| |
| |
| |
Frederik van Eeden
door Lucien Custers
1. Biografie
Frederik Willem (roepnaam Frée of Kees) van Eeden werd op 3 april 1860 te Haarlem geboren. Zijn vader, Frederik Willem senior, was oorspronkelijk bloemkweker, maar had grote belangstelling voor de wetenschap. Hij kreeg naam als botanicus en werd de eerste directeur van het Koloniaal Museum in Haarlem (een van de voorlopers van het Koninklijk Instituut voor de Tropen). Van Eedens moeder, Neeltje van Warmelo, stamde uit een familie van Nederlands-hervormde dominees. Van Eeden had een oudere broer, Johan.
Na de lagere school ging Van Eeden in 1872 in zijn geboortestad naar de hbs. Een overstap in 1874 naar de Latijnse school mislukte, mede als gevolg van een ernstige oogkwaal, die een kuur in Engeland noodzakelijk maakte. In 1876 kreeg hij een vriendschappelijke relatie met Henriëtte Ortt, die voor hem uitgroeide tot een jeugdliefde. In 1879 maakte zij aan de vriendschap een einde.
Nadat Van Eeden in 1877 gezakt was voor het staatsexamen, lukte in 1878 een tweede poging wel en kon hij beginnen aan een studie medicijnen aan de Amsterdamse Gemeente-universiteit. Vanaf 1879 publiceerde hij onder de schuilnaam Varius in de Studentenalmanak van het Amsterdamsch Studentencorps. Hij bekleedde nog een aantal andere functies in het studentenleven en werd ten slotte in 1882 rector van het corps.
In 1881 was hij een van de oprichters van het letterkundig genootschap Flanor, een vereniging die leden met een artistieke belangstelling de gelegenheid bood om van gedachten te wisselen over literatuur, kunst en toneel. In 1885 werd hij redacteur
| |
| |
van het tijdschrift De Nieuwe Gids, samen met Willem Kloos, Frank van der Goes, Willem Paap en Albert Verwey. Ook publiceerde hij in dat jaar onder het pseudoniem Cornelis Paradijs de bundel Grassprietjes of liederen op het gebied van deugd, godsvrucht en vaderland, een verzameling parodieën op het werk van de populaire dichters van de vorige generatie. Eveneens in 1885 slaagde hij voor zijn artsexamen. Om onderzoek te doen voor zijn proefschrift verbleef hij een tijdlang in Parijs, waar hij colleges volgde bij de bekende arts Charcot en kennismaakte met de wetenschappelijke en therapeutische toepassing van hypnose en suggestie.
Op 15 april 1886 trouwde Van Eeden met Martha van Vloten, dochter van de publicist en letterkundige Johannes van Vloten. Uit dit huwelijk werden twee zonen geboren, in 1887 Hans en in 1889 Paul. Van Eeden vestigde zich als huisarts te Bussum en op 8 juli 1886 promoveerde hij op een proefschrift over kunstmatige voeding bij tbc-patiënten. In het daaropvolgende jaar begon hij samen met Albert Willem van Renterghem een kliniek voor psychiatrische behandelingen in Amsterdam, waaraan hij tot 1893 verbonden zou blijven. Rond 1890 verslechterden de verhoudingen binnen de Nieuwe Gids-redactie, met als dieptepunt het moment waarop Van Eeden in 1892 onder het pseudoniem Lieven Nijland een zelfkritiek naar het tijdschrift zond in een poging te achterhalen hoe de andere redactieleden over hem dachten. Toen Willem Kloos in 1894 de zeggenschap over het tijdschrift naar zich toe trok, verhinderde Van Eeden een poging van Verwey en Van der Goes om het tijdschrift te redden.
Omstreeks 1887 raakte Van Eeden in een depressie en enkele jaren lang publiceerde hij nauwelijks letterkundig werk. Vanaf 1890 kwam er echter weer een stroom van nieuwe publicaties op gang. Een van de oorzaken van deze hernieuwde werklust was de buitenechtelijke relatie die hij in 1889 was begonnen met Betsy van Hoogstraten - van Hoytema. Ook werd hij steeds actiever op maatschappelijk en politiek gebied, waarbij hij zich inzette voor economische en sociale hervormingen. In 1898 stichtte hij op het landgoed Cruysbergen te Bussum de coöperatieve landbouwonderneming Walden. In 1901 was hij de
| |
| |
oprichter van de Vereniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit. Ook was hij in 1903 betrokken bij de spoorwegstaking; om de ontslagen stakers te steunen richtte hij de maatschappij De Eendracht op. Al deze ondernemingen zouden uitlopen op een financieel debacle. Vanaf 1908 probeerde hij met zijn sociale ideeën voet aan de grond te krijgen in de Verenigde Staten.
In 1907 scheidde Van Eeden van Martha van Vloten en trouwde hij met Truida Everts, met wie hij al vanaf 1901 een relatie had. Ook uit dit tweede huwelijk werden twee zonen geboren, Hugo in 1909 en Evert in 1910. Een zware slag kreeg hij te verwerken toen in 1913 zijn zoon Paul overleed aan tuberculose.
Van 1915 tot 1922 was Van Eeden redacteur van het weekblad De Amsterdammer. Rond de Eerste Wereldoorlog was hij betrokken bij een aantal bewegingen die tot doel hadden de wereldvrede te herstellen en bij te dragen aan het ontstaan van een betere samenleving; de belangrijkste hiervan was het Internationaal Instituut voor Wijsbegeerte, opgericht in 1917. Ook op een praktischer niveau was hij in deze jaren politiek en maatschappelijk actief. Hij was in 1916 betrokken bij plannen voor een geheim vredesoverleg tussen Duitsland, Frankrijk en Engeland. Hoewel deze plannen serieus waren en hij zelfs een ontmoeting had met de Engelse premier Lloyd George, leidden ze niet tot concrete resultaten. In 1917 en 1918 stelde hij zich tevergeefs namens de Algemeene Staatspartij kandidaat voor de Tweede Kamer. Hoewel zijn plannen en ondernemingen uit de laatste periode van zijn leven zeker achteraf maar moeilijk serieus genomen kunnen worden, genoot Van Eeden nog steeds een grote bekendheid en toen hij zich in 1922 na een lange periode van voorbereiding en twijfel bekeerde tot het katholicisme, zorgde dat voor veel opschudding.
Na 1920 kreeg Van Eeden in toenemende mate last van geestelijke verwardheid, mogelijk het gevolg van de ziekte van Binswanger. Hierdoor was hij steeds minder tot werken in staat. Op 16 juni 1932 overleed hij op Walden.
Van zijn werk verschenen talloze vertalingen. In 1982 werd zijn roman Van de koele meren des doods verfilmd door Nouschka van Brakel.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Dichter, auteur van romans en talloze toneelstukken, literair criticus, kunstcriticus, essayist, filosoof, arts en een van de grondleggers van de psychiatrie in Nederland, hypnotiseur, spiritist, boer, maatschappijhervormer, journalist, politicus, stakingsleider, taalhervormer: zonder enige twijfel is Frederik van Eeden te midden van zijn generatiegenoten de veelzijdigste geweest En tegelijkertijd was hij een van de meest omstreden persoonlijkheden van zijn tijd. Hij had een grote schare bewonderaars, die hem niet zelden verafgoodden, en daarnaast werd hij verguisd of zelfs gehaat door zijn vele critici.
Die zo volstrekt verdeelde oordelen zijn zeker voor een deel het gevolg geweest van zijn uitermate complexe karakter. Twee van zijn biografen, Albert Verwey en Jan Fontijn, gebruikten om hem te typeren het woord ‘tweespalt’, waarmee ze de gespletenheid die Van Eeden tentoonspreidde tot zijn wezenskenmerk maakten. In zijn leven en - omdat hij bij het schrijven heel vaak autobiografische elementen gebruikte - daardoor ook in zijn werk is sprake van een voortdurende spanning en wisseling tussen trots en deemoed, zelfverheerlijking en schuldgevoel, het verlangen naar succes en ascese, koele wetenschappelijke analyse en vergeestelijking. Het gevolg is dat een eenduidige beschrijving van zijn persoonlijkheid en zijn enorme oeuvre vrijwel onmogelijk is, tenzij men inderdaad de tweespalt als allesbepalend kenmerk neemt.
| |
Verwantschap
In de literatuurgeschiedenis wordt Van Eeden tot de Tachtigers gerekend. Dat klopt in zoverre dat de Tachtigers zijn generatiegenoten waren, dat hij gedurende enige tijd met een aantal van hen bevriend was, met sommigen van hen deel uitmaakte van het literaire gezelschap Flanor en later zitting had in de redactie van De Nieuwe Gids, het tijdschrift waarin zij publiceerden. Van Eeden had met de Tachtigers een sterk ontwikkeld natuurgevoel gemeen, dat in zijn werk nadrukkelijk tot uiting kwam, en hij deelde hun bewondering voor Shelley. Ook had hij net als zij een afkeer van het werk van de aan hen voorafgaande generatie van de dominee-dichters, een afkeer die zou leiden tot de in de bundel Grassprietjes (1885) verzamelde parodieën.
| |
| |
Maar in feite waren de verschillen tussen Van Eeden enerzijds en de belangrijkste vertegenwoordigers van de Beweging van Tachtig anderzijds al vanaf het begin groter dan de overeenkomsten. Van Eedens vroege gedichten zijn niet als die van bijvoorbeeld Willem Kloos uitingen van hartstocht, maar worden in de eerste plaats gekenmerkt door een melancholische grondtoon. Bij Van Eeden ontbreken hoogmoed en individualisme - kenmerkende elementen van het werk van de Tachtigers - weliswaar niet, maar altijd gaan die bij hem gepaard met tegenovergestelde gevoelens als zondebesef en twijfel. Slechts zelden kiest Van Eeden in zijn jeugdpoëzie voor de sonnetvorm, waarvoor zijn revolutionaire generatiegenoten zo'n voorkeur hadden en vanaf het begin legt hij in zijn werk meer nadruk op de ethische boodschap dan op de esthetiek.
Niet alleen in zijn werk, ook als persoonlijkheid viel Van Eeden in het gezelschap van de Tachtigers uit de toon. Als Haarlemmer miste hij de Amsterdamse achtergrond die Willem Kloos, Albert Verwey, Frank van der Goes en Lodewijk van Deyssel met elkaar gemeen hadden. Ook de onmaatschappelijkheid en het bohemienbestaan vol alcoholische uitspattingen van een aantal van hen waren hem vreemd. Dat zij hem toch accepteerden, had onder meer te maken met zijn organisatorische capaciteiten, zijn gewoonte om in praktische zaken rond De Nieuwe Gids het voortouw te nemen en zijn ontegenzeggelijk uitstekende vermogen om nieuwe artistieke ontwikkelingen naar waarde te schatten. Dat vermogen beperkte zich niet alleen tot de literatuur, maar strekte zich bijvoorbeeld ook uit tot de schilderkunst; zo was hij de eerste die in Nederland waarderend schreef over Vincent van Gogh.
| |
Thematiek
De eerste aflevering van De Nieuwe Gids, die verscheen op 1 oktober 1885, opende met de eerste vier hoofdstukken van Van Eedens De kleine Johannes, dat in 1887 ook in boekvorm zou verschijnen en zijn bekendste en populairste werk zou worden. In dit verhaal kijkt Van Eeden in de vorm van een allegorisch sprookje terug op zijn eigen ontwikkeling en de levensvragen waarmee hij in zijn jeugd had geworsteld. De titelheld Johannes wordt op zijn weg van kind naar volwassene geconfronteerd met een aantal personages die bepaalde levensfasen of
| |
| |
levenshoudingen symboliseren: de elf Windekind vertegenwoordigt de jeugdige fantasie en het onbekommerd verlangen naar schoonheid, het meisje Robinetta de onduikende jeugdliefde, Pluizer en dokter Cijfer het kille rationalisme en positivisme. Daarnaast spelen Wistik, de personificatie van de eeuwige menselijke drang naar kennis, en Hein de Dood een belangrijke rol. Aan het einde van het boek verschijnt een christusachtige gestalte, de ‘Ongenoemde’, ten tonele, die Johannes vraagt een keuze te maken: volgt hij Windekind en de Dood, of volgt hij hem en kiest hij voor ‘de mensheid en haar weedom’. Johannes kiest dan die laatste weg.
| |
Relatie leven/werk
In De kleine Johannes zijn talloze autobiografische elementen aan te wijzen. Het zich losmaken van de vader, de innerlijke worsteling tussen gevoel en verstand, het loslaten van het traditionele christelijke geloof, de jeugdliefde voor Henriëtte Ortt, al deze aspecten van Van Eedens eigen leven keren terug in het boek. De keuze die Johannes aan het einde van het verhaal maakt om zich in dienst te stellen van de mensheid, kan bovendien gezien worden als een vooruitwijzing naar Van Eedens latere maatschappelijke activiteiten. Maar de enorme populariteit die het boek verwierf, wijst erop dat Van Eeden in De kleine Johannes niet alleen zijn eigen problematiek wist te verwoorden, maar ook die van veel van zijn tijdgenoten.
| |
Verwantschap
Er zijn in de loop van de tijd veel schrijvers en literaire werken genoemd als bronnen voor De kleine Johannes. Zelf wees Van Eeden op invloed van Andersen (vooral diens ‘De reiskameraad’), Multatuli (Woutertje Pieterse) en - voor wat betreft de figuur van Oberon - A Midsummer Night's Dream van Shakespeare. Daarnaast lijken ook Charles Dickens en de Duitse romantici (met name E.T.A. Hoffmann) Van Eeden tijdens het schrijven te hebben geïnspireerd.
| |
Kritiek
Het eerste deel van de voorpublicatie van De kleine Johannes in De Nieuwe Gids eindigt met het slot van hoofdstuk 4, waar het volledig verzinken in de pracht van de natuur de plaats inneemt van het traditionele gebed. Op dat punt van het verhaal lijkt Van Eeden zich nog te conformeren aan de in en rondom het tijdschrift verkondigde denkbeelden, al sluit hij met zijn verheven stijl en in het gebruik van de sprookjesvorm aan bij een lange
| |
| |
literaire traditie. Maar uit het vervolg blijkt duidelijk dat er nauwelijks raakvlakken zijn met het nieuwe proza van de Tachtigers. De critici van de Nieuwe Gids-beweging, vaak vertegenwoordigers van de oude garde, prezen Van Eeden dan ook, maar benadrukten tevens dat hij niet op zijn plaats was in het tijdschrift. En met name het optreden van de christusachtige ‘Ongenoemde’ in het verhaal stuitte ook op verzet uit eigen kring.
| |
Verwantschap
Aanvankelijk toonde Van Eeden zich een loyaal pleitbezorger van de beginselen van de Beweging van Tachtig. Maar al in de eerste jaren van De Nieuwe Gids was er sprake van een aantal kleinere en grotere onenigheden en conflicten tussen hem en de andere Tachtigers. Persoonlijke factoren speelden daarbij een belangrijke rol. Voor Van Eeden was waardering van de kant van zijn literaire vrienden van groot belang en wanneer hij meende dat deze hem werd onthouden, reageerde hij argwanend en gekrenkt. Ook had hij de neiging om zich een houding van morele superioriteit aan te meten en hen in woord en geschrift terecht te wijzen.
De andere Tachtigers waren van hun kant onmiskenbaar jaloers op het succes van Van Eeden bij het grote publiek. De onderlinge verstandhouding was bovendien gecompliceerd door het feit dat Van Eeden optrad als geldschieter en medisch raadgever van met name Kloos en Van Deyssel. Het waren echter vooral zijn literaire en ethische denkbeelden die de kloof tussen hem en de overige Tachtigers en hun geestverwanten vergrootten en een uiteindelijke breuk onvermijdelijk maakten. In De Nieuwe Gids van april 1888 besprak Van Eeden onder de titel ‘Een onzedelijk boek’ de roman Een Liefde van Van Deyssel. Hoewel hij in zijn bespreking aanvankelijk wel begrip lijkt te hebben voor Van Deyssels naturalistische uitgangspunten, wijst hij het streven naar objectiviteit en de weigering om bepaalde aspecten van het menselijk bestaan ongenoemd te laten, toch duidelijk af.
| |
Kunstopvatting
Uit de beschouwingen die Van Eeden in de volgende jaren in De Nieuwe Gids publiceerde (‘Gorter's Verzen’ uit april 1889, ‘Decadenten’ uit oktober 1889, ‘Nieuw Engelsch proza I en II’ uit juni en oktober 1891), blijkt duidelijk dat hij de poëtica van
| |
| |
Tachtig eigenlijk niet onderschrijft. Het ‘l'art pour l'art’-principe wijst hij af, want dat leidt tot kunst die weliswaar mooi kan zijn, maar die toch onvolmaakt moet blijven. Het is in zijn ogen de taak van de kunstenaar om leiding te geven aan de ontwikkeling van de mensheid, juist omdat hij door zijn bijzondere talent daartoe in staat is.
| |
Visie op de wereld
Van Eedens uitgangspunten bij zijn denken over de betekenis en de taak van de kunst hangen nauw samen met zijn standpunten in ethische en maatschappelijke kwesties. Hij was ervan overtuigd dat de mensheid een voortdurende morele evolutie doormaakte, die uiteindelijk tot een ideale wereld zou leiden. Aan de basis van deze evolutie stonden het menselijk gevoel en de liefde, en nadrukkelijk niet de menselijke ratio. In zijn sociale denkbeelden werd bovendien steeds duidelijker een mystieke component zichtbaar: het moest het doel zijn, niet alleen van het individu, maar ook van de mensheid, om deel te hebben aan het Absolute, dat richtinggevend is en dient als bron van de hoogste wijsheid. Het was slechts aan enkelen gegeven om duidelijk de richting te zien waarin de mensheid zich bewoog; alleen zij mochten zich met recht sociale hervormers noemen. Van Eeden rekende zichzelf duidelijk tot deze kleine groep uitverkorenen. Het gevolg was dat hij zelden de neiging kon onderdrukken om zichzelf de houding en de toon van een profeet aan te meten, wat hem een grote schare bewonderaars opleverde, maar wat tegelijkertijd leidde tot nieuwe irritatie, niet alleen bij zijn critici, maar ook bij zijn vrienden.
Na 1890 viel de Beweging van Tachtig in twee groepen uit elkaar, toen de individualisten en estheten (Kloos, Van Deyssel) steeds duidelijker in conflict raakten met de aan de socialistische beweging verbonden maatschappijhervormers (met name Frank van der Goes). In deze tweestrijd raakte Van Eeden feitelijk geïsoleerd, omdat hij in zijn artikelen (zoals ‘Aan den keizer aller Russen’ in augustus 1890) in De Nieuwe Gids ook duidelijk afstand nam van de socialisten. Hoewel zijn streven naar maatschappelijke hervormingen op veel punten overeenkwam met dat van de socialistische beweging, wees hij haar wetenschappelijke aanspraken fel af en verweet hij haar de rol van de mystiek te miskennen. De socialisten op hun beurt geloofden niet in zijn
| |
| |
in hun ogen vage en slecht onderbouwde theorieën en waren ervan overtuigd dat zijn sociale bewogenheid voortkwam uit de behoefte zichzelf op een voetstuk te plaatsen.
De ondoordachte wijze waarop Van Eeden in 1892, gedreven door onzekerheid, aan zijn vroegere medestanders een duidelijke mening over zijn persoon en werk trachtte te ontiokken, leidde ertoe dat ook de persoonlijke relaties op een dieptepunt kwamen. Onder het pseudoniem Lieven Nijland zond hij een kritisch stuk over zichzelf en zijn werk in naar De Nieuwe Gids. Willem Kloos, die niet wist dat Van Eeden de auteur was, wilde het artikel niet plaatsen en alleen na aandringen van Van Eeden zelf werd het afgedrukt in de aflevering van februari 1892. Het resultaat van de hele affaire was dat Van Eeden niet slaagde in zijn opzet om persoonlijke vooroordelen jegens hem te ontmaskeren en zelf een onbetrouwbare medestander bleek.
| |
Relatie leven/werk
Dat Van Eeden omstreeks 1890 na een enkele jaren durende depressie zeer productief werd, had veel, zo niet alles te maken met zijn verhouding met Betsy van Hoogstraten, door hem vaak aangeduid als ‘Ellen’. Zijn liefde voor haar en het daaruit tegelijkertijd voortkomende verdriet en schuldgevoel bepalen de toon van zijn belangrijkste werken uit die tijd. In De Nieuwe Gids van december 1889 begon hij met de voorpublicatie van de gedichtencyclus Ellen. Een lied van de smart, die in 1891 in boekvorm zou verschijnen.
De kern van deze cyclus bestaat uit drie zangen waarin een ik-figuur aan het woord is. Deze drie zangen worden voorafgegaan door een introductie en afgesloten met een ‘Na-spel’ en een ‘Coda’. Bovendien kent de cyclus enkele intermezzi en een viertal ‘Nachtliedjes’ waarvan ook de melodie en het pianoarrangement (van de hand van Jan Brandts Buys) in notenschrift worden weergegeven. Behalve de ik-figuur zijn er ook een ‘Stem’ en een ‘Rei’ aan het woord, die zijn gemoedsuitstortingen toelichten en becommentariëren. De ik-figuur, die zich volgens de ‘Stem’ aanvankelijk trots van de wereld afkeerde, wordt getroffen door de liefde voor Ellen, maar mag niet toegeven aan zijn verlangen en moet haar afstaan aan de dood. Uiteindelijk weet hij dan zijn droefheid te overstijgen en tot een hogere staat van zielenleven te komen.
| |
| |
| |
Kritiek
Over het algemeen werd Ellen door de critici goed ontvangen. Van Deyssel prees het boek zelfs de hemel in, al is op goede gronden verondersteld dat die lof toe te schrijven is aan factoren die maar weinig met Van Eedens werk te maken hadden.
| |
Thematiek
Geheel anders waren de reacties op de roman Johannes Viator (1892). Hierin kijkt een ik-figuur, opnieuw Johannes geheten, terug op de liefdes in zijn leven in de vorm van een beschrijving van een symbolische reis van zeven dagen. Op de eerste dag ontmoet hij Marjon, die hem gelukkig maakt en hem zijn leven lang zal vergezellen, al heeft hij nooit kunnen doorgronden wie zij eigenlijk is. Tegenover Marjon staat haar zuster, een dikke vrouw die hem afschuw inboezemt. Vervolgens ontmoet hij op de tweede dag twee jonge meisjes en de twee dagen daarna staan in het teken van een vrouw die eerst ongenoemd blijft, maar dan Hetty blijkt te heten. Na de breuk met haar wordt Johannes arts en ontmoet hij in een grote stad de prostituee Jeanne. Op aansporing van Marjon verzorgt hij deze vrouw tot haar dood. Op de zesde dag ontmoet hij de echte, ware liefde in de persoon van een vrouw wier naam niet genoemd wordt. Op de zevende dag verlaat hij haar om te gaan werken aan het boek over deze ideale liefde.
| |
Relatie leven/werk
Het belangrijkste thema in het boek is de verhouding tussen geestelijke en lichamelijke liefde, gepersonifieerd in respectievelijk Marjon en haar zuster. Daarnaast speelt ook de veranderende visie van de titelheld op de mens een belangrijke rol, en ten slotte gaat het boek over het schrijven, in die zin dat Van Eeden veel nadruk legt op de noodzaak van zuiver en juist taalgebruik. Een vergelijking van de verhaalgebeurtenissen met de biografie van de schrijver levert zoveel overeenkomsten op dat Johannes Viator wellicht als Van Eedens meest autobiografische roman kan worden beschouwd.
| |
Kritiek
De critici die de staf braken over deze roman, deden dat op verschillende gronden. Van Eeden werd vaagheid verweten, onder meer omdat voor de lezer de vertelsituatie onduidelijk blijft. Er is een onderscheid tussen de Johannes die de gebeurtenissen meemaakt en de Johannes die daar achteraf over vertelt, maar dat onderscheid is lang niet altijd helder. Van Eeden koos voor zijn verhaal de vorm van de allegorie en greep voor
| |
| |
de inhoud terug op de traditionele christelijke mystiek. Daarmee koos hij voor een vorm en een inhoud die aan het einde van de negentiende eeuw als conventioneel werden beschouwd en zeker door de Tachtigers werden afgewezen. Daarbij kwam dat Van Eeden zijn roman schreef in wat hijzelf ‘lyrisch proza’ noemde, dat gekenmerkt wordt door het gebruik van plechtstatige, verheven taal en allerlei stijlmiddelen die normaal gesproken eerder in poëzie worden gebruikt. In feite ondergroef hij daarmee zijn eigen in Johannes Viator zo nadrukkelijk geformuleerde opvattingen over zuiver taalgebruik.
| |
Kunstopvatting
Om zichzelf tegen de kritiek op Johannes Viator te verdedigen schreef Van Eeden het opstel ‘Over kritiek’, gepubliceerd in 1894 in het tweede deel van de Studies. Daarin zet hij uiteen wat literatuur volgens hem is, wat haar functie is en aan welke eisen ze moet voldoen. Literatuur moet om te beginnen ethisch zijn, dus gericht op morele verbetering en het verkrijgen van een dieper inzicht. Daarnaast moet een dichter of schrijver zich niet alleen door zijn gevoelens laten inspireren, maar moet hij ze tegelijkertijd ook kunnen objectiveren om ze zo te verheffen tot ‘de hartstochtlooze sfeer van aandachtigen arbeid, vreugdevolle bewondering en ethische wijsheid’. Die verheffing duidt hij aan met de term ‘stijging’, in Van Eedens opvattingen over literatuur een belangrijke term. In Johannes Viator was het volgens hem de achteraf vertellende Johannes die zijn belevenissen objectiveerde en zo voor de noodzakelijke verheffing zorgde. Verder moet alle kunst streven naar het onpersoonlijke. Het gaat erom de aanwezigheid te voelen van wat Van Eeden het ‘Zelf’ noemt, de onveranderlijke kern die in ieder mens aanwezig is. Ten slotte vindt hij vormkwesties, en daarmee de dichterlijke techniek, maar bijzaak.
| |
Thematiek / Techniek
Van Eeden was zijn literaire carrière behalve als dichter ook als toneelschrijver begonnen en hoewel hij vooral met zijn proza succes had, bleef het toneel hem bezighouden. Aanvankelijk schreef hij gelegenheidsstukken en conventionele blijspelen, waarin hij de draak stak met menselijke neigingen en karaktertrekken. Een aantal van deze stukken werd met wisselend succes opgevoerd.
Na het verschijnen van Don Torribio (1890) veranderde zijn
| |
| |
toneelwerk van karakter. Zijn volgende spelen, Winfried (dat pas in Jeugd-verzen uit 1926 gepubliceerd zou worden) en vooral De Broeders (1894) en Lioba (1897), zijn leesdrama's, die door hun ingewikkelde structuur en thematiek nauwelijks geschikt zijn voor opvoering.
Met name in De Broeders (dat bij de tweede druk in 1912 de titel De Broederveete kreeg) worden zo veel onderwerpen tegelijk en in samenhang met elkaar behandeld dat het werk zelfs als leesstuk moeilijk te volgen is. Het zeer omvangrijke stuk, met de ondertitel ‘Tragedie van het Recht’, behandelt in wezen een theologisch probleem: de verhouding tussen het goede en het kwade in de wereld en meer bepaald de vraag waarom in een door God geschapen wereld ook het kwaad voorkomt. Het verhaal speelt zich af in drie sferen, die elkaar af en toe raken: de allegorische zielensfeer (waarin Psyche verdwaalt en door Jezus weer de juiste weg vindt), de hemelsfeer (waarin Satan probeert Jahweh en Jezus uit elkaar te drijven) en de wereldsfeer (waarin Satan aan de hand van het voorbeeld van de Russische tsaar Peter, zijn vrouw Eudoxia en zijn broer Iwan wil laten zien dat rechtvaardigheid in de menselijke samenleving niet kan bestaan).
Van Eeden plaatst in het stuk de oudtestamentische God tegenover de figuur van Jezus, die midden in de wereld staat. Dat leverde hem uit confessionele hoek het verwijt van godslastering op. Om zichzelf hiertegen te verweren en om de misverstanden die het stuk had opgeroepen op te helderen zag Van Eeden zich genoodzaakt om een ‘Toelichting tot De Broeders’ te schrijven, die verscheen in het derde deel van de Studies (1897). Voor Van Eeden zelf had De Broeders grote betekenis; in een dagboekaantekening uit 1921 noemt hij het zijn ‘belangrijkste werk’.
Lioba speelt zich af in de middeleeuwen, een tijdperk dat in het laatste decennium van de negentiende eeuw in de literatuur zeer in de belangstelling stond. Van Eeden lijkt zich zowel in het thema als in de opbouw en de sfeer van het stuk te hebben laten inspireren door het werk van Maurice Maeterlinck, met name diens Pelléas et Mélisande. Stond in De Broeders het recht centraal, in Lioba gaat het om het begrip trouw, zoals de ondertitel van het stuk ook aangeeft. De non Lioba heeft haar kloosterleven opgegeven voor een huwelijk met koning Harald. Daarna vat
| |
| |
ze echter een grote liefde op voor de wachter Tancolf. Lichamelijk blijft ze haar man trouw, maar haar verlangen naar Tancolf leidt eerst tot de dood van haar echtgenoot en vervolgens ook tot haar eigen ondergang. De figuur van Lioba vertoont duidelijk kenmerken van het beeld van de vrouw zoals dat in het finde-siècle gangbaar was: ze is zeer gevoelig en irrationeel en leeft in vergeestelijke sferen. Tegelijkertijd echter woedt in haar de strijd tussen ziel en zinnen, waardoor ze in bepaalde opzichten vooruitwijst naar Hedwig, de hoofdpersoon uit de roman Van de koele meren des doods (1900). Ook in Lioba heeft Van Eeden zijn eigen problematiek en innerlijke conflict, zoals die voortvloeiden uit de relatie met Betsy van Hoogstraten, literair vormgegeven.
| |
Visie op de wereld
Van Eeden was ook op het gebied van de filosofie goed onderlegd. Hij was degene die voor de redactie van De Nieuwe Gids de ingezonden filosofische artikelen beoordeelde. In de jaren negentig publiceerde hij zelf ook een aantal werken met een meer filosofisch dan literair karakter. In 1895 verwoordde hij zijn wijsgerige denkbeelden in Het lied van schijn en wezen, een in terzinen geschreven filosofisch leerdicht. Hierin herhaalt hij nog eens zijn geloof in een steeds hoger reikend streven van de mens en zijn overtuiging dat iedereen de goede richting in het leven kan vinden door zich te laten leiden door zijn diepste innerlijk, het ‘Zelf’. Aan dit gedicht zou Van Eeden gedurende de rest van zijn leven blijven werken: in 1910 verscheen een tweede deel, in 1922 nog een derde.
Zijn belangrijkste filosofische werk uit deze jaren is echter Redekunstige grondslag van verstandhouding, dat in 1897 in het derde deel van zijn Studies gepubliceerd zou worden. Het bestaat uit 156 korte aforistische stukjes, verdeeld over zeven hoofdstukken, voorafgegaan door een ‘Argument’ en afgerond met een ‘Slotwoord’. In dit merkwaardige geschrift doet Van Eeden een poging om een filosofische en taalkundige basis te leggen voor een heldere en eenduidige wijze van communiceren, gaat hij in op de positie en de betekenis van het Ik en stelt hij dat het allerhoogste niet via wetenschappelijke taal, maar alleen via poëzie benaderd kan worden. Het essay is duidelijk beïnvloed door Spinoza; aan diens Ethica lijkt Van Eeden in ieder geval de
| |
| |
vorm ervan te hebben ontleend. Er is ook gewezen op verwantschap met de ideeën van Ernst Mach en Gerard Heymans. Opvallend is verder dat de Redekunstige grondslag van verstandhouding overeenkomsten vertoont met het (later verschenen) werk van Wittgenstein, met name - wat betreft de vorm - diens Tractatus logico-philosophicus en - wat betreft de inhoud - diens Philosophische Untersuchungen.
| |
Visie op de wereld
In de tweede helft van de jaren negentig wijdde Van Eeden veel van zijn tijd en zijn publicaties aan zijn maatschappelijke hervormingsplannen, die de stichting van de kolonie Walden (de naam was ontleend aan het bekende boek van Thoreau) als voornaamste resultaat hadden. Walden was een communeachtige gemeenschap waar de deelnemers gezamenlijk een stuk land bewoonden en exploiteerden. Vanaf het begin dreigde het project te mislukken en het leverde Van Eeden naast een enorm financieel verlies ook veel spot en hoon van zijn tegenstanders op.
Om zijn ideeën over sociale hervormingen door middel van kolonisatie meer bekendheid te geven nam Van Eeden in 1901 zitting in het bestuur van de GGB, de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit, bedoeld als een overkoepelend orgaan voor alle bestaande en nog op te richten kolonies. De vereniging kreeg een eigen tijdschrift, De Pionier, waarvan Van Eeden in 1903 hoofdredacteur werd. Ook hield hij lezingen over zijn levensbeschouwing en sociale opvattingen, die in 1903 onder de titel De blijde wereld gebundeld werden.
Groot was ook Van Eedens betrokkenheid bij de Anglo-Boerenoorlog in Zuid-Afrika, waarbij hij onvoorwaardelijk de kant van de Boeren koos, deels een gevolg van het feit dat hij familierelaties had in Zuid-Afrika. Hij ontwikkelde - net als veel andere Nederlanders - een felle haat tegen de Engelsen, die hij verweet zich louter door materialistische motieven te laten leiden.
Opvallend is dat Van Eeden in deze periode van zijn leven vooral zwaar onder vuur kwam te liggen van de kant van de sociaaldemocraten. Zijn denkbeelden en maatschappelijke experimenten lijken - zeker achteraf gezien - bepaald niet veel af te wijken van die van de politieke linkerzijde. Mogelijk waren de socialisten bang voor de aantrekkingskracht die de populaire
| |
| |
schrijver en overtuigende redenaar Van Eeden zou kunnen uitoefenen op potentieel linkse kiezers. Des te merkwaardiger was het dat Van Eeden en de socialisten tijdens de grote spoorwegstaking in 1903 zij aan zij vochten. Nadat de staking op een mislukking was uitgelopen, zette hij zich nog geruime tijd in om de ontslagen stakers financieel te ondersteunen.
| |
Thematiek
Eind 1900 publiceerde Van Eeden de roman waarvoor de eerste plannen al van 1892 stamden en waaraan hij enkele jaren had gewerkt, Van de koele meren des doods. Het is het levensverhaal van Hedwig Marga de Fontayne, de jongste dochter uit een gegoede familie. Al vroeg ervaart zij droevige stemmingen en onbestemde verlangens. Wanneer zij dertien jaar oud is, overlijdt haar moeder en wordt zijzelf ernstig ziek. Eenmaal genezen voelt ze zich in steeds sterkere mate aangetrokken tot de dood. Ze heeft problemen met haar alcoholische vader en met de huishoudster en raakt bovendien in verwarring over haar seksualiteit. Dit alles culmineert in een zelfmoordpoging. Als ze is hersteld, ontmoet ze Johan, die verliefd op haar wordt en met wie ze een spel speelt van aantrekken en afstoten. Ze verbreekt het contact en verlooft zich met Gerard. Het huwelijk wordt een fiasco en ze krijgt een depressie, die verergerd wordt door de zelfmoord van Johan. Uiteindelijk krijgt Hedwig een relatie met de pianist Ritsert en verlaat ze Gerard. Via Ritsert leert ze ook de invalide kunstenaar Joob kennen. Ritsert en Hedwig reizen naar Engeland, waar ze een dochtertje krijgen, maar waar hun relatie verslechtert. Als het kind sterft, krijgt Hedwig een psychose en met het dode lichaam van het kind gaat ze eerst naar Londen om vervolgens in Parijs terecht te komen. Daar raakt ze verslaafd aan morfine, wat haar dwingt om als prostituee te werken. Ze belandt in een ziekenhuis, waar ze weer opknapt, mede dankzij intensieve gesprekken met de non zuster Paula. Ze gaat terug naar Nederland en gaat bij een boerenfamilie wonen, waar ze zich nuttig maakt. Daar sterft ze, op drieëndertigjarige leeftijd.
In de roman staat de geestelijke ontwikkeling van Hedwig centraal, een ontwikkeling waarbij het ideaal van de vergeestelijking van het persoonlijke leven telkens wordt afgewisseld door een terugvallen in materialistische en wereldse genoegens. In
| |
| |
het voorwoord bij de tweede druk gaf Van Eeden zelf het thema van zijn boek aan: ‘Hoe het mogelijk is, deze oogenschijnlijk overmachtige en overweldigende invloeden onzer kranke maatschappij, ondanks de ongunstigste lots-wisseling, door het allerteederst zielsgestel te weerstaan, en ondanks diepsten val tot eindelijk heil te verwerken, mits geloofsmoed en Godsvertrouwen worde bewaard, dat is het prachtige thema.’
Hedwigs streven naar vergeestelijking of zelfheiliging gaat gepaard met een doodsverlangen, zoals dat ook in de titel van het boek tot uitdrukking komt. Dat is niet alleen een verlangen naar de lichamelijke dood, maar ook naar een geestelijk sterven. In die laatste betekenis kan het in verband worden gebracht met het uit de mystiek afkomstige begrip mortificatio, het doden van de wereldse persoonlijkheid om zich op het eeuwige leven te richten.
| |
Verwantschap
Behalve voor Hedwigs persoonlijke verlangen en streven is er in het boek ook veel aandacht voor de sociale factoren die haar leven bepalen. Hedwig is zich bewust van de bevoorrechte positie die haar stand met zich meebrengt en doet daar ook haar voordeel mee, maar tegelijkertijd bezorgt deze haar ook een ongemakkelijk gevoel. Door haar gesprekken met Joob - die op dit punt als de spreekbuis van de auteur gezien kan worden - wordt ze zich bewust van de sociale onrechtvaardigheden van haar tijd en parallel aan de vergeestelijking van haar persoonlijk leven ontwikkelt ze een duidelijk sociaal bewustzijn. Van de koek meren des doods past in een aantal opzichten in het naturalisme, de stroming die in het proza van het einde van de negentiende eeuw zo'n belangrijke rol speelde. Het boek heeft een vrouwelijke hoofdpersoon die overgevoelig en nerveus is; verder spelen erfelijkheid en het milieu waarin Hedwig opgroeit een belangrijke rol. Maar tegelijkertijd lijkt Van Eeden in zijn roman het naturalisme ook te bekritiseren door aan zijn boek een duidelijk ethische en religieuze strekking te geven. Die dubbele houding in het boek ten opzichte van het naturalisme roept Van Eedens kritische beschouwing over Van Deyssels Een liefde in herinnering, een roman die mogelijkerwijze voor Van Eeden een aanleiding is geweest voor het schrijven van Van de koele meren des doods.
| |
| |
| |
Techniek
Er is in Van Eedens roman sprake van een auctoriële verteller, die het verhaal doorspekt met beschouwingen van didactische en morele aard en voor de lezer het gedrag van Hedwig verklaart. Het verhaal lijkt dan ook een aan de werkelijkheid ontleend verslag te zijn van de ziektegeschiedenis van een psychiatrische patiënt, een indruk die versterkt wordt door de weergave van brieven en dagboekfragmenten in de tekst.
| |
Kritiek
Het was dit quasiwetenschappelijke karakter dat bij veel recensenten op weerstand stuitte. Zij meenden dat in dit boek sprake was van een botsing tussen de psychiater en de kunstenaar in Van Eeden. Het heeft lang geduurd voordat de reputatie van Van de koele meren des doods, tegenwoordig beschouwd als het hoogtepunt van Van Eedens oeuvre, enigszins gevestigd was. Pas bij de derde druk (1935) kreeg het boek meer waardering. Een belangrijke rol in de receptiegeschiedenis speelde de studie Over Frederik van Eeden's Van de koele meren des doods (1964) van de psychiater H.C. Rümke, die de beschuldiging dat de roman niets meer was dan een psychiatrische casus, afdoende weerlegde.
Aan de toch al moeizame vriendschap met Van Deyssel kwam in 1902 een abrupt einde toen Van Eeden twee beschouwingen, ‘Over Woordkunst I’ en ‘Over Woordkunst II’ publiceerde in De XXe Eeuw, dat onder redactie stond van Van Deyssel en Albert Verwey. Hierin bestreed Van Eeden in felle bewoordingen de opvatting dat de Beweging van Tachtig tot een nieuwe bloeiperiode in de Nederlandse literatuur zou hebben geleid. Hij richtte daarbij zijn pijlen met name op Van Deyssel, die volgens hem de mogelijkheden die zijn enorme talent hem bood, nooit had weten te realiseren. De oorzaak van dat falen zocht Van Eeden in Van Deyssels levensstijl en esthetische opvattingen: ‘Hij [Van Deyssel] heeft het woord meer hef gehad dan God en het had andersom moeten zijn’. Van Deyssel, die merkwaardigerwijze geen bezwaar had gemaakt tegen de plaatsing van de artikelen van Van Eeden, reageerde furieus in een stuk over Van Eedens werk met de veelzeggende titel ‘Over Wankunst’. Een reactie van Van Eeden hierop, ‘Over Woordkunst III’ (net als de eerste twee artikelen te vinden in het vierde deel van Van Eedens Studies, 1904), werd voor het tijdschrift geweigerd en verscheen als brochure (1903).
| |
| |
| |
Thematiek
Het lag voor de hand dat, toen de redactie van De XXe Eeuw in 1904 na een reeks conflicten uit elkaar viel, Van Eeden mee zou gaan met Verwey en medewerker zou worden van diens nieuwe tijdschrift De Beweging. Zoals twintig jaar tevoren de eerste aflevering van De Nieuwe Gids was begonnen met het eerste deel van De kleine Johannes, zo opende De Beweging in 1905 met het tweede deel daarvan; in 1906 zou ook het derde deel volgen en beide delen zouden vervolgens afzonderlijk in boekvorm verschijnen. De sprookjesachtige sfeer die het eerste deel kenmerkte, is in de vervolgdelen verdwenen. Daarvoor in de plaats gekomen is de droom van een in de toekomst te bereiken ideaal. De Johannes van 1905 en 1906 leefde volgens een aantekening van Van Eeden ‘tusschen de gouden eeuwen’ (een verwijzing naar de vierde Ecloga van Vergilius) en is op zoek naar het komende rijk waarin de mensheid gelukkig zal zijn. De beide boeken hebben meer dan het eerste deel een pedagogische strekking; ze hadden als doel om de lezer de weg te wijzen in de moderne, volgens de auteur in veel opzichten ontaarde maatschappij.
Een belangrijke rol is weggelegd voor de figuur van Markus Vis, een christusachtige figuur in wie de ‘Ongenoemde’ uit het slot van het eerste deel valt te herkennen en die fungeert als geleider bij Johannes' zoektocht naar het nieuwe ideaal. Ook twee hoofdfiguren uit Johannes Viator, Marjon en Marjons zuster, keren in De kleine Johannes 2 en 3 terug. Behalve een veel meer aan de oppervlakte tredende sociale en religieuze strekking hebben de beide boeken ook een sterk satirisch karakter. Allerlei maatschappelijke verschijnselen en stromingen worden in de loop van het verhaal belachelijk gemaakt. In deel 3 geeft Van Eeden met name van de socialisten een karikaturaal en verwrongen beeld. Toen Frank van der Goes een protest hiertegen schreef voor De Beweging en Verwey dit in het tijdschrift wilde plaatsen, staakte een verontwaardigde Van Eeden zijn medewerking aan het blad en was ook de breuk met de laatste van zijn vroegere vrienden van Tachtig een feit.
| |
Relatie leven/werk
De negatieve kritieken op de nieuwe delen van De kleine Johannes en het besef dat hij in Nederland nooit de waardering zou krijgen die hij meende dat hem toekwam, brachten Van Eeden tot zijn poging in literair opzicht door te breken in het buitenland,
| |
| |
en dan met name in Duitsland en de Verenigde Staten. Hij achtte de kans daartoe het grootst wanneer hij zich voortaan zou concentreren op het schrijven van toneelstukken. De drama's die hij vanaf 1905 in een hoog tempo zou vervaardigen, hadden echter noch in eigen land, noch in het buitenland noemenswaardig succes, misschien met uitzondering van IJsbrand (1908), dat in Duitsland een aantal malen werd opgevoerd. In veel van deze stukken - behalve IJsbrand ook Minnestral (1907), ‘De zendeling’, ‘De stamhouder’ (deze twee stukken zouden in 1913 samen gepubliceerd worden onder de titel In kenterend getij), en De idealisten (1909) - dramatiseerde hij verschillende aspecten van zijn eigen optreden als publieke figuur: telkens is er sprake van een held die zich opwerpt als leider en wegwijzer naar een nieuwe samenleving, maar die onbegrepen blijft of blootgesteld wordt aan de spot en minachting van de mensen. In deze jaren was Van Eeden sterk onder de indruk van het werk van Nietzsche, waarvan de sporen in zijn toneelstukken en essays zijn terug te vinden. Ook in De Nachtbruid (1909) keren ervaringen en belevenissen uit het persoonlijk leven van de schrijver terug, in dit geval zijn tweede huwelijk en de zwangerschap van zijn vrouw Truida.
In de Verenigde Staten probeerde Van Eeden na 1905 ook zijn in Nederland mislukte sociale hervormingsplannen te realiseren. Daartoe reisde hij in 1908 en 1909 drie keer naar dat land, en ofschoon hij met zijn ideeën wel de aandacht wist te trekken en hij ontmoetingen had met de presidenten Theodore Roosevelt en William Howard Taft, liepen zijn plannen en voorstellen opnieuw op niets uit.
| |
Visie op de wereld
In 1892 had Van Eeden kennisgemaakt met de Engelse Lady Victoria Welby, die bezig was de grondslagen te leggen voor de significa, een nieuwe wetenschappelijke beschouwing van betekenissen en interpretatie van taalgebruik. Hij onderkende onmiddellijk het belang van haar theorieën en de mogelijkheden die ze hem boden voor zijn eigen werk en gebruikte ze al in de Redekunstige grondslag van verstandhouding, overigens nog zonder Lady Welby of de significa daarin expliciet te noemen. Van Eeden raakte goed bevriend met Lady Welby, correspondeerde met haar en bezocht haar regelmatig.
| |
| |
Ofschoon hij het in veel opzichten met haar eens was, verschilde hij toch op één belangrijk punt met haar in zijn benadering van de significa: hij gebruikte de signifische visie op taal en taalgebruik als dichter en profeet, terwijl zij telkens de wetenschappelijke mogelijkheden ervan benadrukte. Toen Van Eedens Nederlandse sociale experimenten definitief waren mislukt, raakte hij ervan overtuigd dat maatschappelijke hervormingen voorafgegaan moesten worden door een verbetering van de taal en de communicatieve verstandhouding, een verbetering waartoe de signifische ideeën de mogelijkheid boden. Vanaf 1908 begon hij over de significa in het openbaar te spreken en te publiceren. Voor de significa zag Van Eeden ook een belangrijke rol weggelegd in het merkwaardige en enigszins wereldvreemde gezelschap van ‘oorspronkelijken’ of ‘Koninklijken van Geest’ dat mede op zijn initiatief was ontstaan en dat werd aangeduid als de Forte-kring (naar het Italiaanse Forte dei Marmi, waar in 1914 de constituerende vergaderingen werden gehouden). De bedoeling was dat deze kring een elitegroep zou vormen die de mensheid naar een betere wereld zou kunnen leiden. Behalve Van Eeden maakten onder anderen de Duitse schrijver Erich Gutkind (die publiceerde onder het pseudoniem ‘Volker’), de joodse filosoof Martin Buber, eveneens een Duitser, de Zweedse psychotherapeut Poul Bjerre, de Duitse criticus Gustav Landauer en de Nederlandse schrijver en sinoloog Henri Borel deel uit van de Forte-kring. Samen met Gutkind schreef Van Eeden het manifest voor deze groep, dat in 1911 verscheen als Welt-Eroberurung durch Heldenliebe (in 1933 nog deels vertaald door Borel onder de titel De geestelijke verovering der wereld). Mede als gevolg van de Eerste Wereldoorlog liep de Forte-kring uit op een mislukking.
Van Eeden zag de Internationale Academie voor Praktische Wijsbegeerte en Sociologie in Amersfoort, opgericht in 1915, als een nieuwe kans om de idealen van de Forte-kring te realiseren. Als gevolg van een reeks conflicten viel deze instelling echter al snel uit elkaar. Van Eeden sloot zich vervolgens aan bij een levensvatbaarder opvolger, het in 1917 opgerichte Internationaal Instituut voor Wijsbegeerte, dat tot doel had op basis van het signifische gedachtegoed de wetenschap te herijken en daardoor
| |
| |
uiteindelijk de samenleving te verbeteren. Behalve Van Eeden en Borel maakten onder meer de wiskundigen L.E.J. Brouwer en Gerrit Mannoury en de dichter en jurist Jacob Israël de Haan deel uit van het Instituut. In 1922 zou het worden omgevormd tot de Signifische Kring, die in 1926 uiteen zou vallen.
De uitnodiging om per 1 januari 1915 redacteur te worden van het weekblad De Amsterdammer was voor Van Eeden zeer welkom: hij kreeg na vele jaren weer een vaste publicatiegelegenheid en bovendien bezorgde zijn benoeming hem meer financiële zekerheid. Ofschoon zijn redacteurschap zich in de eerste plaats op de literatuur zou moeten richten, kreeg hij van de redactie aanvankelijk veel ruimte om ook over andere onderwerpen te schrijven. Dat leidde soms tot journalistiek van hoge kwaliteit; zo wist hij voor de door hem bedachte rubriek ‘Internationale Tribune’ vele buitenlandse vrienden en contacten, onder wie Sigmund Freud en Romain Rolland, tot medewerking te bewegen. Toch hield Van Eeden met zijn uitgesproken meningen vaak te weinig rekening met de richting en het belang van het blad, zodat zich ook hier algauw conflicten voordeden.
| |
Verwantschap
Nog voor het begin van zijn nieuwe journalistieke arbeid, in 1913, had hij het werk leren kennen van de Bengaalse schrijver Rabindranath Tagore, dat door toedoen van de Ierse dichter William Butler Yeats in de westerse wereld was geïntroduceerd. Van Eeden beschouwde Tagore als een groot dichter, in wiens gedichten sprake was van een diepe ethische wijsheid. Hij deed veel moeite om het werk van deze dichter in Nederland bekendheid te geven en vertaalde een aantal van zijn bundels. Datzelfde deed hij ook met werk van de zestiende-eeuwse Indiase dichter Kabir. Van Eeden, telkens weer optredend als criticus van de westerse samenleving, had veel belangstelling voor de oosterse filosofie en cultuur, waarvan hij hoopte dat ze in positieve zin zouden kunnen bijdragen aan de verbetering van de westerse maatschappij.
Als redacteur van De Amsterdammer gaf Van Eeden een aantal jonge en nog onbekende schrijvers en dichters, onder wie Jan Greshoff, Roel Houwink en Victor E. van Vriesland, de mogelijkheid om te publiceren. Zijn belangrijkste ontdekking
| |
| |
in deze jaren was J.A. dèr Mouw, die hij leerde kennen via Jacob Israël de Haan. Van Eeden was meteen enthousiast over Dèr Mouws poëzie en zorgde ervoor dat hij in De Amsterdammer kon debuteren.
| |
Visie op de wereld
Al vanaf het begin van zijn medische carrière had Van Eeden grote belangstelling voor verschijnselen als hypnose en suggestie. Ook hield hij zich intensief bezig met het analyseren van zijn dromen, die hij nauwkeurig registreerde in zijn Dromenboek (postuum uitgegeven in 1979). Naarmate hij ouder werd, ontwikkelde hij bovendien een grote belangstelling voor het spiritisme, dat overigens in die jaren door velen als een serieuze aangelegenheid werd beschouwd. Door middel van het spiritisme hoopte Van Eeden, in wiens leven en werk de dood en de angst daarvoor een grote rol speelden, in contact te komen met de overledenen, om zo te achterhalen wat hem na zijn heengaan te wachten stond. Zijn aanvankelijke scepsis tegenover de mogelijkheden van contacten met gene zijde verdween in de loop der jaren en met name na de dood van zijn zoon Paul in 1913 stortte hij zich met hart en ziel op het spiritisme. Dat leidde er onder meer toe dat hij de via een medium verkregen openbaringen van een ‘Samaritaan’ over het leven van Jezus onder zijn eigen naam bundelde als Jezjus' leer en verborgen leeven (1919) en Uit Jezus' oopenbaar leeven (1922).
Ook een ander project van Van Eeden uit die jaren, de enigszins megalomane plannen voor het bouwen van een Lichtstad, een wereldcentrum dat een onderkomen zou bieden aan een gelukkige mensheid en dat gebouwd zou moeten worden op een eiland in Zuid-Europa, werd hem via een medium opgedragen tijdens een reeks spiritistische seances. Deze plannen voor de Lichtstad met als centrum een grote tempel publiceerde hij eerst in De Amsterdammer en later samen met ontwerptekeningen van de architect Jaap London als Het Godshuis in de Lichtstad (1921). In de jaren van de Eerste Wereldoorlog kreeg het katholieke geloof voor Van Eeden steeds meer aantrekkingskracht. Dit was onder meer een rechtstreeks gevolg van zijn spiritistische activiteiten: twee katholieke mediums gaven hem regelmatig boodschappen door waarin hij werd aangespoord zich tot het roomse geloof te bekeren. Ook Van Eedens tweede vrouw
| |
| |
Truida Everts oefende druk op hem uit om zich, net als zijzelf al had gedaan, te laten dopen. Bovendien stond Van Eeden in deze jaren in contact met enkele katholieke geestelijken, die hun uiterste best deden hem voor hun kerk te winnen. Toen Van Eeden zich op 18 februari 1922 inderdaad liet dopen, beschouwden vele niet-katholieken dit als een geestelijke nederlaag. Toch is Van Eedens bekering achteraf gezien niet zo vreemd. De standpunten van de katholieke kerk, met name wat betreft de seksualiteit en de sociaaleconomische verhoudingen, verschilden niet veel van de denkbeelden en overtuigingen van Van Eeden zelf. Wel ontstond er vanaf het tijdstip van zijn bekering voor Van Eeden een nieuwe bron van spanning, omdat de katholieke geestelijkheid de geschriften en uitspraken van haar beroemde bekeerling nauwlettend in de gaten hield en voortdurend censuur uitoefende. Een ander gevolg van zijn bekering was dat, nu zijn werk min of meer geannexeerd was door de katholieken, Van Eedens vaste uitgever Versluys niet langer meer al zijn werk onvoorwaardelijk wilde uitgeven. Een aantal van zijn toneelstukken uit zijn laatste jaren bleef mede daardoor ongepubliceerd.
| |
Publieke belangstelling
Hoewel hij tot aan zijn dood een aantal fanatieke bewonderaars had, speelde Van Eeden eigenlijk al na het verschijnen van de twee vervolgdelen van De kleine Johannes geen belangrijke rol meer in de Nederlandse literatuur. Zijn latere werk had nauwelijks succes en werd maar zelden herdrukt. Na zijn dood was er in de jaren dertig sprake van toegenomen belangstelling; er verschenen studies over hem en er werd een aan hem gewijd genootschap opgericht. Opmerkelijk is dat vooral De Broeders in die jaren veel aandacht kreeg. Na de Tweede Wereldoorlog is die belangstelling steeds beperkter geworden en richtte ze zich vooral op zijn twee belangrijkste werken, De kleine Johannes en Van de koele meren des doods, hoewel in de jaren zeventig ook een aantal van zijn geschriften herdrukt werd door uitgeverijen gespecialiseerd in uitgaven met een esoterisch, occult of newageachtig karakter. In de laatste jaren is daarnaast sprake van toegenomen aandacht voor zijn filosofische werk, en dan met name voor de Redekunstige grondslag van verstandhouding.
Frederik van Eeden was op literair gebied geen vernieuwer;
| |
| |
daarvoor zat hij te veel vast aan literaire vormen en ideeën uit het verleden. Bovendien zag hij zichzelf in de eerste plaats als verkondiger van ethische en maatschappelijke opvattingen en veel minder als literator. Wel bevond hij zich - zeker in het eerste deel van zijn leven - in de nabijheid van de literaire avant-garde, die zijn voortdurende belangstelling had en waardoor hij zich uitgedaagd voelde. In zijn werk was daardoor sprake van een spanning tussen traditie en vernieuwing. Met dit in zijn werk aanwezige conflict tussen het oude en het nieuwe vertolkte hij de ervaring van veel van zijn tijdgenoten, die bij hem de oplossing zochten voor hun eigen levensvragen. Toch neemt hij in de Nederlandse literatuur een belangrijke plaats in; hij was ontegenzeggelijk een getalenteerd schrijver en al is zijn enorme oeuvre erg ongelijkmatig van kwaliteit, zijn beste werken (De kleine Johannes, Van de koele meren des doods) worden tot op de dag van vandaag herdrukt, iets wat maar van weinig auteurs van zijn generatie gezegd kan worden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Frederik van Eeden, Frans Hals. Historisch, anachronistisch toneelspel in drie bedrijven. 's-Gravenhage 1884, A. Rössing, T. |
Frederik van Eeden, Het poortje of de duivel in Kruimelburg. Blijspel in vijf bedrijven en een voorspel. 's-Gravenhage 1884, A. Rossing [= Rössing], T. |
[Cornelis Paradijs], Grassprietjes of liederen op het gebied van deugd, godsvrucht en vaderland, in vier afdeelingen, zijnde: I. Een tuiltje poëzie voor het huisgezin. II. Versche lauwerblaadjes om de hoofden van Neêrlands dichterhelden. III. Predikanten-lied (hulde aan onzen geestelijken stand). IV. Mengelpoëzie. Met een open brief aan den schrijver door P.A. Saaije Azn. En een voorrede van Sebastiaan Slaap. Amsterdam 1885, W. Versluys, GB. (2e, vermeerde en verbeterde druk 1887; fotomechanische herdruk 1968, [Van Oorschot]; 9e, vermeerderde druk 1984, Querido; 10e druk, met een uitleiding van L. Nijland [= Bernt Luger], 1985, Aarts, Amsterdamse schotschriften 8) |
Frederik van Eeden, Kunstmatige voeding bij tuberculose. Amsterdam 1886, W. Versluys, Academisch proefschrift. |
Frederik van Eeden, De student thuis. Blijspel in drie bedrijven. Amsterdam 1886, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, De kleine Johannes. Met een ets van jan Veth. 's-Gravenhage 1887, Mouton & Co, R. (2e druk, Amsterdam [etc.] 1905, Versluys; licentieuitgave, ingeleid door A. Verstraeten, Antwerpen 1947, De Nederlandsche Boekhandel; 13e druk, samen met De kleine Johannes II en III, Amsterdam [etc.] 1949, Mouton; 30e druk, samen met De kleine Johannes II en III, 's-Gravenhage 1973, Paris-Manteau, Marnixpocket 84; 40e druk als De kleine Johannes 1-2-3, ingeleid door A. Keersmaekers, Amsterdam 1979, Elsevier, Bibliotheek der Nederlandse letteren; licentieuitgave 1983, Querido, Salamander 558; licentieuitgave 1983, Knippenberg, Bulkboek, jrg. 11, nr. 125; licentieuitgave Utrecht 1989, Veen, Amstel klassiek; licentieuitgave, met nawoord van Jan Fontijn, Amsterdam 1991, Querido, Salamander 558; licentieuitgave Pretoria 1991, Van Schalk; licentieuitgave Amsterdam 1994, Pandora; licentieuitgave 2003, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Salamander Klassiek) |
F. van Eeden, De psychische geneeswijze. Voordracht gehouden op 79 Januari 1888 in het genootschap ‘Oefening in wetenschappen’ te Haarlem. Amsterdam 1888, W. Versluys, E. |
[Frederik van Eeden], Aan den keizer aller Russen. Amsterdam 1890, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Don Torribio. Een comedie. Amsterdam 1890, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, Studies. Amsterdam 1890, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, Ellen. Een lied van de smart. Amsterdam 1891, W. Versluys, G. |
| |
| |
Frederik van Eeden, Het beginsel der psycho-therapie. Amsterdam 1891, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Johannes Viator. Het boek van de liefde. Amsterdam 1892, W. Versluys, R. (fotomechanische herdruk, voorwoord L. Macken, Katwijk 1979, Servire) |
C. Lloyd Tuckey, De Waarde van het hypnotisme bij chronisch alcoholisme. Vertaling onder toezicht van F. van Eeden. Amsterdam 1892, F. van Rossen, Stadie (vert.) |
Frederik van Eeden, De Broeders. Tragedie van het recht. Amsterdam 1894, W. Versluys, T. (2e druk, onder de titel De broederveete. Tragedie van het recht, 1912; 3e, vermeerderde druk, inleiding en aantekeningen H.W. van Tricht, 1938, Wereldbibliotheek, 701; 6e, herziene druk, inleiding H.W. van Tricht en Olf Praamstra, Leiden 1983, Nijhoff, Nijhoffs Nederlandse klassieken) |
Frederik van Eeden, Studies. Tweede reeks. Amsterdam 1894, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, Het lied van schijn en wezen. Eerste boek. Amsterdam 1895, W. Versluys, G. (3e druk, samen met Tweede boek en Derde boek, inleiding H.W. van Tricht, Zwolle 1954, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolse drukken en herdrukken 8; 4e, herziene druk, inleiding H.W. van Tricht, 's-Gravenhage 1981, Nijhoff, Nijhoffs Nederlandse klassieken) |
Frederik van Eeden, Lioba. Drama. Amsterdam 1897, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, Studies. Derde reeks. Amsterdam 1897, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, Enkele verzen. Amsterdam 1898, W. Versluys, GB. |
Frederik van Eeden, Bloemlezing uit Van Eeden's werken. Amsterdam 1899, W. Versluys, Bl. |
Frederik van Eeden, Waarvan leven wij? Nutsrede, gehouden te Rotterdam, 7 december 1898. [Amsterdam 1899], [W. Versluys], E. |
Frederik van Eeden, Waarvoor werkt gij? (Toespraak tot werkenden gehouden in d'Geelvink te Amsterdam, 14 maart 1899). Amsterdam 1899, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods. Een verhaal. Amsterdam 1900, W. Versluys, R. (3 e druk 1935, Wereldbibliotheek 634; 7e druk 1969, Wereldbibliotheek paperbacks; licentieuitgave 1983, Querido, Salamander 554; licentieuitgave 1985, Knippenberg, Bulkboek, jrg. 14, nr. 149; licentieuitgave Den Haag 1998, Stichting XL, 426; wetenschappelijke editie, bezorgd door Jan Fontijn, Amsterdam 2004, Delta / Athenaeum - Polak & Van Gennep, Deltareeks; licentieuitgave 2007, The Reader's Digest, 's Werelds meest geliefde boeken 99) |
Frederik van Eeden, Binnenlandsche kolonisatie. Amsterdam 1901, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Van de passielooze lelie. Verzen door Frederik van Eeden, waarbij zijn opgenomen de ‘Enkele verzen’. Amsterdam 1901, W. Versluys, GB. |
Frederik van Eeden, De blijde wereld. Reden over mensch en maatschappij. Met houtsneden van Georg Rueter. Amsterdam 1903, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, Gemeenschappelijk grondbezit. Een toelichting voor den arbeider. Amsterdam 1903, W. Versluys, E. |
| |
| |
Frederik van Eeden, Over woordkunst III. Antwoord aan L. van Deijssel (geweigerd voor de XXste Eeuw). Amsterdam 1903, W. Versluys, E. (opgenomen in Studies. Vierde Reeks) |
Frederik van Eeden, Vae victis! Wee den overwonnenen! Uitgegeven ten voordeele van de slachtoffers der algemeene werkstaking. Amsterdam 1903, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Studies. Vierde reeks. Amsterdam 1904, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, De kleine Johannes. Tweede deel. Amsterdam 1905, W. Versluys, R. (2e druk, samen met De kleine Johannes I en III, Amsterdam [etc.] 1973, Paris-Manteau, Marnixpocket 84; 3e druk Brussel [etc.] 1973, Manteau, Marnixreeks 18; 4e druk 1977, Grote Marnixpocket 148; 5e druk als De kleine Johannes 1-2-3, ingeleid door A. Keersmaekers, Amsterdam [etc.] 1979, Elsevier, Bibliotheek der Nederlandse letteren) |
Fred. van Eeden, Iets over de maatschappij ‘De Eendracht’. [Amsterdam 1906, Maatschappij De Eendracht], E. |
Frederik van Eeden, De kleine Johannes. Derde deel. Amsterdam 1906, W. Versluys, R. (2e druk, samen met De kleine Johannes I en II, Amsterdam [etc.] 1973, Paris/Manteau, Marnixpocket 84; 3e druk als De kleine Johannes 1-2-3, ingeleid door A. Keersmaekers, 1979, Elsevier, Bibliotheek der Nederlandse letteren) |
Frederik van Eeden, De vrije arbeid op ‘Walden’. Amsterdam 1906, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Brieven van Frederik van Eeden. Fragmenten eener briefwisseling uit de jaren 1889-1899. Uitgegeven met toestemming van den schrijver en met meerdere portretten versierd. Amsterdam/Leipzig 1907, Maas & Van Suchtelen. |
Frederik van Eeden, Minnestral. Amsterdam 1907, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, Dante en Beatrice en andere verzen. Amsterdam 1908, W. Versluys, GB. |
Frederik van Eeden, IJsbrand. Eene tragi-comedie. Amsterdam 1908, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks. Amsterdam 1908, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, De idealisten of het beloofde land. Tooneelspel in vier tafereelen. Amsterdam 1909, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, De nachtbruid. De gedenkschriften van Vico Muralto. Amsterdam 1909, W. Versluys, R. (herdruk, met voorwoord van W.H.C. Tenhaeff, Katwijk 1979, Servire; licentieuitgave, met nawoord van Ilse Bulhoff, Amsterdam 1984, Querido, Salamander 571) |
Frederik van Eeden, Het lied van schijn en wezen. Tweede boek. Amsterdam 1910, W. Versluys, G. (2e druk, samen met Eerste boek en Derde boek, inleiding H.W. van Tricht, Zwolle 1.954, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolse drukken en herdrukken 8; 3e, herziene drek, inleiding H.W. van Tricht, 's-Gravenhage 1981, Nijhoff, Nijhoffs Nederlandse klassieken) |
Frederik van Eeden, 't Paleis van Circe. Tooneelspel in drie tafreelen. Amsterdam 1910, W. Versluys, T. |
Frederik van Eeden, Open brief aan de padvinders. Amsterdam 1911, W. Versluys, E. |
| |
| |
Frederik van Eeden, Sirius en Siderius. Eerste deel: De ouders. Amsterdam 1912, W. Versluys, R. (fotomechanische herdruk Katwijk 1980, Servire) |
Frederik van Eeden, In kenterend getij. Een dubbel-drama. Amsterdam 1913, W. Versluys, TB. |
Frederik van Eeden, Nieuwe Nederlandsche dichtkunst. Rede, uitgesprooken te Gent in het congresgebouw der waereld-tentoonstelling op 5 juni 1913. Amsterdam 1913, W. Versluys, Rede. |
Frederik van Eeden, Paul's ontwaken. Met een portret naar een teekening door Marie Cremers. Amsterdam 1913, W. Versluys, E. (2e druk Den Haag [etc.] 1962, Servire) |
Rabindranath Tagore, Wij-zangen (Gitanjali). Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1913, W. Versluys, GB. (vert.) (2e druk Deventer 1950, Kluwer, Oriëntserie; 6e druk 1969, Ankh-Hermes, Oriënt-serie) |
Frederik van Eeden, Aan de vrije jeugd. Amsterdam 1914, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Sirius en Siderius. Tweede deel: Het kind. Amsterdam 1914, W. Versluys, R. |
Rabindranath Tagore, De hoovenier. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1914, W. Versluys, GB. (vert.) (2e druk 1970, Wereldbibliotheek, WB-paperbacks) |
Frederik van Eeden, Bij 't licht van de oorlogsvlam. Amsterdam 1915, W. Versluys, EB. |
Frederik van Eeden, De heks van Haarlem. Treurspel der onzeekerheid. Amsterdam 1915, W. Versluys, T. (licentieuitgave Gorinchem 1954, Noorduijn, Noorduijn's Schoolbibliotheek 2) |
Elsa Barker, Brieven van generzijds. Vertaling en voorrede Frederik van Eeden. Amsterdam 1915, W. Versluys, Br. (vert.) |
Herman Fernau, Juist omdat ik Duitscher ben. Een beschouwing van het boek ‘J'accuse’. Vertaling en voorrede Frederik van Eeden. Amsterdam [1916], Van Holkema en Warendorf, E. (vert.) |
Kabir, ‘Kabir’. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1916, W. Versluys, GB. (vert.) (2e druk Deventer 1950, Kluwer, Oriënt-serie) |
Elsa Barker, Oorlogsbrieven van generzijds. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1916, W. Versluys, Br. (vert.) |
Frederik van Eeden, De bokkenrijder of het skelet. Drama. Amsterdam 1917, W. Versluys, T. |
Rabindranath Tagore, De wassende maan. (Liederen van het kind). Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1917, W. Versluys, GB. (vert.) (2e druk 1972, Wereldbibliotheek, WB-paperbacks) |
Frederik van Eeden, Studies. Zesde reeks. Amsterdam 1918, W. Versluys, EB. |
Rabindranath Tagore, Chitra. Een spel in één acte. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1918, W. Versluys, T. (vert.) |
Sadhana. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1918, W. Versluys, E. (vert.) |
Frederik van Eeden, Jezus' leer en verborgen leeven. Amsterdam 1919, W. Versluys, R. |
Frederik van Eeden, Gedachten van dr. Frederik van Eeden. Verzameld door L.J.C. van Vliet-van Dam.
|
| |
| |
Amsterdam [1920], Veen, Bl. |
Frederik van Eeden, Literatuur en leeven. 12 dln. [Amsterdam 1920, Bureau tot publiciteit van wetenschappelijk nieuws], EB. |
Rabindranath Tagore, Hongerige Steenen. 2 dln. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1920, W. Versluys, VB. (vert.) (2e druk 1974, Wereldbibliotheek, WB-paperbacks) |
Frederik van Eeden, Het godshuis in de lichtstad. Met ontwerp-teekeningen van J. London. Amsterdam 1921, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Kerk en communisme. Reede gehouden te Antwerpen, 29 Januari 1521 voor de conferentie van Vlaamsche advocaten. Amsterdam 1921, W. Versluys, Rede. |
Het roode lampje. Signifische gepeinzen. 2 dln. Amsterdam 1921, W. Versluys, E. |
Rabindranath Tagore, Huis en Waereld Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1921, W. Versluys, R. (vert.) |
Frederik van Eeden, Aan mijn engelbewaarder en andere gedichten. Amsterdam 1922, W. Versluys, GB. |
Frederik van Eeden, Het lied van schijn en weezen. Derde boek. Amsterdam 1922, W. Versluys, G. (2e druk, samen met Eerste boek en Tweede boek, inleiding H.W. van Tricht, Zwolle 1954, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolse drukken en herdrukken 8; 3e, herziene druk, inleiding H.W. van Tricht, 's-Gravenhage 1981, Nijhoff, Nijhoffs Nederlandse klassieken) |
Frederik van Eeden, Uit Jezus' oopenbaar leeven. Amsterdam 1922, W. Versluys, E. |
Frederik van Eeden, Ismea of de stervende vlinder. Een sprookje voor 't tooneel. Amsterdam 1923, W. Versluys, T. |
[Rabindranath Tagore], Uit het land van Rabindranath Tagore. (Brieven van 1885-1895). Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1923, W. Versluys, Br. (vert.) |
[Rabindranath Tagore], De vluchtelinge. Vertaling Frederik van Eeden. Amsterdam 1923, W. Versluys, R. (vert.) |
Frederik van Eeden, Eucharistie, Het woord der verzoening. Een lied in Hebreeuwschen trant. Met titelplaat van Jan Toorop. Alkmaar 1924, Apologetisch Bureau ‘Houvast’, G. |
Frederik van Eeden, Geroepen of verkooren? Derde en laatste deel van den roman Sirius en Siderius. Amsterdam 1924, W. Versluys, R. |
Frederik van Eeden, Langs den weg. Verspreide opstellen. Roermond [1925], J.J. Romen & Zonen, EB. |
Frederik van Eeden, Jeugd-verzen. Roermond [1926], J.J. Romen en Zonen, GB. |
Frederik van Eeden, De priester. Zangspel bij gelegenheid van het 25-jarig priesterjubileum van den zeer eerwaarden heer E. Beumer, pastoor te Bussum. Utrecht [1926], Eigen beheer, T. |
Frederik van Eeden, Bloemlezing uit de werken van Frederik van Eeden. Gekozen en ingeleid door H.W. van Tricht. Amsterdam 1927, W. Versluys, Bl. |
| |
| |
Frederik van Eeden, Mijn Dagboek, 9 dln. Amsterdam [1931-1941], Van Munster, D. (deel 9 verscheen onder de titel Viator Defessus) |
Frederik van Eeden, De geestelijke verovering der wereld. Een oproep door Frederik van Eeden. Vertaling Henri Borel. Den Haag 1933, Boucher, E. (2e, herziene druk Amsterdam 1971, Arcanum; 3e druk, aangevuld met een lezing van Karel van de Put, Katwijk 1983 [= 1982], Servire) |
Frederik van Eeden, Brieven aan Henri Borel. Den Haag/Brussel [1934], Pax, Br. |
Frederik van Eeden, Bloemlezing uit zijn werk. Amsterdam [1935], Kirchner, Bl. |
Kunstenaarsbrieven. Frederik van Eeden - Alphons Diepenbrock - Jacobus van Looy - Jan Veth - Isaac Israëls - Jan Toorop. Amsterdam/Sloterdijk 1937, Wereldbibliotheek, Br. |
Frederik van Eeden, De Broeders. Tragedie van het recht. Inleiding en aantekeningen van dr. H.W. van Tricht. Amsterdam 1939, Wereldbibliotheek, T. |
L.E.J. Brouwer, Fred. van Eeden, Jac. Van Ginneken s.j., G. Mannoury, Signifische dialogen. Utrecht 1939, Erven J. Bijleveld, EB. |
[Frederik van Eeden], Frederik van Eeden. Inleiding en samenstelling E. Janssen. Diest [1943], Pro Arte, Keurbladzijden uit de Nederlandsche letterkunde 18, Bl. |
Frederik van Eeden, Mijne ervaringen op sociologisch gebied. Amsterdam 1954, De Beuk, E. |
Frederik van Eeden, Over Dromen, [vertaald uit het Engels door Hans van Eeden]. Amsterdam 1956, De Driehoek, E. |
Frederik van Eeden, Het krabbetje en de gerechtigheid. Amsterdam [1957], Wereldbibliotheek, V. |
De Briefwisseling tussen Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel. Bezorgd en toegelicht door H.W. van Tricht en Harry G.M. Prick. Zwolle 1964, Tjeenk Willink, Zwolse drukken en herdrukken 44; 2e, vermeerderde druk Den Haag 1981, Martinus Nijhoff) |
Frederik van Eeden, Ik heb de witte water-lelie lief. Verzameld en ingeleid door W.J. Simons. Hasselt 1969, Heideland, Poëtisch erfdeel der Nederlanden 66, Bl. |
Frederik van Eeden, Dagboek. 4 dln. Uitgave en toelichting H.W. van Tricht. Culemborg [1971-1972], Tjeenk Willink Noorduijn, Zwolse drukken en herdrukken 70A-70D, D. |
Frederik van Eeden, Redekunstige grondslag van verstandhouding. Inleiding Bastiaan Willink. Utrecht [etc.] [1975], Het Spectrum, E. (eerder opgenomen in Studies. Derde deel) |
Frederik van Eeden, Dromenboek. Editie en inleiding Dick Schlüter met medewerking van Reiny Jobse. Amsterdam 1979, Bert Bakker, D. |
Frederik van Eeden, Uit het dagboek van Frederik van Eeden. Samenstelling en toelichting H.W. van Tricht. Den Haag 1982, Martinus Nijhoff, Bl. |
Frederik van Eeden, Een bloemlezing uit zijn studies. Samenstelling, inleiding en toelichting V.M. Scheffers. Katwijk 1982, Servire, Bl. |
| |
| |
Frederik van Eeden, Dialoog tusschen L. van Deyssel, A. Roodhuyzen en een fatsoenlijk mensch. Over Zola en diens richting. Inleiding en toelichting Harry G.M. Prick. Oosterbeek 1982, Bosbespers, E. |
Frederik van Eeden, De paddestoel of de gevaarlijke hartstocht. Blijspel in twee bedrijven. [Amsterdam 1986], De Steigerschuit, T. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Vanaf 1935 verschijnen, aanvankelijk jaarlijks en later onregelmatig, de Mededelingen van het Frederik van Eeden-genootschap. De daarin opgenomen publicaties zijn in deze bibliografie niet afzonderlijk vermeld; afleveringen die ook onder een andere titel werden gepubliceerd zijn wel opgenomen. In 2008 verscheen een register op de afleveringen 1-52. Informatie over de Mededelingen en over de activiteiten van het genootschap is te vinden op www.frederikvaneedengenootschap.nl.
Albert Verwey. Letterkundige kritiek. Frederik van Eeden. Ellen -Johannes Viator. Amsterdam 1894. |
L. Simons, De kleine Johannes van Frederik van Eeden. Gent 1899. |
Jacob Ek Jzn, Van Eeden's ‘Ellen, een lied van de smart’. Dordrecht [1900]. |
Jan Ligthart, Letterkundige Studiën. I De kleine Johannes door F. van Eeden. Groningen 1902. |
Corn. J. Vervloet, Eenige ervaringen opgedaan in de kolonie van Frederik van Eeden. Utrecht [1903]. |
E. d'Oliveira, Frederik van Eeden. In: E. d'Oliveira, De mannen van '80 aan het woord. Gesprekken met Nederlandsche letterkundigen. Amsterdam [1909], pp. 66-83. (interview) |
Constant van Wessem, Hoe moeten wij ‘Paul's ontwaken’ van Frederik van Eeden eigenlijk lezen? Amsterdam 1913. |
L.J.M. Feber, Frederik van Eeden's ontwikkelingsgang. Den Bosch 1922. |
Ph. A. Lansberg, Letterkundige Studiën II. De kleine Johannes II en III door Frederik van Eeden. Een studiebeeld naar aanleiding van diens overgang tot de R.K. kerk. Den Haag 1924. (vervolg op de studie van Jan Ligthart uit 1902) |
H. Padberg, Frederik van Eeden. Roermond 1925. |
G. Dekker, Frederik van Eeden. In: G. Dekker, Die invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende die negentiende eeu. Groningen [etc.] 1926, pp. 173-195. |
G. Kalff jr., Frederik van Eeden. Psychologie van den Tachtiger. Groningen [etc] 1927. |
Anthonie Donker, Frederik van Eeden. In: Anthonie Donker, De episode van de vernieuwing onzer poëzie (1880-1894). Utrecht 1929, pp. 145-160. |
E.v.E. [= Evert van Eeden], Frederik van Eeden als katholiek. Den Bosch [1930]. |
Liber Amicorum dr. Frederik van Eeden. Aangeboden ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag 3 april 1930. Amsterdam 1930. |
Fred. W.H. Emonds, H. Giltay, J. Methöfer, Dr. Frederik van Eeden herdacht. Toespraken gehouden op de herdenkings-bijeenkomst, belegd door de vereeniging ‘Gemeenschappelijk Grondbezit’ (G.G.B.) te Amsterdam den 14en Juli 1932. Leiden [1932]. |
Bibliotheek van wijlen Dr. Frederik van Eeden. [Amsterdam 1934]. (veilingcatalogus) |
Garmt Stuiveling, Frederik van Eeden. In: Garmt Stuiveling, Versbouw en ritme in de tijd van '80. Groningen [etc.] 1934, pp. 156-171. |
H.W. van Tricht, Frederik van Eeden, Denker en strijder. Amsterdam 1934. |
J.A. Rispens, Frederik van Eeden. In: J.A. Rispens, Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880. Kampen [1938], pp. 70-82. |
A.H. Starmans, Psychologische analyse van het jeugddagboek van Frederik van Eeden. [Amsterdam 1939]. |
Albert Verwey, Frederik van Eeden. Santpoort 1939. |
Anton van Duinkerken, Van Eeden's lyrische gedichten. In: De Gids, jrg. 104, II, nr. 5, mei 1940, pp. 217-246. |
S.M. Noach, Uit de brieven van Willem Kloos aan Frederik van Eeden. In: De Gids, jrg. 104, nr. 2, 1940, pp. 69-86. |
S.M. Noach, Uit de brieven van Charles M. van Deventer aan Frederik van Eeden. In: De Gids, jrg. 105, I, nr. 3, maart 1941, pp. 258-277. |
S.M. Noach, Uit de brieven van Arnold Aletrino aan
|
| |
| |
Frederik van Eeden. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 35, nr. 7, 1941, pp. 307-319. |
Garmt Stuiveling, Van Eeden, tachtiger of Nieuwe Gidser? In: Garmt Stuiveling, Rekenschap. Amsterdam 1941, pp. 201-227, 296-297. |
Denise Lejeune-Hans, De kleine Johannes. De Kinderjaren. In: Revue des langues vivantes / Tijdschrift voor levende talen, jrg. 8, nr. 4, 1942, pp. 163-166, nr. 5, pp. 201-204, nr. 6, pp. 246-248. |
S.M. Noach, Uit de brieven van Frank van der Goes aan Frederik van Eeden. In: Groot-Nederland, jrg. 40, nr. 3, maart 1942, pp. 125-140. |
August Verstraeten, Inleiding tot en aanteekeningen bij De kleine Johannes van Frederik van Eeden. Antwerpen 1942. |
Gaston Vannes, Herman Hesse en De kleine Johannes. In: Revue des langues vivantes / Tijdschrift voor levende talen, jrg. 11, nr. 1, 1945, pp. 30-35. |
Het conflict tusschen Willem Kloos en Frederik van Eeden. De quaestie ‘Lieven Nijland’. Documenten bijeengebracht door G.H. 's-Gravesande. Den Haag 1947. |
J.C. Brandt Corstius, Een debat over leven en kunst in 1896. In: Apollo, jrg. 2, pp. 263-275. (over het Kroniek-debak waarin Van Eeden een belangrijke rol speelde) |
Garmt Stuiveling, De zaak Lieven Nijland. In: Garmt Stuiveling, Steekproeven. Amsterdam 1950, pp. 75-94, 260-261. |
H.W. van Tricht, Het hoogmoedsmotief in Van Eeden's drama's. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 43, nr. 5, 1950, pp. 284-288. |
W.J.M.A. Asselbergs, Frederik van Eeden. In: W.J.M.A. Asselbergs, Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde. Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden 9. Den Bosch [etc.] [1951], pp. 91-111. |
G. Kazemier, Robinetta. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 44, nr. 6, 1951, pp. 345-346. (met reactie van L.G. Oosten-Marwitz in De Nieuwe Taalgids, jrg. 45, nr. 2, 1952, p. 102) |
Rudolf Jans, Frederik van Eeden. In: Rudolf Jans, Tolstoj in Nederland. Bussum 1952, pp. 48-54. |
Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden. In: Roeping, jrg. 30, nr. 7, 1954, pp. 278-285. |
G.H. 's-Gravesande, Multatuli, Van Eeden en Van Looy. In: Het boek van nu, jrg. 8, nr. 11, 1955, pp. 202-203. |
G.H. 's-Gravesande, De geschiedenis van de Nieuwe Gids. Brieven en documenten. Arnhem 1955. (bevat veel algemene informatie over de Nieuwe Gids; het in 1961 verschenen Supplement gaat in een aantal hoofdstukken dieper in op Van Eeden) |
S.P. Uri, Frederik van Eeden als romantisch idealist. In: S.P. Uri, Vlucht der verbeelding. Studies over de neo-romantiek [etc.]. Groningen [etc.] 1955, pp. 38-74. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Meditaties bij de herziening van ‘Het lied van schijn en wezen’ van Frederik van Eeden. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 49, nr. 1, 1956, pp. 29-39. |
Harry G.M. Prick, De Nieuwe Gids van 1929 en Frederik van Eeden. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 50, nr. 3, 1957, pp. 141-144. (over het artikel van R.H.J. Bakker - vermoedelijk een pseudoniem van Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe - over Van Eeden) |
Felix Ortt, J.C.M. Bouvy, G. Mannoury, Over Frederik van Eeden. Amsterdam 1958. (drie opstellen over resp. Van Eedens sociaaleconomische activiteiten, De Broeders en de significa) |
Leo Simoens, R.M. Rilke en Frederik van Eeden. In: Levende Talen, 1958, pp. 197-201. |
Fr. Closset, Frederik van Eeden herdacht. In: Revue des langues vivantes / Tijdschrift voor levende talen, jrg. 26, nr. 3, 1960, pp. 237-240. |
Anton van Duinkerken, Frederik van Eeden. In; De Gids, jrg. 123, nr. 5, 1960, pp. 301-314. |
Peter van Eeden en P.J. Meertens, Frederik van Eeden 1860-1960. Amsterdam 1960. (tentoonstellingscatalogus) |
A.R. Kleyn en C. Roodenburg, Frederik van Eeden. In: Gens nostra, jrg. 15, nr. 4, 1960, pp. 100-101. (genealogisch overzicht van Van Eedens familie) |
Mea Nijland-Verwey, Frederik van Eeden en zijn eerste vrouw. In: De Gids, jrg. 123, nr. 7, 1960, pp. 54-60. |
| |
| |
Wim J. Simons, Frederik van Eeden. Brugge 1960. (monografie). |
Wim J. Simons, Het paleis van Circe. Frederik van Eedens Amerikaanse reizen. Amsterdam [1960]. |
L. Elaut, Het medisch proefschrift van Frederik van Eeden. In: De Vlaamse Gids, jrg. 45, nr. 7, 1961, pp. 480-485. |
Seymour L. Flaxman, Thoreau and Van Eeden. In: Erich Fromm e.a. (red.), Der Friede. Idee und Verwirklichung. The search for peace. Festgabe für Adolf Leschnitzer. Heidelberg 1961, pp. 341-352. |
Jan van Houts, Nescio en Van Eeden. In: Levende Talen, nr. 220, juni 1963, pp. 357-361. |
H.W. van Tricht, Over de Tagore-vertalingen van Frederik van Eeden. Den Haag 1963 |
H.C. Rümke, Over Frederik van Eeden's Van de koele meren des doods. Een essay. Amsterdam 1964. |
C.F.A. van Dam, Van de koele meren des doods. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 59, nr. 2, 1966, pp. 111-117. |
P.H. Schröder, Een onrustzaaier die driftig naar de vrede zocht. Frederik van Eeden. In: P.H. Schröder, En met zo'n juffertje ging dominee trouwen. Twintig Nederlandse en Vlaamse schrijvers bekeken. Amsterdam [etc.] 1968, pp. 111-119. |
Wim J. Simons, Een dichter in de politiek. In: Wim J. Simons, Hakken en spaanders. Amsterdam 1970, pp. 20-33. |
J.A. dèr Mouw, Brieven aan Frederik van Eeden. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick. Den Haag 1971. |
Godelieve Macken, Frederik van Eedens spiegel van ‘eigen fabrikaat’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 6, 1972, pp. 444-451. (naar aanleiding van de publicatie van Dagboek 1878-1923 deel 1 en 2) |
W.H.C. Tenhaeff, Frederik van Eeden. Een pionier van het parapsychologisch onderzoek. In: Tijdschrift voor parapsychologie, jrg. 40, nr. 3-4, 1972, pp. 45-79. |
A. Keersmaekers, Frederik van Eeden's kleine Johannes, Shakespeare en Andersen. In: De Nieuwe Taalgids jrg. 68. nr. 4, 1975, pp. 275-281. |
Godelieve Macken, Van Eeden, zwaarmoedig idealist. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 3, 1975, pp. 202-209. (naar aanleiding van de publicatie van Dagboek 1878-1923 deel 3 en 4) |
Karel Reijnders, ‘Een liefde’, maar niet als medicijn. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 68, nr. 2, 1975, p. 120. (over het verband tussen Een liefde van Van Deyssel en Van de koele meren des doods) |
Bastiaan Willink, Inleiding. In: Frederik van Eeden, Redekunstige grondslag van verstandhouding. Utrecht [etc.] [1975], pp. 7-25. |
Frans Becker e.a., Bedrijven in eigen beheer. Kolonies en produktieve associaties in Nederland tussen 1901 en 1958. Nijmegen 1976. |
Godelieve Macken, ‘De kleine Johannes’ van Frederik van Eeden beïnvloed door ‘Alice in Wonderland’? In: Nieuw Vlaams Tijdschrift jrg. 29, nr. 1, 1976, pp. 79-81. |
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Problemen rond de verteller in ‘Van de koele meren des doods’. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 69, nr. 4, 1976, pp. 336-345. |
Han Schipperheijn (red.), Over ‘Van de koele meren des doods’. Een reeks beschouwingen over de roman van Frederik van Eeden. Utrecht 1976. (beschouwingen vanuit psycho-analytisch perspectief) |
C.M. Verkroost, Frederik van Eeden en zijn medisch proefschrift (1886). In: Medisch contact, jrg. 31, 1976, pp. 754-756. |
R.Th.R. Wentges, De psychiater Frederik van Eeden. In: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, jrg. 120, nr. 21, 1976, pp. 927-934. |
Roger Henrard, Het lied van schijn en doodsvrees: Frederik van Eeden. In: Roger Henrard, Wijsheidsgestalten in dichterwoord. Onderzoek naar de invloed van Spinozp. op de Nederlandse literatuur. Assen 1977, pp. 103-140. |
Johan van der Auwera, Bestaan Verstaan. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 71, nr. 4, 1978, pp. 351-361. (over De kleine Johannes) |
Martin Schouten, Frederik van Eeden en de droom van Walden. In: Jan Brokken e.a., Het volle literaire leven. Portretten uit de Haagse Post. Amsterdam 1978, pp. 7-22. |
W. van Itallie-van Embden, ‘Ik ben in Walden opgelichl door slimmelingen’. In: Jan
|
| |
| |
Brokken e.a., Het volle literaire leven. Portretten uit de Haagse Post. Amsterdam 1978, pp 23-30. (interview) |
August Keersmaekers, Inleiding. Van een sprookje naar een droom. In: Frederik van Eeden, De kleine Johannes 1-2-3. Amsterdam [etc.] 1979, pp. VII-XXIII. |
G.P.M. Knuvelder, Frederik van Eeden. In: G. P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde deel IV. Den Bosch 1979, pp. 179-196. |
Jos van Winden-de Ley, Van Eeden in sociale zaken. In: Spektator, jrg. 8, nr. 6, 1979, pp. 259-278. |
Menno ter Braak, De figuur Van Eeden. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk 5. Amsterdam 19802, pp. 383-389. (over H.W. van Tricht, Frederik van Eeden, denker en strijder (1934)) |
Menno ter Braak, De onzekere. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk 7. Amsterdam 1980, pp. 401-406. (over Albert Verwey, Frederik van Eeden, 1939) |
Walden in droom en daad. Walden-dagboek en notulen van Frederik van Eeden e.a. 1898-1903. Uitgave met inleiding en commentaar door J.S. de Ley en B. Luger. Amsterdam 1980. |
Christien Brinkgreve, Op zoek naar verlossing. Frederik van Eeden en de psychotherapie. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 5, 1981, pp. 22-31. |
H.W. van Tricht, Inleiding. In: Frederik van Eeden, Het lied van schijn en wezen. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door H.W. van Tricht. Zwolle 1981, pp. 5-25. |
Mario Baeck, Omtrent de sociale ideeëndrama's van Frederik van Eeden. Gent 1982. |
J.S. de Ley, F. van Eeden en E. Duse. In: Incontri, jrg. 11, nr. 4-5, 1982, pp. 16-21. (over het ongepubliceerd gebleven toneelstuk Eponina) |
Bernt Luger, Muziek in de Nederlandse letterkunde nr. 8. Frederik van Eeden, Lioba en het melodrama. In: Mens en melodie, jrg. 45, nr. 8, 1982, pp. 352-361. |
Mario Baeck, Frederik van Eedens literaire opvattingen rond de eeuwwisseling. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 37, 1983, pp. 13-29. |
Ilse N. Bulhof, Van psychotherapie tot psychoanalyse. Frederik van Eeden en Albert Willem van Renterghem. In: Ilse N. Bulhof, Freud in Nederland. De interpretatie en invloed van zijn ideeën. Baarn [1983], pp. 41-112. |
Harry G.M. Prick, Rond Van Deyssels bespreking van Van Eedens ‘Ellen’. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan prof.dr. Karel Meeuwesse [etc.]. Utrecht 1983, pp. 39-52. |
H.W. van Tricht en Olf Praamstra, Inleiding. In: Frederik van Eeden, De Broeders. Tragedie van het recht. Leiden 1983, pp. 1-37. |
Ilse N. Bulhof, Nawoord. In: Frederik van Eeden, De Nachtbruid. De gedenkschriften van Vico Muralto. Amsterdam 1984, pp. 227-235. |
Roel van Duyn, De aarde een levend wezen. Frederik van Eeden als politiek denker en utopist. In: Werkschrift voor leerhuis & liturgie, jrg. 4, nr. 6-7, 1984, pp. 30-39. |
Seymour L. Flaxman, The Herman Hesse - Frederik van Eeden correspondence. In: Germanic Review, jrg. 59, nr. 4, 1984, pp. 130-136. |
Jaap T. Harskamp, Spleen, ennui, walging. Comparatistische aantekeningen bij ‘Van de koele meren des doods’. In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. 115, 1984, pp. 11-25. |
C.M. Verkroost, Een vriendschap tussen twee geneesheren, pioniers op psychiatrisch en sociologisch gebied. F.W. van Eeden en A. Aletrino. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, jrg. 26, nr. 4, 1984, pp. 292-300. |
C.M. Verkroost, Frederik van Eeden in Amsterdam, tijdens zijn studie en later. In: Jaarboek van het genootschap Amstelodamum, jrg. 76, 1984, pp. 160-172. |
Marysa Demoor, De kleine Johannes in Engeland. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 78, nr. 2, 1985, pp. 137-142. |
Martien J.G. de Jong, Hedwig corrigeert Mathilde. In: Martien J.G. de Jong, Honderd jaar later. Over schrijvers en geschriften uit de Beweging van Tachtig. [Baarn 1985], pp. 48-72. (over overeenkomsten en verschillen tussen Een liefde van Lodewijk van Deyssel en Van de koele meren des doods) |
| |
| |
S. Krahé, Analyse und Interpretation des Gedichts ‘De Waterlelie’ von F. van Eeden. In: Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans, jrg 3, nr. 1-2, mei-september 1985, pp. 152-157. |
L. Nijland [= Bernt Luger], Uitleiding bij de tiende druk. In: Cornelis Paradijs, Grassprietjes [etc.]. Amsterdam 1985, pp. 73-77. |
Enno Endt, Frederik van Eeden en Herman Gorter: vriendschap in twee of drie dimensies? In: Enno Endt, Mooi gebruld, leeuw [etc.]. Amsterdam 1986, pp. 21-29. |
Jan Fontijn, ‘Ik heb mijn best gedaan je te leren leven.’ Frederik van Eeden en zijn vader. In: Maatstaf, jrg. 34, nr. 6, 1996, pp. 55-66. |
A.F. Zweers, Psychiatrie versus art. The case of Frederik van Eeden's ‘Van de koele meren des doods’. In: Canadian Journal of Netherlandic Studies, jrg. 7, nr. 1-2, 1986, pp. 69-84. |
Paul Claes, ‘De waterlelie’ van Frederik van Eeden. Een intertextuele lezing. In: Spektator, jrg. 17, nr. 1, 1987, pp. 43-50. |
Jan Fontijn, De jeugdliefde van Frederik van Eeden en Henriette Ortt. In: Maatstaf, jrg. 35, nr. 1, 1987, pp. 51-81. |
Jan Fontijn, ‘Wat raakt het mij wat men met je gedaan heeft’. Van Eedens verblijf in Parijs en zijn relatie met een morfiniste. In: Tirade, jrg. 31, nr. 309, 1987, pp. 127-144. |
Janny B. van der Veen-Mulder, Frederik van Eeden als redacteur van De groene Amsterdammer. 1 december 1914 - 1 juli 1922. Utrecht 1987. |
E.B.M.J. Blomme, Frederik van Eeden, de veelzijdige Tachtiger. In: Literatuur, jrg. 5, nr. 5, 1988, pp. 297-300. (over het Frederik van Eeden-Genootschap en het Frederik van Eeden-Museum) |
Augustinus P. Dierick, Self-stylization and narrative strategies in Frederick van Eeden's roman à thèse De Nachtbruid. In: Ton J. Broos (ed.), Papers from the third Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies held at the University of Michigan, Ann Arbor, 12-14 June 1986. Lanham 1988, pp. 45-54. |
Jan Fontijn, Het verhaal van Ellen. In: Th. Bijvoet e.a. (red.), Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick [etc.]. Den Haag 1988, pp. 133-139. |
Judit Gera, Verschillende aspecten van Frederik van Eedens ‘Van de koele meren des doods’. In: F. Balk Smit e.a. (red.), Handelingen tiende Colloquium Neerlandicum. Woubrugge 1988, pp. 273-276. |
Judit Gera, Medieval motifs in Frederik van Eeden's novel ‘Van de koele meren des doods’. In: Dutch Crossing, nr. 36, 1988, pp. 66-72. |
Lisa Kuitert, ‘De mensch die, falend, Walden schiep’. De ondergang van ‘Walden’ (1898-1907) nader bekeken. In: Skript, jrg. 11, nr. 4, winter 1988, pp. 226-235. |
Marianne L. Mooijweer, ‘Zooals ze hier je Keesje waarderen en fêteeren...’. Frederik van Eeden in Amerika. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 5, nr. 6, 1988, pp. 1-10. |
José Rozenbroek, ‘Zulke draadjes kan ik niet knoopen’. Frederik van Eeden en Henrik Ibsen. In: Voortgang, jrg. 9, 1988, pp. 37-58. |
Johanna M. Welcker, Frederik Willem van Eeden. In: P.J. Meertens e.a. (red.), Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland. Deel 3. Amsterdam 1988, pp. 48-53. |
Mario Baeck, Frederik van Eeden en Vlaanderen. Een verdere verkenning. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1989, pp. 328-363. |
Leopold R.G. Decloedt, Langs Hollandsche en Vlaamsche wegen... Het Nederlandstalig cultuurgebied en zijn contacten met Herman Hesse. In: Duitse Kroniek, jrg. 39, nr. 2-4, 1989, pp. 59-71. |
H.J.W. Nap, Der woorden zijn twee orden. Enkele aspecten van Van Eedens significa. In: Spektator, jrg. 18, nr. 3, 1989, pp. 211-228. |
Enno Endt, Het festijn van Tachtig. De vervulling van heel groote dingen scheen nabij. Amsterdam 1990. (een overzicht van de Beweging van Tachtig) |
Jan Fontijn, Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901. Amsterdam 1990. (biografie, eerste deel) |
Judit Gera, An analysis of Hedwig's dreams in the novel Van de koele meren des
|
| |
| |
doods by Frederik van Eeden. In: Dutch Crossing, nr. 40, 1990, pp. 83-94. |
Jaap Harskamp, Twee maal Van Eeden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 135, nr. 2, 1990, pp. 184-194. (over Van de koele meren des doods) |
A. Keersmaekers, Frederik van Eeden en Felix Timmermans. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1990, pp. 76-88. |
M.L. Mooijweer, De dichter, de koning en de rijke dame. Frederik van Eeden in de Verenigde Staten. In: K. van Berkel (red.), Amerika in Europese ogen. Facetten van de Europese beeldvorming van het moderne Amerika. Den Haag 1990, pp. 54-75. |
Jan Nap, Van Eeden en de significa. In: Vaktaal, jrg. 3, nr. 1, april 1990, pp. 6-10. |
H. Walter Schmitz, Frederik van Eeden and the introduction of significs into the Netherlands. From Lady Welby to Mannoury. In: H. Walter Schmitz (ed.), Essays on significs [etc.]. Amsterdam 1990, pp. 219-246. |
H. Walter Schmitz, De Hollandse significa. Een reconstructie van de geschiedenis van 1892 tot 1926. Assen [etc.] 1990. |
Cor Barend Termaat, Een literair portret van Frederik van Eeden. In: SIC, jrg. 5, nr. 2-3, 1990, pp. 119-132. |
Een Duivelsvent. Frederik van Eeden in caricatuur. Verzameld en toegelicht door Nop Maas. Amsterdam 1991. (ook verschenen als Mededelingen van het Frederik van Eedengenootschap nr. XXXV) |
Jan Fontijn, Frederik van Eeden. Van de koele meren des doods. Een verhaal. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 11, augustus 1991. |
Jan Fontijn, Van Eeden. ‘O, ik schaam mij zoo’. In: Literatuur, jrg. 8, nr. 6, 1991, pp. 358-359. (over een briefje van Van Eeden aan zijn moeder) |
Judit Gera, Frederik van Eeden en Tolstoj. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 2, 1991, pp. 299-301. |
Erik Heijerman en H. Walter Schmitz, Significs, mathematics and semiotics. The signific movement in the Netherlands [etc], Münster 1991. |
Jan Nap, Significa en letterkunde. Theorie en praktijk bij Van Eeden. In: Vooys, jrg. 10, nr. 1, 1991, pp. 36-44. |
Jaap Harskamp, Madonna or Magdalen. The female image in the work of Emants, Van Deyssel and Van Eeden. In: Dutch Crossing, nr. 46, 1992, pp. 47-61. |
Antal Sivirsky, Frederik van Eeden in Hongarije. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 9, nr. 2, 1992, pp. 21-26. |
Willem Jan de Waal, Ontstaan en ontwikkeling van de psychotherapie in ons land. In: Willem Jan de Waal, De geschiedenis van de psychotherapie in Nederland. Den Bosch 1992, pp. 38-135. |
Koos Bosma, De pastorale van Van Eeden. In: Koos Bosma, Ruimte voor een nieuwe tijd. Vormgeving van de Nederlandse regio 1900-1945. Rotterdam 1993, pp. 50-59. (over Het godshuis in de lichtstad) |
Maarten van Buuren, De anatomische les. Artsen in de literatuur rond de eeuwwisseling. In: Feit en Fictie, jrg. 1, nr.1, 1993, pp. 39-52. |
Jan Fontijn, Een bond van genieën om de wereld te redden. Middelburg 1993. (over Welt-Eroberung durch Helden-Liebè) |
Jan Fontijn, Biologisch utopisme. Het darwinisme van Frederik van Eeden. In: De negentiende eeuw, jrg. 17, nr. 1, 1993, pp. 33-45. (speciaal nummer ‘De biologisering van het wereldbeeld. De doorwerking van Darwins evolutietheorie in de Nederlandse cultuur’) |
D. Grit, Het begin van de Kierkegaardreceptie in Nederland en Vlaanderen. In: Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. Documentatieblad van de werkgroep Sassen, jrg. 4, nr. 1, 1993, pp. 49-54. |
Klaas Ruitenbeek, Lu Xun and ‘Little Johannes’. In: Lloyd Haft (ed.), Words from the west. Western texts in Chinese literary context [etc.]. Leiden 1993, pp. 48-60. |
Thomas Vaessens, De drijfkrachten der evolutie en begeerte. Enkele opmerkingen over Frederik van Eeden en zijn poëtica. In: Vooys, jrg. 11, nr. 2, 1993, pp. 66-75. |
Luc J.M. Bergmans, Dutch significs and intuitionism and their association with neo-Kantian philosophy. In: Martinus A. Bak- |
| |
| |
ker e.a. (red.), Studies in Netherlandic culture and literature. Lanham 1994, pp. 99-108. |
Jan Fontijn, Frederik van Eeden. Een open boek. Amsterdam 1994. (over IJsbrand) |
Jan Fontijn, ‘Douwes Dekker is hier. Ben ik welkom?’ Van Eedens obsessie voor het spiritisme. In: Maatstaf, jrg. 42, nr. 2, 1994, pp. 1-24. |
Diederik Grit, Frederik van Eeden en Scandinavië. In: Diederik Grit, Driewerf zalig Noorden. Over litteraire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië. Maastricht 1994, pp. 73-91. |
G. van Suchtelen, Dickens vergezelt Van Eeden. In: The Dutch Dickensian, jrg. 15, nr. 24, 1994, pp. 36-39 en 63. |
Lucien Custers, ‘Een mensch van onoplosbare tweespalt’. Frederik van Eeden. In: Lucien Custers, Dáár was de bron. De Beweging van Tachtig in de ogen van Albert Verwey. Maarssen 1995, pp. 273-330. |
J.D.F. van Halsema, In afwachting van de nieuwste mens. Nederlandse literatoren rond 1900 over Zuid-Afrika. In: Marion Hattingh e.a. (red.), Vernuwing in die Afrikaanse letterkunde. [Belville] 1995, pp. 381-392. |
J.D.F. van Halsema, Wie goed kijkt, die kan hem bijna zien. Baudelaire bij de Tachtigers. In: Maarten van Buuren (red.), Jullie gaven mij modder, ik heb er goud van gemaakt. Over Charles Baudelaire. Groningen 1995, pp. 66-110. |
P. Hijmans, Frederik van Eeden aan de wieg van zijn kind. In: In de Waagschaal, jrg. 24, nr. 17, december 1995, pp. 9-11 [= 521-523]. (over het gedicht ‘Toen ons kindje glimlachte’ uit Aan mijn engelbewaarder en andere gedichten) |
Duco van Oostrum, ‘She was that awful danger’. Masculine limits of female representation in Frederik van Eeden's ‘Van de koele meren des doods’. In: Duco van Oostrum, Male authors, female subjects [etc]. Amsterdam 1995, pp. 70-98. |
Jan Fontijn, Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901. Amsterdam 1996. (biografie, tweede deel) |
Marianne Mooijweer, De Amerikaanse droom van Frederik van Eeden. Amsterdam 1996. |
Angela Rijnen en Jannes van Everdingen, ‘Zo iets als niezen’. Frederik van Eeden 1860-1932. In: Erik Fokke e.a. (red.), De broze muze. Amsterdam 1996, pp. 38-46. |
R.Th.R. Wentges, De neus van Frederik van Eeden. Een beschouwing over de betekenis van reuk en geur in zijn werk. [Amsterdam 1996]. |
Ruth Beijert, Verwey, Van Eeden en geestverwanten. In: Ruth Beijert, Van Tachtiger tot Modernist. Het Gezellebeeld in de Nederlandse kritiek 1897-1940. Groningen [1997], pp. 105-124. |
L. Engelfriet, Frederik van Eeden en Martin Buber. In: Nederlands Theologisch Tijdschrift, jrg. 51, nr. 3, 1997, pp. 208-231. |
M.L.B. Pouwen, In het licht van Christus. De Tachtigers en hun godenzonen. In: Voortgang, jrg. 16, 1996 [= 1997], pp. 55-72. |
O.W. Dubois, Koele meren des doods. Een existentiële leeservaring. In: In de Waagschaal, jrg 28, nr. 9, 1999, pp. 9-10. |
Rokus de Groot, Van Eeden en Tagore. Ethiek en muziek. In: Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis, jrg. 49, nr. 2, 1999, pp. 98-147. |
Annemarie Brugman, Toen God mij hoorde. Bekeringen in het interbellum. In: Marjet Derks e.a. (red.), Het licht gezien. Bekeringen tot het katholicisme in de twintigste eeuw. Hilversum 2000, pp. 56-72. |
Marijke Gijswijt-Hofstra, In search of Dutch neurasthenics from the 1880s to the early-1920s. In: Marijke Gijswijt-Hofstra e.a. (red.), Cultures of neurasthenia from Beard to the First World War. Amsterdam 2001, pp. 279-308. |
Jaap Grave, De samenwerking tussen Else Otten en Frederik van Eeden. In: Jaap Grave, Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914. Nijmegen 2001, pp. 145-174. |
Joris van Parys, Haar kleine Johannes. Frederik van Eeden, Sophie Monnier en ‘Le petit Jean’ (Parijs 1921). In: ZL, jrg. 1, nr. o, 2000-2001, pp. 52-70. |
Hugo Buyssens, De redekunstige grondslag van verstandhouding (Frederik van Eeden, 1897). Sleutel voor een niet-fenomenologische kennis- |
| |
| |
leer. 2 delen. [Brussel 2002]. |
L. Decloedt, ‘Van Weenen begint voor mij de victorie.’ Frederik van Eedens contacten met Oostenrijk en de Oostenrijkse literatuur. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, jrg. 118, nr. 2, 2002, pp. 130-150. |
P. Kralt. Frederik van Eeden. Johannes Viator. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 56, november 2002. |
Anneke Snel, Een dame uit het fin de siècle in een dun historisch jasje. Over Lioba uit ‘Lioba, Drama van Trouw’ van Frederik van Eeden. In: Voortgang, nr. 20, 2001 [= 2002], pp. 117-143. |
Sebastien Valkenberg, Een dichterlijke overwinning op de filosofie. Een verkenning van de Schopenhaueriaanse voorstellingen in Frederik van Eedens ‘Lioba’. In: idem, pp. 145-163. |
Jan Fontijn, Is ‘De kleine Johannes’ klinkklare imitatie? In: Jan Fontijn, Kijk naar de vis. Notities, columns en essays van een leger. Amsterdam 2003, pp. 35-46. |
Mary Kemperink, Een happy end volgens Darwin. Utopisme en evolutieleer in de Nederlandse literatuur van het fin de siècle. In: Armada, jrg. 8, nr. 29-30 (speciaal nummer ‘Darwin & Co. Over taal, evolutie en literatuur’), 2002-2003, pp. 156-167. |
Johan Koppenol, Een speciaal, nagenoeg onbekend Hollandsch kunstenaar. Van Eeden over Van Gogh. In: Literatuur, jrg. 20, nr. 1, 2003, p. 26. |
Milos Seifert, Herinneringen aan Holland. Op bezoek bij de dichter Frederik van Eeden. Naarden-vesting 2003. (verslag van een bezoek dat de Tsjechische vertaler Seifert in 1921 bracht aan Van Eeden) |
Jan Fontijn, Nawoord. In: Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods. Amsterdam 2004, pp. 263-290. |
Johan Koppenol, De kleine Johannes als filmheld. Een onbekend scenario. In: Literatuur, jrg. 21, nr. 6, 2004, pp. 30-35. (over een scenario door W.F. Bon) |
Lisa Kuitert, Nog een verfilming. In: Literatuur, jrg. 21, nr. 6, 2004, pp. 35. (over een scenario naar De kleine Johannes door C.W.J. Natzijl) |
Francisca van Vloten, Een studie-exemplaar bij uitstek - een merkwaardige casus. Frederik van Eeden en Multatuli. In: Over Multatuli, jrg. 26, nr. 53, 2004, pp. 27-40. |
Jan Fontijn, Een masker dat van moment tot moment verandert. Leonore Duse en Frederik van Eeden. In: Jacqueline Bel e.a. (red.), Land van lust en weelde. Italië, Nederland en de literatuur. Leiden 2005, pp. 49-52. |
Judith Gera, Frederik van Eeden en Vincent van Gogh. Overeenkomsten tussen schrijver en schilder. In: Judith Gera, Tussen literatuur en schilderkunst. Budapest 2005, pp. 23-49. |
G.H. Otten-van der Kaap, Frederik van Eeden. In: G.H. Otten-van der Kaap, ‘Lied van 't Leven, Bloemen van Passie.’ Metaforen in de poëzie van Tachtig. [Groningen 2005], pp. 143-170. |
Wilhelm H. Vieregge e.a., Van Eedens ‘Logische Grundlage der Verstandigung’. Kommentare und Interpretation. In: Frederik van Eeden, Logische Grundlage der Verstandigung. Redekunstige grondslag van verstandhouding. Herausgegeben von Wilhelm H. Vieregge e.a. [Stuttgart] 2005, pp. 65-117. |
Paul Claes, De sleutel. Frederik van Eeden, ‘De waterlelie’. In: Ons Erfdeel, jrg. 49, nr. 3, 2006, pp. 420-423. (over het gedicht ‘De waterlelie’) |
Mary Kemperink, Gelijkheid en hiërarchie. Utopische voorstellingen in de Nederlandse literatuur rond 1900. In: De Negentiende Eeuw, jrg. 30, nr. 1, 2006, pp. 48-60. |
Jan Noordegraaf. Taal als gebrek. Bréal, Van Eeden en het misverstand. In: Voortgang, jrg. 24, 2006, pp. 205-216. |
Romain Vanlandschoot, Vlaanderen, de Vlaamse beweging en Frederik van Eeden. In: Wetenschappelijke tijdingen, jrg. 65, nr. 4, 2006, pp. 270-300, 346. |
Paul van Capelleveen, Dutch Silverpoints. John Gray's struggle for fame in Holland. Banholt 2007 (bevat de brieven van de Engelse dichter John Gray aan Van Eeden) |
Paul Luykx, De beroemdste bekeerling: Frederik van Eeden. In: Paul Luykx, ‘Daar is
|
| |
| |
nog poëzie, nog kleur, nog warmte.’ Katholieke bekeerlingen en moderniteit in Nederland 1880-1960. Hilversum 2007, pp. 38-50. |
Harry G.M. Prick, Een handvol sprokkelingen. Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel. In: Harry G.M. Prick, Spelevaren. Van August van Platen tot Gerrit Komrij. Nijmegen [2007], pp. 35-53. |
Harry G.M. Prick ‘Ik scheen hem geenszins 't Ware’. Willem Kloos geobsedeerd door Frederik van Eeden. In: idem, pp. 55-73. |
Doriane Sansterre, Van de koele meren des doods (1900) - F. van Eeden. In: Doriane Sansterre, Oeverloze zielen. Subject en object in de Nederlandse roman omstreeks 1890-1900. Gent 2007, pp. 137-188. |
Cornelie van Uuden en Pieter Stokvis, De gezusters Van Vloten. De vrouwen achter Frederik van Eeden, Willem Witsen en Albert Verwey. Amsterdam 2007. |
Peter Baldé, De praktische visionair. Frederik van Eedens visie op psychische stoornissen. Oud-Beijerland 2008. |
Erik Heijerman, Van Eeden and the later Wittgenstein on embodied meaning. In: Achim Esbach e.a. (Hg.), Audiatur et altera pars. Kommunikationswissenschaft zwischen Historiographie, Theorie und empirischer Forschung. Festschrift für H. Walter Schmitz. Aachen 2008, pp. 224-241. (over de overeenkomsten tussen Van Eedens Redekundige grondslag van verstandhouding en de Tractatus logico-philosophicus en vooral de Philosofische Untersuchungen van Wittgenstein) |
Willem van den Berg, Frederik van Eeden. In: Willem van den Berg en Piet Couttenier, Alles is taal geworden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900. Amsterdam 2009, pp. 591-594. |
117 Kritisch lit. lex.
mei 2010
|
|