| |
| |
| |
Anton van Duinkerken
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Wilhelmus Johannes Maria Antonius Asselbergs werd op 2 januari 1903 geboren te Bergen op Zoom als zoon van een bierbrouwer, oudste van acht kinderen. Voor zijn literaire werk nam hij het pseudoniem Anton van Duinkerken aan, ontleend aan de familiegeschiedenis: zijn betovergrootvader zou in 1792 uit Duinkerken in Frans-Vlaanderën gevlucht zijn.
Van 1909 tot 1912 bezocht Willem Asselbergs de parochiële lagere school, van 1912 tot 1915 was hij kostschoolleerling op Huize Ruwenberg te Sint-Michielsgestel, van 1915 tot 1921 volgde hij de humaniora aan het klein-seminarie Ypelaar te Ginneken. Vervolgens vertrok hij naar Scheut bij Brussel, om zijn vorming tot missionaris te ontvangen bij de Congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria. Maar hij raakte er zwaar gedeprimeerd en keerde terug naar zijn geboortestreek: zes jaar lang, tot 1927, bezocht hij het groot-seminarie Bovendonk te Hoeven.
In de jaren 1920-1923 droeg Asselbergs verzen bij aan provincie- en parochiebladen onder pseudoniemen als Antonides en Sels Bergas. In augustus 1923 schreef hij voor het eerst in zowel Roeping als De Beiaard, tijdschriften die golden als exponenten van de katholieke emancipatie. Zijn grote produktiviteit maakte dat hij zijn werk spoedig ook in andere tijdschriften als De Nieuwe Eeuw, Vlaamsche Arbeid, Dutsche Warande & Belfort en Nu publiceerde. Tweemaal werd hij door een bisschoppelijk schrijfverbod getroffen; het dompelde hem in een ernstige crisis. Hij zag in dat het priesterleven toch niet voor hem weggelegd was en besloot zich aan de letteren te wijden. Nog in
| |
| |
hetzelfde jaar waarin hij het seminarie verliet, 1927, verscheen zijn eerste bundel bij Stols: Onder Gods ogen.
Van Duinkerken studeerde van 1927 tot 1929 MO-Nederlands aan de RK Leergangen te Tilburg, maar maakte de opleiding niet af. Hij koos voor de journalistiek. Sinds 1927 was hij als vast literair criticus verbonden aan het katholieke dagblad De Tijd. Hij maakte kennis met alle vooraanstaande katholieke jongeren van die dagen: Jan Engelman, Albert Helman, Gerard Knuvelder, Gerard Bruning, Bernard Verhoeven, Herman de Man, Antoon Coolen, Albert Kuyle en de wat oudere Pieter van der Meer de Walcheren. In 1929 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij onder meer Albert Verwey en Dirk Coster (wiens Verzameld werk hij mee zou bezorgen) ontmoette. Na in 1927-1928 deel te hebben uitgemaakt van de redactie van Roeping, werd hij in 1929 redacteur van De Gemeenschap, waarvan hij al spoedig de leidende essayist zou worden (in het maandblad verschenen ook een aantal antifascistische artikelen van de hand van Asselbergs, opmerkelijk genoeg onder het pseudoniem Ch. André Leffens). Kort daarna trad hij ook toe tot de redactie van Bouwen, in 1934 werd hij bovendien, als eerste katholiek, redacteur van De Gids. Van 1936 tot 1938 was hij redacteur van de Thijm-almanak.
In 1930 huwde hij met Nini (Leonie) Arnolds. Uit het huwelijk zouden acht kinderen geboren worden.
Van Duinkerken trad in 1936 toe tot het Comité van Waakzaamheid van Anti-nationaal-socialistische Intellectuelen (en ging er onder druk van het episcopaat weer uit). In de oorlogsjaren schreef hij onder de schuilnamen Pieter Bakx en Andries van Doorn verzetspoëzie. Van 4 mei tot 18 december 1942 verbleef hij in het gijzelaarskamp te Sint-Michielsgestel, samen met onder meer Simon Vestdijk. Nadat hij in 1945 aan zijn rechterhand verlamd raakte bij een ongeluk met een jeep van de Canadese geallieerde troepen, zou hij veel werk aan zijn secretaresse dicteren.
In 1940 werd Asselbergs bijzonder hoogleraar in de Vondelstudie aan de Rijksuniversiteit te Leiden. De benoeming ging gepaard met felle discussies in de pers (De Tijd/Maasbode versus Het Vaderland) over Van Duinkerkens wetenschappelijke com- | |
| |
petentie. In 1948 werd hij professor in de kunstgeschiedenis aan de Jan van Eyck-Academie te Maastricht. De twee leerstoelen gaf hij op toen hij in januari 1953 het ambt aanvaardde van hoogleraar in de Nederlandse en algemene letterkunde aan de R.K. Universiteit te Nijmegen. Daartoe moest hij voor de tweede maal buigen voor de kromstaf: op dringende instigatie van het episcopaat zegde hij zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid op; zijn vrouw werd op hetzelfde moment lid. Zijn journalistieke activiteit nam na 1952 af, maar hij bleef nog wel deel uitmaken van de redacties van De Tijd, De Gids, Dietsche Warande & Belfort, Spiegel der Letteren en de reeksen Klassieken uit de Nederlandse letterkunde en Zwolse Drukken en Herdrukken. Hij trad toe tot de redactie van het Nijmeegs Universiteits Blad. Artikelen van zijn hand verschenen in een onafzienbare reeks tijdschriften, gedenkboeken en verzamelbundels van allerlei aard.
Asselbergs vervulde vele functies. Hij was onder meer lid van het bestuur van het Prins Bernhardfonds, lid van de afdeling Letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en buitenlands erelid van de Vlaamse Academie. Voor zijn Dichters der contra-reformatie kreeg hij in 1933 de Van der Hoogtprijs. In 1937 verleende de Leuvense Universiteit hem een eredoctoraat. In 1960 ontving hij de Constantijn Huygensprijs en werd hij benoemd tot Commandeur in de Kroonorde van België. Een jaar later ontving hij de Dr. P.C. de Brouwerpenning. Voor zijn Nijmeegse colleges ontving hij in 1967 de Literatuurprijs van de Groot-Kempische Cultuurdagen. In hetzelfde jaar kreeg hij de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre.
Anton van Duinkerken overleed aan een hersentumor op 27 juli 1968 te Nijmegen. De gemeente Bergen op Zoom richtte een standbeeld voor hem op, in Veldhoven staat een kleinere sculptuur, in Hilvarenbeek een borstbeeld.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Anton van Duinkerken heeft een gigantisch oeuvre bij elkaar geschreven. Een blik op zijn bibliografie van afzonderlijke publikaties laat dat al dadelijk zien; een lijst van zijn verspreide geschriften zou ongetwijfeld een fors boekdeel vullen. Want naast zijn essays, literair-historische werken, dichtbundels, novellen, bloemlezingen en vertalingen schreef Van Duinkerken meer dan duizend journalistieke stukken en bijdragen aan een reeks van periodieken en verzamelbundels. Zijn drie delen Verzamelde geschriften zijn niet meer dan een bloemlezing uit dat grote oeuvre. Een gevleugeld woord over Van Duinkerken luidde: alle boeken die sinds het begin van de wereld verschenen zijn, heeft hij gelezen, en hij heeft er evenveel bijgeschreven. Boeken van zo uiteenlopende auteurs als Hilaire Belloc, Jacques Benoit, Benoit du Moustier, Eug. de Bock, Godfried Bomans, J.A. Bornewasser, C.A. Bouman, F.A. Brunklaus, Jan H. Eekhout, Frans Erens, Emil Fiedler, Wenzel Frankemölle, Paula Geerts, Graham Greene, J. van Heugten, Albert Kuyle, Freek van Leeuwen, Kees Meekel, P.F. Morlion, Frans van Oldenburg Ermke, P.H. Ritter jr., Joseph Roth, Gerth Schreiner, Hans Ernst Schroeder, Willem Smulders, D.J. van der Ven en H. Wielek werden door Van Duinkerken ingeleid. Dit geeft al aan dat zijn brede vriendenkring niet beperkt bleef tot de katholieke zuil binnen de letteren, waarvan hij tussen de wereldoorlogen de belangrijkste essayist was.
| |
Thematiek
Anton van Duinkerken is herhaaldelijk een ‘christelijk humanist’ genoemd. Echt verhelderend is die aanduiding niet, want in het perspectief dat de tijdsafstand heeft geschapen, rijst Van Duinkerken toch vooral op als de verpersoonlijking van een vorm van katholiciteit en katholiek leven en beleven die voorgoed voorbij is. Zeker heeft heel het leven en werken van Van Duinkerken in het teken gestaan niet van het transcendente, maar van de mens die zich zo volledig mogelijk moet zien te ontplooien, zij het toch altijd als incarnatie van God. In Mensen en meningen (1951) formuleerde hij het zo: ‘Groeien naar de volheid door de zelfontplooiing van het geloofsleven in het heelal der genade, is niet: zich verwijderen van de voorwaarden
| |
| |
der menselijkheid in een ijle abstractie, maar een werkelijk en volledig vervolmaken van de menselijkheid, gelijk zij in de schepping gegeven en in de verlossing hersteld is.’ Frasen als deze vonden aan het einde van de jaren twintig en in de jaren dertig een geweldige resonantie onder de jonge katholieken.
| |
Traditie
Het fundament voor Van Duinkerkens denken en wijze van uitdrukken is gelegd tijdens de seminariejaren. Voor zijn retorische scholing is de Ars Dicendi van Joseph Kleutgen van groot belang geweest. Dit handboek, waarmee hele generaties priesterstudenten opgroeiden, leerde hem hoe de ars bene dicendi (de techniek van het wel-spreken) te combineren met de ars persuadendi (de techniek van het overtuigen). In het werk van de katholieke emancipatoren Broere, Thijm en Schaepman vond hij daarvan ‘stralende voorbeelden’. Via Pieter van der Meer de Walcheren leerde hij Franse katholieke auteurs kennen die een sterke invloed op hem zouden uitoefenen: Racine en Chateaubriand, Joseph de Maistre, Léon Bloy en Ernest Hello. Het integralistisch katholicisme en de rigide orthodoxie van de laatste drie zouden een overwonnen standpunt worden, maar de stijlopvatting van Ernest Hello (van wie hij een vertaalde bloemlezing uitbracht) bleef hem bij: ‘Dus moet de mens: Leven in de waarheid; Denken zoals hij leeft; En spreken zoals hij denkt; Dat is de wet van de stijl.’ Het romantisch individualisme van Chateaubriand sprak Van Duinkerken enorm aan, maar de apologie op puur esthetische grondslag verwierp hij op den duur. Hoe kon het ook anders, gevormd als hij was op een seminarie waar de filosofie op thomistische leest geschoeid was.
| |
Thematiek
In essentie was het denken van Van Duinkerken traditioneel. De scholastieke vorming houdt vast aan het primaat der katholieke dogmata die onvoorwaardelijk geaccepteerd worden. Niet het mysterie, maar het dogma is de drijfveer van de denkactiviteit. De volstrekte waarheid is gelegen in God, de ‘Absolute Soevereiniteit’. De mens is op aarde om God te dienen en zo in de hemel te komen. Dat is het thomistisch beginsel van waaruit Van Duinkerken altijd is blijven denken. Zijn Godsbeeld kenmerkte zich door een sterke mate van transcendentie, met direct daaraan gekoppeld de nadruk op het midde- | |
| |
laarschap van Christus. Dit theocentrisme staat overigens een grote liefde tot het goede der aarde, dat bejubeld wordt als Gods schepping, niet in de weg. Zijn essayistische werk, dat primair een apologie was, was dan ook altijd een verdediging van het geluk, van een ‘verblijde wereld’.
| |
Traditie
Verwantschap
Zuiver thomistisch in Van Duinkerkens denken was voorts de nadruk op de waarde der intellectualiteit. Hij pleitte al in zijn eerste grote essay, Hedendaagse ketterijen (1929), voor de plaats van de rationaliteit binnen het Godsbesef en zette zich daarmee af tegen de ‘zwevende humanitaristen’ Dirk Coster en Just Havelaar. Hetzelfde besef van de plaats die de spelende, de creatieve logos toekomt, zou hij ook later blijven uitdragen in opstellen als ‘De waarde van het syllogisme’ (in Katholiek verzet, 1932), ‘De crisis van het intellect’ (in Legende van den tijd, 1941) en ‘Logos, ethos en ponos’ (in Festoenen voor een kerkportaal, 1966). Opvallend in dit verband is de grote waardering die Van Duinkerken koesterde voor de middeleeuwse geloofsleer, waarvan hij de doctrines, systematiek en rationaliteit bewonderde. Hij betoonde zich hierin sterk verwant aan De Maistre, maar vooral ook aan G.K. Chesterton. Diens Heretics (1905) en Orthodoxy (1908) hebben sterk hun invloed doen gelden op de opvattingen van de jonge Van Duinkerken. Niet, zoals de katholieke recensenten meenden, in de wijze van formuleren in paradoxen, want wat bij Chesterton de paradox is, is bij Van Duinkerken de antithese: Chesterton synthetiseert waar Van Duinkerken onthult en afbakent. Verwantschap is er vooral naar de geest. Beiden waarderen het goede der aarde bovenmate (Van Duinkerken was een fameus drinker en eter); beiden opteren voor het gezonde verstand, het besef van de onvoorwaardelijkheid van Christus' boodschap en de strijdvaardigheid om die te verdedigen; beiden ook koesteren groot respect voor wat de kerk aan traditie bewaart.
| |
Thematiek
Just Havelaar (1880-1930) was voor Van Duinkerken de verpersoonlijking van de ketter en na diens dood zou Menno ter Braak (1902-1940) dat worden. Met Havelaar kruiste hij de degens in zijn vroegste, grote essay Hedendaagse ketterijen. De polemiek met Ter Braak begon in 1928 met een bespreking in Roeping van Ter Braaks Carnaval der Burgers, zou in alle hevig- | |
| |
heid voortduren zolang Ter Braak leefde en de geschiedenis ingaan als het debat tussen de keisteenvereerder (Van Duinkerken) en de stroomaanbidder (Ter Braak). Van Duinkerken bewonderde in het tijdschrift Forum, het afscheid van de puriteinse mentaliteit van domineesland (hij had meer op met Ter Braak dan met de veel ‘heidenser’ Du Perron en betoogde dat Du Perron een slechte invloed op zijn confrère had). De ‘orthodoxie der ongebondenheid’, het ‘aanbidden van de stroom’ van Forum wees Van Duinkerken echter af. Wat hij in zowel humanisten als vitalisten kritiseerde, was de tijdgebondenheid van hun moderne moraliteit, hun dogmaverwerping, hun gebrek aan denktucht, hun vaagheid en overgave aan het gevoel. Zij ontkennen een doel voor de wereld, hun religiositeit is slechts gebaseerd op esthetiek en zij cultiveren een verwerpelijke vorm van renaissancistische individualiteit - kwesties die ook bij Chesterton ter sprake komen. Wat hij in Hedendaagse ketterijen in Havelaar kritiseerde als overwaardering van de individualiteit, bouwde hij in Verscheurde christenheid (1937) uit tot een kritiek op de ketterijen als geformuleerde systemen van Luther en Calvijn: waardenstelsels die de hoogmoedige opstand van het individu predikten.
Van Duinkerken analyseerde bij voorkeur de essayistiek van diegenen die affiniteit met het katholicisme gevoelden op grond van wat zijns inziens de verkeerde redenen waren. In het ijken van hun intenties, in het aanwijzen van de vervalsing van waarden, betoont hij zich een apologeet pur-sang. Als literator maakt hij daarbij geen gebruik van een systematische apologetiek, maar van het essay. Er zit dan ook geen lineariteit in zijn redeneerwijze. Eerder kan die concentrisch genoemd worden: hij komt snel tot zijn stelling, om pas later de bewijsgronden voor die stelling te geven. De tekortkomingen van zijn tegenstander schetst hij veelal antithetisch ten opzichte van het katholieke standpunt, volgens een strenge logica. Op basis van de onverenigbaarheid van beide standpunten rekent hij dan af met elke bestaansgrond van de bestreden opvattingen. Bij deze laatste stap hanteert hij enkel retorische bewijsgronden, de logiciteit ervan is dan ook aan katholieke premissen gebonden, al is dat door de inbedding in andere, wel ‘objectief’ logische
| |
| |
beweringen niet altijd direct bij eerste lezing te onderkennen; Ter Braak had dus niet helemaal ongelijk toen hij schreef: ‘zijn kracht, zijn demonische kracht, is zijn listige subtiliteit, zijn handig intrigeeren, zijn schitterend taalmisbruik.’
| |
Verwantschap
Van Duinkerken hield zich niet bezig met ecclesiastische scherpslijperij en de ketterijen van vroeger eeuwen, maar juist met de eigentijdse bewonderaars van het katholicisme. Vanwege die moderne apologie appelleerde hij in het interbellum sterk aan de geest van de katholieke jongeren van die dagen. Gerard Bruning (1898-1926) had met zijn felle opstellen hun kritiek verwoord op een maatschappij van zwakte en compromissen, op een katholiek Nederland dat zich kenmerkte door een ‘triumfalisme tegen wil en dank’ en een kunst die daarvan de ruggegraatloze afspiegeling gaf omdat alle echte bezieling eraan ontbrak. De jongeren streefden naar vernieuwing van het sociale, economische en artistieke leven in katholieke zin, met geestkracht en ‘dadendrift’. Zij zochten het religieuze gevoel te verdiepen in een hernieuwde aandacht voor de kerkvaders en mystieke auteurs - Van Duinkerken vertaalde verschillende werken van Bernardus van Clairvaux.
Toen Bruning overleed, nam Van Duinkerken de fakkel over. Minder pathetisch dan Bruning gaf hij in brochures als Wij en de politiek; om hart en vurigheid (1930), Groot-Nederland en wij (1931), De beweging der jongeren (1933) en God en de cultuur (1938) stem aan een generatie die zich verzette tegen de verstarrende invloed van de clerus, evengoed als tegen die van de traditionalistische oudere generatie, die van Gerard Brom, B.H. Molkenboer en M.A.P.C. Poelhekke. Zo zien we de paradoxale situatie dat Van Duinkerken, zelf met beide benen in de orthodoxie staande, van de orthodoxen weinig moest hebben: ‘Katholiek is goed, maar Roomsen zijn tuig.’
Met zijn grote essays Hedendaagse ketterijen (1929) en Katholiek verzet (1932) richtte hij zich niet primair tot de eigen goegemeente, maar juist extra muros. Met Welaan dan, beminde geloovigen (1933), Verscheurde christenheid (1937), Legende van den tijd (1941) en Mensen en meningen (1951) deed hij pogingen eigentijdse kwesties van geloof en cultuur te herijken voor het katholieke publiek. Met zijn opstellen in Roofbouw (1929), Ach- | |
| |
ter de vuurlijn (1930), Nederlandsche vromen van den nieuwen tijd (1941), Festoenen voor een kerkportaal (1966) en monografieën over Joost van den Vondel, Antoon Coolen, Nicolaus van Milst, Guido Gezelle en François Mauriac bracht hij persoonlijkheden naar voren die hij voor het katholieke geestesleven van eminent belang achtte. De vele bloemlezingen die hij samenstelde - en waarvan de lijvige, driedelige Bloemlezing uit de katholieke poëzie de belangrijkste was - legden de fundamenten van een cultuurtraditie bloot die door het katholieke publiek nauwelijks gekend werd. Dat Van Duinkerken vanuit zijn vorm van katholieke levenskritiek ook intense belangstelling had voor niet-katholieke auteurs lieten zijn essays in Twintig tijdgenooten (1934), Het tweede plan (1945) en Gorter, Marsman, Ter Braak (1967) zien. Hij verwierf zich met die hele reeks publikaties het gezag van de belangrijkste essayist van de katholieke emancipatie, of, om met L.J. Rogier te spreken: de katholieke herleving.
| |
Thematiek
Deel van die emancipatie was voor veel katholieke jongeren ook het verzet tegen het Hollandse cultuurcentralisme; de culturele inbreng van het Zuiden diende versterkt te worden. Van Duinkerken verzette zich tegen een voorstelling van Brabant als een wat onbenullig-pittoresk gewest. In Groot-Nederland en wij bepleit hij de ‘staatkundige aaneensluiting van Brabant en Vlaanderen binnen het Groot-Nederlandse eenheidsverband’. Het gaat hem niet om het ophemelen van het Zuiden, maar om het Zuiden de plaats te geven die het toekomt. Van Duinkerken was geen pleitbezorger van een kerk zonder ramen op de buitenwereld. In de oorlogsjaren schaarde hij zich dan ook met vuur achter de doorbraakgedachte en hij trad als een van de eerste katholieken toe tot de Partij van de Arbeid. De felste katholieke jongeren van na de Eerste Wereldoorlog manifesteerden zich in tijdschriften als De Valbijl, De Paal en De Christophore. Verschillenden van hen zouden in rechts-radicaal vaarwater terechtkomen. Om hun verheerlijking van het liefdeloze geweld en hun anti-democratisme heeft Van Duinkerken zich al vroeg van nationaal-socialisme en fascisme afgewend. In een aantal geschriften uit 1936 nam hij er scherp stelling tegen: Het christendom bedreigd door rassenwaan en joden- | |
| |
haat, Voor vrijheid en democratie, Katholicisme en nationaalsocialisme en Een tweede Spanje? Toen NSB-leider Mussert zich in 1937 denigrerend uitliet over ‘den zich katholiek noemende Van Duinkerken’ beet hij van zich af met de ‘Ballade van den katholiek’ met de strijdbare stokregel ‘Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek’. Het zou hem in 1942 te staan komen op een internering in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel.
| |
Ontwikkeling
In zijn vroegste jaren was Van Duinkerken sterk geporteerd voor een strikt ethische kunstkritiek. Onder invloed van ‘moralistische kunstbeschouwingen in toonaangevende bladen’ nam hij daarvan echter na 1928 duidelijk afstand. Die ontwikkeling loopt ongeveer parallel met Van Duinkerkens overstap van het zuidelijke Roeping van Moller en Knuvelder naar het Utrechtse, sterker esthetisch gerichte De Gemeenschap van Engelman en Kuyle. Een nieuw voornaam oriëntatiepunt werd wat de Franse thomist Jacques Maritain ‘dienstbare schoonheid’ noemde. In het opstel ‘De dichters leven onder pseudoniem’ (in De Gemeenschap, 1929) pleitte Van Duinkerken voor een onderscheid tussen een artistieke beoordeling van kunst en een theologisch-morele kunstkritiek. Daarmee werd hij de woordvoerder van een tijdschrift dat ook plaats inruimde voor werk waarin de kunst zichzelf genoeg was, zoals dat van Jan Engelman. Niettemin zou voor Van Duinkerken een toetsing volgens levensbeschouwelijke beginselen nooit geheel naar de achtergrond verdwijnen. De Gemeenschap zou in haar verzet tegen de humanistische richting van het tijdschrift De Stem, de vitalistische richting van De Vrije Bladen, de personalistische van Forum en de protestantse van Opwaartsche Wegen natuurlijk toch altijd een echt katholiek periodiek blijven.
| |
Stijl
Van Duinkerkens denken, waaraan zowel twijfel als pluriformiteit in essentie vreemd zijn, omdat de Orde er een fundamenteel kenmerk van is, is door Kees Fens (1964) a-individualistisch genoemd. Dat is een treffende karakteristiek, die ons echter niet uit het oog mag doen verliezen dat aan dat denken een persoonlijke vorm is gegeven. Rogier moge gelijk hebben, wanneer hij de woordcultus van het seminarie als ‘bombastisch’ karakteriseert, voor de stijl van Van Duinkerkens essayistiek gaat die karakterisering niet op. Hooguit kan zij, evenals
| |
| |
die van de meeste essayisten van het interbellum, retorisch genoemd worden. In vergelijking met de gepassioneerde stijl van Gerard Bruning of diens ethisch getourmenteerde broer Henri, is die van Van Duinkerken evenwichtig en degelijk. Zijn analyses bedienen zich veelvuldig van tegenstellingen. Antitheses als ‘Het is niet een smeking, het is een eis’, ‘Het Onze Vader is geen gedicht, het is een manifest’, komen bij dozijnen in Van Duinkerkens werk voor. Extra kracht verkrijgt de stijl door diverse vormen van herhaling: repetitio, parallellisme en vooral: de anafoor, de herhaling van woorden aan het begin van zinsdelen, zoals in dit voorbeeld uit Hedendaagse ketterijen:
Dat in onze gesprekken over meisjes iedere eerbied voor hun kuisheid eenvoudigweg ondenkbaar geworden is, dat wij den oude Thijm naïef zijn gaan vinden om zijn ‘verouderde’ en ‘archaïese ridderlikheid’, dat wij onze verlovings- en huweliks-verhoudingen niet meer kunnen bespreken, zonder de gezapighumoristiese aardigheid over de andere, die de baas speelt, dat wij ieder meisje aanduiden als een object en niet als een mens, dat is onkuisheid.
Drang naar duidelijkheid bepaalt de voorkeur voor heldere, gesloten predikatieve zinnen met nevenschikkend zinsverband. Na lange zinnen kan de lezer vaak op adem komen met een uiterst kort zinnetje. Verrijkend werken de (soms asyndetische) vergelijkingen en de citaten die merendeels ontleend zijn aan de Nederlandse en Franse literatuur.
Het weinige zuiver fictionele proza dat Van Duinkerken heeft geschreven, De ravenzwarte (1928) en Vertelsel in de hut (1929), stamt uit zijn eerste jaren van literaire activiteit. Het zijn stukken met een plot, verteltrant en moraal die zo eenvoudig zijn dat ze grenzen aan de naïviteit (Du Perron stak er met graagte de draak mee). Van Duinkerken moet al vroeg beseft hebben dat in het fictionele proza zijn kracht niet lag. Op zijn best is hij wanneer hij zijn verhalende gaven kan doen samengaan met zijn cerebraliteit, niet enkel waar hij in essays de verteller laat uitweiden over een persoon of verschijnsel, maar ook in boeken als De menschen hebben hun gebreken (1935) waarin hij verhaalt over kunstenaars die uit een lichamelijk gebrek hun
| |
| |
kunst schiepen (de blinde Homerus, de bultenaar Esopus enzovoorts) en de novelle Twee vierkante meter (1938) over Diogenes in de ton - beide vaak herdrukte boeken.
| |
Ontwikkeling
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Van Duinkerken als essayist een veel minder geprononceerde positie ingenomen. De tijd van katholieke emancipatie was voorbij, de grote levensbeschouwelijke debatten bleven uit. Zowel de Groot-Nederlandse ideeën als de doorbraakgedachte leden na de Tweede Wereldoorlog schipbreuk en verdwenen uit Van Duinkerkens essayistiek. Ouder werk zou (vaak in herziene vorm) in verzameluitgaven terechtkomen, nieuwe essays bundelde hij enkel nog in Festoenen voor een kerkportaal (1966). Het was een veel rijpere visie die hij in zijn naoorlogse werk ontvouwde. Auteurs van vroeger werden aan een herwaardering en herpositionering onderworpen. Hij onderkende bijvoorbeeld veel scherper het traditionalisme in een denker als Joseph de Maistre. De begrippen die voorheen niet zelden tot een schematisering van verhoudingen leidden, verruilde hij voor een genuanceerdere kijk op de dingen die ook ruimte liet voor een psychologische duiding van schrijvers en hun werk. In Festoenen voor een kerkportaal bestreed hij een kunstwaardering die het doorbreken van traditionele mensvoorstellingen in het werk van modernisten diabolisch vond. Hij betoogde dat het de plicht was van schrijvers als Faulkner, Joyce, Proust en Wolkers het menselijk bewustzijn te ontginnen. Dit betekende overigens nog niet dat zijn waardeoordelen niet langer ethisch gekleurd waren. Zijn er grenzen aan de ‘onthullingsdrift’ van kunstenaars, vroeg hij zich af. En hij antwoordde:
Geen grenzen van moraalboekjes, heilige of onheilige kerken, seminarieprofessoren of protestantse theologen!
En:
Dààr is wellicht de Vader aller dingen ons het meest nabij, waar wij het zuiverst oorspronkelijk zijn en onszelf. Slechts uit deze gemeenzame nabijheid kan de kunst opnieuw de harmonische levensvorm van alle mensen worden. Thans ziet ze er veeleer uit als het moralistisch beduimelbare voorrecht van voorbarig verworpen uitzonderlijken.
| |
| |
Had hij al moeite met de stoelgang van de oude heer Bas in Pieter Bas van Bomans, met het ‘a-morele’ werk van de naoorlogse schrijversgeneratie, met De avonden van Reve of De tranen der acacia's van Hermans, kon hij niets aanvangen. Hij karakteriseerde het als ‘de levensleer van de hongerwinter’ en het was duidelijk dat zijn naoorlogse essays niet beantwoordden aan het andere wereldbeeld van die nieuwe generatie.
| |
Stijl
De polemische toon is in het werk van de naoorlogse Van Duinkerken zo goed als geheel verdwenen. Na 1952 liet hij zich nog zelden over actuele kwesties uit. De stijl van zijn essays is niet wezenlijk anders dan die van het vooroorlogse werk, maar omdat het vijand-duidende eraan ontbreekt, wint het aan afgewogenheid en subtiliteit. Om die reden missen bijvoorbeeld zijn Geschiedenis van Sinterklaas (1948), de herziene essays in de Verzamelde geschriften (1962) en zijn Brabantse herinneringen (1964) de gedateerdheid van zijn oudere werk. Brabantse herinneringen, waarin hij eerder vertelt en analyseert vanuit een mild terugblikken dan vanuit een kritische distantie tegenover mensen en verschijnselen, werd zijn beste boek.
| |
Thematiek
Meer dan voorheen legde hij zich na de oorlog toe op de grotere cultuurhistorische verbanden, zoals in zijn bijdragen aan de Cultuurgeschiedenis van het christendom (1948-1951) en zijn reisverslag Begrip van Rome (1948). Door zijn grote aandacht voor de historische context van teksten relativeerde hij het belang van het heden. In zijn literaire waardering was geen plaats voor een sterke hiërarchie. Ook voor schrijvers van mindere garnituur vroeg hij met grote liefde aandacht, zoals de portretten in Het tweede plan en de door hem samengestelde bloemlezingen lieten zien.
Met Het tijdperk der vernieuwing van de Noardnederlandse letterkunde (1952) gaf hij een grootse synthese van zijn letterkundige studies over de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. In het voorbericht maakt hij duidelijk hoe letterkunde als geschiedenis kan worden behandeld:
Dit is eerst mogelijk, wanneer door de voldongenheid der feiten de samenhang van de verschijnselen stelselmatig aantoonbaar is en wanneer het oordeel, onbevangen gevormd, geen kwetsing
| |
| |
van gemoederen behoeft te schromen. De geschiedenis der letteren is een wetenschap van feiten, alvorens een wetenschap van waarden te worden.
| |
Techniek
Hoe gezaghebbend dit ook klinkt en wat een vracht aan feiten het boek ook moge bevatten, het is bepaald niet in de nauwgezetheid van feiten dat het uitblinkt. Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde is een literatuurgeschiedschrijving die schittert door de prachtige karakteristieken van de behandelde schrijverspersoonlijkheden. Hoezeer die ook suggereren dat er veel onderzoek aan vooraf is gegaan, in wezen is Van Duinkerkens werkwijze een essayistische. Zijn persoonlijke oordeel, niet polemisch maar met intuïtieve trefzekerheid geformuleerd, bepaalt de geschiedschrijving. Kees Fens (1989) oordeelde daarover: ‘Als een literatuurgeschiedschrijving van literaire kwaliteit is Van Duinkerkens negende deel zeker veronachtzaamd.’ Het wetenschappelijk werk dat vanaf 1952 zou verschijnen - tekstuitgaven en studies met veel voetnoten - zou niet de boeken opleveren waarin zijn stijl kon flonkeren.
In zijn vroegste poëzie zoekt Van Duinkerken nog naar inhoud en vorm, zoals in het gedicht ‘Konsert’ uit 1927 (opgenomen in Lyrisch labyrinth, 1930):
Al dit geluid verzwaart mijn eenzaamheid.
Wist ik niet om een bocht der gracht
in de benauwenis omkranster bogen
| |
Verwantschap
In de poëzie van de jonge Van Duinkerken blijkt duidelijk de invloed van het Vlaamse humanitair-expressionisme (en met name van Wies Moens), van priester-dichters als Willem Smulders en Lambert Bijnen met hun apostolische en optimistische levensvisie, en van Henri Bruning, die met zijn felle verzen in De sirkel (1924) voor de katholieke jongeren de belichaming
| |
| |
was geworden van het afrekenen met alles wat slap en risicolooswas. Uit Van Duinkerkens ‘Gebed voor mijn volk’:
hebt gij gegeven aan de velen,
wier rustige zielen komen en gaan:
een nardusvloed over uw voeten.
hebt gij gewekt, dat mijn leven zou zijn
voor mijn arm volk in Gods-nood
en Uwe stilten gaaft gij mij niet.
| |
Thematiek
In deze regels vindt men een sterk meeleven met het eenvoudige volk. De energie van de volksgemeenschap, die Maurice Barrès met zoveel geestdrift had bezongen in het laatste deel van Le culte du Moi, is een vast motief in Van Duinkerkens werk. Verdediging van carnaval is zijn grote ode aan het (Brabantse) gemeenschapsideaal geworden. De eenvoud van de mens, nederig in het perspectief van Gods almacht, vinden we terug in de hoofdfiguur van De ravenzwarte en in de Breugheliaanse figuren die gedichten als ‘Volk in de processie’ en ‘Litanie der zonderlinge zielen’ bevolken. De deftigen, de puriteinen, de ‘farizeeërs aller tijden’ moeten het ontgelden in hekeldichten. In de schildering van het vitale Brabantse volk is Van Duinkerken de directe geestverwant van Antoon Coolen. Dat hij zich gemakkelijk kon uitdrukken in epische balladen en hekeldichten die een groot publiek aanspreken, wekt geen verwondering. Na zijn vroege, vrije verzen heeft Van Duinkerken zich nog uitsluitend toegelegd op poëzie die naar de vorm traditioneel was.
| |
Stijl
Van het diepste van zijn ziel toonde Van Duinkerken weinig in zijn poëzie; het leed blijve ‘achter maskers’, vond hij. Het merendeel van zijn verzen is doordrongen van wendingen en metaforen uit Bijbel en liturgie. De gemakzucht waarmee hij die incorporeert, is soms wel heel erg groot en doet veel van zijn poëzie wegzinken in de grote trog van het soort christelijke poëzie waarin het persoonlijke nauwelijks herkenbaar is. Niettemin is er een klein aantal verzen met een veel sterker per- | |
| |
soonlijk geluid, eenvoudige liedjes, melancholieke verzen die de sporen dragen van het leed van de oorlog, existentiële gedichten over vereenzaming en twijfel, poëzie waarin het soms lijkt alsof zelfs voor Van Duinkerken de rots van het katholicisme wankelt, gedichten als ‘Bomen in september’, ‘Estaminet de l'espérance’, ‘Bij waaiend pluis’, ‘Afscheid aan de haven’ en:
Voorbijgang
Ruiter en paard zijn voorbij.
De hoefslag dreunt in mijn oor.
De hoefslag herinnert mij
Aan al wat ik was en verloor.
Nu welhaast onhoorbaar vergaat
In de stervende dag het geluid.
Wat is van mijn vroegere staat
Mijn eigen, mij blijvende buit?
Bestaat er alleen voor de geest
Een samenhang? Of is dit schijn?
Is iemand wel één uur geweest
Wat hij altijd had willen zijn?
Lucht, die verduistert tot nacht,
Een tikkende klok op de schouw:
Het gebeurde, vergeefs overdacht,
Verbittert, wat komt, met berouw.
Een hoefslag, een ijdel gerucht,
Is voorbij. En voorbij is het lied.
Het wezen der dingen is vlucht.
Het wezen der ziel is verdriet.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Als essayist heeft Anton van Duinkerken altijd veel reacties losgemaakt, evengoed binnen als buiten het katholieke kamp, en evenveel dweepziek vóór hem als rabiaat tegen hem. Allen die hem gekend hebben, prijzen zijn eruditie, zijn fenomenale oratorische gaven en zijn Bourgondische hartelijkheid. Maar dat die ook minder positief geïnterpreteerd kunnen worden, spreekt wel uit het oordeel van W.L.M.E. van Leeuwen, die het
| |
| |
had over ‘de bonhomie, waarmee de improviserende Van Duinkerken een goedgemutst gezelschap inpalmt’ en ‘een curieus symptoom van zelfbewust provincialisme’. Een carnavalsvierder betoont Van Leeuwen zich hier niet, maar hoe dan ook, vastgesteld moet worden dat de genoemde kwaliteiten met het verscheiden van de persoon Van Duinkerken definitief verdwenen zijn. Van de auteurs die hij vertaalde, wordt er nauwelijks nog een gelezen, van de honderden dichters die hij in de Bloemlezing uit de katholieke poëzie bijeenbracht, is misschien nog één procent de moeite van het lezen waard. Met andere woorden: met het overlijden van Van Duinkerken in 1968 werd ook een periode afgesloten. De katholieke polemiek had in de debatten met Coster, Havelaar en Ter Braak voor het eerst het Nederlandse peil glansrijk gehaald, oordeelden L.J. Rogier en N. de Rooy, maar de vraagstukken die Van Duinkerken te berde had gebracht, waren al snel achterhaald. Een boek als Verscheurde christenheid kon binnen een jaar maar liefst zeven drukken halen, maar het verdween, evenals de boeken van Coster, Havelaar en Ter Braak, en samen met veel andere boeken van Van Duinkerken, naar de planken van de literatuurhistorie. Veel van zijn letterkundige beschouwingen zijn voor de literatuurgeschiedenis nog steeds van belang. Maar voor een groter publiek behielden slechts een handvol gedichten en de verhalend-essayistische boeken als De menschen hebben hun gebreken, Twee vierkante meter, Geschiedenis van Sinterklaas en de Brabantse herinneringen hun leesbaarheid.
Na zijn overlijden trok hij nog hoofdzakelijk dat deel van het lezende publiek waar hij zelf altijd zoveel vraagtekens bij geplaatst had: orthodox katholiek Nederland, de kleine groep lezers van het Katholiek Nieuwsblad, in de kolommen waarvan zijn naam geregeld opdook. Een ontkerkelijkend Nederland rekende eindelijk af met de verzuiling die hij zelf al direct na de Tweede Wereldoorlog graag had zien verdwijnen. Dat Nederland bleek geen behoefte meer te hebben aan auteurs die zo nadrukkelijk de verdwijnende segmenten van de maatschappij vertegenwoordigd hadden. De tijd dat een schrijver een boek nog Festoenen voor een kerkportaal noemde, was in 1966 eigenlijk al voorbij.
| |
| |
Van Duinkerken is herhaaldelijk aangeduid als ‘de laatste katholiek’. Als schrijver was hij dat, in die zin dat voor hem het katholicisme altijd de rots is geweest die het voor de generatie jongere auteurs van katholieken huize - Gabriël Smit, Michel van der Plas, Godfried Bomans, Cornelis Verhoeven, Geert van Beek, Kees Fens (zijn opvolger als criticus bij De Tijd) - niet meer was. Bomans en Van der Plas karakteriseerden de positie van hun eigen generatie als ‘in de kou’; daartegenover kan Van Duinkerken gezien worden als de verpersoonlijking van de ‘warmte’ van het geloof en de hoop. De warmte van Brabant, zou hij zelf zeggen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Vanwege de omvang van het oeuvre is een aantal gelegenheidsuitgaven, rijmprenten, minder belangrijke tekstedities, redes verzameld in Nijmeegse colleges, en muziekcomposities op Van Duinkerkens teksten hier weggelaten. Zij zijn, evenals de vertalingen, te vinden in de Mededelingen van de documentatiedienst van het Letterkundig Museum. Daar niet opgenomen werken en na 1968 verschenen boeken zijn hier wel vermeld.
Anton van Duinkerken, Onder Gods ogen. Gedichten. Maastricht 1927, A.A.M. Stols, Trajectum ad Mosam, deel 22, GB. (opgenomen in Lyrisch labyrinth, 1930) |
Anton van Duinkerken, De ravenzwarte. Maastricht 1928, A.A.M. Stols, N. |
Anton van Duinkerken, Verdediging van carnaval. Utrecht 1928, De Gemeenschap, E. (opgenomen in Waarom ik zo denk,..., 1947; herdrukt als Vastenavond verdedigd, 1991) |
Anton van Duinkerken, De kreet van Abels bloed (Ernest Hello). Tilburg 1928, H. Gianotten, Bl. (vert.) |
Anton van Duinkerken en Gerard Knuvelder, Het letterkundig onderwijs op onze middelbare schoten. (Een potemiese briefwisseling). Tilburg 1928, H. Gianotten, Bijlage Roeping, jrg 7, nr. 3, december 1928, Br. |
Anton van Duinkerken, Roofbouw. Tilburg 1929, H. Gianotten, EB. |
Anton van Duinkerken, Vertelsel in de hut. Tilburg 1929, H. Gianotten (deel van de oplage: Hilversum 1929, Paul Brand), VB. |
Anton van Duinkerken, Hedendaagse ketterijen. Hilversum 1929, Paul Brand, E. (2e, geheel omgewerkte druk: 1946) |
Sigrid Undset, Paapse stoutigheden. Essays en Novellen. Verzameld en vertaald door Anton van Duinkerken. Hilversum 1929, Paul Brand, EB/VB. (vert.) |
[Anton van Duinkerken], Liturgische gewaden uit de ateliers van het Sint Bernulphus-huis. Amsterdam 1930, Sint Bernulphus-huis, Studie. |
Sint Bernard, Verhandeling over de liefde tot God. Vertaald en ingeleid door Anton van Duinkerken. Utrecht 1930, De Gemeenschap, Theologisch vertoog. (vert.) (2e druk: Bilthoven 1937, De Gemeenschap, Reeks Geert Groote Genootschap, nr. 545) |
Anton van Duinkerken, Wij en de politiek; om hart en vurigheid. Antwoord aan Mr. A.P. Peters uitgesproken op de bijeenkomst ter eventueele oprichting van een katholiek verbond der jongeren. Utrecht [1930], De Gemeenschap, Rede. (opgenomen in Waarom ik zo denk,..., 1947) |
Anton van Duinkerken, Achter de vuurlijn. Hilversum 1930, Paul Brand, EB. |
Anton van Duinkerken, Lyrisch labyrinth. Een bundel gedichten waarin opgenomen de tweede druk van ‘Onder Gods ogen’. Utrecht 1930, De Gemeenschap, GB. |
| |
| |
Anton van Duinkerken, Groot-Nederland en wij. [Utrecht 1931], D[e] G[emeenschap] (deel van de oplage: Bilthoven 1931, De Gemeenschap), E. (opgenomen in Waarom, ik zo denk,..., 1947) |
Noord-Brabant. De inhoud van dit boekwerkje werd samengesteld door G.J. de Vries en in deze vorm uitgewerkt door den heer W. Asselbergs. Breda 1931, Het Algemeen Comité voor de Organisatie der Brabantsche Industriedagen, Voorlichtingsboek. |
Anton van Duinkerken, Het wereldorgel. Charles Eyck illustreerde het werk met vier en dertig penseelteekeningen in zwart en geel. Utrecht 1931, De Gemeenschap, GB. |
Anton van Duinkerken, Katholiek verzet. Hilversum 1932, Paul Brand, EB. |
Eduard Brom, Bloemlezing. Samengesteld en ingeleid door Anton van Duinkerken. Utrecht 1932, De Gemeenschap, Bl. |
Dichters der contra-reformatie. Een bloemlezing met inleiding en bibliografische aanteekeningen door Anton van Duinkerken. Bloemlezing uit de katholieke poëzie van de vroegste tijden tot heden onder redactie van Anton van Duinkerken. Deel II. Utrecht 1932, De Gemeenschap, Bl. |
Anton van Duinkerken, Welaan dan, beminde geloovigen. Hilversum 1933, Paul Brand, EB. |
W. Asselbergs, Beauraing en Banneux. Amsterdam 1933, Drukkerij De Tijd, E. |
Anton van Duinkerken, De beweging der jongeren. Hilversum 1933, Paul Brand, Credo Vivo Nr. 1, E. (opgenomen in Waarom ik zo denk,..., 1947) |
Arnoul Grêban, De passie onzes Heeren. Tekstboek. Vertaald door Charles Nypels en Anton van Duinkerken. Amsterdam 1934, Stichting ‘De Passie-spelers’, T. (vert.) |
A. van Duinkerken, Twintig tijdgenooten. Nederlandsch proza na 1930. Schiedam [1934], Vox Romana, EB. |
Losse gedachten van jonge katholieke schrijvers. Verzameld uit hun voornaamste werken door Anton van Duinkerken. Bij de heropening aangeboden door Uw Boekverkooper. Haarlem 1934, H. Coebergh, Bl. |
Julius Hijman, Zes liederen voor lage stem en piano. Op teksten van H. van Elro, Theun de Vries, A[nton] van Duinkerken. Amsterdam 1934, Muziekuitgave/G. |
Katholieke godsvrucht. Fragmenten uit de werken van den gelukzaligen Ludovicus Blosius (1506-1566). Bewerkt door Anton van Duinkerken. 's-Hertogenbosch 1934, Geert Groote Genootschap, G.G.G. nr. 424, Teksteditie. |
Arnoul Grêban, Een spel van kerstmis. Mysterie-spel. Vertaling en bewerking van Anton van Duinkerken. Amsterdam 1934, Stichting ‘De Passiespelers’, T. (vert.) |
Anton van Duinkerken, De menschen hebben hun gebreken. Hilversum 1935, Paul
|
| |
| |
Brand, G/EB. (2e druk als De mensen hebben hun gebreken: Utrecht/Antwerpen 1953, Het Spectrum, Prisma-boeken 75; 6e druk: 1971, Prisma-boeken 1486; 7e druk; 1986) |
Hedendaagsche kerstlyriek van katholieke dichters. [Samengesteld door Anton van Duinkerken.] Den Bosch/Utrecht/Nijmegen [1935], Geert Groote Genootschap/Dekker en Van de Vegt, Bl. (2e, sterk vermeerderde uitgave: Utrecht/Nijmegen 1945, Dekker en Van de Vegt; 4e vermeerderde druk: 1953) |
Het christendom bedreigd door rassenwaan en jodenhaat. Een internationaal protest. [Inleiding en vertaling van een essay door Anton van Duinkerken.] Amsterdam [1936], Fidelitas, EB. |
Anton van Duinkerken, Hart van Brabant. Amsterdam/Antwerpen [1936], De Spieghel/Het Kompas, GB. (2e druk: Utrecht/Brussel 1948, Het Spectrum) |
Voor vrijheid en democratie. Door Anton van Duinkerken, J.J.R. Schmal, H. Brugmans. Utrecht 1936, Nederlandsche Beweging voor Eenheid door Democratie, E.d.D.-serie, nr. 1, Drie toespraken gehouden op de eerste landelijke bijeenkomst op 3 maart 1936 te Amsterdam. |
Vondels lyriek. Een bloemlezing bijeengebracht en toegelicht door Anton van Duinkerken. Amsterdam [1936], Bigot en Van Rossum, De Uilenreeks, nr. 24, Bl. |
Anton van Duinkerken, Katholicisme en nationaalsocialisme. Assen 1936, Van Gorcum en Comp., Waakzaamheid, brochures uitgegeven door het comité van waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen, Eerste reeks, Brochure nr. 2, E. (opgenomen in Waarom ik zo denk,..., 1947) |
Dichters der middeleeuwen. Een bloemlezing samengesteld door W.H. Beuken met een inleiding door Anton van Duinkerken. Bloemlezing uit de katholieke poëzie van de vroegste tijden tot heden onder redactie van Anton van Duinkerken. Deel I. Bilthoven 1936, De Gemeenschap, Bl. |
Anton van Duinkerken, Een tweede Spanje? [Utrecht] 1936, De Gemeenschap, Bijlage van ‘De Gemeenschap’, December 1936, E. (opgenomen in Waarom ik zo denk,..., 1947) |
S. Vestdijk, Menno ter Braak, Anton van Duinkerken, Nederlandsche litteratuur van nu. De na-oorlogsche poëzie in Nederland door S. Vestdijk, Hedendaagsch proza in Nederland door Menno ter Braak, Nieuwe litteratuur en religie door Anton van Duinkerken. [Rotterdam] /Amsterdam-Sloterdijk 1937, Bond van Nederlandsche Volksuniversiteiten/Wereldbibliotheek, Leven en Werken, maandblad der R.V.U., jrg. 1, nr. 3, Nieuwe serie, E. |
Anton van Duinkerken, Verscheurde christenheid. Hilversum 1937, Paul Brand, EB. - Tot lof van Lucas Bols. Z.p. 1937, G/Br. |
Anton van Duinkerken, Menno ter Braak, Het christendom. Twee getuigenissen in
|
| |
| |
polemischen vorm. De Vrije Bladen, jrg. 14, schrift VII, juli 1937, E. (2e, uitgebreide druk: 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols) |
De dichters van het jaar. [Samengesteld door Anton van Duinkerken, Roel Houwink en Victor E. van Vriesland.] Amsterdam 1937, Bigot en Van Rossum, Bl. |
Anton van Duinkerken, Ballade van den katholiek. [Amsterdam 1937], C. Nypels op de persen van Duwaer en Zonen, G. (uit Hart van Brabant, 1936) |
Anton van Duinkerken, Waarde en beginselen der aesthetische literatuurkritiek. Z.p. 1937, E. (overdruk uit Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1936-1937. Leiden 1937, pp. 15-28) |
M. Nijhoff, Anton van Duinkerken, In Holland staat een huis. Amsterdam 1936 [= 1937], Joost van den Vondel, T. |
Poëzie uit den pruikentijd. Een bloemlezing bijeengebracht en toegelicht door Anton van Duinkerken en C.J. Kelk. Amsterdam [1938], Bigot en Van Rossum, De Uilenreeks, nr. 28, Bl. |
Beterschap. Zeven auteurs op ziekenbezoek. Door Anton van Duinkerken...[e.a.]. Met illustraties van Jo Spier. Amsterdam 1938, Bigot & Van Rossum, EB. |
Anton van Duinkerken, Bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld en ingeleid door Martien Beversluis. Baarn 1938, Bosch en Keuning, Libellen-serie, nr. 303, GB. |
Bernardus van Clairvaux, Verweerschrift, Brief in den regen. Ingeleid en vertaald door Anton van Duinkerken. Amsterdam/Antwerpen [1938], Orbis/De Spieghel/ Het Kompas, Br. (vert.) |
Ludwig Berger, Eenheid door Oranje. Tooneelspel in vijf bedrijven (1660-1673). Met prologen en een epiloog van Anton van Duinkerken. Ingeleid door Eduard Verkade. Amsterdam 1938, H.J. Paris, T. |
Anton van Duinkerken, Twee vierkante meter. Amsterdam [1938], Bigot en Van Rossum, De Uilenreeks, nr. 33, N. (5e druk: Amsterdam/Antwerpen 1957, Wereld-Bibliotheek-Vereniging; 8e druk: Hilversum 1990, Gooi & Sticht) |
Anton van Duinkerken, God en de cultuur. In opdracht van het comité van katholieke actie ‘Voor God’. Heemstede [1938], De Toorts, Katholiek reveil 9, E. (opgenomen als ‘Godsdienst en cultuur’ in Waarom ik zo denk,..., 1947) |
De dichters van het jaar. [Samengesteld door Anton van Duinkerken, Roel Houwink, Victor E. van Vriesland.] Amsterdam 1938, Bigot en Van Rossum, Bl. |
Dichters der emancipatie. Een bloemlezing met inleiding [en samengesteld] door Anton van Duinkerken. Bloemlezing uit de katholieke poëzie van de vroegste tijden tot heden onder redactie van Anton van Duinkerken. Deel III. Bilthoven 1939, De Gemeenschap, Bl. |
Vertellingen door het kerkelijk jaar. Verzameld door Anton van Duinkerken. Bussum 1939, Ons Leekenspel, Bl. |
| |
| |
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Onder redactie van F. Baur, W.J.M.A. Asselbergs e.a. 's-Hertogenbosch/Antwerpen/Brussel [1939-1983; 9 delen], Teulings/Standaard-boekhandel, Literatuurgeschiedenis. (2e, herziene en vermeerderde druk van het ie deel in 1949) |
Maria moeder Gods. [De kunsthistorische beschouwing door Henri Ghéon werd] vertaald door Ria Versteegh. Met een bijdrage van Anton van Duinkerken, De zaligprijzing der geslachten en een verklarende tekst van Henri Ghéon. Parijs/Amsterdam/Antwerpen 1940, Van Ditmar, Fransche Kunstbibliotheek, E. |
W.J.M.A. Asselbergs, Pascha problemen. Hilversum 1940, Paul Brand, Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar vanwege de Vondelstichting te Amsterdam aan de Rijksuniversiteit te Leiden op vrijdag 11 oktober 1940. |
Fantastische figuren in de letterkunde. 1. G. Kalff: Don Quichot. 2. Anton van Duinkerken: Tijl Uilenspiegel. 3. Bernard Verhoeven: Figaro. [Rotterdam]/Amsterdam-Sloterdijk, Bond van Nederlandsche Volksuniversiteiten/Wereldbibliotheek, Leven en Werken, maandbad der Radio-Volksuniversiteit Holland, Nieuwe Serie, jrg. 4, nr. 11, november 1940, E. |
W.J.M.A. Asselbergs, Het gezin. Idealen en normen. Amsterdam 1940, Lezing gehouden op het Nationaal Congres voor Geestelijke Volksgezondheid te Amsterdam, 20 en 21 mei 1940. |
Anton van Duinkerken, Legende van den tijd. Hilversum 1941, Paul Brand, E. (2e, herziene druk: Utrecht/Antwerpen [1956], Het Spectrum, Prisma-boeken 182) |
Anton van Duinkerken (W.J.M.A.A. [sic] Asselbergs), Literatuur en samenleving. M.J. Granpré Molière, Bouwkunst, beeldhouwkunst en maatschappij. [Amsterdam] 1941, [Nederlandsche Sociologische Vereeniging], Handelingen van de ‘Nederlandsche Sociologische Vereeniging’, nr. 10, juli 1941, Lezingen, gehouden op de vergadering van 31 mei 1941. |
J. Stalpart van der Wiele, Gulden jaars feest-dagen (Heiligen der Nederlanden). 1 Januari-1 Juli. Ingeleid [en verzorgd] door Anton van Duinkerken. Amsterdam 1941, De R.K. Boekcentrale, Getuigen 9, Tekstuitgave. |
Anton van Duinkerken, Verzen op Kerstmis. Geïllustreerd door Aart van Ewyk. Hilversum 1941, Paul Brand, GB. |
Anton van Duinkerken, Nederlandsche vromen van den nieuwen tijd. Hilversum 1941, Paul Brand, EB. |
Anton van Duinkerken, Ascese der schoonheid. Een commentaar op de poëzie van A. Roland Holst. Amsterdam [1941], L.J. Veen, Prominenten-reeks, E. (2e, uitgebreide druk: 1946; 4e gewijzigde druk: Utrecht 1978, Reflex) |
| |
| |
Historisch kaartspel, even genoeglijk als leerrijk, waardoor men in aanraking komt nut de voornaamste personen en monumenten uit de geschiedenis der provincie Noord-Brabant. Tekst: Anton van Duinkerken. Ontwerp: Nepon [L. van Lakerveld], Amsterdam. Teekeningen: Jan Wijga. Waalwijk [1942], NV ‘Noord Braband’ Maatschappij van verzekering op het leven, Tekstboekje met speelkaarten in doosje. |
Bibliografie van Arthur van Schendel. Samengesteld door G.H. 's-Gravesande, met bijschriften van Anton van Duinkerken. Amsterdam/Rotterdam [1942], Nijgh & Van Ditmar/J.M. Meulenhoff, Bibliografie. |
Anton van Duinkerken, St. Bernard. Baarn [1943], Hollandia Drukkerij NV, Uren met Groote Mystici, Eerste reeks, E. |
Anton van Duinkerken, Bescheiden gastgeschenk. [Oosterhout 1943, Eigen beheer, gedrukt door Hub van der Aa], GB. |
Anton van Duinkerken, Waaiend pluis. ['s-Gravenhage 1944], Mansarde Pers, GB. (2e, vermeerderde druk: [Amsterdam 1945], Stichting ‘Christofoor’/Koersen en Zonen) |
Pieter Bakx, Prieel in Troje. Balladen. Met zeven houtsneden van Theo Mijdrecht. [Utrecht 1944], De Bezige Bij, Quousque Tandem 11, GB. |
Anton van Duinkerken, Drievuldige begroeting. Met houtgravures door Pam G. Rueter. [Breda] 1944, Eenhoorn Pers, GB. |
Andries van Doorn, Drie balladen. [Wormerveer] 1945, In den Bloemhof, GB. |
Programma derfeestelijkheden op 26, 27 en 28 juni 1945 ter viering van de bevrijding der hoofdstad uit Duitschen druk. Voorzitter Feestcomité Amsterdam: Anton van Duinkerken. Amsterdam 1945, Feestprogramma. |
Anton van Duinkerken, Undique carmina sonant. Twaalf vertaalde gedichten. Bussum 1945, Bayard Pers/F.G. Kroonder, GB. (vert.) |
Francis Jammes, Kerk in bladergroen. Vertaald en ingeleid door Anton van Duinkerken. Utrecht [1945], Het Spectrum, GB. (vert.) |
Anton van Duinkerken, Het tweede plan. Amsterdam 1945, Elsevier, EB. |
Anton van Duinkerken, Verzen uit St. Michielsgestel. Legende van den wederkeer. Utrecht [1946], Het Spectrum, GB. |
Anton van Duinkerken, Matthieu Wiegman. Bij zijn zestigste verjaardag. Maastricht [1946], Catalogus Stadhuis Heerlen. |
Wereldhistorie per post. Een verzameling brieven uit alle tijden, bijeengebracht en ingeleid door Anton van Duinkerken. Verlucht met 50 reproducties. Amsterdam [1946], Contact, De Onsterfelijken, Bl. |
Anton van Duinkerken, Tobias met den engel. Binnen den tijd. Bezuiden Valencijn. Onder de bloeiende jasmijn. Utrecht [1946], Het Spectrum, GB. |
Anton van Duinkerken, Het vierenswaardig wonder. Amsterdam 1946, Urbi et Orbi, verkrijgbaar gesteld
|
| |
| |
ter gelegenheid van het congres ‘De Triomf van het Heilig Altaarsacrament’, gehouden te Amsterdam, 19-21 juni 1946, G. |
Dichters om Oranje. Oranje-poëzie van Willem de Zwijger tot heden. Samengesteld door Anton van Duinkerken en P.J.G. Huincks. Baarn 1946, Hollandia, Bl. |
Anton van Duinkerken, Het erfdeel van de vreugdebloem. Antwerpen/Amsterdam 1946, Pantheon/L.J. Veen, Lux et Humanitas II, E. |
Charles Maurras, Odysseus hartsgeheim. Vertaald door Anton van Duinkerken. Bussum 1946, Paul Brand, De Guirlande, nr. 4, GB. (vert.) |
Vier drinkliederen. Voor bariton en klein orkest (piano). I. Ziet die schoone vogt eens gloejen (dichter onbekend). II. Wijnken, gij zijt groene (dichter onbekend). III. Een lied van den wijn (C.J. Kelk). IV. Godvruchtig drinklied (Anton van Duinkerken). [Gecomponeerd door] Herman Strategier. Amsterdam z.j. [ca. 1946], Annie Bank, G. (2e druk: Amsterdam [1948], Donemus) |
Anton van Duinkerken, Waarom ik zo denk,... Het katholieke leven van 1918 tot 1940. Utrecht/Brussel 1948 [= 1947], Het Spectrum, EB. (hierin opgenomen Verdedigingvan carnaval, Wij en de politiek, Groot-Nederland en wij, De beweging der jongeren, Katholicisme en nationaalsocialisme, Een tweede Spanje?) |
Joost van den Vondel, Leeuwendalers. Lantspel. Van inleiding en verklarende noten voorzien door Anton van Duinkerken. Utrecht/Brussel 1948, Het Spectrum, Tekstuitgave. |
Anton van Duinkerken, Begrip van Rome. Bussum 1948, Paul Brand, EB/Reisverslag. |
W.J.M.A. Asselbergs (Anton van Duinkerken), Het Wilhelmus. Een lezing. Met een voorwoord van M. Kohnstamm. Amsterdam [1948], C. Hafkamp, Het Gekroonde Zeepaard I, E. |
Cultuurgeschiedenis van het christendom. Redactie: J. Waterink, A. van Duinkerken, F.W. Grosheide e.a. Amsterdam/Brussel 1948-1951, Elsevier, 5 dln., E. (Voor dit verzamelwerk heeft Anton van Duinkerken de volgende hoofdstukken geschreven: Deel II: Divina Commedia, pp. 250-291; Deel III: Saecularisatie, pp. 119-135; Deel IV: Rooms-katholiek volksleven, pp. 154-184; Deel V: De christelijke inspiratie in de letterkunde, pp. 51-65. Een herziene herdruk in 2 delen verscheen in 1957) |
W.J.M.A. Asselbergs, Een paradox der twaalfde eeuw. Maastricht [1948], Boosten en Stols, Rede, uitgesproken bij de opening van de Jan van Eyck Academie in het provinciale gouvernementsgebouw van Limburg te Maastricht op vrijdag 1 oktober 1948. |
Anton van Duinkerken, Eduard Verbunt, Lamb. G. de Wijs, 100 jaar wijn- en likeurhandel J.A. Verbunt, 1844-september-1944. Tilburg [1948], J.A. Verbunt, E. |
| |
| |
Anton van Duinkerken, Geschiedenis van Sinterklaas. Bussum 1948, Paul Brand, E. |
Beati patris Bernardi primi quondam Clarevallensis coenobii Rhytmica oratio ad unum quodlibet membrorum Christi patientis et a cruce pendentis. [Met Nederlandse rijmvertaling [van 1685] van P.B.M.:] Godtvrughtige oeffeninghe van den H. Bernardus tot de lidtmaeten vanden ghekruysten Jezus. [Redactie Anton van Duinkerken.] Harlemi [Haarlem] 1948, Ex typographia Enschedaiana [Joh. Enschedé en Zonen], Tekstuitgave. |
Bernardus, Mariapreken. Ingeleid en vertaald door Anton van Duinkerken. Bussum 1946 [=1949], Paul Brand, Meesters van Gods Woord, Tekstuitgave. |
Over Menno ter Braak. [Anton van Duinkerken e.a.]. Amsterdam 1949, G.A., van Oorschot, EB. |
Anton van Duinkerken, Antoon Coolen. Een inleiding tot zijn werk met enkele teksten, handschrift, portretten en een bibliographie. 's-Gravenhage 1949, D.A. Daamen, Schrijvers van Heden I, Bl/E. |
Anton van Duinkerken, Nicolaus van Milst, 1645-1706. Utrecht/Brussel 1949, Het Spectrum, Batavia Sacra, E. |
Anton van Duinkerken, Vreugdloze stofwisseling; leven zonder uitzicht, een Hollandse roman. In: De Tijd, 19-11-1949, E. (over De tranen der acacia's van W.F. Hermans) |
Samenklank I. Liederen op Nederlandse teksten voor hoge stem en piano. [Gecomponeerd door] Hendrik Andriessen [Anton van Duinkerken: Dankbare jubilacie], Henk Badings, Johanna Bordewijk-Roepman, Lex van Delden, Koos van de Griend, Bertus van Lier. Amsterdam [1949], Broekmans en Van Poppel, G. |
Anton van Duinkerken, Inleiding. In: De groene rommelpot. Bevattende een keur uyt de Heeckelvaerzen, Klinckerts, Lof- en Treurzanghen, alsmeede veele Reyen uyt nooyt geschreven Treurspeelen, Schympliederen, flaaue Sottepraet en Colderdichten, al dewelcke in de jaeren MCMXLVIII-MCMXLIX zyn afgedruckt in De Cleyne Crant, weekelyckx verschijnend Pamflet op d'Achterpaeginae van 't Bladt ‘De Groene Amsterdammer’. Op 'tschryftoestel getickt door Joost, die 't misselijck stuck bestond om d'ouden Joost, den prins der Neederduytsche Poijeeten, schaemteloos nae te volghen, voorzien van eene inleydingh van den Hooggeleerden Heere Anton van Duinkerken. En verciert met conterfeytsels van Fiep Westendorp, grootelycks diende tot troost... Hierby is gevoecht eene verklaeringh van al de moeylycke passages en cranckjorume woorden, tot beeter begrip en voorkoomingh van achterclap. Bussum 1949, Kroonder, pp. 5-9, E. |
Anton van Duinkerken, ‘Boose prijen’ te Gent. Gent 1950, Erasmus, Verslagen en mededelingen [van de] Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, pp. 159-170, Letterkundige studie. |
Anton van Duinkerken, Mensen en meningen. Ingeleid door Mgr K.L. Bellon. 's-Gravenhage 1951, Pax,
|
| |
| |
- Veertig jaar katholieke uitgeverij. Bussum 1951, Paul Brand, E. |
W.J.M.A. Asselbergs, Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde. Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Negende deel. 's-Hertogenbosch/Antwerpen/Brussel [1952], Teulings/Standaard-boekhandel, Literatuurgeschiedenis. |
Techniek en muze. [2 gedichten door Anton van Duinkerken, een tekst door G.B. en 2 anonieme gedichten]. Uitgegeven ter gelegenheid van de inbedrijfstelling van de Amercentrale te Geertruidenberg op 8 juli 1952. ['s-Hertogenbosch 1952], NV Provinciale Noordbrabantsche Electriciteits-Maatschappij, GB. |
Samenvatting van de colleges, gegeven door Professor Dr. W. Asselbergs (Anton van Duinkerken) van 10-28 maart 1952 te Curaçao en Aruba. [Curaçao] 1952, Comité tot bevordering van de wetenschap op de Nederlandse Antillen, Letterkundige studies. |
W.J.M.A. Asselbergs, Vijftig jaar na Schaepmans dood. Een bladzijde uit de voorgeschiedenis der moderne interpretatiemethodiek. Bussum 1953, Paul Brand, Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Nederlandse en algemene letterkunde aan de R.K. Universiteit te Nijmegen op 30 januari 1953. |
Anton van Duinkerken [e.a.], Van en over Herman Teirlinck. Brussel 1954, Manteau, EB. |
Anton van Duinkerken, Berichtgeving en getuigenis. Z.p. 1954, Toespraak op het Journalistencongres te Aken. |
Joost van den Vondel, Lucifer. Treurspel. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door W.J.M.A. Asselbergs. Zwolle 1954, W.E.J. Tjeenk Willink, Klassieken uit de Nederlandse letterkunde, uitgegeven in opdracht van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden [nr. 1], Tekstuitgave. (2e licht herziene druk: 1963; 4e druk: Culemborg 1973, Tjeenk Willink/Noorduijn, Klassieken Nederlandse letterkunde 1) |
De ontwikkeling der wetenschappen in de laatste halve eeuw. Gedenkboek van het Thijmgenootschap bij het vijftigjarig bestaan. Redactie-commissie W.J.M.A. Asselbergs, A.G.M. van Melsen en J.H. Terlingen. Amsterdam 1954, ‘Joost van den Vondel’, Gedenkboek. |
Anton van Duinkerken, De blijvende waarde van verzetspoëzie. Amsterdam 1955. De Spieghel/C.P.J. van der Peet, Rede, uitgesproken ter gelegenheid van de uitreiking van twee jaarlijkse prijzen door de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 in het Stedelijk Museum te Amsterdam op 12 februari 1955. |
Het kerkelijk kleinood. Door Nico Witteman. Tekst van Anton van Duinkerken. Z.p. z.j., E. |
| |
| |
Het spel vanden heilighen sacramente vander Nyeuwervaert. Ingeleid en toegelicht door W.J.M.A. Asselbergs en A.P. Huysmans. Zwolle 1955, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, nr. 14, Tekstuitgave. |
Anton van Duinkerken, Gabriël Smit, Michel van der Plas, Onderlinge verstandhouding. Ingeleid door Karel Meeuwesse. Bussum 1955, Paul Brand, Brandaris-Reeks, GB/Bl. |
Anton van Duinkerken, Nijmegen. Rijmprent aangeboden aan de jeugd van Nijmegen. De symbolische voorstellingen werden in hout gesneden door Jan van Doorn. [Nijmegen] 1955, Comité ter viering van ‘Nijmegen 1850 jaar stad’, G. |
Het goud der gouden eeuw. Een bloemlezing, samengesteld door Anton van Duinkerken. Utrecht/Antwerpen [1955], Het Spectrum, Prisma-boeken 156, Bl. |
Zeuen eeuwen Katholieke poëzie. Een bloemlezing samengesteld door Anton van Duinkerken. Utrecht/Antwerpen [1956], De Zonnewijzer 22, Bibliotheek voor het gezin, uitgegeven in samenwerking met de Sint Willibrord-Vereniging en de Katholieke Actie, Bl. |
Anton van Duinkerken [e.a.], Van en over Maurice Roelants. Brussel 1956, Manteau, EB. |
Anton van Duinkerken, Verzamelde gedichten. Utrecht/Antwerpen 1957, Het Spectrum, Prisma-boeken 249, GB. |
Anton van Duinkerken, Beeldenspel van Nederlandse dichters. Utrecht/Antwerpen [1957], Het Spectrum, Prisma-boeken 295, Bl. |
Anton van Duinkerken, Stilte van Kerstmis. Z.p. z.j., Smit's Reclame- Advies en Servicebureau NV, G. (uit Waaiend pluis, 1944) |
Anton van Duinkerken, Guido Gezelle, 1830-1899. Brussel [1958], voor het Ministerie van Openbaar Onderwijs uitgegeven door A. Manteau, Monografieën over Vlaamse letterkunde 9, E/Bl. |
W.J.M.A. Asselbergs, Guido Gezelle's Kerkhofblommen, 1838-1938. Amsterdam 1958, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 21, No. 6, E. |
Anton van Duinkerken, De dichter en de ouderdom. Haarlem/Antwerpen [1958], J.H. Gottmer, Vierluik, Bl. |
Anton van Duinkerken, Francais Mauriac: inleiding over auteur en werk. Hasselt 1960, Heideland, E. (afzonderlijke uitgave van de inleiding tot François Mauriac, Vlees en bloed, alsmede De betere kringen en Het levend brood, Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur, 1960) |
W.J.M.A. Asselbergs, Gerard Brom in memoriam. Nijmegen 1960, Dekker en Van de
|
| |
| |
Vegt, Rede uitgesproken bij de academische herdenking op 3 december 1959. |
Anton van Duinkerken, Vlamingen. Een bundel opstellen over het letterkundig leven in Vlaanderen. Hasselt [1960], Heideland, Vlaamse Pockets [23], EB. |
Anton van Duinkerken, Martien Coppens, Noord-Brabant edel en schoon. Amersfoort [1960], A. Roelofs van Goor, E/Fotoboek. |
Het kazuifel van Heeze. Fotografisch gezien door Martien Coppens. Ingeleid door Anton van Duinkerken. Eindhoven 1961, uitgegeven ter gelegenheid van de opening van haar nieuwe drukkerij door drukkerij/uitgeverij Lecturis, E/Fotoboek. |
Werken van Sint Bernard abt van Clairvaux. Vertaling van de Cisterciënzer monniken van de strenge observantie, enkele gedeelten door A. van Duinkerken. Tilburg/Asten 1955-1961, Lachmeijer, 8 delen, Theologische teksten. (vert.) |
Anton van Duinkerken, De wuivende. Wat zijt gij dood. Een lied om Eva. Afscheid aan de haven. [Aan de andere zijde gedichten van Jan Engelman. Tekst der gesproken gedichten los bijgevoegd.] [Den Haag/Amsterdam, 1961], Nederlands Letterkundig Museum/Querido, Stemmen van Schrijvers, SVS 6116-1, Grammofoonplaatje. |
De muze en de zeventien provinciën. Een bloemlezing van verzen over Noord- en Zuid-Nederland, bijeengebracht door Anton van Duinkerken. [Amsterdam] 1962, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, Bl. |
Anton van Duinkerken, Verzamelde geschriften. I. Vertellingen vertoog. Utrecht/Antwerpen 1962, Het Spectrum, NB/EB. |
Joost van den Vondel, Vijftig gedichten. Verzameld en ingeleid door Anton van Duinkerken. Hasselt [1962], Heideland, Vlaamse pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden (P1), Bl. |
Anton van Duinkerken, Verzamelde geschriften. II. Debat en polemiek. Utrecht/Antwerpen 1962, Het Spectrum, EB. |
Anton van Duinkerken, Verzamelde geschriften. III. Historie en kritiek. Utrecht/Antwerpen 1962, Het Spectrum, GB/EB. |
Anton van Duinkerken, Brabantse herinneringen. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum 1964, Memoires. (3e [= 2de] druk: 1979) |
W.J.M.A. Asselbergs, Tweemaal Dante. Utrecht/Nijmegen 1964, Dekker en Van de Vegt, Rede, uitgesproken bij de viering van de eenenveertigste dies natalis van de Katholieke Universiteit te Nijmegen op 17 oktober 1964. |
W.J.M.A. Asselbergs, De Katholieke Universiteit in 1964-1965. Nijmegen/Utrecht 1965, Dekker en Van de Vegt, Rede, uitgesproken bij de overdracht van het Rectoraat op maandag 20 september 1965 door de aftredende rector magnificus. |
| |
| |
Anton van Duinkerken, De reis met Rafaël. Hasselt [1966], Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden (P 50), GB/Bl. |
Anton van Duinkerken, Festoenen voor een kerkportaal. Leuven 1966, Davidsfonds, Keurreeks van het Davidsfonds, nr. 102, EB. |
Anton van Duinkerken, Gorter, Marsman, Ter Braak. Utrecht/Antwerpen [1967], Het Spectrum, Aula-Boeken 322, EB. |
W.J.M.A. Asselbergs, Nijmeegse colleges. Zwolle 1967 [= 1968], W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies, nr. 19, EB. |
W.J.M.A. Asselbergs, Tussen Vosmaer en Tollens. Amsterdam 1968, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 31, nr. 1, Letterkundige studie. |
Willem Asselbergs, De stijl van Elkerlijk. Zwolle 1968, Tjeenk Willink, Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies, nr. 19 A, Letterkundige studie. |
Titus Brandsma, Anton van Duinkerken, P.J.A.M. Schoonenberg, God... anders dan vroeger? Nijmegen/Tilburg 1969, Stichting Titus Brandsma-Instituut/Gianotten, E. |
Anton van Duinkerken, Een kenschets van 25 jaar geleden. In: Trouw aan hetgeen voorbijgaat. Door Frans Oudejans. Met bijdragen van H. Ernst, Anton van Duinkerken en J.C. Dekkers en vele Catechisten en hun vrienden. Uitgegeven bij gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de Vereniging van Catechisten te Breda, 8 december 1978. Breda 1978, p. 15, E. |
Anton van Duinkerken, De door fan de stál is iepen. Oersetting: Douwe Tamminga. Muzyk: Gotze Kaspersma. Hilversum [1978], Harmonia, G. |
Anton van Duinkerken, De wuivende. 's-Gravenhage 1985, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Facsimile Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum nr. 7, G. (uit Verzen uit St. Michielsgestel, 1946) |
La porte de l'étable/The stable-door. Choeur mixte. [Tekst: Anton van Duinkerken; muziek:] Gotze Kaspersma. Hilversum 1988, Harmonia, G. |
Anton van Duinkerken, Vastenavond verdedigd. Herdruk van de ‘Verdediging van carnaval’ [1928]. Bergen op Zoom 1991, Boekhandel Quist, E. |
Vijftien Brabantse dichters van deze eeuw. [Anton van Duinkerken e.a.]. Tilburg 1993, Brandon Pers, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jozef van Aalst, Liturgie en ‘jongeren’. In: Roeping, jrg. 2, nr. 7, 1923/24, pp. 19-26. (over de positie van de katholieke kunstenaar met citaten uit een brief van Van Duinkerken) |
Ton Kerssemakers, Onder Gods oogen. In: De Morgen, 14-10-1927. |
Albert Kuyle, De man achter het voetlicht. In: De Nieuwe Eeuw, 20-10-1927. (over Onder Gods ogen) |
Aug. Van Cauwelaert, Om het ééne vaderland. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 73, januari 1928, pp. 73-80. (over Onder Gods ogen) |
Jan Engelman, De Ravenzwarte. In: De Nieuwe Eeuw, 29-11-1928. |
[Anoniem], [Bespreking van De ravenzwarte.] In: Tilburgse Courant, 29-11-1928. |
Willem ten Berge, Vergeten verzen van Anton van Duinkerken. In: Roeping, jrg. 7, nr. 2, november 1928, pp. 74-77. (over de ongebundelde verzen uit de jeugdjaren) |
Jan R.Th. Campert, [Bespreking van Vertelsel in de hut.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-1-1929. |
Henri Bruning, Twee schrijvers. In: Roeping, jrg. 8, nr. 1, october 1929, pp. 39-48. (over Roofoouw, en Albert Helman) |
H[enk] K[uitenbrouwer], Hedendaagse ketterijen. In: De Gemeenschap, jrg. 5, nr. 11/12, [november]/december 1929, pp. 478-481. |
Th. Platenburg, Boekbespreking - Hedendaagse ketterijen door Anton van Duinkerken. In: Roeping, jrg. 8, nr. 5, februari 1930, 242-243. |
Anthonie Donker, Critisch credo & Hedendaagsche Ketterijen. In: Anthonie Donker, Fausten en faunen; beschouwingen over boeken en menschen. Amsterdam 1930, pp. 69-81. (over Roofoouw en Hedendaagse ketterijen) |
W[illem] S[mulders], Strijden en belijden - Apologie van een niet-apologetische apologie. In: De Maasbode, 31-5-1930. (over Hedendaagse ketterijen) |
J.A. van Nie, Paapsche stoutigheden. In: Opwaartsche Wegen, jrg. 8, nr. 10, 1 december 1930, pp. 388-391. (over Hedendaagse ketterijen) |
Gerard Knuvelder, Vanuit wingewesten. Een sociografie van het zuiden. Hilversum 1930. (passim en met name pp. 484-490 algemene kenschets en situering in Brabants perspectief) |
Jos. Panhuijsen, Lyrisch Labyrinth. In: De Tijd, 5-12-1930, 12-12-1930 en 20-12-1930. |
Henri Borel, Tussen rhythmisch proza en muzikale poëzie. In: Het Vaderland, 22-2-1931. (over Lyrisch labyrinth) |
Anthonie Donker, Poëziekroniek. In: De Stem, jrg. 11, nr. 7/8, juli/augustus 1931, II, pp. 723-730. (over Lyrisch labyrinth) |
L.J.M. Feber, De essayist Van Duinkerken. In: Boekzaal der geheele wereld, jrg. [7], nr. 17, 1 september 1931, pp. 259-263. (over Hedendaagse ketterijen) |
Anthonie Donker, [Bespreking van Groot-Nederland en wij.] In: De Stem, jrg. 11, nr. 9, september 1931, III, pp. 958-962. Ook in: Critisch Bulletin, jrg. 2, [nr. 9], september 1931, pp. 270-274. |
Willem Nieuwenhuis, Nieuwe wegen voor de apologie. In: Willem Nieuwenhuis, Verkenningen. Hilversum 1931, pp. 235-247. (over Hedendaagse ketterijen) |
Jan Engelman, Het Wereldorgel. In: De Nieuwe Eeuw, 26-11-1931. |
Anthonie Donker, Jong-Katholieke poëzie. In: Anthonie Donker, De schichtige Pegasus. Critiek der poëzie omstreeks 1930. Brussel 1932, pp. 52-73. (over Lyrisch labyrinth) |
Anthonie Donker, Essays van Van Duinkerken. In: Anthonie Donker, Ter zake. Arnhem 1932, pp. 106-112. (over Achter de vuurlijn) |
Anthonie Donker, Poëziekroniek, In: De Stem, jrg. 12, nr. 3,
|
| |
| |
maart 1932, I, pp. 318-326. (over Het Wereldorgel) |
W[illem] S[mulders], Streven uit beleven. In: De Maasbode, 25-6-1932. (over Katholiek verzet) |
[Anoniem], Van Duinkerken's apologie. In: De Nieuwe Eeuw, 30-6-1932. (over Hedendaagse ketterijen en Katholiek verzet) |
L.J.M. Feber, Het essay van Anton van Duinkerken. In: Boekzaal der geheele wereld, jrg. [8], [nr. 13, 1 juli] 1932, pp. 193-196. (over Katholiek verzet) |
N. S[anders], Anton van Duinkerken - Hedendaagsche ketterijen. In: Studia Catholica, jrg. 8, 1932, p. 234. |
Anthonie Donker, Terug naar de Middeleeuwen. In: Den gulden winckel, jrg. 32, januari 1933, pp. 3-6. (over Katholiek verzet) |
J. Prinsen, [Bespreking van Dichters der contra-reformatie.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24-2-1933. |
J. van Mierlo, [Bespreking van Dichters der contra-reformatie.] In: Ons geestelijk erf, jrg. 7, april 1933, pp. 237-239. |
W[illem] S[mulders], Zeven sermoenen. In: De Maasbode, 10-6-1933. (over Welaan dan, beminde geloovigen) |
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Algemeen Handelsblad, 24-6-1933. (over Dichters der contra-reformatie) |
Ad. Sassen, Onder 4 oogen met Anton van Duinkerken. In: Boekenschouw, 15-7-1933, pp. 120-124. (interview) |
Jan R.Th. Campert, [Bespreking van Lyrisch labyrinth en Het wereldorgel.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9-8-1933. |
H. van Lieshout, Onze onevenwichtige jongeren. Tilburg [1933]. (over de positie binnen de jongerenbeweging) |
Anthonie Donker, [Bespreking van Twintig tijdgenooten.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16-3-1934. |
Gerard Knuvelder, Anton van Duinkerken. In: Gerard Knuvelder, Bouwers aan eigen cultuur. Den Haag 1934, pp. 169-193. (over het oeuvre tot 1934) |
Dirk Coster, De twee heeren Anton van Duinkerken. In: De Stem, jrg. 14, nr. 5, mei 1934, pp. 500-507. (karakteristiek van de ‘spelende’ en de ‘ernstige’ Van Duinkerken en over Twintig tijdgenooten) |
P. van Renssen, Een kortzichtige apologeet. In: De Rotterdammer, 2-6-1934. (over Dichters der contra-reformatie) |
Anthonie Donker, Dan trek ik naar Brabant... In: Den gulden winckel, jrg. 33, oktober 1934, pp. 151-152. (over Welaan dan, beminde geloavigen) |
Frans van Oldenburg Ermke, Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerken en Kuyle. Overzicht van de jonge katholieke letterkunde in Nederland. 's-Hertogenbosch 1935. (passim; met name pp. 130-137 over de vroege poëzie en de vroege essays) |
Albert Helman, [Bespreking van De menschen hebben hun gebreken.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-1-1936. |
Jan Engelman, Speelsche Wijsheid. In: De Nieuwe Eeuw, 19-3-1936. (over De menschen hebben hun gebreken) |
Anthonie Donker, Lof der gebreken. In: De Stem, jrg. 16, nr. 3, maart 1936, 1, pp. 318-320. Ook in: Critisch Bulletin, jrg. 7, [nr. 3], maart 1936, pp. 79-80. (over De menschen hebben hun gebreken) |
Maurits Uyldert, [Bespreking van De menschen hebben hun gebreken.] In: Algemeen Handelsblad, 27-7-1936. |
Gerard Knuvelder, De Katholieke poëzie der middeleeuwen. In: De Maasbode, 3-10-1936. (over Dichters der middeleeuwen) |
[Anoniem], Anton van Duinkerken aan het woord. In: De Telegraaf, 30-10-1936. (interview) |
S. V[estdijk], [Bespreking van Hart van Brabant.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-11-1936. |
Jos. Panhuijsen, Anton van Duinkerken. In: Boekenschouw, 15-1-1937, pp. 409-415. (algemeen) |
| |
| |
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Algemeen Handelsblad, 5-4-1937. (over Hart van Brabant) |
Bernard Verhoeven, Het verweer van een Brabantsch hart. In: De Maasbode, 10-4-1937. (over Hart van Brabant) |
Theun de Vries, Preek van Bossuet over het recht van den arme. In: Het volksdagblad, 8-5-1937. (interview) |
J. van Heugten, Een apologie van het humanisme. In: De Maasbode, 22-5-1937. (over Verscheurde christenheid) |
Pierre van Valkenhoff, Bij Van Duinkerken's Hart van Brabant. In: Pierre van Valkenhoff, De gouden tak. Maastricht 1937, pp. 210-219. |
O. Noordenbos, [Bespreking van Verscheurde christenheid.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-7-1937. |
O. Noordenbos, [Bespreking van Het christendom. Twee getuigenissen in polemischen vorm.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27-7-1937. |
W.H. van de Pol, Verscheurde christenheid. In: Algemeen Weekblad, 6-8-1937. |
Anton M. Brouwer, Van Duinkerken's Oeucumenische getuigenis. In: De Groene Amsterdammer, 11-9-1937. (over Verscheurde christenheid) |
[P.H.] R[itter jr.], Vraaggesprek met Anton van Duinkerken. In: Nederlandsche Bibliographie, jrg. 82, nr. 8, september 1937, pp. 137-139. |
A. Wapenaar, [Bespreking van Verscheurde christenheid.] In: Nieuwe Haagsche Courant, 16-10-1937. |
Jan Engelman, Anton van Duinkerken Eeredoctor. In: De Nieuwe Eeuw, 6-11-1937. |
J.C. Bloem, [Bespreking van Poëzie uit den pruikentijd.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-12-1937. |
Henri Bruning, Verworpen christendom. Amsterdam 1938, pp. 134-197. (scherpe kritiek van katholieke zijde op Verscheurde christenheid) |
J.A. Rispens, Richtingen en figuren in de Nederlandse letterkunde na 1880. Kampen [1938], pp. 401-403. (met name vergelijking met Chesterton) |
M.W., Bij de eerste voorstellingen van ‘Eenheid door Oranje’. In: Het Volk, 20-8-1938. |
Maurits Uyldert, ‘Twee vierkante meter’ door Anton van Duinkerken. In: Algemeen Handelsblad, 27-10-1938. |
S. Vestdijk, [Bespreking van De dichters van het jaar, 1937.] In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-12-1938. |
Jan N[elemans], Het verhalend essay. In: De Maasbode, 11-2-1939. (over Twee vierkante meter) |
Gerard Knuvelder, Anton van Duinkerken's Bloemlezing uit de Katholieke Poëzie voltooid. In: De Maasbode, 13-1-1940. (over Dichters der emancipatie) |
[Anoniem], Een kwestie van openbare redelijkheid. De Vondelleerstoel in Leiden. In: Het Vaderland, 15-1-1940. (over de benoeming tot hoogleraar in de Vondelwetenschap) |
G. Stuiveling, Nogmaals de Vondelleerstoel. In: Het Vaderland, 17-1-1940. (over de benoeming tot hoogleraar in de Vondelwetenschap) |
[Anoniem], Schandaal in Holland. In: Het Hollands weekblad, 20-1-1940. (over de benoeming tot hoogleraar in de Vondelwetenschap) |
Marnix Gijsen, Peripatetisch onderricht. Kroniek der poëzie. Antwerpen [1940], pp. 102-110. (over Dichters der contra-reformatie) |
HA Gomperts, Catastrofe der scholastiek: Anton van Duinkerken contra Menno ter Braak. Den Haag 1940, De Vrije Bladen, jrg. 17, nr. 2. |
H. Marsman, Twee bloemlezingen. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-4-1940, ochtend. (over Dichters der emancipatie) |
Pieter van der Meer de Walcheren, Mensen en God. Utrecht 1940 (2 dln.), passim. (karakteristiek) |
[Anoniem], Anton van Duinkerken dichter en denker van groote belezenheid. In: De Telegraaf, 25-8-1940. (interview) |
| |
| |
P.G.J. Korteweg, Doelbewuste navigatie. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16-8-1941. (over Legende van den tijd) |
Jan Engelman, Verzen op Kerstmis. In: De Tijd, 23-12-1941. |
Dirk Coster, Nieuwe Geluiden. Amsterdam 1941 (5e druk), pp. 55-56. (over de poëzie) |
J. van Heugten, Een boek van vroomheid. In: De Tijd, 29-1-1942. (over Nederlandsche vromen van den nieuwen tijd) |
Ed Hoornik, De mythe der werkelijkheid. In: Algemeen Handelsblad, 1-3-1942. (over Ascese der schoonheid) |
D.A.M. Binnendijk, Anton van Duinkerken. Hart van Brabant. In: D.A.M. Binnendijk, Gewikt, gewogen. Amsterdam 1942, pp. 165-167. |
Marnix Gijsen, Anton van Duinkerken: Hart van Brabant. In: Marnix Gijsen, Peripatetisch onderricht. Nieuwe kroniek der poëzie. Utrecht/Brussel [1942], pp. 74-80. |
A.v.d. Lisdonck, Legende van de tijd. In: Roeping, jrg. 20, nr. 2, 1942, pp. 100-106. (over Legende van den tijd, tevens repliek op Brunings beoordeling van Verscheurde christenheid) |
Karel Meeuwesse, Van Duinkerken of de legende van de blijmoedigheid. In: De Nieuwe Eeuw, 22-12-1945. (karakteristiek van de poëzie) |
R. Blijstra, Gesprek met Anton van Duinkerken. In: De stem van Nederland, 6-4-1946. |
Pierre H. Dubois, Roem als koortsmeter. In: De spectator, 9-6-1946. (over Het tweede plan) |
Godfried Bomans, ‘Hedendaagse ketterijen’ - een verheugende herdruk. In: de Volkskrant, 13-7-1946. |
Karel Meeuwesse, Misverstand om Van Duinkerken. In: De Nieuwe Eeuw, 17-8-1946. (indringende beschouwing van Tobias met den engel) |
G.H. 's-Gravesande, Dichters om Oranje. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-8-1946. |
C.J. Kelk, Het tweede plan. In: De Groene Amsterdammer, 23-11-1946. |
Han G. Hoekstra, Het gulle vers. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, 1947, pp. 120-122. (over Tobias met den engel en Verzen uit St. Michielsgestel) |
H. Marsman, Twee bloemlezingen. In: H. Marsman, Verzameld Werk, IV, Critisch proza. Amsterdam 1947, pp. 166-171. (over Dichters der emancipatie) |
S. Jelsma, Anton van Duinkerken: een modern apologeet die zichzelf en anderen respecteert. In: De Nieuwe Eeuw, 22-11-1947. (over de herdruk van Hedendaagse ketterijen) |
W. Snitker, Van Duinkerken vermoeid? In: De Nieuwe Eeuw, 6-3-1948. (over Waarom ik zo denk,...) |
Halbo C. Kool, Van Duinkerken als dichter. In: Het Parool, 4-5-1948. (algemeen) |
C.J. Kelk, De Nederlandse poëzie van haar oorsprong tot heden. [Deel II.] Sinds 1880. Amsterdam 1948, pp. 300-303. (over de poëzie) |
Hubert Lampo, Anton van Duinkerken maakt zich nodeloos ongerust. In: De Groene Amsterdammer, 3-7-1948. (repliek op Van Duinkerkens uitspraken over nazisympathieën van Vlaamse schrijvers) |
Menno ter Braak, Anton van Duinkerkens Verscheurde christenheid. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 3. Amsterdam 1949, pp. 597-608. |
Menno ter Braak, Just Havelaar en zijn tegenstanders. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 1. Amsterdam 1950, pp. 321-324. (over het debat Van Duinkerken-Havelaar) |
Menno ter Braak, De moderne ketterjager. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 1. Amsterdam 1950, pp. 386-399. (over Hedendaagse ketterijen) |
Menno ter Braak, Middeleeuwse poëzie. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 6. Amsterdam 1950, pp. 112-118. (over Dichters der middeleeuwen) |
Menno ter Braak, Problemen der volkspoëzie. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 6. Amsterdam 1950, pp. 256-262. (over Hart van Brabant) |
| |
| |
Menno ter Braak, Katholiek verzet. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 6. Amsterdam 1950, pp. 389-394. (over Verscheurde christenheid) |
Menno ter Braak, Clairvaux en Cluny. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 6. Amsterdam 1950, pp. 659-664. (over Bernardus van Clairvaux, 1938) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Anton van Duinkerken. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Drift en bezinning. Beknopte geschiedenis der nieuwe Noord-Nederlandse letterkunde. Amsterdam 1950 (2e herziene en zeer vermeerderde druk), pp. 232-236. (algemeen) |
Gabriël Smit, Anton van Duinkerken: vurig strijder voor een rijker, bloeiender leven. In: de Volkskrant, 18-8-1951. (over Mensen en meningen) |
J. van Heugten, Mensen en meningen. In: De Linie, 31-8-1951. |
J.L., Is de Christen-humanist pessimistisch? In: Elsevier, 1-9-1951. (over Mensen en meningen) |
Menno ter Braak, Henri Bruning en het ‘geloof’. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 4. Amsterdam 1951, pp. 424-430. (over de positie van Van Duinkerken ten opzichte van Bruning) |
Menno ter Braak, Verticaal katholicisme. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 7. Amsterdam 1951, pp. 110-116. (over Henri Brunings Verworpen christendom en het debat met Van Duinkerken) |
Menno ter Braak, Katholieke emancipatie. In: Menno ter Braak, Verzameld werk 7. Amsterdam 1951, pp. 540-545. (over Dichters der emancipatie) |
P.H. Ritter jr., Anton van Duinkerkens nieuwste geschrift. In: Het Boek van Nu, jrg. 5, nr. 3, november 1951, pp. 53-55. (over Mensen en meningen) |
W.H. Stenfert Kroese, De mythe van A. Roland Holst. Amsterdam 1951. (interpretatie van A. Roland Holst in afwijking van Ascese der schoonheid) |
D.A.M. Binnendijk, Plan en rang. In: D.A.M. Binnendijk, Randschrift. Verzamelde critische beschouwingen. Amsterdam 1951, pp. 195-198. (over Het tweede plan) |
G. Stuiveling, Cultuur en christendom. In: G. Stuiveling, Triptiek. Amsterdam 1952, pp. 213-223. (over Verscheurde christenheid en Van oude en nieuwe christenen) |
Johannes Tielrooy, Nieuwe opstellen van Anton van Duinkerken. In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 3, maart 1952, pp. 109-115. (over Mensen en meningen) |
J. Greshoff, Uitstekende letterkundige geschiedenis. In: Het Vaderland, 8-11-1952. (over Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde) |
L.J. Rogier & N. de Rooy, De Nieuwe Apologie. In: L.J. Rogier & N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953. 's-Gravenhage 1953, pp. 701-712. (over het levensbeschouwelijk debat in het interbellum) |
J.C. Brandt Corstius, [Bespreking van Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde.] In: Museum, jrg. 58, 1953, pp. 70-71. |
Roeping, jrg. 29, nr. 1, 1953. (Anton van Duinkerken 50 jaar). Daarin onder meer:
- | Gabriël Smit, Anton van Duinkerken 50 jaar. Proeve van portret en situatie, pp. 1-20. |
- | Antoon Coolen, Anton van Duinkerken als vriend, pp. 23-28. |
- | A.v. Domburg, Spreken en leven, pp. 29-31. |
- | Hubert van Herreweghen, Anton van Duinkerken en Vlaanderen, pp. 33-34. |
- | M. Molenaar, Ascese der schoonheid, ascese der vroomheid, pp. 45-48. |
- | Michel van der Plas, Bij de poëzie van Anton van Duinkerken, pp. 49-62. |
|
Jos. van Wely, Schaepman. Levensverhaal. Bussum 1954. (over Van Duinkerkens betrekking tot Schaepman) |
Gerard Knuvelder, Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde. 's-Hertogenbosch 1954, pp. 140-147. (algemeen) |
Pierre Brachin, Anton van Duinkerken ou
|
| |
| |
les réflexions du pèlerin. In: Pierre Brachin, Études de Littémture néerlandaise. Groningen/Djakarta 1955, pp. 97-108. (over Begrip van Rome) |
J. van Heugten, Onderlinge verstandhouding. In: De Tijd, 14-4-1955. |
E. du Perron, Ons deel van Europa. In: E. du Perron, Verzameld Werk II. Amsterdam 1955, pp. 724-726. (over Katholiek verzet) |
E. du Perron, Multatuli en de luizen. In: E. du Perron, Verzameld Werk IV. Amsterdam 1956, pp. 589-596. (dispuut over Mutatuli) |
E. du Perron, Kleine bijdrage tot de kennis van een katholieke voorlichting en strijdmethode. In: E. du Perron, Verzameld Werk IV. Amsterdam 1956, pp. 631-640. (verweerschrift op een artikel van Van Duinkerken in De Tijd van 10-10-1935 over de opheffing van Forum) |
Paul Haimon, Drie katholieke dichters van drie generaties. In: Limburgsch Dagblad, 21-1-1956. (over Onderlinge verstandhouding) |
P.H. Ritter jr., Ontmoetingen met schrijvers. Boekenweekgeschenk 1956, pp. 72-74. (herinneringen uit de interneringstijd in Sint-Michielsgestel) |
Jan Engelman, De mens niet als eenling. In: De Tijd, 11-5-1957. (over Verzamelde gedichten) |
Kees Fens, Van Duinkerkens gedichten verzameld. In: De Linie, 15-6-1957. (over Verzamelde gedichten) |
Garmt Stuiveling, Tussen Brabant en Bethlehem. In: Haagsch Dagblad, 6-7-1957. (over Verzamelde gedichten) |
Paul Haimon, ‘Verzamelde gedichten’ van Anton van Duinkerken. In: Limburgsch Dagblad, 30-8-1957. |
C.J.E. Dinaux, Over Anton van Duinkerken. In: Haarlems Dagblad, 14-9-1957. (over Verzamelde gedichten) |
Hendrik de Vries, Anton van Duinkerkens gedichten verzameld. In: Vrij Nederland, 21-9-1957. (over Verzamelde gedichten) |
Anthonie Donker, De dichter Anton van Duinkerken. In: De Nieuwe Stem, jrg. 12, 1957, pp. 637-640. (over Verzamelde gedichten) |
C.J. Kelk, Dat moesten we méér doen. In: De Groene Amsterdammer, 21-12-1957. (over Beeldenspel van Nederlandse dichters) |
G.W. Huygens, Beeldenspel van Nederlandse dichters. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19-4-1958. |
Pierre Brachin, Anton van Duinkerken. Brugge 1959 (3e herziene druk 1971). (inleiding op leven en werk met (weinig betrouwbare) bibliografie) |
Adriaan Morriên, Binnen de wallen. In: Adriaan Morriên, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 83-87. (over Verzamelde gedichten) |
K. F[ens], Vlamingen. In: De Maasbode, 24-11-1960. |
P.N. van Eyck, Katholieke Poëzie I. Dichters der middeleeuwen. In: P.N. van Eyck, Verzameld Werk 6. Amsterdam 1962, pp. 278-283. |
J. Florquin, Ten huize van... [1], Leuven 1962, pp. 108-126. (interview) |
Gabriël Smit, Een monument voor Anton van Duinkerken. In: de Volkskrant, 21-7-1962. (over Verzamelde geschriften) |
A. Borsboom, Menno ter Braak. Onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid. Amsterdam 1962. (passim; over het debat met Ter Braak) |
K. Meeuwesse e.a., Documentatie van een feest. In: Roeping, jrg. 38, nr. 7, november 1962, pp. 333-342. (over de huldiging bij Van Duinkerkens 60ste verjaardag) |
L.J. Rogier, Anton van Duinkerken zestig jaar. In: De Tijd-Maasbode, 29-12-1962. |
Menno ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Amsterdam 1962-1967 (4 delen). (passim; over diverse aspecten van leven en werk) |
C.J.E. Dinaux, ‘Verzamelde Geschriften’ van Anton van Duinkerken (60): een levensgetuigenis. In: Haarlems Dagblad, 31-12-1962. |
| |
| |
Bibeb, Ik neem liever psalmen in dan rattenkruit. In: Vrij Nederland, 5-1-1963. (interview) |
F. Sarneel, Van Duinkerken zestig. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 8, nr. 4, januari 1963, pp. 161-165. |
Roger Henrard, Menno ter Braak in het licht van Friedrich Nietzsche. Hasselt 1963. (pasim; over levensbeschouwelijke aspecten van het debat met Ter Braak) |
Dietsche Warande & Belfort, jrg. 108, nr. 1, januari 1963. Speciaal Van Duinkerkennummer, waarin onder meer:
- | Martien J.G. de Jong, Humanist op Carnaval en Aswoensdag, pp. 37-39. |
- | Karel Meeuwesse, Anton van Duinkerken aan Bernard Verhoeven: een brief uit 1924, pp. 46-57. |
- | Albert Westerlinck, Anton van Duinkerken. Een boventijdelijk talent in onmin met zijn tijd, pp. 58-76; voortgezet in nr. 2, februari, pp. 119-135; nr. 3, maart, pp. 199-205; nr. 4, april/mei, pp. 263-275. (diepgravende studie van vele aspecten van het oeuvre) |
|
Brabantia, jrg. 12, nr. 1, februari 1963. Speciaal Van Duinkerken-nummer, waarin onder meer:
- | Anthonie Donker, Anton van Duinkerken, pp. 2-3. |
- | P. Minderaa, Asselbergs-Van Duinkerken, literatuurhistoricus, pp. 16-17. |
|
Anthonie Donker, Ex libris. Anton van Duinkerken: Verzamelde Geschriften. In: De Nieuwe Stem, jrg. 18, nr. 2, februari 1963, pp. 114-116. |
Kees Fens, Anton van Duinkerken. In: De Tijd, 14-3-1963, 18-3-1963 en 21-3-1963. (over Verzamelde geschriften) |
Alfred Kossmann, Anton van Duinkerken: volstrekt zeker bij alle onzekerheid... In: Het Vrije Volk, 30-3-1963. (over Verzamelde geschriften) |
Pierre H. Dubois, Verzamelde Geschriften van Anton van Duinkerken. In: Het Vaderland, 8-9-1963. |
Uit het rijke Roomsche leven. Een documentaire over de jaren 1925-1935. Samengesteld door Michel van der Plas. Utrecht [1963]. (onder meer over de positie van Van Duinkerken als vooraanstaand essayist) |
H.A. Gomperts, Van Duinkerken. In: H.A. Gomperts, De geheime tuin. Amsterdam 1963, pp. 138-142. (over Verzamelde geschriften) |
Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Groningen 1963 [= 1964]. (verschillende schimpscheuten aan Van Duinkerkens adres) |
Harrie Kapteijns, Het maandblad De Gemeenschap. Intenties en aspecten. Utrecht [1964]. (passim) |
Kees Fens, De droom van een gemeenschap. In: De Tijd/Maasbode, 25-4-1964. (over Brabantse herinneringen) |
Albert van der Hoogte, Met hart en ziel. In: Elsevier, 9-5-1964. (over Verzamelde geschriften en Brabantse herinneringen) |
G.W. Huygens, Van Asselbergs tot Van Duinkerken. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-6-1964. (over Brabantse herinneringen) |
Fernand M. de Louvick, Tussen Bergen op Zoom en Amsterdam leit de weg naar Rome. In: De Groene Amsterdammer, 22-8-1964. (over Brabantse herinneringen) |
J.G. Bomhoff, Brabantse herinneringen. In: Hervormd Nederland, 31-10-1964. |
L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940. Utrecht 1964 (2e druk 1982). (over Van Duinkerkens rol in de oorlog en het verzet) |
Kees Fens, Legenden van de tijd. In: Kees Fens, De eigenzinnigheid van de literatuur. Opstellen en kritieken. Amsterdam 1964, pp. 91-97. (over Van Duinkerken als polemicus) |
Gerard Knuvelder, Anton van Duinkerken bekroond & Anton van Duinkerken, Brabander. In: Gerard Knuvelder, Kitty en de mandarijntjes. 's-Hertogenbosch 1964, pp. 215-236. (over de Constantijn Huygensprijs en het Brabanderschap) |
| |
| |
José de Ceulaer, Anton van Duinkerken: verstandelijke reflecties. In: José de Ceulaer, Te gast bij Nederlandse auteurs. 's-Gravenhage/Rotterdam [1966], pp. 96-105. (interview) |
K. Meeuwesse, Toespraak tot Anton van Duinkerken bij de viering van zijn vijfentwintigjarig professoraat. In: Brabantia, jrg. 15, nr. 1 januari 1966, pp. 8-13. |
Kees Fens, Festoenen voor een kerkportaal. In: De Tijd, 11-6-1966. |
Gabriël Smit, Briljante en zwakke opstellen van Anton van Duinkerken. In: de Volkskrant, 25-6-1966. (over Festoenen voor een kerkportaal) |
Corn. Verhoeven, Onmiskenbare rhetoriek en menselijke charme. In: Vrij Nederland, 17-9-1966. (over Festoenen voor een kerkportaal) |
Marcel Janssens, Festoenen en lintspelers. In: De spectator, 22-1-1967. (over Festoenen voor een kerkportaal) |
Louis Paul Boon, Van Duinkerken. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. Aalst 1967, pp. [54-57]. ([2e herziene druk]: Amsterdam 1969, pp. 63-65). (over De ravenzwarte) |
Carel Peeters, Anton van Duinkerken: ‘We moeten het wereldraadsel een tijd met rustlaten’. In: Het Parool, 8-7-1967. (interview) |
Gabriël Smit, Anton van Duinkerken publiceert zijn Nijmeegse colleges. In: de Volkskrant, 2-2-1968. |
Kees Fens, Bezielen van het verleden. In: De Tijd, 17-2-1968. (over Nijmeegse colleges) |
Jos. Panhuijsen, Nijmeegse Colleges. In: Het Binnenhof, 2-3-1968. |
G.W. Huygens, Gebundelde colleges van Asselbergs zijn geen droge studie. In: Algemeen Dagblad, 2-5-1968. (over Nijmeegse colleges) |
Anton van Duinkerken 1903-1968. KRO-herdenkingsprogramma. Samenstelling: Karel Meeuwesse en Jan Starink. Hilversum 1968. (getuigenissen van tijdgenoten) |
Jef Last, Herinneringen bij de dood van Asselbergs. In: Het Parool, 27-7-1968. |
A. van Domburg, Dapper en geestig voorloper van ‘de doorbraak’. In: De Groene Amsterdammer, 3-8-1968. (in memoriam) |
Jan Rogier, In memoriam Anton van Duinkerken. In: Vrij Nederland, 3-8-1968. |
Kees Fens, Tweezijdigheid de oorzaak van veel polemiek en misverstand. Verzoening hoofdmotief in Van Duinkerkens werk. In: De Tijd, 3-8-1968. (algemeen) |
Kees Fens, In memoriam Anton van Duinkerken. In: De Tijd, 5-8-1968. |
Godfried Bomans, Anton van Duinkerken. In: de Volkskrant, 10-8-1968. (anekdotisch) |
Raam - Liber amicorum in memoriam Anton van Duinkerken, nr. 47, september 1968. Anekdotische bijdragen van Hein Ruygers, A. van Domburg, Willem Grossouw, Jan Engelman, Albert van Dalsum, Karel Meeuwesse, C.J. Kelk, Gerard Knuvelder, Karel Langvik Johannessen, Bernard Kemp, Wam de Moor, Gert Helmer. Substantiëler zijn:
- | L.J. Rogier, Twee in één, pp. 10-12. |
- | Gerard Walschap, De christen mens, pp. 21-23. |
- | A, Bogaard, Professor Asselbergs, pp. 28-30. |
- | P.H.H. Hawinkels, NUB-redacteur, pp. 37-38. |
- | Harry G.M. Prick, Naast het college, pp. 39-41. |
- | Jan Naaijkens, De laatste ontmoeting, pp. 42-45. |
|
K. Meeuwesse, In memoriam W.J.M.A. Asselbergs. In: De Gids, jrg. 131, nr. 6/7, 1968, II, pp. 99-105. |
K. Meeuwesse, W. Asselbergs en de literatuurhistorie. In: Spiegel der Letteren, jrg. 11, nr. I, 1968, pp. 2-8. |
J. Aerts, Anton van Duinkerken. In: Gedeeld domein, jrg. 20, nr. 22, december 1968, p. 6. |
P. Brachin, In memoriam Anton van Duin- |
| |
| |
kerken. In: Ons Erfdeel, jrg. 11, nr. 2, december 1968, pp- 31-35. |
J.C. Brandt Corstius, Herdenking van W.J.M.A. Asselbergs. In: Jaarboek der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 1968/69, pp. 248-254. |
H. van Galen Last, Nederland vóór de storm. Politiek en literatuur in de jaren dertig. Bussum 1969. (positiebepaling van Van Duinkerken in het interbellum) |
G.Th. Rothuizen, Steen of stroom? Menno ter Braak en Anton van Duinkerken over het christendom. Kampen 1969. (nauwgezette weergave van het vitalisme/christendom-debat) |
Godfried Bomans & Michel van der Plas, Toon. In: Godfried Bomans & Michel van der Plas, In de kou. Over hun roomse jeugd en hoe het hun verder verging. Utrecht 1969, pp. 275-290. (herinneringen, over Van Duinkerkens eruditie, ‘Bourgondische’ aard en bezoeken aan Vlaanderen) |
Martien J.G. de Jong, Flierefluiters apostel. In: Martien J.G. de Jong, Flierefluiters apostel. Meningen en meningsverschillen. Leiden 1970, pp. 9-28. (kritische bespreking van de wijze waarop Van Duinkerken over A.M. de Jong dacht) |
Martien J.G. de Jong, Begrip voor Rome. In: Martien J.G. de Jong, Flierefluiters apostel. Meningen en meningsverschillen. Leiden 1970, pp. 118-128. (over Verzamelde geschriften, als reactie op Gomperts 1963) |
J.J. Oversteegen, Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen. Amsterdam 1970 (2e druk). (over de literair-kritische opvattingen, passim en met name pp. 351-355) |
P. Brachin, Anton van Duinkerken als stilist. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 116, nr. 1, januari 1971, pp. 3-15. |
A. van Domburg, Willem Jan Marie Anton Asselbergs (Bergen op Zoom, 2 januari 1903 - Nijmegen, 27 juli 1968). In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1968-1969. Leiden 1971, pp. 107-114. (in memoriam) |
Keer ik van ver naar u weer. J.J. Buskes vertelt aan Wim Ramaker over zijn literaire vrienden: Henriëtte Roland Holst, Geerten Gossaert, Anton van Duinkerken, Jacob W. Jacobs, A. Marja, H.M. van Randwijk. Hilversum 1972, pp. 11-16. (memoires) |
Gerard Knuvelder, Onachterhaalbre tijd, 's-Hertogenbosch 1974, pp. 22-23, 68-74, 91-99. (over Van Duinkerken bij Roeping en zijn overstap naar De Gemeenschap) |
Kees Fens, Tot weerziens. In: de Volkskrant, 28-2-1976. (over Verdediging van carnaval) |
E. du Perron, Brieven. Amsterdam 1977-1990. (passim) |
Jan Geurt Gaarlandt, De bende van Gideon. In: De Tijd, 4 en 11-3-1977. (over De Gemeenschap) |
A.L. Boom, Op zoek naar Van Duinkerken in Bergen op Zoom. In: De Tijd, 8-4-1977. |
Albert Helman, Catacomben en Troglodieten (de interne geschiedenis van ‘De Gemeenschap’). In: Maatstaf, jrg. 26, nr. 2, februari 1978, pp. 1-17 en nr. 3, maart 1978, pp. 57-79. (over de plaats binnen De Gemeenschap) |
Harry Scholten, Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap. Baarn 1978. (over Van Duinkerkens opvattingen en positie) |
B.R.C.A. Boersema, De Linie 1946-1963. Een weekblad in handen van Jezuïeten. Onderzoek naar de pers als middel tot apostolaat. Amsterdam 1978 (ook als proefschrift: Nijmegen 1978). (passim, over Van Duinkerkens rol in de journalistiek) |
Kees Fens, Het laatste roomskatholieke boek. In: de Volkskrant, 14-5-1979. (over de herdruk van Brabantse herinneringen) |
Michiel van Kempen, Tussen kurie en furie. Anton van Duinkerken als hoogleraar. In: Tegenspraak, jrg. 3, nr. 11, oktober 1979, pp. 23-26. (uitvoerig over zijn opstelling als hoogleraar, stellingname in actuele kwesties, lidmaatschap van de PvdA en redacteurschap van het NUB) |
| |
| |
Hugues C. Boekraad e.a. (red.), Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels. Nijmegen 1979. Hierin verschillende observaties over de Nijmeegse tijd, met name in:
- | Henk Struyker Boudier, Het NUB-werk, pp. 101-118. |
- | Karel Meeuwesse, Over Pé Hawinkels. Herinnering en herdenking, pp. 193-207. |
|
Koos van Weringh/Toke van Helmond, Joseph Roth in Nederland. Amsterdam 1979. (over de contacten van Roth met Van Duinkerken) |
G. Knuvelder, Opstandige zonen. Terugblik op de jaren twintig. In: Goddijn/Knuvelder, Hervorming zonder schisma. Historisch-sociologische studies over de kerk van Alfrink. Bij gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Hilversum 1980, pp. 7-32. (over de vernieuwingsbewegingen onder de jong-katholieken) |
A.H.J. Roes, Asselbergs, Wilhelmus Johannes Maria Antonius. In: J. Charité (eindred.), Biografisch Woordenboek van Nederland. Eerste deel. 's-Gravenhage 1979 [= 1980], pp. 20-21. |
Harry Scholten, ‘Een nieuwe jeugd ging opwaarts in zijn ster.’ Reismotief en aankomstthema bij ‘jong-katholieken’ in het interbellum. In: Voor H.A. Gomperts bij zijn 65ste verjaardag. Amsterdam 1980, pp. 177-184. (over Van Duinkerkens kritische principes in zijn benadering van Marsman en Ter Braak) |
Karel Reijnders, Anton van Duinkerken. In: Karel Reijnders, Bij gelegenheid. Arnhem 1980, pp. 35-39. (persoonlijk portret) |
Willem Grossouw, De dood van Toon van Duinkerken. In: Willem Grossouw, Alles is van u. Gewijde en profane herinneringen. Baarn 1981, pp. 268-270. |
Jacob Leendert Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. De literaire en maatschappelijke opvattingen van H. Marsman in de context van zijn tijd. Amsterdam 1981 (2 delen). (passim; over de betrekkingen tot Marsman) |
E. du Perron, Cahiers van een lezer 4. Utrecht 1981 [oorspr. 1928-29], pp. 51-52. (over De ravenzwarte) |
Martinus Nijhoff, W. Asselbergs. In: Martinus Nijhoff, Verzameld Werk II. Kritisch en verhalend proza. Amsterdam 1982 (2e druk), pp. 765-767. (over Beauraing en Banneux) |
Michiel van Kempen, Anton van Duinkerkens Hedendaagse ketterijen. Een stilistische analyse. Nijmegen 1982. |
J.A. Klein Lankhorst, Inventaris van het archief van W.J.M.A. Asselbergs (Anton van Duinkerken) 1903-1968. Nijmegen 1982. |
Theo Kroon, Anton van Duinkerken: schrijver en dichter. Lelystad 1983, AO-reeks nr. 1975. (algemeen, zeer beknopt) |
Theo Kroon, Anton van Duinkerken (prof. dr. W.J.M.A. Asselbergs) 1903-1968. Zutphen 1983. (abominabele en dus uiterst kritisch te hanteren biografie) |
Harry Janssen, Van Duinkerken gezien door bewonderaar. In: De Gelderlander, 25-3-1983. (over de biografie van Theo Kroon) |
Michiel van Kempen, De gebreken van de biografie. In: Tegenspraak, jrg. 7, nr. 5, 1983, pp. 7-8. (over de biografie van Theo Kroon) |
Anton van Duinkerken 1903-1968. Nijmegen 1983. Uitgave ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Anton van Duinkerken 1903-1968’ in het Nijmeegs Museum Commanderie van Sint Jan. Herinneringen van Bertus Aafjes, Jan H. de Groot, Jaap Romijn. Verder:
- | Jan Engelman, Het Wereldorgel, pp. 14-16. |
- | Bertus Aafjes, Een versierd mens, pp. 22-25. |
- | Theun de Vries, Waar is Nini?, pp. 26-32. |
- | Jeroen Brouwers, Portretje van Anton van Duinkerken door Mies Blomsma, pp. 49-55. (over Van Duinkerken en de emigrantenliteratuur) |
|
| |
| |
- | Kees Fens, Anton van Duinkerken als journalist, pp. 77-82. |
- | Wam de Moor, Nijmeegs hoogleraar, pp. 85-90. |
|
Harry Janssen, ‘Schets van een tijdperk’. In: De Gelderlander, 24-6-1983. (over de tentoonstelling in de Nijmeegse Commanderie) |
Michiel van Kempen, Anton van Duinkerken opnieuw in de belangstelling. In: Nieuwsblad voor Nijmegen, 28-6-1983. (over Anton van Duinkerken 1903-1968) |
Wim Zaal, Een redenaar in 't vagevuur. In: ELseviers Magazine, 9-7-1983. (algemeen) |
Willem Kuipers, Tentoonstelling eert de ‘laatste katholiek’. In: de Volkskrant, 13-7-1983. (over de tentoonstelling in de Nijmeegse Commanderie) |
Piet Simons, Tachtigste verjaardag Anton van Duinkerken. In: Het Nieuwsblad van het Zuiden, 16-7-1983. (over de biografie van Theo Kroon en over Anton van Duinkerken 1903-1968) |
J.G.H. Oude Brunink, De stranding van de emancipatie. Vijftien jaar na de dood van Anton van Duinkerken. In: Het Binnenhof, 23-7-1983. |
Werkschrift voor leerhuis & liturgie, jrg. 3, nr. 7, augustus 1983. Anton van Duinkerken (1903-1968). Hierin onder meer:
- | Cornelis Verhoeven, Anton van Duinkerken na vijftien jaar, pp. 5-8. |
- | Lambert Tegenbosch, De profeet van het (rooms-)katholicisme, pp. 9-13. |
- | Ton van der Stap, ‘Versmaden is gemakkelijker dan begrijpen’, Anton van Duinkerken als katholiek letterkundige, pp. 14-18. |
- | Piet Hoogeveen, ‘Het geheim des Konings’, pp. 19-27. (over het debat met Ter Braak en de katholieke essayistiek) |
- | Huub Oosterhuis, ‘Dit nooit verloren vergezicht’, pp. 28-49. (over verschillende aspecten van de katholiciteit) |
|
Margreet Janssen Reinen & Michiel van Kempen, Helias achterna. Nijmegen, levende letteren! Nijmegen 1984. (over de rol van Van Duinkerken in het Nijmeegse literaire leven) |
André Roes, Een schaduw die verschuift: leven en werk van de jonge Anton van Duinkerken. Baarn 1984. (nauwgezette bespreking van ontwikkeling, poëtica en oeuvre tot 1930) |
A.F. Manning, Letterkundige programma's - Van Duinkerken adviseur voor boekbesprekingen. In: A.F. Manning, Zestig jaar KRO. Uit de geschiedenis van een omroep. Baarn 1985, pp. 85-86. (over de werkzaamheid voor de KRO) |
Theo Kroon, Anton van Duinkerken. Een echte rooms-katholiek. In: Katholiek Nieuwsblad, 17-1-1986. (algemeen) |
Th.A.P. Bijvoet e.a., De Gemeenschap. 's-Gravenhage 1986, Schrijversprentenboek 24. (passim) |
Martin Ros, Meesters van de literaire conversatie. In: HN Magazine, 17-4-1986. (over de redenaarskwaliteiten) |
Albert Helman, Was het Willem of Toon? In: Maatstaf, jrg. 34, nr. 9, 1986, pp. 79-87. (herinneringen) |
Michel van der Plas, Anton van Duinkerken. In: Michel van der Plas, Buurmans gras. Herinneringen aan Böll, Bomans en Van Duinkerken. [Baarn] 1986, pp. 5-55. (memoires) |
Tijdingen: brieven van F.J.J. Buytendijk aan Anton van Duinkerken. Bezorgd door Antoinette Lap en Henk Struyker Boudier. Zeist 1987. |
W. Bronzwaer, Geloof en wetenschap onder een noemer. In: de Volkskrant, 8-5-1987. (over Tijdingen) |
Cornelis Verhoeven, Buytendijk en Van Duinkerken. In: De Tijd, 12-6-1987. (over Tijdingen) |
A.H.M. van Schaik, Dr. Hendrik Moller 1869-1940. Een ongemakhdijke initiator van onderwijs en cultuur in Noord-Brabant. Tilburg 1988, Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland LXXV. (passim; over de betrekkingen tot Moller) |
| |
| |
Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie. Amsterdam 1988-1992 (5 delen). (passim; onder meer over Van Duinkerken als recensent en zijn antifascistische opstelling in de jaren rond en tijdens de Tweede Wereldoorlog) |
Jan Naaijkens, Een zinderende persoonlijkheid. In: Eindhovens Dagblad, 2-12-1989. (algemeen, met name over zijn Brabanderschap, naar aanleiding van een tentoonstelling in Oosterhout) |
Kees Fens, Asselbergs. De schrijver. In: Literatuur, jrg. 6, nr. 6, 1989, pp. 354-357. (over Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde en Van Duinkerkens wijze van literatuurgeschiedenis bedrijven) |
J. Bosmans, Vondel in Leiden: de benoeming van Anton van Duinkerken tot Vondelhoogleraar in Leiden, 1940: een geval van anti-papisme of de stroomaanbidder contra de keisteenvereerder? Utrecht/Assen 1991. |
Martin van Amerongen, Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek! In: NRC Handelsblad, 18-1-1991. (over de NSB-rel rond De Beul van Pär Lagerkvist en het anti-Mussertgedicht) |
Ton Bogaard, De liefde van Anton van Duinkerken. In: Eindhovens Dagblad, 24-7-1993. (algemeen) |
Jacqueline Bel, 1951: Asselbergs. In: Jacqueline Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza tussen 1885 en 1900. Amsterdam 1993, pp. 238-242. (plaatsing van Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde in historiografische context) |
57 Kritisch lit. lex.
mei 1995
|
|