| |
| |
| |
Arjen Duinker
door Laurens Ham
1. Biografie
Arjen Paul Duinker werd op 31 december 1956 geboren in Delft. In deze stad is hij, op enige tussenpozen na, zijn hele leven blijven wonen. Hij bracht er zijn jeugd door met zijn ouders en zus; zijn vader was longarts. In 1975 verhuisde hij naar Amsterdam om daar te studeren. Hij woonde er tussen 1975 en 1977 en studeerde er zowel psychologie als filosofie. Toen hij in 1977 naar Noordlaren verhuisde, zette hij zijn studie filosofie voort aan de Rijksuniversiteit Groningen (1977-1979). In 1979 ging hij terug naar Delft en vervolgde hij de studie filosofie in Leiden (1979-1982). Hij heeft deze studie niet afgerond.
Tijdens zijn middelbareschooltijd was hij nog niet of nauwelijks in literatuur geïnteresseerd, maar na zijn verhuizing naar Noordlaren ging hij zich met poëzie bezighouden. Hij debuteerde met de publicatie van enkele gedichten in Hollands Maandblad (1980) en maakte tussen 1982 en 1985 samen met K. Michel de ‘tweewekelijkse circulaire’ AapNootMies, een gestencild en deels handgeschreven tijdschrift. Ze publiceerden er poëzie, proza en tekeningen van eigen hand in, maar sporadisch ook vertalingen, zoals van Octavio Paz. Vanaf dat moment leefde hij van het schrijven van poëzie en (incidenteel) van proza. Hij werkte ook voor enkele kranten en tijdschriften: zo maakte hij cryptogrammen voor Het vrije volk (1987-1990), schreef hij tussen 1990 en 1992 sportcolumns voor De krant op zondag en tussen 1999 en 2001 columns voor De Groene Amsterdammer.
In 1988 debuteerde hij bij Meulenhoff met Rode oever, waarin vooral werk uit AapNootMies werd bijeengebracht. De jaren daarna schreef hij aan een snelgroeiend oeuvre, waarvoor hij
| |
| |
verschillende keren werd bekroond. In 1993 ontving hij de Halewijn-literatuurprijs van de stad Roermond (voor zijn oeuvre tot dan toe), in 2001 de Jan Campertprijs (voor De geschiedenis van een opsomming), in 2005 de VSB Poëzieprijs (voor De zon en de wereld) en in 2010 de Awater Poëzieprijs (voor Buurtkinderen). Vanaf de millenniumwisseling raakte hij ook buiten Nederland bekend. Hij trad al langer op internationale poëziefestivals op, maar nu werd zijn poëzie ook vertaald. Er verschenen boekuitgaven in het Engels, Frans, Portugees, Italiaans, Russisch en zelfs het Farsi (Perzisch). Zonder twijfel is Duinker de meest vertaalde Nederlandse dichter, nadat in 1998 zijn gedicht ‘De steen bloeit’ voor een project van Stichting Literaire Activiteiten Leeuwarden in ongeveer 220 (streek)talen werd omgezet.
Kenmerkend voor Duinkers werk is zijn samenwerking met andere kunstenaars uit binnen- en buitenland. Zo publiceerde hij gedichten samen met de Chinese dichter Yang Lian en met de Franse dichteres Karine Martel. Verder trad hij vanaf 2003 regelmatig op met ‘tweestemmige gedichten’, gelezen door de Nederlandse schrijver Kees 't Hart en hemzelf; met 't Hart nam Duinker ook het initatief voor een tijdschrift met ‘veranderlijke naam’, dat tussen 2001 en 2007 onregelmatig is verschenen. Daarnaast heeft hij projecten uitgevoerd met beeldend kunstenares Désirée Achterkamp en met glaskunstenaar Bernard Heesen. Met de laatste werkt Duinker sinds 1999 aan een grootschalige serie, het ‘encyclopaedisch woordenboek’ De wereld van de glasblazer.
Arjen Duinker is alleenstaand en woont in Delft. Hij heeft twee dochters uit een eerder huwelijk met Désirée Achterkamp: Zwaan (1996) en Zazie (2001).
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
In 2007 vraagt Erik Lindner voor een themanummer van het tijdschrift Raster aan een grote groep Nederlandstalige dichters om een gedicht en een andere tekst te schrijven. Lindner wil onderzoeken welke kenmerken dichters toeschrijven aan poëzie. De twee teksten die Arjen Duinker aanlevert, volgen Lindners verzoek op een eigenwijze manier. ‘Een gedicht’ heeft alle kenmerken van een gedicht van Duinker: het is een vers vol herhalingen en opsommingen, waarin de ik-figuur zijn vriendschap verklaart aan de mensen die hij op straat tegenkomt: ‘Ik bemin vrouwen en omarm mannen,/ Ik zeg onzinnige dingen tegen kinderen/ En til ze op.’ ‘Geen gedicht’ bestaat maar uit één woord: ‘Idem.’
| |
Kunstopvatting / Kritiek
Duinkers statement is duidelijk: voor hem is ‘een gedicht’ hetzelfde als ‘geen gedicht’. Dit past in de lijn van een aantal uitspraken over poëzie en literatuur die hij in de loop der jaren heeft gedaan, vooral in interviews. Duinker benadrukt steeds dat hij niet weet wat een gedicht is; tijdens het schrijven laat hij zich verrassen door wat in hem opkomt. In een van de weinige eigen essays over zijn werk, de serie ‘Poëzie’ (2000-2001), stelt hij vragen over betekenis en identiteit van poëzie. ‘Me dunkt dat er vele jaargangen van schoolagenda's te vullen zijn met uitspraken die antwoorden op voorgaande vragen’, schrijft Duinker, maar zelf antwoordt hij er kever niet op. In plaats daarvan laat hij zien hoe zijn associaties en ideeën hem tot één gedicht leiden. Van theorieën en ingewikkelde interpretaties houdt de dichter niet; hoogstens kijkt hij geamuseerd naar wat er allemaal over zijn werk wordt beweerd.
Volgens sommige critici en essayisten is precies die no-nonsensehouding de kern van Duinkers poëzieopvatting. Hij wil met zijn gedichten niet een diepere boodschap over de wereld uitdrukken, maar die wereld zelf in al zijn verbazende eenvoud zichtbaar maken. De essayist Jeroen Mettes heeft die visie getypeerd als ‘verwonderingspoëtica’. Als bewijs dat Duinker de gewone dingen in zijn poëzie centraal stelt, worden vaak deze versregels uit zijn debuutbundel Rode oever (1988) aangehaald: ‘Op een zeer absolute dag,/ [...] zal ik, blaffend, zeker ten strijde
| |
| |
trekken.// Tegen de Inhoud./ Tegen de Persoonlijkheid./ Tegen de Essentie.’ Maar zoals Duinker in een interview duidelijk maakt, beschrijft dit gedicht een onmogelijke situatie. Een dag is nooit ‘zeer absoluut’ en helemaal helder. Kortom: in dit schijnbaar strijdbare gedicht voor een intuïtieve poëzie schuilt een probleem: hoe kan (poëtische) taal ooit de werkelijkheid ‘dekken’ en zijn dubbelzinnigheid kwijtraken? Dat kan nooit, zodat het ‘zeer absolute’ gedicht dat de wereld helemaal weergeeft, nooit kan worden geschreven.
| |
Thematiek
De verhouding tussen taal en werkelijkheid is altijd een centraal thema in de gedichten van Duinker geweest. Hij beschrijft dat ‘probleem’ meestal niet op een tobberige of ingewikkelde manier, maar in de eenvoudige en vaak humoristische stijl die hem eigen is. Zo luidt een van zijn eerste gedichten, gepubliceerd in Hollands Maandblad (1980): ‘Taal en/ werkelijkheid.// Taal en/ werkelijkheid?// Mmm.’
Serieuzer is zijn aanpak in de roman Het moeras (1992), Duinkers enige werk in proza, op de fragmenten van de ‘roman in wording’ ‘Vier identieke hoeden’ (2001, 2002) na. In Het moeras vragen de personages zich voortdurend af hoe dromen en werkelijkheid onder woorden gebracht kunnen worden, zoals in de volgende gedachte van hoofdfiguur Fred Compleet: ‘Niets anders dan het alledaagse, probeerde hij zichzelf moed in te spreken, maar dan in een ander jasje; gewoon hetzelfde als altijd, maar op de een of andere manier ben ik niet in staat om het in enkelvoudigheid te vangen.’ In deze roman, waarin de personages zich vaak bezighouden met handelen of pokeren, wordt een overeenkomst gesuggereerd tussen geld en taal. Allebei berusten ze voor hun betekenis of waarde op ‘drijfzand’ (vandaar de titel Het moeras): geld is pas iets waard als we er zelf betekenis aan toekennen, een woord is pas betekenisvol wanneer het een context heeft door naast andere woorden te zijn geplaatst.
| |
Kunstopvatting / Techniek
Zo bezien heeft het eerder genoemde ‘Geen gedicht’ nog een andere betekenis. Het woordje ‘Idem’ is geen gedicht, zo meent Duinker. Wanneer je als dichter slechts één woord neerzet dat geen verband kan aangaan met een ander woord, kan er van poëzie geen sprake zijn. Pas wanneer woorden naast elkaar
| |
| |
worden gezet, kan er een geslaagd gedicht ontstaan. Zo'n woordencombinatie brengt volgens Duinker pas echt iets teweeg wanneer ze niet alledaags is. In een van de gedichten van Ook al is het niet zo (1998) staan de volgende vergelijkbare woorden bij elkaar: ‘Petten, kragen, mouwen, schoenen’. De volgende regel bevat echter vier objecten die niets met elkaar te maken lijken te hebben: ‘Verdriet, wapens, insecten, passie’. Van zulke schijnbaar willekeurige opsommingen en combinaties wemelt het bij Duinker. Soms maakt hij ook een expliciete vergelijking tussen onvergelijkbare elementen, zoals in De geschiedenis van een opsomming (2000):
Een zee oversteken is identiek
Aan de eer van jouw familie,
En de musculatuur van wolken.
| |
Techniek / Stijl
In een strofe als deze klinkt de interesse voor de logica door, de filosofische discipline waarin Duinker zich tijdens zijn studie heeft verdiept. Het woord ‘identiek’ geeft aan dat hij een zo precies mogelijk logisch verband tussen een aantal elementen wil aangeven. Voor de lezer blijft dat verband willekeurig. Uiteraard kan een eigenaardige vergelijking als deze ook als een parodie op de literaire vergelijking worden gezien. Opvallend aan Duinkers poëzie is dat er bijna geen begrijpelijke vergelijkingen in voorkomen. De debuutbundel Rode oever bevat er nog wel een paar, zoals ‘Fabriek stoot schaapjes uit’, waarbij de wolkjes uit de fabrieksschoorsteen met schapen worden vergeleken. In het latere werk lijkt echter steeds meer te worden ontkend dat er zoiets als een zinvolle vergelijking mogelijk is. Als de betekenis van woorden willekeurig is, nooit absoluut en transparant, hoe kun je dan ooit een zinvolle vergelijking tussen twee woorden of woordgroepen maken?
Begrippen die in de logica of de taalfilosofie worden gebruikt, zijn soms letterlijk in de gedichten terug te vinden: ‘betekenis’, ‘abstractie’, ‘mogelijkheden’, ‘essentie’, of grammaticale begrippen als ‘lidwoord’ en ‘tegenwoordige tijd’. Bijzonder is echter dat die woorden altijd in een zeer concrete context worden
| |
| |
geplaatst, tussen tastbare zaken: ‘Een voorzetsel telt tot tien’, ‘Betekenis groeit op het land’ of ‘Als jij me abstracties geeft,/Geef ik jou een waaier van hout.’ Ook hiermee verstoort Duinker het verwachtingspatroon van de lezer. Die denkt misschien, vanwege de vele abstracte begrippen in de gedichten, dat het om zogenaamde ‘metapoëzie’ gaat: poëzie waarin wordt gereflecteerd op het dichten zelf. De heel concrete context waarin de woorden zijn geplaatst, maakt echter dat hun eigenlijke betekenis naar de achtergrond verdwijnt.
| |
Thematiek
Dat principe is in veel gedichten van Duinker terug te vinden: zijn gedichten lijken soms bijna nergens over te gaan. In Buurtkinderen (2009) schrijft hij over het hardnekkige idee dat een gedicht ergens over moet gaan, waarna hij vervolgt: ‘ik zeg vandaag dat een gedicht gaat/ Over de woordjes “de” en “een”, als die tenminste ergens zijn.’ Duinker ondergraaft zo meteen weer zijn eigen stelling: de woorden ‘de’ en ‘een’ zijn immers nergens, omdat het elementjes zijn die alleen binnen de taal hun functie hebben, maar die daarbuiten geen bestaansrecht hebben. Je zou kunnen zeggen dat ‘de’ en ‘een’ wel vormen zijn, maar dat ze geen inhoud hebben die naar de werkelijkheid verwijst.
| |
Techniek
Ook de gedichten als geheel hebben soms wel een (vaste, regelmatige) vorm, maar nauwelijks een parafraseerbare inhoud. Neem bijvoorbeeld deze vier strofen uit een gedicht van En dat? Oneindig (2006), een bundel die Duinker samen met Karine Martel schreef:
Betoverd door verre handen,
Verlangend naar de weg die een raam zoekt...
Betoverd door verre ogen,
Zingend als de hond die een bloem zingt...
Betoverd door verre lippen,
Verlangend naar de vrucht die een hek beklimt...
Betoverd door verre voeten,
Zingend als de auto die een steen passeert...
| |
| |
Alle strofen zijn volgens een strikte structuur opgebouwd, zoals vaker in de gedichten van Duinker. Het is moeilijk om een duidelijke betekenis aan de tekst toe te kennen; er lijkt te worden geschreven over het verlangen naar het vreemde en naar de verte, een verlangen dat met een reis kan worden bevredigd, maar de slotregel (‘Lichtpaarse veren.’) en de titel, ‘Naakt’, kunnen daar nauwelijks mee in verband worden gebracht. Het gedicht presenteert dus in de eerste plaats een samenhangende vorm, terwijl de inhoud van secundair belang is. Niet voor niets beweert Duinker in een interview dat hij vaak voor hij aan een gedicht begint, niet weet waarover het zal gaan, maar wel hoeveel regels het zal tellen. ‘Voor mij is het vooraf bepalen van de lengte een manier om ergens te belanden waar ik anders vermoedelijk niet of nooit terecht zou komen. Spel of krachtmeting met het ongerijmde!’ Later geeft hij aan dat hij voor het schrijven van een gedicht wel eens een ‘sommetje’ maakt.
| |
Visie op de wereld
Wie concludeert dat Duinker vanwege die interesse voor de vorm geen maatschappelijk betrokken dichter is, maar een dichter van de ‘kunst-om-de-kunst’, heeft het volgens de dichter verkeerd. De term l'art pourl'Part zegt hem niets. Liever dan zich met politieke vraagstukken of literaire debatten te bemoeien, blijft hij met zijn poëzie proberen om de werkelijkheid te onderzoeken en te beschrijven. De lezer zal bij Duinker dus niet snel een politiek of actueel gedicht aantreffen; hij schrijft gedichten die zelden aan tijd of plaats gebonden zijn, maar die over ‘tijdloze’ en elementaire onderwerpen gaan. Neem het tweestemmige gedicht ‘De zon’, dat vooral voortgedreven wordt door variaties op de zin ‘De zon schijnt mooi’:
Ja ja, de zon schijnt mooi
Duinkers poëzie is op het eerste gezicht volstrekt helder en eenduidig, maar dit voorbeeld laat zien dat die indruk maar
| |
| |
schijn is. Wat aanvankelijk een vrolijk getoonzette constatering lijkt van hoe de zon er vandaag uitziet, wordt door de herhaling van ‘schijnt’ dubbelzinnig. Is hij echt mooi of schijnt hij het alleen? Het is bovendien de vraag of een spreker wel overtuigd is van de schoonheid van de zon, wanneer hij het nodig vindt het in één gedicht zo'n tweehonderd keer te herhalen. Het lijkt wel alsof de schoonheid van de zon door die herhaling moet worden afgedwongen.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Die reflectie op de betekenis van woorden en de mogelijkheid om de werkelijkheid uit te beelden is al in de vroegste gedichten van Duinker aanwezig, zoals in de teksten die hij tussen 1982 en 1985 in het deels handgemaakte tijdschrift AapNootMies heeft gepubliceerd. Duinker en K. Michel maakten om beurten een aflevering, waarbij ze soms ook anderen een plek gunden, onder wie Martin Bril.
Het belang van dit tijdschrift voor het begrijpen van Duinkers ontwikkeling is moeilijk te overschatten. Zo bestaat vrijwel de hele debuutbundel Rode oever uit gedichten die in het tijdschrift zijn vóórgepubliceerd. Ook bewijst het blad dat veel van de eigenaardigheden van Duinkers gedichten (de voorkeur voor lange gedichten, het gebruik van klankwoorden of het gebruik van ‘meerstemmigheid’ in poëzie) al in de vroege jaren tachtig in het tijdschrift voorkwamen. Zo is er een vroege variant op ‘De zon’ in de vorm van een tweestemmig gedicht met de refreinregel ‘De mist is traag’.
De voorkeur voor lange gedichten blijkt ook al uit het gedicht ‘Blauw’ (1985), dat maar liefst twee nummers van AapNootMies beslaat. In die tekst zit de ik-figuur in zijn tuin en somt hij op wat hij daar om zich heen ziet. Een aanvankelijk realistische opsomming van voorbijvliegende vogels groeit zo aan, dat de exotische vogelnamen uiteindelijk niets meer met de werkelijkheid te maken lijken te hebben. Anderzijds is er ook het ‘toneelstuk’ Oe oe (1985) dat slechts bestaat uit klanken als ‘TOET!’, ‘JA!’, ‘WAF!’ of ‘BAM!’. In deze tekst wordt de taal teruggebracht tot zijn meest elementaire, onomatopeïsche vorm; zo'n extreem klankexperiment komen we in de latere gedichten niet meer tegen.
| |
Ontwikkeling
De voorliefde voor langere gedichten of reeksen, die in AapNoot- | |
| |
Mies duidelijk te zien is, openbaart zich niet in de vroegste boekpublicaties. Rode oever, Losse gedichten (1990) en De gevelreiniger en anderen (1994) bestaan uit gedichten die hoogstens enkele pagina's beslaan. Het uur van de droom (1996) bevat echter het meer dan veertig pagina's lange ‘De uren’, losjes gebaseerd op Martinus Nijhoffs ‘Het uur U’ (1936). Ook daarna verschijnen grote teksten: ‘De zon’, ‘De wereld’ en enkele andere tweestemmige gedichten, of de vier lange verhalende verzen in Misschien vier vergelijkingen (2002). Buurtkinderen valt ook op door zijn omvang. De individuele gedichten zijn meestal niet lang, maar het boek omvat meer dan tweehonderd pagina's.
| |
Thematiek
Ook de omvang van Duinkers gedichten en bundels is te verbinden met zijn streven naar ‘bijna-betekenisloosheid’. Piet Gerbrandy vergelijkt in een essay het lezen in Buurtkinderen met het luisteren naar minimal music. Beide kunstvormen draaien om herhaling en (soms minieme) variatie, waardoor het volgens Gerbrandy onmogelijk is de volledige aandacht erbij te houden. Misschien wil Duinker precies dat bereiken: dat de lezer op een halfbewust concentratieniveau terechtkomt, waardoor hij zich laat meeslepen door de woorden zonder nog de volledige betekenis tot zich te laten doordringen.
| |
Thematiek / Relatie leven/werk
Maar Duinkers lange gedichten hebben nog een tweede, ten minste even belangrijk effect. Ze stellen de dichter in staat om verhalen en anekdotes te vertellen. Zo kijkt de hoofdpersoon in ‘De uren’ uit over een plein en beschrijft hij wat hij hoort en ziet: ‘Vier mannen, drie getatoeëerd,/ De vierde met een hoedje op,/ Lossen een kleine vrachtauto./ Die met het hoedje/ Kijkt op zijn horloge en zegt:/ “Mijn vrouw zit in het vliegtuig.”’ In Misschien vier vergelijkingen zijn vier personages aan het woord: Scarpa, de vrouw met oorbellen, de vrouw met sproeten en de Indiase zanger. Ook zij vertellen elkaar verhalen, die een wat sprookjesachtig of mythisch karakter hebben.
Maar sommige van de verhalen in Duinkers poëzie zijn wel degelijk uit het leven gegrepen. Dat geldt voor de reeks ‘Berichten uit De Engel aan Eltjo Muntinga’ (2010), gepubliceerd in een themanummer van Parmentier dat aan Duinkers werk is gewijd. ‘De Engel’ is een café op de Markt in Delft. Er zijn meer teksten van Duinker die zich in of bij een café afspelen, maar
| |
| |
hier lijkt Duinker een kroeg te beschrijven waar hij zelf vaak zit Zo is ook Eltjo Muntinga een bekende van Duinker - hij publiceerde onder meer in het ‘tijdschrift met veranderlijke naam’ dat Duinker een tijdlang maakte. De gedichten in de reeks beschrijven gebeurtenissen en anekdotes die echt in een kroeg als De Engel ter sprake zouden kunnen komen: ‘Grappig, Josja zei laatst dat ze een Koerd had zien fietsen/ Met twee snoekbaarzen onder zijn snelbinders.’
| |
Traditie / Verwantschap
Eltjo Muntinga is niet de enige schrijver die in Duinkers boeken opduikt. In het komische ‘Verslag van een scheidsrechter - inleiding’ uit De geschiedenis van een opsomming wordt verteld dat een voetballer geblesseerd raakt, waarna hij de vraag van de verzorger (‘Hoe heet je?’) beantwoordt met ‘William Carlos Williams, of misschien ook/ Attila József, of Fréderic Pacéré Titinga, of Alberto Caeiro’. Nog talloze andere namen van anderstalige dichters passeren in dit vers de revue. Opvallend is dat er geen enkele Nederlandse of Vlaamse dichter tussen zit. Duinker heeft dan ook weinig op met de Nederlandse poëzie. Het is ook niet gemakkelijk om hem in een Nederlandse traditie te plaatsen; hij is wel enige keren in verband gebracht met de Maximalen van eind jaren tachtig of met ‘postmoderne dichters’, maar het is de vraag of die aanduidingen helpen om Duinkers werk te begrijpen en te kunnen situeren. Als er één Nederlands oeuvre is waarmee duidelijke raakvlakken zijn aan te wijzen, dan is het dat van K. Michel. Met name in de jaren tachtig zijn de twee dichters zichtbaar door elkaar beïnvloed. Zelf ziet hij zich het liefst als een dichter in een internationale traditie. Welke traditie, is niet gemakkelijk te zeggen, omdat Duinker zoveel verschillende dichters heeft aangeduid die hem geïnspireerd hebben. De naam van Fernando Pessoa is door critici het vaakst genoemd; vooral de gedichten van diens heteroniem Alberto Caeiro hebben veel weg van de teksten uit de eerste twee bundels van Duinker. Ook de epische, rijmloze poëzie van Walt Whitman, van wie Duinker in 2005 enkele bladzijden vertaalde, lijkt een inspiratiebron. In zijn column ‘Zebrapad’ (2001) wil Duinker echter duidelijk maken dat de invloed van dichters op zijn werk minder groot is dan men vaak denkt. Wanneer iemand aan hem vraagt waaraan hij
| |
| |
denkt bij het oversteken, noemt hij allerlei dingen (‘een uitsmijter met ham en kaas’, ‘de honden van iemand die Rinus de Swinger heet’) maar zegt er expliciet bij dat hij niet denkt aan schrijvers als Ezra Pound, Octavio Paz en Walt Whitman.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Duinker functioneert wel volop in het internationale dichterscircuit. Dat is alleen maar sterker geworden nadat hij na de millenniumwisseling af en toe gedichten in een andere taal is gaan schrijven; Poetry Review kon in 2007 het gedicht ‘The starfish’ onvertaald opnemen. Duinker spreekt, nu zijn bundels in verschillende talen beschikbaar zijn, een breed publiek van internationale poëzieliefhebbers aan.
Hij is enigszins bekend bij een groter leespubliek, maar wordt vooral zeer gewaardeerd door Nederlandse essayisten en recensenten. Zijn eerste bundel werd nog gereserveerd ontvangen; zo noemde Rogi Wieg de dichter talentvol maar aanstellerig. Tien jaar later vond dezelfde criticus Ook al is het niet zo meesterlijk: ‘pakkende beelden verdringen zich en spatten van het papier’. De meeste recensenten zijn over het latere werk even enthousiast. Thomas Vaessens schrijft bijvoorbeeld: ‘Zulke poëzie, die zeldzaam vrij is van metafysisch gezwets en die volkomen openstaat voor de grillen van de werkelijkheid, wordt alleen door hele goeie dichters geschreven.’ Een aantal critici is of blijft kritisch over Duinkers werk; vooral Piet Gerbrandy, die opmerkt dat veel van de bundels te eentonig zijn en daarmee te veel van de lezer vragen.
Opvallend is het aantal grote essays dat over Duinkers werk is geschreven. Onder meer Marc Reugebrink, Jeroen Mettes, Yves T'Sjoen en J.H. de Roder hebben uitvoerige stukken gepubliceerd, die voor hét merendeel later in boekvorm zijn herdrukt. Vaak lezen deze auteurs de poëzie van Duinker vanuit filosofische begrippenkaders. De Roder gebruikt Lacans begrip van het verlangen, Mettes noemt onder anderen Lyotard en Kant. Dat bewijst dat Duinkers werk zich uitstekend leent voor diepgaande, filosofisch getinte interpretaties. Of hij daar zelf blij mee is, is maar de vraag. Tegen interviewer Arnoud van Adrichem zei hij in 2010 dat hij vindt ‘dat er onder het mom van literatuurwetenschappelijke of filosofische theorievorming veel flauwekul wordt verkocht’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Arjen Duinker, Acht gedichten. In: Hollands Maandblad, jrg. 22, nr. 390, mei 1980, pp. 30-32, G. |
Arjen Duinker, pols handpalm vingers. Amsterdam 1983, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 2, nr. 1, GC/Tijdschriftpublicatie. (ten dele opgenomen in Rode oever) |
Arjen Duinker, Pasteis de Tentugal. Amsterdam 1984, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 2, nr. 4, GC/Tijdschriftpublicatie. (opgenomen in Rode oever) |
Arjen Duinker, AapNootMies. Amsterdam 1984, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 2, nr. 6, GC/Tijdschriftpublicatie. (ten dele opgenomen in Rode oever) |
Arjen Duinker, Poëzie. Amsterdam 1984, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 2, nr. 7, GC/Tijdschriftpublicatie. (ten dele opgenomen in Rode oever) |
Arjen Duinker, [Blauw een]. Amsterdam 1985, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 3, nr. 1, G/Tijdschriftpublicatie. |
Arjen Duinker, Rol naar zee! Amsterdam 1985, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 3, nr. 3, GC/Tijdschriftpublicatie. (ten dele opgenomen in Rode oever) |
Arjen Duinker, Oe oe. Amsterdam 1985, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 3, nr. 6 (sic), T/Tijdschriftpublicatie. |
Arjen Duinker, Blauw twee. Amsterdam 1985, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 3, nr. 5 (sic), G/Tijdschriftpublicatie. |
Arjen Duinker, AapNootMies. Amsterdam 1985, eigen beheer, AapNootMies, jrg. 3, nr. 9, GC/Tijdschriftpublicatie. (ten dele opgenomen in Rode oever) |
Arjen Duinker, Rode oever. Gedichten. Amsterdam 1988, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker, Losse gedichten. Amsterdam 1990, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker, Het moeras. Roman. Amsterdam 1992, Meulenhoff, R. |
Arjen Duinker, De gevelreiniger en anderen. Gedichten. Amsterdam 1994, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker, Het uur van de droom. Gedichten. Amsterdam 1996, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker, Zaap zaap kwaririp. Illustraties Désirée Achterkamp. Delft 1997, GB. (grotendeels opgenomen in Ook al is het niet zo) |
Arjen Duinker, Ook al is het niet zo. Gedichten. Amsterdam 1998, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker, De geschiedenis van een opsomming. Gedichten. Amsterdam 2000, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker, Poëzie. In: Armada, jrg. 6, nr. 20, 2000, pp. 85-87, C. |
Arjen Duinker, Poëzie II. In: Armada, jrg. 6, nr. 21, 2000, pp. 16-20, C. |
Arjen Duinker, Poëzie III. In: Armada, jrg. 7, nr. 22, 2001, pp. 11-16, C. |
Arjen Duinker, Zebrapad. In: De Groene Amsterdammer, 3-2-2001, C. |
Arjen Duinker, Vier identieke hoeden. Een roman in wording. In: Armada, jrg. 7, nr. 24, 2001, pp. 7-16, V. |
Arjen Duinker, En het is donker. Den Haag 2001, Mikadopers, Jan Campert-reeks 15, G. |
| |
| |
Arjen Duinker, Vier identieke hoeden. Een roman in wording, hoofdstuk II. In: Armada, jrg. 7, nr. 25, 2002, pp. 3-17, V. |
Arjen Duinker, Misschien vier vergelijkingen. Gedichten. Amsterdam 2002, Meulenhoff, GB. |
Arjen Duinker en Yang Lian, Gedichten en essays. In: Het trage vuur, nr. 20, 2002, G. |
Arjen Duinker, De zon. Middelburg 2003, Stichting Kunstuitleen Zeeland, Slibreeks 105, GB. |
Arjen Duinker, De zon en de wereld. Gedichten voor twee stemmen. Amsterdam 2003, Meulenhoff, GB. (De zon op cd gelezen door Arjen Duinker en Kees 't Hart) |
F. van Dixhoorn en Arjen Duinker, 234-117. Middelburg 2003, 234-117, GB. |
Walt Whitman, Leaves of Grass/ Grasbladen. Vertaald door 22 dichters. Amsterdam 2005, Querido, GB. (vert.) (pp. 85-93 werden vertaald door Duinker) |
Arjen Duinker en Karine Martel, En dat? Oneindig. Gedichten. Amsterdam 2006, Querido, GB. |
Arjen Duinker, Starfish = Zeester = Etoile de mer = Estrella de mar. Quartet for two voices = kwartet voor twee stemmen = quator pour deux voix = cuarteto para dos voces. [Z.pl.] 2006, PK, GB. |
Arjen Duinker, Buurtkinderen. Gedichten. Amsterdam 2009, Querido, GB. |
Arjen Duinker, Goedenavond hallo en Berichten uit de Engel aan Eltjo Muntinga. In: Parmentier, jrg. 19, nr. 4, november 2010, pp. 66-69 en 72-79, G. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Rogi Wieg, Blaffend ten strijde. In: de Volkskrant, 2-9-1988. (over Rode oever) |
Remco Ekkers, De onbegrijpelijke werkelijkheid. In: De Gids, jrg. 151, nr. 9, september 1988, pp. 659-661. (onder andere over Rode oever) |
Rob Schouten, Poëzierubriek. In: Maatstaf, jrg. 36, nr. 11, 1988, pp. 81-86. (over Rode oever) |
Maarten Steenmeijer, Over ‘Bijgeloof’. In: De Gids, jrg. 157, nr. 2, februari 1994, pp. 118-123. (over ‘Bijgeloof’ uit De gevelreiniger en anderen) |
Herman de Coninck, Feestelijke zinloosheid. In: Herman de Coninck, De vliegende keeper. Essays over poëzie. Amsterdam 1995, pp. 168-177. (over De gevelreiniger en anderen) |
Kees 't Hart, ‘Ik zwijg over de werkelijkheid’. Ongehoorde woorden. In: De Revisor, jrg. 23, nr. 1, 1996, pp. 34-43. (over gedicht ‘XXXII’ uit Losse gedichtert) |
Onno Blom, De wereld telt meer goede dichters. In: Poëziekrant, jrg. 22, nr. 4, 1998, pp. 37-43. (interview) |
Yves T'Sjoen, Laat ik van de dingen houden. De poëzie van Arjen Duinker. In: Ons Erfdeel, jrg. 41, nr. 3, mei-juni 1998, pp. 388-401. |
Rogi Wieg, Dansen met Duinker. In: Het Parool, 8-1-1999. (over Ook al is het niet zo) |
Remco Ekkers, Elk begrip een illusie. Gesprek met Arjen Duinker. In: Poëziekrant, jrg. 24, nr. 5, september-oktober 2000, pp. 6-12. |
Arjen Duinker en Marc Reugebrink, Ruimtevaart. In: Dietsche warande & Belfort, jrg. 146, nr. 2, 2001, pp. 193-206. |
Gerrit Komrij, Uit: ‘Losse gedichten. XXIV’. In: Gerrit Komrij, Trou moet blycken, of Opnieuw in liefde bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de eenentwintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam 2001, pp. 37-40. (over een gedicht uit Losse gedichten) |
J.H. de Roder, De taal, het verlangen en de metafysica. Een experimentele lezing van Arjen Duinkers poëzie. In: J.H. de Roder, Het onbehagen in de literatuur. Essays. Nijmegen 2001, pp. 81-98. |
J.H. de Roder, Poëzie door een wereld door een poëzie... Een eerste en tweede gebruiksaanwijzing van De geschiedenis van een opsomming. In: Harry Bekkering en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2001. Nijmegen 2001, pp. 73-91. |
Marc Reugebrink, Gefouilleerd door de werkelijkheid. Over de poëzie van Arjen Duinker. In: Marc Reugebrink, De inwijkeling. Essays. Amsterdam 2002, pp. 52-72. (over het oeuvre tot aan De geschiedenis van een opsomming) |
J.H. de Roder, Semantiek en poëzie. Naar aanleiding van gedichten van Arjen Duinker en H.H. ter Balkt. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 7, nr. 4, december 2002, pp. 267-281. |
Jacob Baert, Versneden verzen. In: Ambrozijn, jrg. 21, nr. 1, april-juni 2003, pp. 38-49. |
Jef Bogman, Eenheid zonder centrum. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 8, nr. 3, september 2003, pp. 256-269. (onder andere een reactie op ‘Semantiek en poëzie’ van J.H. de Roder) |
Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem. Dialogen met Astrid Lampe en Arjen Duinker. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 148, nr. 6, 2003, pp. 807-830. |
Thomas Vaessens en Jos Joosten, Arjen Duinker en het probleem van de identiteit. In: Thomas Vaessens en Jos Joosten, Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Nijmegen 2003, pp. 101-117. (over Rode oever) |
Liesbeth Eugelink, Ontsnappen aan het verlangen. Over ‘gedicht XVIII’ van Arjen Duinker. In: Ria van den Brandt en Bart Philipsen (red.), ‘De waarheid waarover ik niets weet te zeggen’. Over poëzie en waarheid. Budel 2004, pp. 12-22. (over een gedicht uit Losse gedichten) |
Pim Franssen, Gepiepeld door de werkelijkheid. Over het gedicht ‘XXXV’ van Arjen
|
| |
| |
Duinker. In: idem, pp. 24-31. (over een gedicht uit Ook al is het niet zo) |
Thomas Vaessens, Gulzig, ruimhartig en nietsontziend. In: Het Financieele Dagblad. 22-1-2005. (over De zon en de wereld) |
Piet Gerbrandy, Procedures op papier, met veel herhalingen. Winnaar VSB Poëzieprijs Arjen Duinker verbindt postmoderne onbepaaldheid met hang naar het concrete. In: de Volkskrant, 23-4-2005. (over De zon en de wereld) |
Ron Rijghard, ‘Deze bundel klopt van a tot z’. Dichter Arjen Duinker over het begrijpen van poëzie. In: NRC Handelsblad, 30-4-2005. (onder andere over De zon en de wereld) |
Hans Verschoor, De werkelijkheid ontspoort. Over de poëzie van Arjen Duinker. In: De Revisor, jrg. 32, nr. 3-4, juni 2005, pp. 124-130. (over ‘Overzicht’ uit De geschiedenis van een opsomming) |
Ron Rijghard, Alleen een recensie van de juryvoorzitter. Winnaar VSB Poëzieprijs genegeerd door critici. In: Awater, jrg. 4, nr. 2, zomer 2005, pp. 32-33. (over De zon en de wereld) |
Rutger H. Cornets de Groot, Verticaal. Poëzienotities. In: Bunker Hill, jrg. 8, nr. 30, oktober 2005, pp. 56-61. (over het gedicht ‘De wind blaast langs mijn hoofd’ uit Rode oever) |
Jeroen Mettes, De lezer en de wereld. In: Yang, jrg. 41, nr. 4, december 2005, pp. 587-603. |
Yves T'Sjoen, De metafysica van het genieten. Over Arjen Duinkers ‘Ook al is het niet zo’. In: Yves T'Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie. Tielt 2005, pp. 270-273. |
Hans Groenewegen, De eenheid van de versplintering. In: Hans Groenewegen, Overvloed. Kritieken en kronieken over poëzie. Nijmegen 2005, pp. 25-27. (over Het uur van de droom) |
Samuel Vriezen, Ruimtes om alles te zeggen. In: Vooys, jrg. 27, nr. 3, 2009, pp. 58-60. (onder andere over Buurtkinderen) |
Piet Gerbrandy, Een dier met een omvang van duizend mijl. Arjen Duinker kiest voor het verkeerde medium. In: De Revisor, jrg. 36, nr. 6, 2009, pp. 56-64. (onder andere over Buurtkinderen) |
Erik Lindner, ‘Dit is een steengoed gedicht. En nu een bier!’ In gesprek met Arjen Duinker. In: Henk van der Waal en Erik Lindner, Gesprekken en essays over de kunst van het dichten. Amsterdam 2009, pp. 206-225. |
David Prater, David Prater interviews Arjen Duinker. Op: Cordite Poetry Review, www.cordite.org.au, 31-8-2009. |
Parmentier, jrg. 19, nr. 4, november 2010. Dossier Arjen Duinker, waarin onder meer:
- | Johan Sonnenschein, De onderneming redden. ‘Buurtkinderen’ als voorlopig eindpunt, pp. 6-15. |
- | Bart Vervaeck, Spartelen in ‘Het moeras’ van Arjen Duinker, pp. 18-26. |
- | Arie Pos, Exact en meeslepend. Arjen Duinker in het Portugees, pp. 28-35. |
- | Kees 't Hart, The very best, pp. 38-49. |
- | K. Schippers, Vestiaire, kleine zaal, pp. 50-57. |
- | Samuel Vriezen, Variaties op een grondbeginsel. Opmerkingen over Arjen Duinker en Jeroen Mettes, pp. 58-65. |
|
Arnoud van Adrichem, De werkelijkheid van ronduit zien. In gesprek met Arjen Duinker. Op: www.literairtijdschriftparmentier.nl, 2010. |
126 Kritisch lit. lex.
september 2012
|
|