| |
| |
| |
Gaston Duribreux
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Gaston Duribreux werd op 28 mei 1903 geboren te Oostende. Zijn vader was afkomstig uit Frans-Vlaanderen. Uit een eerste huwelijk had hij een dochter. De ouders van Duribreux openden een slagerij in Oostende.
Duribreux studeerde moderne humaniora aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Oostende. Zijn militaire dienst deed hij in Duitsland, in Aken. Eerst in Aken en later aan de Franse Rivièra werkte hij in hotels. Daarna was hij vanaf 1928 zelf uitbater van een hotel in Oostende. In 1964 opende hij daar een tweede hotel.
Duribreux huwde in 1929. Hij had drie zoons. Hij overleed op 27 mei 1986 in Oostende.
Zijn debuutroman, Karoen in 't aanschijn van de zee, verscheen in 1934 en was alleen voor een lokaal publiek bestemd. Hij debuteerde pas officieel in 1939.
Duribreux werkte nauwelijks mee aan tijdschriften. Slechts sporadisch publiceerde hij in Dietsche Warande & Belfort. Hij schreef geen kritische, noch theoretische beschouwingen.
Gaston Duribreux kreeg de Prijs voor de Eersteling van de Provincie Antwerpen 1942 voor BruuwDe Grote Hemme, de Lode Baekelmansprijs 1943-1945 voor De laatste vissers; de Prijs van de Scriptores Catholici 1951 voor De Grote Hemme; de Emiel Vlieberghprijs van het Davidsfonds 1952 voor Tussen duivel en diepzee; en de Prijs voor de Roman van de Provincie West-Vlaanderen 1951-1958 voor De zure druiven.
Zijn eerste roman vermeldt op het omslag zijn werkelijke naam, maar op de titelpagina het ‘pseudoniem’ Jan van Wieren.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Ontwikkeling
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er in de Vlaamse literatuur talloze schrijvers van streekromans. Het genre was al decennia populair en de kwaliteit van de massale productie was tot een bedenkelijk niveau gedaald. De debutant Gaston Duribreux werd met Bruun (1939) en De laatste vissers (1940) meteen ontvangen als een belangrijke vernieuwer van het genre. Onbeslist blijft voorlopig of het gaat om een vernieuwing binnen een nog weinig onderzocht genre door een verplaatsing van de romanruimte naar de kuststreek dan wel om grondigere wijzigingen. Wat betekent bijvoorbeeld voor het genre de grotere rolbezetting met vissers, kleine landbouwers, buitenlandse matrozen en smokkelaars? Leiden verdrinking en schipbreuk en vaarten naar ver afgelegen visgebieden tot andere structuren van het handelingsverloop? Heeft de andere invulling van de cyclische tijd, niet bepaald door seizoenen, door zaaien en oogsten maar door het wisselende ritme van de visvangst, een beslissende invloed op de roman? Is de zee een geschakeerdere plaats en een complexere speler dan platteland, dorp en kleine stad? En is de zwaar aangezette symboliek van de zee ruimer of dieper dan wat de verteller vermag met een metaforische omvorming van land en bos? Een antwoord is, gezien het ontbreken van historisch onderzoek omtrent het genre, niet meteen beschikbaar. Daarbij komt nog dat de contemporaine en de naoorlogse evaluatie ervan sterk uiteenlopen.
Aan een minimale omschrijving van de streekroman beantwoorden de meeste romans van Duribreux ongetwijfeld: een herkenbare topografische ruimte, heel dikwijls Oostende, en de uitgebreide beschrijving van arbeid en milieu, meestal van de vissers. Maar na zijn debuutromans schrijft hij werken die tot andere genres behoren: de psychologische roman (Derina of het teere spel der liefde, 1941), de speurdersroman (Tussen duivel en diepzee, 1953), de probleem- of zedenroman (Kantwerk en zwanen, 1958), de oorlogs- of beter verzetsroman (De zure druiven, 1952) en de autobiografische en genealogische roman Het wrede spel (1960). Zijn laatste boek, Ballade van de hopeloze zuiverheid (1971), wordt zelfs getypeerd als een moraaltheologische roman. Bo- | |
| |
vendien treedt de oorlog - zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog - steeds sterker op de voorgrond en beschrijft hij de kuststreek of Oostende in bijzondere omstandigheden.
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
In publicaties over Duribreux wordt sterk de nadruk gelegd op een psychologische verruiming en vooral verdieping van zijn werk. Overigens worden ook Bruun en De laatste vissers beschouwd als psychologisch minder vlak dan de traditionele streekroman. Maar ook bij de psychologie van Duribreux moet de vraag worden gesteld hoe diepgaand die het beoefende romangenre bepaalt. Het gaat misschien minder om werkelijke complexiteit en meer om een explicitering en een slechts schijnbare problematisering van vrij schematische patronen en figuren. Het psychische is minder het individuele en meer het algemeen-menselijke. En het psychische lijkt ondergeschikt aan een nogal eenduidig mens- en maatschappijbeeld, die op hun beurt onderworpen zijn aan een gesloten wereldbeeld en aan een eenzijdige, religieus gekleurde metafysica.
Duribreux' proza vertoont tegelijk een diversiteit aan gebeurtenissen, ruimten en personages als vaste verhaal- en denkschema's die naar de tendensroman neigen. Visserij en oorlog lijken te evolueren naar ruimtes die vooral ten dienste moeten staan van eenzelfde menselijke problematiek. Duribreux blijft een verteller, maar hij formuleert zijn onveranderd wereldbeeld steeds explicieter en opdringeriger. Personages, verloop van het verhaal en ruimtes ontwikkelen zich daardoor van mythisch getint naar eerder allegorisch.
| |
Thematiek
Opvallend is hoe dan ook hoe duidelijk in alle romans van Duribreux archetypische epische motieven en structuren aan de oppervlakte komen. Het kwaad dat in het verleden plaatsvond maar nog steeds de orde in de weg staat, de clan die wraak moet nemen op de moordenaar van de vader, de wisseling van de geslachten en de confrontatie tussen vader en zoon, of het monster waaraan regelmatig moet worden geofferd. Legio zijn initiaties, zoektochten, bewustwordingen, beproevingen, zuiveringen, tweegevechten. Het oog om oog, tand om tand overheerst de logica van het verhaal. De hoofdpersonages hebben een heldenstatus: zonder familiebanden en getekend door uitzonderlijke ervaringen trekken zij ten strijde tegen het kwaad,
| |
| |
herstellen zij de maatschappelijke orde, offeren zij zich op... De gebeurtenissen worden temporeel en causaal geduid in termen van natuur, lot en voorbestemdheid.
Allesoverheersend is het verhaal van Oedipus, in de mythische en in de psychoanalytische versie. Vaders zijn lichtende voorbeelden, dwingelanden of tegenstanders. Vaders zijn gedood, afwezig of blijven onbenoemd. Zonen en substituut-vaders zijn voortdurend naar elkaar op zoek. Met anti- of pseudovaders moet eerst worden afgerekend. Vrouwen zijn maagd, moeder of hoer, of worden even als ‘kameraad’ toegelaten tot de mannenwereld. De talloze gevechten draaien dikwijls om de eer van de moeder of de oudere zuster. De meest karakteristieke vrouwelijke personages bevinden zich op de grens tussen ‘meisje’ en ‘vrouw’. Huwelijken worden via soms weinig geloofwaardige ingrepen uitgesteld. Oedipale interpretatieschema's vernauwen of verdringen ook historische werkelijkheden.
In De Grote Hemme (1950) wordt de geschiedenis van de Vlaamse kustbewoners in Duits oorlogsgebied overheerst door de seksuele rollen van de Duitse soldaten en de Vlaamse vrouwen. Het meest frappante motief in de roman is de concurrentie van zowel de zoon als de schoonvader met de Duitse soldaat om de moeder/schoondochter/minnares. In het als autobiografisch ontvangen Het wrede spel wordt de historische vader omgevormd tot een afwezige, aan het IJzerfront strijdende en sneuvelende grenadier. Bijzonder betekenisvol lijkt de invulling van het motief van de herinnering aan traumatiserend oorlogsgeweld als de ‘moord’ op een oudere Duitse officier.
Het meest karakteristieke voor Duribreux is niet de status van zijn hoofdpersonages als held, maar de explicitering en theoretische uitwerking van een heroïsche levenshouding. Even karakteristiek is de nauwe verbinding van heroïsme met morele strengheid. De heldenstatus volgt niet uit een natuurlijk of gegeven elan maar moet veroverd worden, in stand worden gehouden en steeds opnieuw worden verdiend of bewezen. De strenge tucht staat tegenover de altijd aanwezige en steeds bedreigende tegenpool van het niet-zuivere, het niet-reine. ‘Strijd’ is het kernwoord van een steeds opgeschroefder tegenstelling, die expliciet met angst en afkeer voor seksualiteit wordt
| |
| |
verbonden, maar meteen wordt uitgebreid tot een strijd tegen de naoorlogse en de postconciliaire ‘toenemende laksheid’, het meest uitgesproken gethematiseerd in Schipper Jarvis (1954) en Ballade van de hopeloze zuiverheid. Kernwoorden als ‘heldhaftig’, ‘streng’ en ‘tucht’ komen met een haast neurotische frequentie voor. Een ander motiefwoord is ‘walg’, dikwijls geconcretiseerd in een viscerale afkeer van het weke en het slijmerige. (Waarbij niet meteen moet worden gedacht aan de existentialistische cultroman La nausée van Jean-Paul Sartre.) De roep om heldhaftigheid en strengheid wordt met enige geloofwaardigheid ingebouwd in een verhaalwereld van extreme omstandigheden op zee of in oorlogstijd. Verbonden met de banaliteit van overspel of dweperige puberteit dreigen verhaal, commentaar en beschouwing helemaal uit elkaar te lopen.
De gestrengheid van de plicht komt in conflict met de liefde of het goede (heel uitgesproken in Tussen duivel en diepzee en in Schipper Jarvis) maar verzoening blijkt onmogelijk. Om uit de impasse te geraken zijn nogal onwaarschijnlijke wendingen in het verhaal nodig. Dat komt doordat de plicht de manifestatie is van een eendimensioneel en alles opeisend narcistisch ideaal dat liefde en haat noch goed en kwaad toelaat. Het ideaal verwordt tot een abstractie die concrete keuzes, bijvoorbeeld verzet of collaboratie in oorlogstijd, overstijgt en loslaat.
| |
Visie op de wereld
Daarom kan de levensbeschouwing van Duribreux niet als werkelijk moreel of ethisch worden gekarakteriseerd. Evenmin is Duribreux een werkelijk christelijk of katholiek schrijver. Ondanks een plot die alsnog wordt omgebogen tot een begin van berouw en vergeving (De Roeschaard, 1943) of ondanks het inzetten van priesterfiguren die een zuiver christelijk standpunt verdedigen (Kantwerk en zwanen), overheerst de behoefte aan wedervergelding en aan een persoonlijke, hier en nu straffende god. De heroïsche personages worden gedreven door een mateloosheid die de symbolische bemiddeling en matiging van priesters of sacramenten verwerpt. Veel productiever in de imaginaire economie van Duribreux' romans zijn archaïsche patronen, bijvoorbeeld van het collectieve offer van de zondebok om tijdelijk het kwaad uit te drijven (De Roeschaard). Mogelijk kan ook van een manicheïstische beleving van goed en
| |
| |
kwaad worden gesproken, met de zee als symbool bij uitstek van de voortdurende wisseling en strijd van chaos en orde, van monsterlijkheid en goddelijkheid.
| |
Techniek / Stijl
Structureel werkt Duribreux graag met scènes en ruimtelijke bewegingen van de blik van de verteller of van het waarnemende personage, die uitstekend verfilmbaar zouden zijn. Hij is een klassiek-boeiend verteller van speurtochten, achtervolgingen en gevechten. In De zure druiven slaagt hij erin een groot aantal verhaaldraden vlot in elkaar te weven. Beschrijvend is hij het sterkst bij stadsgezichten - met een uitgesproken voorkeur voor het Oostendse stadspark, dat meteen ook heel uiteenlopende symbolische ladingen kan krijgen -, duinen en polders. De beschrijvingen van de zeevisserij, waarmee hij het vaakst wordt geassocieerd, zijn wat paradoxaal ook de meest moeizaam leesbare, door de vermenging van de techniek van het vissen, van de karaktertrekken van de vissers, van de zowel letterlijk beschreven als metaforisch geduide zee.
| |
Traditie
Duribreux schrijft traditionele romans in een drievoudige betekenis. Wanorde, spanningen, vragen, onduidelijkheden moeten aan het einde van de roman opgelost, verklaard of beantwoord worden. Een open einde is niet aanvaardbaar. Soms zijn daartoe noodgrepen nodig, bijvoorbeeld in De Grote Hemme, waarin nog snel personages moeten sterven, verhuizen of zwanger worden. Traditioneel betekent ook dat het de lezer ondubbelzinnig duidelijk moet zijn waarvoor de schrijver/verteller staat. Personele gezichtspunten worden verhelderd of gecorrigeerd door de verteller. Het uitgesproken negatieve personage heeft als functie te verduidelijken dat het tegengestelde wel degelijk positief is. Toelichting wordt gegeven op gedragingen en motieven. Pseudofilosofische dialogen of betogen geven de correcte evaluatie aan. Een symptoom voor die hang naar ondubbelzinnigheid is de stereotiepe combinatie van beschrijving en duiding, met vele abstracta van de lichaamstaal en de gelaatsuitdrukkingen van de personages. Vergelijkingen zijn heel vaak door verwijzingen naar het algemene als verduidelijkingen bedoeld: ‘hij was als een van die...’ Traditioneel betekent ten slotte dat aan het einde van de roman alle personages hun plaats en hun ‘bestemming’ hebben gevonden. Psychologisch en maatschappelijk moet de
| |
| |
orde zijn hersteld of teruggekeerd of eindelijk gerealiseerd zijn. Het menselijke, het natuurlijke en het bovennatuurlijke moeten worden verzoend of in evenwicht zijn. Zo is een typisch romaneinde (Tussen duivel en diepzee): ‘Op dit begenadigd ogenblik was alles voor hem vereenvoudigd, God, mens en zee.’
| |
Ontwikkeling / Kritiek / Verwantschap
De ontwikkeling van Duribreux' romanoeuvre wordt meestal gestileerd weergegeven als een inhoudelijk toenemende complexiteit: van streekroman via psychologische naar probleemroman. Hij kreeg al snel een positie in de Vlaamse literatuur als streekromancier. De evolutie van die positie kan met enige vertraging worden gevolgd in de drukken van De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden van R.F. Lissens. In 1953 en in 1959 wordt Duribreux nog samen met een aantal anderen gezien als een auteur ‘die uit de streekliteratuur komt’. In de derde druk van 1967 krijgt hij een eigen plaats en wordt hij uitgebreid getypeerd als de auteur van een ‘christelijke problematiek’ en heeft zijn werk ‘een eigen heldhaftige toon’. In 1961 beschouwde Georg Hermanowski in zijn geschiedenis van de Vlaamse roman Duribreux als een van de belangrijke Vlaamse psychologische auteurs, samen met Paul Lebeau en Albert van Hoogenbemt. Maar de monografie van Paul Hardy uit 1963 was de eerste en meteen ook de laatste studie van langere adem van zijn werk. Na de reactie op Ballade van de hopeloze zuiverheid werd het stil rond Duribreux. Herdrukken, van Tussen duivel en diepzee in 1979 en van De Grote Hemme in 1985, bleven onopgemerkt.
In kringen van katholieke lezers, niet zelden tegelijk abonnees van de boekenreeksen van Davidsfonds en De Clauwaert, was hij een veelgelezen schrijver. In Nederland was hij tijdens en na de Tweede Wereldoorlog enigszins bekend maar slechts als vertegenwoordiger van de ‘Vlaamse vertellers’.
In het sterk verzuilde naoorlogse Vlaanderen behoorde Duribreux tot het katholieke veld, dat dikwijls gemakshalve met traditioneel werd gelijkgesteld. Hij publiceerde bij uitgeverijen die tot dat veld behoorden, en de receptie van zijn romans bleef, ook al was die behoorlijk intensief, ook haast beperkt tot critici van katholieken huize. Duribreux bleef echter in de marge van de katholieke probleemroman. Als exponent daarvan zag hij vooral Graham Greene, van wie hij niet kon aanvaarden dat te
| |
| |
veel begrip en te veel genade werden toegekend aan de zondaar. Hij besloot daarom, tegen de sympathie voor de tollenaar in, tot een herwaardering van de ‘strenge’ farizeeër (De parabel van de gehate farizeeër, 1955, en De parabel van de geliefde tollenaar, 1956). Met zijn uitgesproken veroordeling van de postconciliaire openheid in Ballade van de hopeloze zuiverheid bracht hij de katholieke critici enigszins in verlegenheid. Maar tegelijk belandde hij zelf in het isolement. Een aangekondigde toekomstroman over de katholieke kerk in de eenentwintigste eeuw is er nooit gekomen. Het lijkt erop dat hij na het autobiografische Het wrede spel en het pamflettaire Ballade van de hopeloze zuiverheid, en in een context waarin de traditionele roman vormelijk en inhoudelijk aan de zijlijn terechtkwam, uitgeschreven was.
Gaston Duribreux wilde vooral verhalende romans voor een groot publiek schrijven en vanuit een heel sterk verantwoordelijkheidsgevoel van een levensbeschouwing getuigen. Voor een hedendaagse lezer blijft hij als verteller het sterkst waar hij scenisch en haast filmisch schrijft. Zijn levensbeschouwing is ongetwijfeld authentiek maar werd steeds oneigentijdser, en zijn kwaliteiten als verteller heeft hij, tot in de compositie van zijn romans toe, steeds meer aan zijn levensbeschouwing ondergeschikt gemaakt. Overeind blijven de twee minst karakteristieke romans: Het wrede spel, waar hij het dichtst zijn traumatisch geladen jeugdervaringen lijkt te benaderen en die verweeft met het dagelijkse leven in Duits frontgebied tijdens de Eerste Wereldoorlog, en ook De Roeschaard, vooral de eerste helft ervan, met een sterke concentratie op een door obsessionele wraakzucht en uiterste dronkenschap gedreven personage, beschreven in soms modernistisch getinte beelden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jan van Wieren, Karoen in 't aanschijn van de zee. Levensroman. Oostende 1934, Aquarium, R. |
Gaston Duribreux, Bruun. Brussel/Amsterdam 1939, Onze Tijd/Wereldbibliotheek, R. |
Gaston Duribreux, De laatste visschers. Leuven 1940, Davidsfonds, Volksboek, R. |
Gaston Duribreux, Derina of het teere spel der liefde. Brussel/Amsterdam [1941], Onze Tijd/Strengholt, R. |
Gaston Duribreux, Zee en visschersvolk op Vlaanderens kust. Antwerpen 1941, De Nederlandsche Boekhandel, De Seizoenen, E. |
Gaston Duribreux, De visscher. Brussel 1942, Kunstkringsuitgaven, De Ambachten, E. |
Gaston Duribreux, De Roeschaard. Een visschersroman. Brussel [1943], Onze Tijd/Manteau, R. |
Gaston Duribreux, De bron op den berg. Brugge-Brussel 1945, De Kinkhoren, Romanreeks Korenaren, R. |
Gaston Duribreux, Het gouden zeil. Leuven 1950, Davidsfonds, Gulden Reeks, R. |
Gaston Duribreux, De Grote Hemme. Leuven 1950, De Clauwaert, R. (3e druk: Deurne 1985, Publiboek/Baart) |
Gaston Duribreux, De zure druiven. Brugge-Bussum 1952, Desclée de Brouwer, Romanreeks Korenaren, R. |
Gaston Duribreux, Tussen duivel en diepzee. Leuven 1953, Davidsfonds, Gulden Reeks, R. (2e druk: Kalmthout 1979, Beckers) |
Gaston Duribreux, Schipper Jarvis. Leuven 1954, De Clauwaert, R. |
Gaston Duribreux, De parabel van de gehate farizeeër. Leuven 1955, De Clauwaert, V. |
Gaston Duribreux, De parabel van de geliefde tollenaar. Brugge 1956, Desclée de Brouwer, Romanreeks Korenaren, V. |
Gaston Duribreux, Kantwerk en zwanen. Brugge 1958, Desclée de Brouwer, Romanreeks Korenaren, R. |
Gaston Duribreux, Het wrede spel. Leuven 1960, Davidsfonds, Gulden Reeks, R. |
Gaston Duribreux, Ballade van de hopeloze zuiverheid. Brugge 1971, Orion, Merkstenen, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Mathieu Rutten, Bruun. In: Vormen, jrg. 4, nr. 7, december 1939, p. 187. |
Hendrik van Tichelen, Kroniek van het proza. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 28, nr. 5, februari 1940, pp. 229-239, inz. 235-236. (over Bruun) |
Jozef van de Wiele, Gaston Duribreux. In: Nieuw Vlaanderen, jrg. 6, nr. 13, maart 1940, pp. 4 en 16. (over Bruun en De laatste visschers) |
Paul Hardy, Gaston Duribreux: Derina. In: Volk en Kultuur, jrg. 2, nr. 13, april 1942, pp. 6-7. |
Lode Roose, Ontrouw aan zichzelf? Gaston Duribreux en zijn Derina. In: Nieuw Vlaanderen, jrg. 8, nr. 17, mei 1942, pp. 4-5. (over Derina) |
Bert Ranke, Kantteekeningen bij het werk van Gaston Duribreux. In: Westland, jrg. 1, nr. 3, september-okober 1942, pp. 253-259. (algemeen) |
Remi van de Moortel, Twee goede boeken van den zeekant. In: Nieuw Vlaanderen, jrg. 9, nr. 37, oktober 1943, p. 4. (over De Roeschaard) |
Paul Hardy, Het aanwenden der middelen. In: Volk en Kultuur, jrg. 3, nr. 40, november 1943, pp. 688-691, inz. 689-690. (over De Roeschaard) |
Paul de Vree, Van groene druiven en rijpe noten. In: Westland, jrg. 2, nr. 5, maart-april 1944, pp. 298-301, inz. 300-301. (over De Roeschaard) |
Piet van Aken, Spel met seconden of een charge tegen een poovere romantraditie. In: De Faun, jrg. 1, nr. 9, mei 1945, pp. 102-103. (over De Roeschaard) |
L. Coenepols, Eén en zeven. In: Boekengids, jrg. 24, nr. 1, januari 1946, pp. 8-14, inz. 8-9. (over De bron op den berg) |
P.C. Duyncanter [= Daan Inghelram], Gaston Duribreux en de evolutie van zijn werk. In: Boekengids, jrg. 24, nr. 6, juni 1946, pp. 181-184. (algemeen) |
Piet van Aken, De bron op den berg. In: De Faun, jrg. 2, nr. 8, juli-augustus 1946, pp. 228-229. |
André Demedts, Vijf jaar Vlaamsche letterkunde in vogelvlucht. In: Het boek in Vlaanderen 1946. Antwerpen 1946, pp. 5-36, inz. 22-24. (over De Roeschaard) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Bruun. In: F.V. Toussaint van Boelaere, Litterair Scheepsjournaal 3. Brussel 1946, pp. 476-478. |
R.F. L[issens], In gesprek met Gaston Duribreux. In: De Spectator, 10-8-1947. |
Paul Hardy, Oorlogsthematiek. In: Boekengids, jrg. 28, nr. 3, maart 1950, pp. 76-79, inz. 76-77. (over De Grote Hemme) |
André Demedts, Kroniek van het Nederlands proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 50, nr. 4, mei 1950, pp. 226-233, inz. 228-229. (over De Grote Hemme) |
Paul Hardy, Oogst in het voorjaar. In: Boekengids, jrg. 29, nr. 5, mei 1951, pp. 145-149, inz. 147-148. (over Het gouden zeil) |
Paul Hardy, Naar een volkse vernieuwing? In: Boekengids, jrg. 30, nr. 5, mei 1952, pp. 145-149, inz. 146-147. (over De zure druiven) |
Em. Janssen, Onze beste oorlogsroman? In: Streven, jrg. 5, nr. 8, mei 1952, pp. 177-179. (over De zure druiven) |
Albert Westerlinck, Een grote roman van Gaston Duribreux. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 52, nr. 7, augustus-september 1952, pp. 445-448. (over De zure druiven) |
Paul Hardy, Vlaamse romans. In: Boekengids, jrg. 31, nr. 6, juni 1953, pp. 181-184, inz. 181-182. (over Tussen duivel en diepzee) |
Paul de Vree, Papieren conflicten. In: De Periscoop, jrg. 4, nr. 1, november 1953, p. 6. (over Tussen duivel en diepzee) |
Hubert Lampo, [De zure druiven]. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 7, nr. 3, 1953, pp. 300-302. |
Hugo van Rijn, De zure druiven. In: Kultuurleven, jrg. 22, nr. 1, januari 1955, pp. 73-74. |
Paul Hardy, Vlaamse romans. In: Boekengids, jrg. 33, nr. 3, maart 1955, pp. 79-82, inz. 80. (over Schipper Jarvis) |
Paul Hardy, Hunker naar waarden. In: Boekengids, jrg. 33, nr. 5, mei 1955, pp. 150-155. (over De parabel van de gehate farizeeër) |
J. Meulenbelt, Ongeschikt als verjaardagsca- |
| |
| |
deau. In: Critisch Bulletin, jrg. 22, nr. 6, juni 1955, pp. 272-278. (over De zure druiven) |
Louis Sourie, Gaston Duribreux. In: Louis Sourie, Mens en kunstenaar. Vraaggesprekken. Turnhout 1955, pp. 117-128. (interview) |
Paul Hardy, Vlaamse romans. In: Boekengids, jrg. 35, nr. 2, februari 1957, pp. 51-56, inz. 55-56. (over De parabel van de geliefde tollenaar) |
B.F. van Vlierden, Het heroïsme in het werk van Gaston Duribreux. In: Streven, jrg. 10, nr. 9, juni 1957, pp. 875-882. (algemeen) |
Paul Hardy, Terugkeer tot de orde. In: Boekengids, jrg. 36, nr. 4, mei 1958, pp. 147-154, inz. 147-148. (over Kantwerk en zwanen) |
Louis Sourie, Gaston Duribreux. In: West-Vlaanderen, jrg. 7, nr. 3, mei 1958, pp. 170-175. (algemeen) |
R.F. Lissens, Kantwerk en zwanen. In: De Periscoop, jrg. 8, nr. 8, juni 1958, p. 3. |
A. v[an] d[en] B[osch], ‘Katholieke Vlaamse problemenroman’. In: Kultuurleven, jrg. 25, nr. 6, juli 1958, pp. 458-460. (over Kantwerk en zwanen) |
Albert Westerlinck, Angst, tucht en terreur bij Duribreux. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 58, nr. 10, december 1958, pp. 628-632. (over Kantwerk en zwanen) |
Paul de Wispelaere, Aantekeningen bij drie dagen lektuur. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 12, nr. 8, 1958, pp. 877-883, inz. 880-883. (over Kantwerk en wanen) |
B. F. van Vlierden, Het driemanschap Duribreux-Lebeau-Demedts. In: Streven, jrg. 12, nr. 10, juli 1959, pp. 950-954. (over Kantwerk en zwanen) |
Jaak Stervelynck, Een nieuwe roman van Gaston Duribreux: Kantwerk en zwanen. In: West-Vlaanderen, jrg. 9, nr. 51, mei-juni 1960, pp. 189-190. |
Em. Janssen, Brief aan Gaston Duribreux. In: De Belleman, jrg. 29, nr. 4, herfst 1960, pp. 73-75. (over Het wrede spel) |
Lieve Scheer, Gaston Duribreux of de heilloze ernst. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 106, nr. 3, maart 1961, pp. 206-208. (over Het wrede spel) |
Bernard Kemp, Nieuw werk van Gaston Duribreux en Marcel Matthijs. In: West-Vlaanderen, jrg. 10, nr. 57, mei-juni 1961, pp. 204-206. (over Het wrede spel) |
Paul Hardy, Lenteaanvoer 61. In: Boekengids, jrg. 39, nr. 5, juni 1961, pp. 163-174, inz. pp. 164-166. (over Het wrede spel) |
Georg Hermanowski, [Gaston Duribreux]. In: Georg Hermanowski, Die Stimme des schwarzen Löwen. Geschichte des flämischen Romans. Starnberg 1961, pp. 122-124. (algemeen) |
José de Ceulaer, Gaston Duribreux. De vertelling is bijkomstig. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Tweede reeks. Antwerpen 1962, pp. 44-49. (interview) |
José de Ceulaer, Gaston Duribreux. In: Toortsen, nr. 10, [1962], pp. 13-16. (algemeen) |
Paul Vanderschaeghe, Gaston Duribreux zestig. In: Boekengids, jrg. 41, nr. 5, mei-juni 1963, pp. 161-162. (algemeen) |
André Demedts, Gaston Duribreux 60. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 108, nr. 5, juni 1963, pp. 381-382. (algemeen) |
Paul Hardy, Gaston Duribreux. Brugge/Utrecht 1963. (monografie) |
Paul Hardy, Gaston Duribreux. Zee en oorlog. In: VWS-cahiers, nr. 4/A, winter 1970, pp. 1-5. (algemeen) |
Hedwig Speliers, Gaston Duribreux: nog katholieker dan de paus. In: Knack, 28-9-1971. (over Ballade van de hopeloze zuiverheid) |
Paul Hardy, Zuidnederlands proza. In: Boekengids, jrg. 49, nr. 7, september 1971, pp. 337-348, inz. 346-347. (over Ballade van de hopeloze zuiverheid) |
Em. Janssen, Apokalyptisch! In: De Periscoop, jrg. 22, nr. 2, december 1971, p. 4. (over Ballade van de hopeloze zuiverheid) |
Rudolf van de Perre, Gaston Duribreux: tegen de stroom in. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 28, nr. 3, januari 1972, pp. 86-87. (over Ballade van de hopeloze zuiverheid) |
Georges Adé, Inleiding. In: Gaston Duribreux, Tussen duivel en diepzee. Kalmthout 1979, [pp. 15-22]. (over Tussen duivel en diepzee) |
Fernand Bonneure, Het eigenzinnige protest van Gaston Duribreux. In: Vlaanderen, jrg. 36, nr. 218, november-december 1987, pp. 286-293. (algemeen) |
| |
| |
Luc Decorte, Bio- en bibliografie ‘van’ en ‘over’ Gaston Duribreux. In: Vlaanderen, jrg. 36, nr. 218, november-december 1987, pp. 295-298. |
Caroline Michiels, Leesteksten van Ivo Michiels in ‘Het Handelsblad’. In: Revolver, jrg. 29, nr. 117, maart 2003, pp. 95-116, inz. 103-107. (over De zure druiven) |
Pieter Verstraeten, Adventure in a Belgian port. In: Aan dezelfde zee. Oostende in de Nederlandse literatuur. Samengesteld door Tom Sintobin en Koen Rymenants. Leuven 2007, pp. 60-66. (over Bruun) |
106 Kritisch lit. lex.
september 2007
|
|