| |
| |
| |
J.K. van Eerbeek
door Reyer Kraan
1. Biografie
J.K. van Eerbeek was het pseudoniem van de schrijver Meinart (Meindert) Boss. Hij werd op 22 juli 1898 te Zwolle geboren als tweede in een gezin van zes kinderen. Van Eerbeek groeide op in een eenvoudig gereformeerd milieu: de vader behoorde tot Abraham Kuypers ‘kleine luyden’ en bezat een bescheiden bakkerszaak. Aan dat milieu heeft de auteur zich moeizaam ontworsteld, al is hij er zich levenslang mee verbonden blijven voelen.
Van Eerbeek doorliep de mulo en de normaalschool. De onderwijzersakte verwierf hij in 1917. Meteen daarna besloot hij zich vrijwillig te melden voor de militaire dienst. Die beslissing zou zijn verdere levensloop bepalen. In het leger werd zijn gezondheid geknakt: hij liep er een ernstige longaandoening op, kuurde tweemaal langdurig in een sanatorium, maar bleef fysiek gehandicapt. Sociaal isolement was het gevolg. Weliswaar viel hij als onderwijzer her en der korte tijd in, maar een vaste aanstelling kreeg hij nergens. Pas in 1928 werd hij vast benoemd in een parttime functie (zes uur per week) bij het Huis van Bewaring te Zwolle.
Gedurende de moeilijke jaren tussen 1920 en 1930, zijn ‘worstelperiode’, heeft Van Eerbeek zich veel moeite gegeven zijn literair talent te ontplooien. Begonnen met korte schetsen - veelal gepubliceerd in het weekblad De Spiegel onder het pseudoniem M. van Kempen - werkte hij later aan verhalen van grotere omvang en maakte hij een opzet voor zijn eerste roman. Proeven van dit grotere werk verschenen in het literaire maandblad Opwaartsche Wegen.
| |
| |
Van Eerbeek debuteerde in 1930 met de bundel Verhalen en produceerde vervolgens in hoog tempo een zestal romans. Om nieuwe inspiratie op te doen voor zijn werk en een milder klimaat te zoeken voor zijn zwakke gezondheid vestigde hij zich gedurende een halfjaar in Zuid-Frankrijk (najaar 1936 tot voorjaar 1937). Kort nadat hij in Nederland was teruggekeerd, brak zijn oude kwaal echter weer in alle hevigheid door. Ditmaal met fataal gevolg: op 5 november 1937 overleed de schrijver in zijn geboortestad, nog geen veertig jaar oud.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap / Thematiek
J.K. van Eerbeek was de talentvolste en origineelste prozaïst binnen de kring van protestantse dichters en schrijvers die zich tussen de beide wereldoorlogen had gegroepeerd rondom het tijdschrift Opwaartsche Wegen. In 1938 verdeelt G. Kamphuis in een uitvoerig essay de zeven in boekvorm verschenen publicaties van Van Eerbeek in twee categorieën: het beeldend-verhalende en het psychologisch-problematische werk. Hoewel er het een en ander op die tweedeling af te dingen valt, houden we deze aan voor een globaal overzicht van Van Eerbeeks werk. Tot de eerste categorie behoort de bundel Verhalen (1930), waarmee Van Eerbeek debuteerde: voor deze verhalen stonden verschillende burgers van Nijstad (= Zwolle) model, onder wie zijn energieke, rechtlijnige vader. Tot deze categorie behoren ook zijn succesvolle roman Strooschippers (1934; in 1938 al een zevende druk), over de binnenvaart omstreeks de eeuwwisseling, en het veelgelezen Beumer en Co (1937), dat de lotgevallen van een ploeterende verhuizer-stoffeerder beschrijft. De roman inspireerde Achterberg tot het gelijknamige gedicht, dat werd opgenomen in de bundel Eiland der ziel (1939). Tenslotte vallen in deze categorie twee postuum verschenen romans: Asuncion, het Spaansche Sprotje (1938), een soort kroniek van het verblijf van de ikverteller aan de Franse zuidkust, en De doeve (1938), verhalen over een jongen uit een Zwolse achterbuurt.
Slechts twee romans behoren tot de tweede categorie: Lichting '18 (1932) en Gesloten grenzen (1935). De eerste roman kan getypeerd worden als een aanklacht van een generatie tegen de ontreddering en de demoralisering die de Eerste Wereldoorlog heeft veroorzaakt. Ook Gesloten grenzen biedt een tijdsbeeld: de crisisjaren met hun voortdurende dreiging van ontslag en werkloosheid zijn bepalend voor het leven van de hoofdpersoon.
| |
Thematiek
Hoewel er in Van Eerbeeks werk een meer volkse en een meer intellectuele lijn te onderscheiden vallen, is zijn thematiek heel constant. Centraal daarin staan de vragen: hoe blijft het individu trouw aan zichzelf? Hoe bewaart de individuele mens
| |
| |
zijn integriteit tegenover opvattingen en gewoonten van zijn omgeving, tegenover eisen en voorschriften van autoriteiten en instituties? Zich onderscheiden of zich aanpassen, meedoen of buitenspel staan, ondergaan of overeind blijven? Van Eerbeeks verhaalfiguren bevinden zich steeds in het spanningsveld tussen opstand en resignatie, afkeer en solidariteit, zoekend naar hun uiterste grens.
Zij zijn worstelaars, geen revolutionairen: de strijd wordt uitgevochten in hun innerlijk, niet op de barricade. Dat innerlijke gevecht wordt geleverd in eenzaamheid, een ander belangrijk thema in Van Eerbeeks werk. De hoofdpersonen van Lichting '18 en Gesloten grenzen leven in minimale familierelaties - beiden zijn wees - en leiden een eenzaam kamerbestaan (ziekenbarak, gevangeniscel): ook op die manier worden ze door de schrijver volledig op zichzelf teruggeworpen.
In die situatie van eenzaam vorsen, indringend boren in het eigen innerlijk, krijgt de thematiek een religieuze dimensie door de vraag of het geloof betekenis heeft voor de keuzes die iemand maakt, en zo ja, welke. Ook in dit opzicht worden de verhaalfiguren gedwongen tot volstrekte eerlijkheid. Zij hebben niets aan kreten, leuzen of clichés. Met een haarfijn gevoel voor waarde en waarheid van ‘vrome’ woorden laat de auteur zijn personages zoeken naar een ‘nieuwe waarheid’, een eigentijdse en waarachtig doorleefde geloofsovertuiging.
In Asuncion lijkt de spanning tussen trouw aan zichzelf en verbondenheid met de ander zich op te lossen in een keus voor de naastenliefde. Maar in de novelle ‘De gast’ (opgenomen in Pontus en de dieren), die Van Eerbeek kort voor zijn dood schreef, komt het thema vanaf de eerste alinea onverkort naar voren: ‘De ontdekking die ik deed, was deze: dat ik, die steeds trouw aan anderen was, ontrouw aan mijzelven was. Niemand had mij ooit eenig verraad kunnen verwijten, maar ik had mijzelven elke dag duizend malen verraden’ (p. 41). Het thema beheerst zijn hele oeuvre.
| |
Stijl
Van Eerbeek was een typische verteller. Zijn kracht lag in het neerzetten van een situatie, het typeren van menselijk gedrag, het formuleren van heldere, flitsende dialogen, soms in Zwols dialect. Daarnaast is zijn stijl tot op zekere hoogte beïnvloed
| |
| |
door expressionisme en Nieuwe Zakelijkheid, zoals te zien is aan de vele korte, afgebeten, veelal enkelvoudige zinnen. Wanneer zijn personages in hevige tweestrijd verkeren, is zijn stijl soms ‘stroef en stronkig’ (Anthonie Donker), ‘moeizaam’, ‘verzwijgend’ of ‘strompelend’ (Menno ter Braak). Maar de critici die zo oordelen, onderstrepen tegelijk dat de hortende, stotende gang van dit proza zeer beeldend kan werken.
Van Eerbeeks stijl kent echter ook de lyrische vervoering. De existentiële natuurbeleving van zijn personages levert fraaie poëtische passages op, origineel van beeldspraak en plastiek. Maar het is alsof hem dit zijns ondanks overkwam: een ‘aestheet’ wilde hij beslist niet zijn.
| |
Techniek
In Van Eerbeeks beste romans en verhalen zijn de uiterlijke gebeurtenissen van ondergeschikt belang. Het voornaamste is hoe iemand reageert op wat er gebeurt en verwerkt wat hem overkomt. Die indruk wordt versterkt door Van Eerbeeks techniek. Niet de intrige of de compositie krijgt alle aandacht, maar de innerlijke ontwikkeling van de personages. Daarbij schuiven uiterlijke en innerlijke werkelijkheid, de geziene en de verbeelde, vaak door elkaar heen. Ook wijsgerige bespiegeling en psychologische analyse zijn veelvuldig met het verhaal verweven.
Zijn techniek vertoont overeenkomst met de montage van een film: een reeks losse shots, waarin actuele beelden en flashbacks elkaar afwisselen. Zelf noemde hij Lichting '18 een ‘episodenroman’, daarmee aangevend dat het accent meer valt op de na elkaar geplaatste fragmenten dan op de samenhang van het geheel. Die karakteristiek is op zijn meeste werk van toepassing. Als om zichzelf te dwingen tot een hechte(re) structuur, kiest Van Eerbeek meermalen voor een chronologisch schema. Lichting '18 en Gesloten grenzen kennen allebei een tweedeling: de periode tijdens en na de oorlog, voor en na de gevangenschap. Beumer en Co volgt in zijn structuur de chronologie van negen opeenvolgende dagen. Maar in elk van deze gevallen is de (impulsieve) natuur sterker gebleken dan de leer. Het voor Van Eerbeek karakteristieke resultaat is: een zekere vormloosheid en onevenwichtigheid naast een grote suggestiviteit en originaliteit.
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Al koos Van Eerbeek voor een ontraditioneel experimenteren met stof en stijl, zijn thematiek is er niet door beïnvloed. Van meet af aan heeft zijn werk een sterk sociale inslag. Zijn verhaalfiguren zijn zonder uitzondering mensen die maatschappelijk klem zitten. Dat zijn respectievelijk een ploeterende bakker (Verhalen en Burgers van Nijstad), een vertwijfelde militair (Lichting '18), een mystieke schipper (Strooschippers), een frauderende kantoorbediende (Gesloten grenzen), een overwerkte middenstander (Beumer en Co), een aan lager wal geraakte ‘kleindochter van Alva’ (Asuncion) en een achterbuurtjochie (De doeve). Kleine levens van kleine mensen, die echter meestal beheerst worden door hevige innerlijke conflicten. Luchtiger en zwaarder werk wisselen elkaar af bij de auteur, maar in essentie was de complete Van Eerbeek al in zijn debuut aanwezig.
| |
Relatie leven/werk
Weinig werk van Van Eerbeek is naar het uiterlijke gebeuren autobiografisch. Eigenlijk alleen in Lichting '18 en Asuncion beschrijft de auteur een bepaalde periode uit zijn eigen leven. In het eerste geval zijn het vooral de afschuwelijke ervaringen in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog die hij van zich heeft afgeschreven. In het tweede geval laat de ikverteller op veel lichtere toon de lezer delen in de nieuwe wereld die voor hem opengaat aan de Côte d'Azur.
De schrijver identificeert zich overigens heel sterk met zijn personages. Hij doet dit echter zonder zijn persoonlijke problematiek in hen te projecteren. De vraag bijvoorbeeld naar het ‘waarom’ van het lijden, die hem intens bezighield in verband met zijn geruïneerde gezondheid, is nergens het levensprobleem van een van zijn hoofdpersonen. Maar wel worden al zijn personages gedwongen tot een pijnlijk nauwkeurig zelfonderzoek, om op basis daarvan in hun levenspraktijk iets te realiseren van de ethische grondwaarden die hun zijn aangereikt vanuit de traditie. Ook in hun genadeloos vorsen en zoeken naar het essentieel menselijke, de kern van het bestaan, ontdaan van al het bijkomstige en conventionele, zijn zij onmiskenbaar afsplitsingen van de auteur.
| |
Visie op de wereld
Van Eerbeek had geen vrolijke kijk op de wereld. Veel van wat hij hartstochtelijk observerend waarnam, ervoer hij als raadsel- | |
| |
achtig, onrechtvaardig, hypocriet. Maar hij bleef zoeken en was rusteloos bezig het leven in alle richtingen te doorvorsen om vooral geen spoor te missen, dat hem zou kunnen leiden tot hèt Leven (aards en hemels). Want hij was evenzeer een gelukzoeker, ook al heeft hij vanwege zijn ziekte de verantwoordelijkheid voor een partner en een gezin nooit aangedurfd. En ondanks zijn zwaarwichtige inslag wist hij ook te relativeren en het menselijk bedrijf met milde humor te bezien.
Vooral het godsdienstige milieu waarin hij groot werd, heeft hem veel frustratie bezorgd. De in die kring beleden ‘antithese’ - de onverzoenlijke tegenstelling tussen gelovigen en nietgelovigen - verwierp hij hartgrondig, net als het pretentieus opkomen voor ‘Gods eer’ (Lichting '18). Maar hij gaf het geloof niet prijs, al noemde hij het handelen ernaar ‘een verdomd vuil karwei, dat ik met de tanden op elkaar opknap’ (Jaarboek Overijssel, p. 52). Hij bleef echter vasthouden aan naastenliefde en onbaatzuchtig handelen als wegwijzers naar een betere toekomst, die hij duidde in christelijk perspectief.
| |
Kunstopvatting
Ook in Van Eerbeeks kunstopvatting is integriteit het sleutelwoord. Hij wenste geen concessies te doen aan het publiek, noch aan zichzelf. Daarbij heeft hij zijn godsdienstig milieu stellig als een handicap ervaren. In een onuitgegeven fragment merkt hij hierover op: ‘Als men romans wil schrijven, moet men niet als Calvinist op de wereld gekomen zijn. [...] Het [Calvinisme] vraagt onderwerping aan de Schrift; het ontkent dat de schrijver het recht van in-Frage-Stellung heeft.’
Van Eerbeek wil, los van traditie en conventie, experimenteren met vorm èn inhoud. Heel typerend hiervoor is dat hij in zijn debuutbundel een jongeman gefascineerd het bijbelverhaal laat overdenken waarin Mozes, tegen Gods bevel in, op de rots slaat. ‘Water kwam er. Daar heb ik zoo lang over gedacht wat dat beteekent, dat er toch water kwam. God gaat soms voor talent opzij’ (Verhalen, p. 224).
Vanuit die overtuiging heeft Van Eerbeek geëxperimenteerd. Dat experiment is bij hem geen modieus oplaten van proefballonnen, maar een intensief zoeken naar veranderd levensinzicht, bewustzijnsvernieuwing, naar perfectie. Daarbij is de
| |
| |
kunstenaar meer profeet dan artiest; hij is primair waarheidszoeker. Van Eerbeek was er vast van overtuigd dat de profetisch bezielde kunstenaar, die integer en authentiek te werk gaat, inderdaad op een ‘nieuwe waarheid’ stuit.
| |
Traditie / Verwantschap
Van Eerbeek heeft zijn plaats binnen de traditie van een verzuilde literatuur. Lang voor de Eerste Wereldoorlog richtten protestanten en rooms-katholieken voor het eerst eigen literaire tijdschriften op. Tussen de beide wereldoorlogen zetten zij die traditie voort. Voor de protestants-christelijke auteurs was in die periode het maandblad Opwaartsche Wegen (1923-1940) de voornaamste periodiek. Dichters en prozaïsten verenigden zich in de Christelijke Auteurskring (1929-1941). Van Eerbeek was lid, maar heeft de bijeenkomsten en conferenties van die auteurskring nooit bijgewoond. Hij publiceerde schetsen en fragmenten in Opwaartsche Wegen, maar toonde zich niet geïnteresseerd in de literair-theoretische discussies die in het blad gevoerd werden. Toch heeft hij, door zijn eigenzinnig en volhardend bezig zijn met literatuur, pionierswerk verricht in de groep.
Verwantschap vertoont Van Eerbeek met de niet-verzuilde letterkunde van zijn tijd. Er is overeenkomst met Nijhoff in het hyperkritisch zelfbewustzijn, in de grillige gespletenheid van aards en hemels. Maar het meest wezenlijk is de overeenkomst met de groep rondom Forum. Het is dan ook geen toeval dat Van Eerbeek juist daar waardering vond. Geheel in de geest van Forum verwerpt hij de objectieve en esthetische waardebepaling van de literatuur. In de lijn van Forum propageert hij het strijdbaar denken, zoekt hij de ‘vent’ en ontmaskert hij schijnwaarden. Op zijn manier is Van Eerbeek in zijn beste werk op zoek naar de ‘honnête homme’, de levende, niet-verstarde, rusteloos zoekende mens.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Het is opvallend dat Van Eerbeeks werk vanaf het begin in de ‘neutrale’ pers zeer welwillend werd ontvangen, maar in eigen kring nauwelijks werd opgemerkt. Henri Borel bijvoorbeeld noemde Van Eerbeek bij zijn debuut ‘een onzer allerbeste schrijvers, al is hij tot nu toe in de officiëele heidensche literatuur vrijwel onbekend’. Maar de bundel Verhalen werd vrijwel niet verkocht en ook de heruitgave onder de titel Burgers van Nijstad bleef in het magazijn van de uitgever liggen.
| |
| |
Zo ging het ook met Lichting '18: lof van Borel in Het Vaderland en van Anthonie Donker in Critisch Bulletin, maar geen weerklank bij het eigen publiek. Zijn beste roman, Gesloten grenzen, werd gewaardeerd door Marsman en vooral door Ter Braak. Het boek beleefde echter nimmer een herdruk.
In eigen kring oogstte Van Eerbeek alleen succes met Strooschippers en Beumer en Co, luchtige, volkse romans, passend binnen de populaire Nobelreeks van uitgeverij Callenbach. De miskenning van zijn beste werk heeft hem ernstig teleurgesteld. De waardering buiten eigen de kring heeft voor hem niet kunnen compenseren dat zijn diepste bedoelingen juist in de groep waarvoor hij primair schreef, niet werden onderkend.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
J.K. van Eerbeek, Verhalen. Kampen 1930, J.H. Kok, VB. (de onverkochte restanten van de eerste druk zijn, voorzien van een nieuw schutblad en een nieuw omslag, in 1938 op de markt gebracht onder de titel Burgers van Nijstad) |
J.K. van Eerbeek, De jongensjaren van Egbert de Wilde. Kampen 1930, J.H. Kok, JB. |
J.K. van Eerbeek, Lichting '18. Kampen 1932, J.H. Kok, R. |
J.K. van Eerbeek, Strooschippers. Nijkerk 1934, G.F. Callenbach, Nobelreeks, R. |
J.K. van Eerbeek, Gesloten grenzen. Amsterdam 1935, Holland, R. |
J.K. van Eerbeek, Beumer en Co. Nijkerk 1937, G.F. Callenbach, Nobelreeks, R. |
J.K. van Eerbeek, Asuncion, het Spaansche Sprotje. Kampen 1938, J.H. Kok, R. |
J.K. van Eerbeek, De doeve. 's-Gravenhage 1938, D.A. Daamen, R. |
J.K. van Eerbeek, Pontus en de dieren en ander proza. Uitgezocht en van een inleidende notitie voorzien door G. Kamphuis. 's-Gravenhage 1942, D.A. Daamen, Bl. |
J.K. van Eerbeek, Een keuze uit zijn werk. Samengesteld en ingeleid door C. Bregman. Kampen 1979, J.H. Kok, Cahiers voor christelijke literatuur, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Een uitgebreide bibliografie van de publicaties tot 1938 over het werk van J.K. van Eerbeek is opgenomen in: B. van Noort, De letterkundige inleinding. Kampen z.j. [1938], pp. 82-84.
Henri Borel, Een bundel verhalen uit domineesland. In: Het Vaderland, 13-9-1931. (over Verhalen) |
Henri Borel, [over Lichting '18]. In: Het Vaderland, 4-9-1932. Anthonie Donker, [over Lichting '18]. In: De Stem-Critisch Bulletin, jrg. 12, 1932, p. 1281. |
J. Haantjes, Van Eerbeek's eerste roman. In: Opwaartsche Wegen, jrg. 10, 1933, pp. 261-264. (over Lichting '18) |
G. Kamphuis, Gesloten grenzen. In: Het Korenland, jrg. 13, 1936, pp. 192-196. |
C. Rijnsdorp, Een dramatisch moralist. In: Opwaartsche Wegen, jrg. 14, nr. 1, 1936, pp. 37-40. |
W.A.P. Smit, [over Gesloten grenzen], In: De Werkplaats, jrg. 1, 1936, pp. 135-138. |
Menno ter Braak, J.K van Eerbeek. In: Het VaderlandHet Vaderland, 6-11-1937. (beschouwing bij Van Eerbeeks dood) |
Roel Houwink, Bij den dood van J.K van Eerbeek. In: Opwaartsche Wegen, jrg. 15, 1937-1938, pp. 327-330. (over Van Eerbeeks beteke nis voor de protestants-christelijke letterkunde) |
J.K. van Eerbeek 22 Juli 1898 - 5 November 1937. 's-Gravenhage [1938]. (bundeling van korte beschouwingen van Van Eerbeek, van in memoriams, herinneringen en kritische beschouwingen, waaronder: K Heeroma, Ter nagedachtenis, pp. 17-20) |
G. Kamphuis, Over het werk van J.K van Eerbeek. In: Opwaartsche Wegen, jrg. 16, 1938-1939, pp. 262-283. (over het complete oeuvre) |
J.A. Rispens, Richtingen en figuren in de Nederlandse letterkunde na 1880. Kampen z.j. [1938], pp. 390-391. (visie op het totale werk) |
K.H. Heeroma, Van Eerbeeks laatste romans. In: Elckerlijc, jrg. 3, nr. 10, januari 1939. (over Asuncion en De doeve) |
G. Kamphuis, Inleidende notitie. In: J.K van Eerbeek, Pontus en de dieren en ander proza. 's-Gravenhage 1942, pp. 5-11. |
H.J. van Boekhoven, Cirkels om J.K van Eerbeek. In: Ontmoeting, jrg. 1, 1946-1947, pp. 330-342 (over eenzaamheid als centraal thema bij Van Eerbeek) |
Menno ter Braak, De Christelijke Roman. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 6. Amsterdam 1950, pp. 204-209. (over Gesloten grenzen) |
G.E. Mulder, Perspectieven in het werk van J.K van Eerbeek. In: Ontmoeting, jrg. 8, 1954-1955, pp. 196-207 (over de relatie individu-gemeenschap in het werk van Van Eerbeek) |
J. Vos, De schrijver J.K van Eerbeek en de mens Meindert Boss. In: Overijssel. Jaarboek voor cultuur en historie 1958. Zwolle 1958, pp. 52-65. |
W.J. Simons, Het talent van J.K van Eerbeek. In: Trouw, 24-11-1962. (een terugblik op Van Eerbeeks betekenis, 25 jaar na zijn dood) |
R.G.K Kraan, Doorbroken grenzen (I, II). In: Ad Fontes. Cultureel maandblad voor het christelijk onderwijs, jrg. 14, nr. 4-5, januari-februari 1967. (samenvattende beschouwing over leven en werk van Van Eerbeek) |
R.G.K Kraan, J.K van Eerbeek. In: Uitgelezen 2. Den Haag 1975, pp. 15-22. (over Strooschiftpers, Gesloten grenzen en Beumer en Co) |
C. Bregman, Inleiding. In: J.K van Eerbeek, Een keuze uit zijn werk. Kampen 1979, pp. 5-17. |
| |
| |
Igor Cornelissen, Het woord. In: Vrij Nederland, 21-12-1985. (over leven en betekenis van Van Eerbeek) |
Igor Cornelissen, ‘Borgtochtelijk lijden’. Het korte leven van J.K. van Eerbeek. Utrecht 1986. (biografische aantekeningen) |
P.J. Vergunst, J.K. van Eerbeek tussen de Jong-Protestanten. In: Woordwerk, jrg. 4, nr. 13, juni 1986, pp. 7-15. (een poging tot situering van Van Eerbeek binnen de kring van Opwaartsche Wegen) |
Hans Werkman, ‘God, uw steenen zijn koud.’ J.K van Eerbeek en zijn zuster. In: Hans Werkman, Gerommel van Büch tot Bommel. Kampen 1989, pp. 116-123. (interview met Rebecca Boss, zuster van Van Eerbeek) |
67 Kritisch lit. lex.
november 1997
|
|