooze. Groningen 1986, Philip Elchers, GC. (opgenomen in Een faun bij de grens) |
Remco Ekkers, Een faun bij de grens. Amsterdam 1986, Meulenhoff, GB. |
Remco Ekkers, Glenn Gould. Bedum 1986, Menno Wielenga, G. (onder de titel ‘Solist’ opgenomen in Een faun bij de grens) |
Remco Ekkers, Praten met een reiger. Den Haag 1986, Leopold, JGB. |
Remco Ekkers, Een soldaat op weg / brieven naar huis. Met tekeningen van Sytse van der Zee. Groningen 1986, De Nijl, De Witte Nijl nr. 3, GB. |
Remco Ekkers, De kip heet Tok. Met illustraties van Fred de Heij. Amsterdam 1988, Leopold, JGB. |
Remco Ekkers, Van muis tot minaret. Amsterdam 1989, Leopold, JGB. |
Remco Ekkers, De vrouw van zwaarden. Amsterdam 1989, Meulenhoff, GB. |
Remco Ekkers, Het gras vergeten. Amsterdam 1991, Meulenhoff, GB. |
Remco Ekkers, Praten (Helen en Handke). Groningen 1991, Philip Elchers, GC. |
Remco Ekkers, Wieringermeer. Met een zeefdruk van Jos Kruit. Amsterdam oktober 1991, Stichting Culturele Raad Noord-Holland, Noord-Holland in proza, poëzie en prenten nr. 23, GC. |
Remco Ekkers, De droeve moeder van Aduard. Groningen 1992, Stichting Oude Groninger Kerken, V. |
De 30 mooiste gedichten uit de Nederlandse literatuur. Ingeleid, toegelicht en van commentaar voorzien door R.J.M. Ekkers. Groningen 1992, Wolters Noordhoff, Bl. |
Emblemata Domestica. Gedichten van C.O. Jellema, Rutger Kopland, H.H. ter Balkt [...]. Samenstelling en nawoord Remco Ekkers Groningen 1993, Philip Elchers, Bl. |
Remco Ekkers, Vivaldi. Gedichten. Met een linosnede van Peter Bekker. Meppel 1995, Bekker & Veltman, GC. (opgenomen in Tempel en mes) |
Remco Ekkers, De geur van tijd. Met illustraties van Timon Hagen. Amsterdam 1996, Leopold, JGB. |
Remco Ekkers, Hoe word je éeroemrf? Amsterdam 2001, DiVers, JGB. |
Remco Ekkers, Tempel en mes. Groningen 2001, Passage, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Gerlof Leistra, ‘Rutger Kopland is voor mij levensgevaarlijk.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 21-11-1986. (interview) |
Wiel Kusters, De olifant achter het blok. In: NRC Handelsblad, 6-2-1987. (over Een faun bij de grens) |
Rogi Wieg, De dichter als een illusionist met vreemde act. In: Het Parool, 6-3-1987. (over Een faun bij de grens) |
Ans de Jong, Waar sta je nu naar te kijken? In: Poëziekrant, jrg. 11, nr. 3, mei-juni 1987, p. 16. (over Een faun bij de grens en Berlijn - een winterreis) |
Jan van der Vegt, Poëzie over de grenzen. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 3, mei-juni 1987, pp. 435-436. (over Een faun bij de grens) |
Wiel Kusters, Het verschil tussen liefdesgedicht en fantasie. In: de Volkskrant, 24-3-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
Hans Groenewegen, Schrijven is scheiden. In: De Waarheid, 11-4-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
Hans Tentije, Nader kan het niet: de verlatingsangst van Remco Ekkers. In: De Groene Amsterdammer, 27-9-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
C.O. Jellema, Op zoek naar sporen van het verleden. In: Nieuwsblad van het Noorden, 7-4-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
Lenze L. Bouwers, Poëzie met intieme stem. In: Nederlands Dagblad, 11-9-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
Martin Hartkamp, Magische poëzie. In: Leeuwarder Courant, 10-11-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
Jelle Visser, De vrouw van zwaarden. In: Fries dagblad, 8-5-1989. (over De vrouw van zwaarden) |
Marc Reugebrink, Onteigening/Ontgrenzing. In: Poëziekrant, jrg. 14, nr. 2, maart-april 1990, pp. 14-15. (over De vrouw van zwaarden) |
Hanneke Klinkert-Koopmans, Remco Ekkers. De onvergetelijke ander. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 5, september-oktober 1991, pp. 18-19. (over Het gras vergeten) |
Marc Reugebrink, Nu tintelt ons hart nog zomerrood. In: Nieuwsblad van het Noorden, 28-6-1991. (over Het gras vergeten en Praten (Helen en Handke)) |
Casper Markesteijn, Remco Ekkers. In: Lexicon van de jeugdliteratuur, juni 1991. (over de jeugdpoëzie, met aanvullende bibliografische informatie daarover) |
Johan Oosterman, Een geur uit je jeugd. In: HN, 26-10-1991. (over Het gras vergeten) |
Rob Schouten, De smalle marges van de sfeertekening. In: Vrij Nederland, 25-4-1992. (over Het gras vergeten) |
Aliëtte Jonkers, Remco Ekkers: dichten om te overleven. In: Klasse!, nr. 3, januari 1993, pp. 9-10. (interview) |
Marjoleine de Vos, Het verlangen naar zonen. In: NRC Handelsblad, 24-11-1995. (over Vivaldi) |
85 Kritisch lit. lex.
mei 2002
|
|