| |
| |
| |
Clara Eggink
door Leo Jansen
1. Biografie
Clara Hendrika Catharina Clementine Hélène Eggink werd geboren te Utrecht op 16 april 1906. Haar vader liet het gezin, waar nog een. zoontje geboren werd, na het verlies van zijn geld in 1907 in de steek en haar moeder hertrouwde later met een zeeman. Clara Eggink bracht haar jeugd door in Rotterdam. Ze was een onafhankelijk kind, dat een sterk besef voelde ‘er niet bij te horen’ en graag de vrijheid zocht: ze liep rond door de buurten en keek vanaf de kaden naar de havens en de in- en uitvarende schepen.
In 1926 huwde ze de dichter J.C. Bloem, die gecommitteerde was geweest bij haar eindexamen aan de Rotterdamse meisjes-hbs. Het huwelijk, waaruit een zoon werd geboren, hield zes jaar stand. Vier jaar later was ze kort getrouwd met de journalist en schrijver Jan Campert; in 1945 volgde een derde, wederom kortstondig huwelijk met de zakenman H.J.G. Ivens, met wie ze in 1947 voor twee jaar naar Afrika ging. Na haar terugkeer in 1949 vestigde zij zich in Amsterdam. J.C. Bloem en zij bleven, niettegenstaande enkele perioden waarin hun wegen zich van elkaar verwijderden, tot het overlijden van Bloem in 1966 aan elkaar gebonden. Vanaf eind 1959 woonden ze in elkaars directe nabijheid in het Overijsselse Kalenberg. Daarna heeft Clara Eggink overwegend in Den Haag gewoond.
Ze debuteerde in 1932 met gedichten in De Gids, ondertekend met Cl. Bloem. Werk van haar verscheen verder in onder meer Forum, De Gemeenschap en Maatstaf. Behalve poëzie en proza heeft Clara Eggink haar literaire leven lang journalistiek werk en kritieken geschreven. Er verschenen veel kritieken van haar
| |
| |
in onder andere Critisch Bulletin en De Telegraaf, ze had in het Leidsch Dagblad gedurende twintig jaar een vaste boekenrubriek, ze was medewerkster van Bzzlletin en verzorgde verscheidene bloemlezingen en gelegenheidsuitgaven (zoals Schrijversalmanakken). Ook staan ongeveer zeventig vertalingen van boeken op haar naam. Ze was van 1945 tot 1955 bestuurslid van de Vereniging van Letterkundigen, met een onderbreking van twee jaar wegens haar reis naar Afrika. In 1976 verliet ze om principiële redenen het bestuur van PEN. Voor haar tweede verzenbundel, Het schiereiland (1938), ontving ze in 1940 de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs.
Na haar overlijden op 3 maart 1991 is Clara Eggink te Paaslo naast J.C. Bloem begraven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Verwantschap
Op het moment dat Clara Eggink in 1932 haar eerste verzen in tijdschriften publiceert, is er net een periode voorbij waarin in de vertrekken van de Nederlandse poëzie aan diverse zijden frisse lucht was binnengelaten. Nadat in de jaren tien sterke talenten (Geerten Gossaert, J.C. Bloem, A. Roland Holst) de traditie nieuw leven inbliezen, bood het volgende decennium aan verschillende modernistische stromingen de nodige ruimte om op relatief brede schaal door te breken. Clara Eggink, zesentwintig jaar bij haar tijdschriftdebuut, lijkt zich in geen ervan herkend te hebben, al zijn er wel punten van overeenkomst aan te; wijzen. Niet echter met enige avant-garde die, wegens de functie die veelal aan het gedicht wordt toegekend, ook aan de formele kant ervan grote (intrinsieke) waarde hecht. Voor Eggink is het gedicht (volgens een expressieve opvatting) een middel om uiting te geven aan haar drijfveren en emoties. In haar streven naar eenvoudige, bijna alledaagse formulering en in de soms anekdotische inkleding van haar gedichten is ze eerder anti-avantgardistisch en komt zij de zakelijkheid van Forum nabij, hoewel ze in dat tijdschrift slechts eenmaal twee verzen publiceerde. F.W. van Heerikhuizen ziet Clara Eggink en Han. G. Hoekstra als degenen die in Nederland de ‘nieuwzakelijke’ poëzie hebben ingeluid. (In het kielzog van de romantiek, p. 17)
| |
Thematiek
Haar bundeldebuut, Schaduw en water, verscheen in 1934. Het telt vijfentwintig gedichten, en meestal is daarin iemand aan het woord (of is er sprake van iemand) die het conflict ervaart tussen de ver plichtingen van het dagelijkse leven en een dwingend verlangen aan die beperktheid te ontkomen: ‘Wij loopen met zwerversvoeten op net geharkte paden.’ Er moet namelijk een andere bestemming, een andere levensvervulling bestaan die tegelijk boeiender en zinvoller is dan de zorg voor huis en haard. Dit besef resulteert in een tweeslachtig gevoel: nu eens berust de hoofdfiguur in het gedicht erin dat hij of zij kruipt tussen ‘de stalen banden van dagelijkschheid, een lach, een traan’; dan weer steekt een zekere opstandigheid de kop op. In het volgende gedicht richt de dichteres zich direct tot de lezer, met een raadgeving die iets provocerends heeft:
| |
| |
Wanneer de stroom u roepen mocht,
Doe niet als ik, die om wat vage plichten
Dat roepen te vergeten zocht
En streed om voor die lokstem niet te zwichten.
Want wie de golven te volgen vroegen,
Diens hart past nooit meer in de oude voegen.
Wanneer de stroom u roepen mocht,
Herneem die vreemde vrijheid dan.
't Verleden, dat u nog raken kan
Wordt wel vergeten op die tocht.
Er is bij water en winden
Allicht wat meer te vinden
Dan een huis en kortstondige vrinden.
Het verlies van die wij minden
Komt toch eens, ongezocht.
Ondanks dergelijke momenten van opstandigheid krijgt in deze bundel een zekere berusting of gelatenheid de overhand. De verre roep wordt weliswaar in vrijwel elk gedicht gehoord, maar meestal blijkt de mens te weinig kracht en durf, te veel plichtsbesef te hebben om zich los te maken van een middelmatig bestaan en zich ‘over de grenzen’ te storten. In ‘Het verhaal van den zwemmer’ laat een man tijdens het zwemmen de kust steeds verder achter zich en weet hij zich verlost, bevrijd; maar naarmate dat gevoel sterker wordt en de ‘grijsblauwe einder wenkt en brandt’, wordt hij banger het vertrouwde leven los te laten en hij keert terug.
Een paar gedichten tonen een geheel andere houding: zelfbewustheid, vitaliteit en onafhankelijkheidszin (‘Schaatsenrijden’). Opstandigheid en trots, gevoel van eigenwaarde ook, domineren in wat misschien een van de meest geslaagde gedichten in Schaduw en water is:
Nixe
Mijn hart is koel, mijn lijf is koud,
Het water is mij meer vertrouwd
Een streeling en een warme hand
Binden mij toch niet aan dit land,
| |
| |
Ik duik bij dag en drijf bij nacht,
Mijn zingen is een waterklacht:
Ik leef naar zee, mijn dood wordt schuim.
Ik drijf dan één met 't waterruim
En daal eens neer als regen.
De nixe, een watergeest, distantieert zich koel van het menselijk bedrijf. Als zij sterft zal ze door de zee worden opgenomen en eindeloos verspreid. Deze letterlijk kosmische vergroting krijgt in de derde strofe tevens een poëticale strekking door ‘zingen’, dat traditioneel gelezen kan worden als dichten. De dynamische ritmiek en kosmische symboliek doen aan Perks ‘Iris’ denken.
Toch is deze inkleding van het gedicht niet gebruikelijk in de poëzie van Clara Eggink. In het algemeen zijn de gedichten van Schaduw en water lyrische uitspraken in de eerste persoon. Centraal in die gedachtenwereld staat het traditionele romantische verlangen naar een onbestemde ongebondenheid.
| |
Verwantschap
Geheel in de: geest van J.C. Bloem realiseert Eggink zich echter dat werkelijk geluk tot het onbereikbare behoort. Ze wapent zich tegen deze uitzichtloze situatie met een zeker soort aristocratische fierheid, waardoor de toon in veel gedichten iets nuchters en tegelijk afzijdigs krijgt. Deze houding is kenmerkend voor de persoonlijkheid die in al haar werk (poëzie, proza en kritieken) doorschemert en kan haar handelsmerk genoemd worden.
| |
Kritiek
Het debuut van Clara Eggink is in de dagbladkritiek niet onopgemerkt gebleven. Victor van Vriesland wil de bundel onder de aandacht brengen omdat ‘alles wat zweemt naar opzichtigheid, excessiviteit of luidruchtigheid aan deze poëzie vreemd [is] en daardoor zou kunnen gebeuren, vooral in een tijd als dezen, dat deze bescheiden verzameling over het hoofd werd gezien’. Het traditionele en anekdotische van Egginks poëzie wordt dus in het nieuw-zakelijke kamp met literair-politieke argumenten verwelkomd.
| |
| |
| |
Stijl
In het algemeen waardeert men het onopgesmukte, natuurlijke, bijna alledaagse taalgebruik, dat volgens E. du Perron ‘toch volstrekt poëtisch’ blijft en ‘volkomen modern zonder iets van modernistische trucage’. Daar ligt naar zijn mening ook een overeenkomst tussen de poëzie van Eggink en die van J.C. Bloem. De laatste, die volgens Du Perron Egginks poëzie beïnvloed moet hebben, is de sterkere dichter, maar hij is ook ‘keuriger’.
| |
Techniek
Niet alle geluiden zijn overigens positief. Het taalgebruik wordt soms slordig gevonden en enkele critici zien de eenvoud als een gebrek aan vormvastheid en plastisch vermogen: ‘vaak stelt men zich de vraag, of deze bundel niet eerder de stof voor poëzie dan poëzie bevat’ (Maurits Uyldert). E. Elias vindt de poëtische vorm bij Eggink zelfs ‘zéér zwak en welhaast hulpeloos soms’. Er wordt ook gewezen op het gebruik van natuurbeelden in de trant van A. Roland Holst. Du Perron hoort nog het geluid van de Engelse en Amerikaanse dichteressen uit het begin van de negentiende eeuw.
De hier geciteerde uitspraken van Du Perron dateren overigens uit 1939, als inmiddels de tweede bundel van Eggink verschenen is: Het schiereiland (1938). De vrij smalle thematiek die het debuut kende, is niet wezenlijk veranderd.
| |
Ontwikkeling
Wel neemt de ik-figuur die nu in bijna alle gedichten aan het woord is, een meer afstandelijke, gelaten houding aan dan voorheen; de tweede bundel is zelfverzekerder van toon.
Clara Eggink heeft zelf gezegd dat ze in haar vroege poëzie onder het kritisch oog van Bloem strakheid van vorm nastreefde.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Ten opzichte van de eerste twee bundels staat ze zichzelf een veel grotere vrijheid toe in wat haar laatste afzonderlijk verschenen dichtbundel zou worden: Landinwaarts, uit het oorlogsjaar 1941. Ze laat hier veelal de traditionele, regelmatige versvorm los voor gedichten waarbinnen de lengte van strofen en versregels varieert. Inhoudelijk is eveneens sprake van een opvallende verschuiving.
| |
Thematiek
De oude thema's: ijdelheid van de menselijke strevingen, onvolmaaktheid van de liefde en het verlangen worden wel niet verlaten, maar de onthutsende, redeloze vernietigingen die het
| |
| |
gevolg waren van de Tweede Wereldoorlog hebben in het voelen en denken van dichteres, en bijgevolg in haar poëzie, duidelijke spor en nagelaten. Sterker dan voorheen komt aan het licht wat een van de meest typerende karaktertrekken van Clara Eggink is: het verwoorden van een oordeel over menselijk gedrag, meestal niet zonder een offensieve of polemiserende toon. Zeker in haar proza en kritieken is dit moralisme nogal sterk. De bundel Landinwaarts opent met drie gedichten die rechtstreeks naar de nieuwe situatie verwijzen: in ‘Aan den anderen kant’ constateert Eggink dat de mens hard en bruut geworden is; in ‘Doodenmarsch’ wordt het beeld van de vernietigde stad (Rotterdam) opgeroepen. ‘De dood en de zee’ werpt de vraag op waarom mensen elkaar de dood injagen als die toch vanzelf wel komt.
| |
Visie op de wereld
Uit deze en andere gedichten spreekt een gemis aan vertrouwen in de mens, die kennelijk tot het kwade geneigd is, maar onvoldaan blijft (‘Alexander’). Clara Eggink probeert zich tegen deze ontmoedigende wereld te weren door zich een betere wereld voor te stellen, zoals in ‘Saevo tranquillus in mundo’; ook het zich wijden aan de (dicht)kunst biedt troost (‘De schilder aan den Maanweg’). Tegelijkertijd lijkt ook de dood soms een uitweg, in ‘Slapeloos’ en ‘Dood's voorbode’.
| |
Verwantschap
Traditie
Landinwaarts begint met een aan W.B. Yeats ontleend motto: ‘The unfinished man and his pain/brought face to face with his own clumsiness’, uit ‘A dialogue of self and soul’. De vorige bundel, Het schiereiland, kreeg eveneens een aan de Ierse dichter ontleend motto mee: ‘I am haunted by numberless islands’, uit het gedicht ‘The White Birds’ dat begint met de regel: ‘I would that we were, my beloved, white birds on the foam of the sea!’ Zonder dat directe invloed van Yeats op de poëzie van Clara Eggink aanwijsbaar is, is duidelijk dat zij affiniteit heeft met de romantische natuursymboliek van Yeats: het verlangen naar de weidsheid van de natuur, de betekenis van het water en de zee die soms symbolen zijn van een levengevende en -nemende grootheid en dan metafysische betekenis krijgen. Voorzover Egginks poëzie in dit opzicht met die van A. Roland Holst te vergelijken is, onderscheidt zij zich juist van hem door de zakelijkheid waarmee ze dit romantisch levensgevoel verwoordt.
| |
| |
Na de oorlog heeft Clara Eggink geen nieuwe poëziebundels meer laten verschijnen. Ze verzamelde haar gedichten in De rand van de horizon (1954), maar daarin liet ze gedichten uit de bundels weg en voegde ze een afdeling toe met nieuwe gedichten, die in de lijn van haar oudere werk liggen.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In 1983 gaf ze in Verzen - vroeg en laat een bloemlezing uit haar dichtwerk, wederom aangevuld met enkele nieuwe gedichten; ze verwoorden het besef van de onherroepelijkheid van het voorbije leven en van de ouderdom.
Tegelijk met het goeddeels stilvallen van de dichterlijke activiteit begint Eggink in de jaren vijftig proza te schrijven. In boekvorm verschijnt als eerste proeve daarvan Gewoon mensen (1961), haar enige roman, waarin een principeloze avonturier onrust brengt in een gezapige provinciestad in de jaren vijftig. De thematiek is typerend voor Clara Eggink: een kritiek op opportunisme en schijnheiligheid. Dat houdt in dat men zich enerzijds niet anders moet voordoen dan men is, en anderzijds moet accepteren dat anderen dat wel doen.
| |
Visie op de wereld
In wezen geeft de schrijfster hiermee een nogal cynische, van elk ideaal gespeende visie op het menselijk bedrijf. De ontknoping van de roman is ongeloofwaardig, terwijl die volstrekt realistisch wil zijn. Gewoon mensen kan dan ook niet geheel geslaagd worden genoemd. De figuren zijn te schematisch, eenzijdige exponenten van een bepaalde levenshouding. In een poging een pleidooi te voeren voor een liberale, ruimdenkende en onbekrompen opstelling, roert Eggink te veel levensvragen te oppervlakkig aan, zoals de waarde van religie, het opvoedingsprobleem, het generatieconflict, seksuele vrijheid, de verantwoordelijkheid van het individu voor zijn daden en partij kiezen in de oorlog.
| |
Kritiek
De literaire kritiek vond in het algemeen ook dat de uitwerking van de problematiek in Gewoon mensen te kort schiet ën dat de roman lijdt aan een slordige stijl en aan te grote nadrukkelijkheid. Wel werd het boek geprezen om zijn leesbaarheid. Een redelijke weergave van de teneur in de kritieken op de roman is de typering die A. Wadman gaf: ‘een complex van goede bedoelingen en menselijke ervaringswijsheid gegoten
| |
| |
in een vorm die zich overal als vaardig (maar soms ook minder vaardig) maakwerk verraadt.’
| |
Relatie leven/werk
Het overige prozawerk van Clara Eggink bestaat uit jeugdherinneringen en korte verhalen. De laatste werden geschreven onder invloed van haar tweejarig verblijf in Afrika. Ze kwamen terecht in Een Rotterdams kind en andere ontmoetingen (1962, waarin ook jeugdherinneringen) en nogmaals, vermeerderd met nieuwe verhalen, in In Afrika (1979). De verhalen zijn te verdelen in persoonlijke impressies van haar confrontatie met de vreemde culturen die ze probeert te doorgronden - in het besef dat dat slechts zeer ten dele mogelijk is - en gefingeerde verhalen over Europeanen die zich met wisselend succes proberen staande te houden in de onafzienbare, mysterieuze Afrikaanse wildernis, maar in elk geval nooit zonder lichamelijke of geestelijke littekens wegkomen. In dit proza van kortere adem kan Clara Eggink aanmerkelijk meer overtuigen dan het geval was in haar roman.
Tijdens haar ongeveer vijftigjarige literaire carrière moet Clara Eggink vele honderden kritieken geschreven hebben. Het zijn in het algemeen bondige en informatieve beschouwingen, sterk door het persoonlijke waardeoordeel bepaald. Dit maakt de betekenis van haar stukken minder universeel, maar men maakt zo wel kennis met een persona critica die - nu eens meer, dan weer minder geprononceerd - achter al haar werk schuilgaat. In haar stellingname staat de pertinente verwerping van elke opsmuk en pretentie centraal.
| |
Kunstopvatting
Dat geldt zowel de literaire vorm als de beschreven gebeurtenissen en menselijke gedragingen. Aan het realiteitsgehalte en de geloofwaardigheid doet zij niet graag concessies en haar aandacht is meestal gericht op de psychologische diepgang en nuancering in een roman. Het ligt daarom voor de hand dat ze een voorkeur heeft voor een traditionele vorm, zowel in proza als in poëzie. Sybren Polet wordt door haar wegens het experimentele karakter van zijn romans (onder andere Breekwater) op enigszins sarcastische wij ze gekritiseerd. Ze heeft grote twijfels over het literaire gehalte van de poëzie van de Vijftigers (in 1962 nog spreekt ze, zonder namen te noemen, over ‘parvenus- | |
| |
van-de-laatste-mode’) en naar aanleiding van een bloemlezing uit de poëzie van Nijhoff schrijft ze: ‘Er staat bij Nijhoff altijd wat er staat, en wat een geluk is dat!’ Over de aan het begin van de jaren zestig opkomende structuralistische literatuurkritiek spreekt ze op ronduit geringschattende toon.
Een ander criterium, dat ze vooral bij romans hanteert, is dat van de functionaliteit. Elke handeling zowel als de gekozen vorm dient deel uit te maken van het samenhangend geheel dat het literaire werk behoort te zijn. Deze opvatting verklaart Egginks bewondering voor het proza van een schrijver als Harry Mulisch. Tevens is het van belang dat het werk uit innerlijke noodzaak van de auteur ontstaat en niet met een buiten hem of haar vooropgezet doel.
Clara Eggink schroomt niet de ideeën in een roman aan haar eigen opvattingen te toetsen, waardoor niet werkelijk meer sprake is van een intersubjectief en evenmin van een literair oordeel. Het meest in het oog springend is haar nimmer aflatend ageren tegen moderniteit en mode. Ze hekelt regelmatig ‘tegenwoordige’ opvattingen en gewoonten, die slecht afsteken tegen ‘vroeger’. Ondanks haar persoonlijke, liberale moraal weigert ze begrip op te brengen voor bij voorbeeld de literatuur van en over ‘nozems’ en ‘hippies’ (Jan Cremer, Simon Vinkenoog).
Twee boeken die in strikte zin buiten het literaire werk van Clara Eggink vallen, verdienen nog vermelding. In 1960 schreef ze, in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tinne. Deze buitengewoon rijke Haagse dames maakten halverwege de negentiende eeuw lange reizen door Afrika. Het boek geeft, aan de hand van bewaard gebleven brieven, een beeldende beschrijving van de wij ze waarop de ondernemende Alexandrine Tinne en haar moeder in de wereld stonden en zich verplaatsten. De opzet van Clara Eggink was het nogal hagiografische beeld dat eerdere biografen creëerden van met name Alexandrine Tinne, te corrigeren.
Even typerend voor Egginks weigering de zaken anders voor te stellen dan ze zich aan haar voordoen, is Leven met J.C. Bloem
| |
| |
(1977). Met deze dichter heeft ze zich ook na hun huwelijk altijd verbonden geweten, maar haar beschrijving van die verbondenheid is vrij van idealisering, met een open oog voor ieders gebreken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Clara Eggink, Schaduw en water. De vrije bladen, jrg. 11, schrift 3, maart 1934, GB. (2e druk, tevens herdruk van Het schiereiland: Het schiereiland. Den Haag 1941, A.A.M. Stols) |
Clara Eggink, Het schiereiland. Den Haag 1938, L.J.C. Boucher, GB. (2e druk, samen met Schaduw en water: Het schiereiland. Den Haag 1941, L.J.C. Boucher) |
Clara Eggink, De vrouw en de cormorant. Den Haag 1941 [= mei 1942], A.A.M. Stols, G. (Orpheus-reeks 5) |
Clara Eggink, Landinwaarts. Den Haag 1941, A.A.M. Stols, GB. |
John Donne, Poems. Selected from his Songs and Sonets, Elegies, Epithalamions, Verse Letters, Divine Poems [by Clara Eggink]. Amsterdam 1946, A.A. Balkema, Bl. |
Clara Eggink, ‘Jan Campert’. In: In memoriam Jan Campert. Overleden 12 januari 1943. Den Haag 1947, A.A.M. Stols, pp. 7-12, E. |
Kompas der Nederlandse letterkunde. Onder redactie van C. Eggink, J.C. Bloem, C.J. Kelk, Ed. Hoornik en Ad. Morriën. Amsterdam [1947], De Bezige Bij, Geschreven Schrijversportretten. |
Clara Eggink, Kleine grapjes over grote mensen. Anecdotes van schrijvers. Amsterdam [1953], Moussaults Uitgeverij, Anekdotes. |
Schrijversalmanak voor het jaar 1953. Samengesteld door Clara Eggink en G. Sötemann. Amsterdam z.j., C.P.J. van der Peet, Almanak. |
W. Wiesehahn, Marslied. Voor mannenkoor. Tekst van Clara Eggink. Amsterdam 1953, G. Alsbach & Co., G. |
Clara Eggink, De muze en de seizoenen. Een bloemlezing van verzen waarin de dichters de vier seizoenen bezingen, verdeeld in vier afdelingen en bevattende twee en vijftig verzen, dat is voor iedere week van het jaar één. [Amsterdam] 1953, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, Bl. |
Schrijversalmanak voor het jaar 1934. Samengesteld door Clara Eggink en G. Sötemann. Amsterdam z.j., C.P.J. van der Peet, Almanak. |
Clara Eggink, De rand van de horizon. Oude en nieuwe verzen. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, Boekvink, GB. (selectieve herdruk van de poëziebundels, vermeerderd met nieuwe gedichten) |
Marnix, Poëzie en proza. Gekozen en ingeleid door Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Landjuweel 1, Bl. |
J.B. Stalpaert van der Wiele, Poëzie. Gekozen en ingeleid door Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Landjuweel 2, Bl. |
P.C. Hooft, Poëzie. Gekozen en ingeleid door Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Landjuweel 3, Bl. |
| |
| |
H.K. Poot en J. van Broekhuizen, Poëzie. Gekozen en ingeleid door Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Landjuweel 4, Bl. |
J. van Effen, Proza. Gekozen en ingeleid door Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Landjuweel 5, Bl. |
S. Gorter, Proza. Gekozen en ingeleid door Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Landjuweel 6, Bl. |
Het week-end boek. Bevattende een verzameling gedichten tot lofprijzing van land en zee, tot vervloeking van burgers en boeven, in het ernstige, vermakelijke en amoureuze, enkele ware en verdichte geschiedenissen en veel nuttige en overbodige wenken met betrekking tot het juiste gebruik van zorgeloze dagen en weken. Verzameld en verzonnen door Clara Eggink en Guus Sötemann. Haarlem 1954, Tjeenk Willink, Almanak. |
W.Y. Bontekoe, Journaal. Uitgegeven naar de oorspronkelijke tekst met woordverklaringen door Clara Eggink. Haarlem 195 7, Tjeenk Willink, Tekstuitgave. |
Clara Eggink, De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tinne. Amsterdam 1960, Meulenhoff, Minerva Pocket 7, Biografie. |
Clara Eggink, Gewoon mensen, Amsterdam 1961, Meulenhoff, R. |
Clara Eggink, Een Rotterdams kind en andere ontmoetingen. Amsterdam 1962, Meulenhoff, VB. |
Jan Campert, Wie weet slaag ik in de dood. Een keuze uit zijn gedichten gemaakt door Remco Campert en ingeleid door Clara Eggink. Den Haag 1962, Bert Bakker/Daamen, Ooievaar 154, Bl. |
Clara Eggink, De tederheid die stilte is. Voorburg 1975, Bzztöh Theater, G. |
Clara Eggink, Leven met J.C. Bloem. Amsterdam 1977, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Memoires. |
Clara Eggink, In Afrika. Den Haag 1979, Leopold, VB. |
Clara Eggink, Kind. Den Haag 1980, Leopold Jeugdherinneringen. |
Clara Eggink, Verzen - vroeg en laat. Den Haag 1983, Nijgh & Van Ditmar, GB. (selectieve herdruk van de poëziebundels, vermeerderd met nieuwe gedichten) |
Vriendschap en verwijdering. J.C. Bloem, Clara Eggink, A.A.M. Stols. Brieffragmenten. [Samengesteld door C. van Dijk.] Oosterhesselen 1990, De Klencke Pers, Kwartetreeks 6, Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Algemeen Handelsblad, fotocopie NLMD zonder datum. (onder andere over Schaduw en water) |
M[enno] t[er] B[raak], [over Schaduw en water], In: Het Vaderland, 18-3-1934. |
E. Elias, Schaduw en water. In: Provinciale Groninger Courant, 31-3-1934. |
S[imon] V[estdijk], [over Schaduw en water], In: Groot Nederland, jrg. 34, nr. 3, maart 1936, p. 279. |
[Anoniem] [over Het schiereiland]. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12-8-1938. |
H.G. Hoekstra, Kroniek der poëzie. In: Den Gulden Winckel, jrg. 37, nr. 10, oktober 1938, pp. 7-8. (over Het schiereiland) |
E. du Perron, De poëzie van Clara Eggink. Menschelijke drama's in enkele strofen. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 16-12-1939. (over Schaduw en water en Het schiereiland) |
G.H. 's-Gravesande, Clara Eggink bekroond. In: Het Vaderland, 3-11-1940. (over Schaduw en water en Het schiereiland, naar aanleiding van de toekenning van de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs) |
A. Donker, Clara Eggink. In: A. Donker, Hannibal over den Helicon? Een nieuwe dichtergeneratie en haar werkelijkheid. Arnhem 1940, pp. 93-98. (over het romantische verlangen) |
Roel Houwink, Een veel belovende dichteres. In: De Nederlander, 3-1-1941. (over Het schiereiland en Schaduw en water) |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandsche letteren. In: De Gids, jrg. 105, nr. 4, april 1941, pp. 86-98. (onder andere over Het schiereiland) |
G.H. 's-Gravesande, [over Landinwaarts], In: Het Vaderland, 20-6-1942. |
Jan Derks, Een nieuw gezicht? In: De Tijd, 28-7-1942. (over Landinwaarts) |
B. Stroman, Clara Eggink richt haar koers landinwaarts. In: De Vrouw en haar Huis, jrg. 37, nr. 8, augustus 1942, pp. 315-316. (over Landinwaarts) |
Ed. Hoornik, Op zoek naar oases. Arcadië op de puinen. In: Algemeen Handelsblad, 5-9-1942. (over Landinwaarts) |
F.W. van Heerikhuizen, In het kielzog van de romantiek. Studies over nieuwe Nederlandse poëzie. Bussum 1948, pp. 17-19. (over ‘nieuwe zakelijkheid’ in de poëzie van Eggink) |
G.H. 's-Gravesande, Al pratende met... Clara Eggink. In: Het Boek van Nu, jrg. 4, nr. 4, december 1950, pp. 70-72. (interview) |
A. Marja, Symboliek van water en land. In: Haagsch Dagblad, 12-1-1955. (over De rand van de horizon) |
Jan Spierdijk, Verzen van zuiver gehalte. In: De Telegraaf, 23-4-1955. (over De rand van de horizon) |
C.J.E. Dinaux, Tussen de generaties. Verzamelde gedichten van Clara Eggink. In: Haarlems Dagblad, 5-11-1955. (over De rand van de horizon) |
V.E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza. Dl. 1, Amsterdam 1958, pp. 668-671. (over Schaduw en wateren Het schiereiland) |
A. Marja, Poëzie, huwelijken en Egypte. In: A. Marja, Buiten het boekje. Geschreven portretten van vrienden en vakgenoten. Amsterdam 19582, pp. 43-48. (Boekvink) (interview) |
Clare Lennart, Een wonderlijke levensloop. In: Elsevier, 31-12-1960. (over De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tinne) |
Ab Visser, Clara Eggink beschreef avontuurlijk leven van Haagse freule. In: De Telegraaf, 23-3-1961. (over De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tinne) |
J. Brummelkamp, De affaire Tinne. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, deel LXXVIII, nr. 4, 1961, pp. 353-358. (kritische aanvulling op De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tinne) |
D.G. Jongmans, Clara Eggink's visie op freule Tinne. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardijkskundig Genootschap, deel
|
| |
| |
LXXVIII, nr. 4, 1961, pp. 358-365. (kritische aanvulling op De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tinne) |
Jan Spierdijk, Gewoon mensen, knappe eerste roman van dichteres Clara Eggink. In: De Telegraaf, 11-11-1961. |
Beb Vuyk, De dames hanteren weer de pen. In: Vrij Nederland, 16-12-1961. (over Gewoon mensen) |
W. Wagener, Roman-debuut van een dichteres. In: Rotterdams Nieuwsblad, 6-1-1962. (over Gewoon mensen) |
Anne Wadman, Nog een roman van een dichteres. In: Leeuwarder Courant, 30-6-1962. (over Gewoon mensen) |
Marie Schmitz, Ontmoetingen van een Rotterdams kind. In. Nieuwe Rotterdamse Courant, 29-11-1962. (over Een Rotterdams kind en andere ontmoetingen) |
W. Wagener, Clara Eggink als legkaart. In: Rotterdams Nieuwsblad, 5-1-1963. (over Een Rotterdams kind en andere ontmoetingen) |
Anne Wadman, Twee knappe novellistes. In: Leeuwarder Courant, 25-1-1964. (onder andere over Een Rotterdams kind en andere ontmoetingen) |
Johan van der Woude, De dichteres Clara Eggink. In: Het Nieuwe Boek, jrg. 2, nr. 6, juni 1964, pp. 241-245. (overzichtsartikel) |
Helma Wolf-Catz, Clara Eggink: een vol leven, gewijd aan de literatuur. In: Amersfoortse Courant, 3-4-1971. (overzichtsartikel) |
Ruud Paauw, Clara Eggink 65 jaar. ‘Vele auteurs hebben weinig te zeggen.’ In: Leidsch Dagblad, 17-4-1971. (interview) |
Agnes de Haas, Clara Eggink, graag of niet. In: De Gelderlander, 4-1-1977. (interview) |
Anton Korteweg, [over Leven met J.C. Bloem]. In: Bzzlletin, jrg. 6, nr. 50, november 1977, pp. 58-61. [met reacties, pp. 62-63] |
Adriaan van der Veen, Betoverd door Jacques Bloem. In: NRC Handelsblad, 2-12-1977. (over Leven met J.C. Bloem) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-12-1977. (over Leven met J.C. Bloem) |
Maarten 't Hart, Leven met J.C. Bloem en zijn gedichten. Een nuchter boek met herinneringen. In. Vrij Nederland, 17 december 1977 (bijlage). (over Leven met J.C. Bloem) |
Alfred Kossmann, Gewoon Clara en Jacques. In: Het Vrije Volk, 14-1-1978. (over Leven met J.C. Bloem) |
Maarten 't Hart, Bloem en zijn nalatenschap. In: Het Vrije Volk, 21-1-1978. (aanvulling op het vorige stuk) |
Corina Engelbrecht, Clara Eggink: ‘Geluk, dat heb ik nooit gezocht.’ In: Corina Engelbrecht, Gezegd en geschreven. Den Haag 1979, pp. 37-45. (interview) |
Anneke Reitsma, Niemand kan meer ontdekken dan de rand van de horizon ... In: De Nieuwe Linie, 22-8-1979. (overzichtsartikel) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-2-1981. (over Kind) |
Katrien de Klein, ‘Ik ga de stroomen tegen.’ In: VPRO-gids, 16-4-1982. (interview) |
Aad Nuis, De Nederlandse poëzie als volkstuincomplex. In: Vrij Nederland, 29-10-1983. (over Verzen - vroeg en laat) |
44 Kritisch lit. lex.
februari 1992
|
|