| |
| |
| |
Serge van Duijnhoven
door Karin Vogelaar
1. Biografie
Serge van Duijnhoven werd op 10 september 1970 geboren in Oss en groeide ook op in deze katholiek-socialistische stad. Hij volgde een gymnasiumopleiding aan het plaatselijke Titus Brandsma Lyceum. Over zijn jeugd laat hij verder weinig los. In 1988 en 1989 verbleef hij bij familie in Minnesota (USA), waar hij eindexamen en een propedeuse psychologie deed.
Meteen daarna begon hij aan de studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, die hij in 1995 afrondde met een doctoraalscriptie over de housecultuur. Vanaf 1990 schrijft Van Duijnhoven met enige regelmaat artikelen voor De Groene Amsterdammer. Ook richtte hij in zijn studietijd met een groep Nederlandse en Vlaamse beeldende kunstenaars en theatermakers het tijdschrift MillenniuM op, dat van 1993 tot 1999 heeft bestaan. Behalve onder zijn eigen naam publiceerde Van Duijnhoven onder de pseudoniemen Remi Overman, Roger Debreukere en Iskander Bergsma.
Na zijn studie reisde Van Duijnhoven tussen 1995 en 2001 verschillende malen naar voormalig Joegoslavië als verslaggever voor de Volkskrant en De Morgen. Bij zijn terugkeer vestigde hij zich enige tijd in Gent. Hij is getrouwd en woont sinds 2000 met zijn vrouw in Brussel.
Van Duijnhoven verwierf vooral bekendheid met zijn optredens waarin hij een cross-over tot stand probeert te brengen tussen muziek, video en poëzie. Met rapper Def P en dichter/saxofonist Olaf Zwetsloot heeft hij in dit verband het collectief De Sprooksprekers opgericht. Ook is hij actief in de formatie Dichters dansen niet, met dj Dano, videokunstenaar Gabriël Kous- | |
| |
broek, celliste Antonia Libert en dj Fat. Met beide groepen heeft hij een cd opgenomen.
Van Duijnhoven beperkt zijn werkterrein niet tot Nederland. Zo werkte hij samen met een honderdtal schrijvers uit tientallen landen mee aan de Literatuur Express Europa 2000, een literaire trein van Lissabon naar Sint-Petersburg. Ook won hij in 1995 de Nova Makedonia Award op het internationale poëziefestival van Struga in Macedonië.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Serge van Duijnhoven debuteerde als dichter met Het paleis van de slaap (1993) en publiceerde vervolgens in tien jaar tijd nog enkele andere dichtbundels en verhalenbundels, een roman en een theatermonoloog. Zijn optredens en zijn tegendraadse houding hebben nogal wat aandacht gekregen, maar daarnaast heeft de kwaliteit van zijn schriftelijke werk regelmatig ter discussie gestaan.
| |
Thematiek
Van Duijnhoven maakt gebruik van zeer verschillende stijlen en genres. Zijn thematiek daarentegen is opvallend coherent te noemen. Al in zijn eerste dichtbundel komen er thema's naar voren die in de rest van zijn oeuvre een rol blijven spelen. De twee belangrijkste zijn het nachtleven en de oorlog. In Het paleis van de slaap spelen verschillende aspecten van het nachtelijk leven een rol, van slapeloze, piekerende mensen tot cafés en feesten. In zijn volgende dichtbundels keert dit element terug. Verhaalmotieven hangen hier vaak nauw mee samen, zoals het verlangen en het zoeken naar de vervulling ervan. In talloze nachtelijke situaties komt de lezer ze tegen: zoekende, wachtende en hopende of wanhopige mensen. De hoofdpersoon in het gedicht ‘Nacht in hotel Orbit’ (in Obiit in orbit, 1998) is bijvoorbeeld zo'n figuur. Hij slijt zijn dagen eenzaam in een derderangshotel in een havenstad. Hij wacht en verlangt, maar weet zelf niet waarop of waarnaar: ‘Je denkt erover / jezelf op te geven als vermist / maar voor de buitenwereld ben je dat niet / enkel in je eigen leven’.
De oorlog op de Balkan vormt een andere rode draad door Van Duijnhovens oeuvre: de bundel Copycat (1996) is er gedeeltelijk aan gewijd en de verhalenbundel Wij noemen het rozen (1999) helemaal. In een interview in Vooys (1997) merkt hij op dat er in zijn werk een duidelijk verband is tussen oorlog en nachtleven: ‘Voor het feest en de oorlog wordt dezelfde poel der lusten aangeboord, voedsel, vlees, begeerte, oorlog en vernietigingsdrang, die dingen hebben met elkaar te maken’. In de gedichten over Bosnië in de bundel Copycat spreekt dit duidelijk uit het steeds terugkomende: ‘Ik heb niets, zei de vrouw, behalve honger.’
| |
Relatie leven/werk
Veel van wat Van Duijnhoven over het voormalige Joegoslavië
| |
| |
schrijft, heeft een sterk autobiografisch karakter. In Wij noemen het rozen vertelt hij bijvoorbeeld over de mensen die hij op zijn reizen ontmoette, zoals de aartsbisschop van Macedonië, en de gebeurtenissen die hem troffen, variërend van een schrijversfestival tot de dood van zijn boezemvriend, de journalist Joris Abeling. De verhalen in deze bundel staan zo dicht bij Van Duijnhovens eigen leven dat er slechts sprake is van minimale fictionalisering. Ook andere thema's in zijn werk staan in nauwe relatie met zijn leven. Zijn enige roman, Dichters dansen niet (1995), kan beschouwd worden als een sleutelroman. In het verhaal staat een groep kunstenaars en schrijvers rond het fictieve tijdschrift Millenaar centraal, waarin zonder veel moeite MillenniuM te herkennen is. De hoofdpersoon, Mark Moors, heeft veel weg van Van Duijnhoven zelf. En de redacteuren van Milenaar zetten ter promotie van het blad een, op De Sprooksprekers lijkend, multimediaproject op touw. Ook in Wij noemen het rozen thematiseert Van Duijnhoven het schrijverschap, maar in zijn poëzie niet. Het enige verhaal waarin Van Duijnhoven een duidelijke afstand creëert tussen zichzelf en de hoofdpersoon is ‘Lisexcisie per colposcoop’ (2000). De auteur probeert zich hierin in te leven in een seksueel geobsedeerde vrouw.
| |
Thematiek
In verschillende werken vormen de dood en de zelfkant belangrijke thema's. Vooral in De overkant en het geluk (1993) komen deze onderwerpen duidelijk aan de orde. De dood van voormalig buurman en crimineel Marinus, het overlijden van de oom bij wie hij een deel van zijn jeugd doorbracht, de zelfmoord van een dakloos meisje, de in zichzelf gekeerde oude schrijver Freeman, de tienerzwangerschap van Maren, enzovoort - de hoofdpersoon krijgt veel ellende over zich uitgestort. Hij blijft echter altijd een onbewogen en objectief toeschouwer. Al deze thema's komen voort uit de drang van de auteur om de ‘ziekte die jeugd heet’ (zoals hij het de toneelschrijver Ferdinand Bruckner laat formuleren) te beschrijven. Hiermee bedoelt Van Duijnhoven het enthousiasme en de naïveteit van de jeugd, het vol overgave willen leven en het ontdekken van de wereld, zowel de mooie als de lelijke aspecten ervan. Deze roes van de jeugd, waar onherroepelijk een einde aan zal komen met het voortschrijden van de tijd, hetzij door verburgerlijking hetzij
| |
| |
door zelfmoord, probeert Van Duijnhoven steeds weer op papier vast te leggen. In Dichters dansen niet, waarvan het eerste hoofdstuk ‘De ziekte die jeugd heet’ getiteld is, komt dit het meest expliciet naar voren, maar ook zijn andere werken zijn ervan doortrokken. Van Duijnhoven manifesteert zich op deze manier als een romantisch schrijver. In de kritiek is vaak verwezen naar Titaantjes van Nescio om de romantische instelling van de auteur te verduidelijken. Zo begint de roman Dichters dansen niet als volgt: ‘We waren met een man of twintig. Jonge enthousiastelingen, kleine ridders en verschoppelingen van de kunst die vonden dat er dingen aan het veranderen waren en dat het tijd was voor nieuwe ideeën, een nieuwe groep, een nieuw blad.’ Van Duijnhovens beeld van de dichter is een moderne variant van de poite maudit.
| |
Visie op de wereld
Van Duijnhovens werk staat steeds dicht bij de realiteit, maar spreekt er geen expliciete mening over uit. Door zijn preoccupatie met oorlog en de zelfkant is het makkelijk hem geëngageerd te noemen, maar zijn personages en hijzelf zijn steeds objectieve, afstandelijke toeschouwers. Van Duijnhoven denkt ook dat het moeilijk anders kan: in onze maatschappij bestaat het eenduidige onderscheid tussen goed en slecht niet meer. In ‘Ruimteschuw’ (1995) legt hij uit dat het, als je je zou willen engageren, niet duidelijk zou zijn welke kant je zou moeten kiezen. Desondanks maakt de theatermonoloog Liederen van Vranje (2000) de indruk een aanklacht te zijn tegen het eenzijdige beeld dat het Westen van de oorlog op de Balkan heeft. Door een Nederlandse soldaat negatief af te schilderen lijkt Van Duijnhoven een kritische kanttekening te plaatsen bij dit beeld.
| |
Kunstopvatting
Tot het literaire werk van Van Duijnhoven horen ook enkele cd's, te weten Eindhalte Fantoomstad (1997) en Obiit in orbit (1998). Ze horen bij de gelijknamige dichtbundels: de gedichten op Obiit in orbit zijn van housemuziek voorzien, Eindhalte Fantoomstad bevat vooral rap. In het essay ‘Het offensief der zinnen’ (1999) zegt Van Duijnhoven dat hij op deze manier de kloof tussen poëzie en publiek wil opheffen. Hij beschouwt de literaire orde als verstard en wil met een cross-over tussen muziek en dichtkunst vernieuwing brengen en jongeren aanspreken. Er zou een kruisbestuiving moeten plaatsvinden tussen beide
| |
| |
kunstvormen, zodat de poëzie weer aantrekkelijk wordt voor de jeugd. Een bredere definitie van de poëzie is hiervoor noodzakelijk. Volgens Van Duijnhoven is poëzie overal te vinden en beperkt ze zich niet tot dichtbundels en de Nacht van de Poëzie. Hij meent dat literaire critici weigeren het fenomeen ‘rap’ te erkennen als dichtkunst. De dichtkunst zou te elitair zijn, zo schrijven De Sprooksprekers in het voorwoord van Eindhalte Fantoomstad. Al eerder, in het essay ‘Poëzie wordt de keel dichtgeknepen’ (1997), had Van Duijnhoven hartstochtelijk zijn opvattingen verdedigd en zich ontpopt als een pleitbezorger voor jonge dichters. Hij zet zich hierin af tegen Gerrit Komrij, die nieuwe jonge dichters uitsluitend in dichtbundels meent te moeten zoeken. Uit Komrijs reactie hierop blijkt dat Van Duijnhoven andermans woorden voor zijn eigen gemak maar al te graag erg ruim interpreteert, een verwijt dat eerder al was geuit door Geert Buelens.
In ‘Het offensief der zinnen’ verwoordt Van Duijnhoven zijn opvattingen uitgebreider: ‘Welbeschouwd is de poëzie niet meer dan een soort munitie, een huls gevuld met het buskruit van de taal [...]. De dichtbundel is slechts één enkele vorm van geschut dat bij de bandeloze poëtische infanterie in stelling kan worden gebracht.’ Daarom is Van Duijnhoven ook zo gefascineerd door het maskerspel, zo vertelt hij in het interview in Vooys. Hugo Claus is wat dat betreft zijn grote voorbeeld. In navolging van hem streeft Van Duijnhoven in iedere publicatie een andere stijl na. Literatuur biedt hem op die manier de mogelijkheid meerdere levens te leiden. Zo publiceerde hij bijvoorbeeld ook gedichten onder de naam van een van zijn personages, Remi Overman.
| |
Ontwikkeling
Op thematisch niveau valt Van Duijnhoven voorlopig een consistent auteur te noemen, bij wie weinig ontwikkeling te constateren valt; maar stilistisch is hij een duizendpoot, die steeds weer iets nieuws probeert. De twee grote lijnen die hierin zichtbaar zijn, een klassieke en een experimentele, treft men al aan in Cascade (1988), een bundel verhalen en gedichten die Van Duijnhoven op zijn zeventiende in eigen beheer uitgaf. Naast schreeuwerige poëzie bevat deze bundel bijvoorbeeld ook de eerste aanzet voor wat later De overkant en het geluk zou worden.
| |
| |
| |
Stijl / Verwantschap
Vooral in het begin voorziet Van Duijnhoven zijn werk geregeld van motto's van andere auteurs. Net als veel generatiegenoten gebruikt hij net zo makkelijk Engelse als Nederlandse woorden; zijn beeldspraak is veelal geïnspireerd op het stadsleven van het einde van de twintigste eeuw. Ook daarin is hij verwant aan generatiegenoten als Bart FM Droog, Ruben van Gogh en Ingmar Heytze, die bijeengebracht zijn in de bloemlezing Sprong naar de sterren (1999).
| |
Techniek
Niet alleen in de beeldspraak van Van Duijnhoven en de andere dichters speelt de twintigste-eeuwse maatschappij een rol, maar ook in hun opstelling en onderwerpkeuze. De dichters zien overeenkomsten in elkaars werk, al is er van een echte groep of generatie geen sprake. De beeldcultuur speelt een belangrijke rol: televisie en computer zijn regelmatig terugkerende elementen. Ook heeft men een sterk kosmisch bewustzijn, maar op een speelsere manier dan eerdere generaties. Voor de dichters van Sprong naar de sterren is de ruimte de laatste grens; men heeft de beelden gezien van de eerste mens op de maan en groeide op met Starwars en andere science-fiction. Olaf Zwetsloot, met wie Van Duijnhoven samenwerkte in De Sprooksprekers, omschreef tijdens de bundelpresentatie de ruimte als het Wilde Westen van de twintigste eeuw. En Van Duijnhoven zelf noemde één van zijn dichtbundels Obiit in orbit, ofwel ‘gestorven in een baan om de aarde’ (of een ander hemellichaam). Van Duijnhovens gedichten zijn niet volgens een vast metrum geschreven, maar wel bijzonder ritmisch. Ritme is er zelfs het belangrijkste structurerende element van. Voor een deel komt dit voort uit Van Duijnhovens affiniteit met optreden, maar het is van het begin af aan in zijn werk aanwezig. Daarnaast speelt alliteratie een grote rol, met name in de op cd verschenen bundels. Eindrijm is zelden van belang, ook niet in de gerapte gedichten.
Een ander belangrijk structurerend element in Van Duijnhovens poëzie ligt meer op het thematische vlak. Zijn dichtbundels zijn bijzonder coherent door steeds terugkerende elementen of citaten die op meerdere gedichten van toepassing zijn. Ook liggen de onderwerpen van de afzonderlijke gedichten steeds dicht bij elkaar. In de eerste gedichtencyclus van de bundel Het
| |
| |
paleis van de slaap, ‘Hypnagoog’, staat bijvoorbeeld iemand centraal die slaapt, nadenkt en droomt. In de volgende cyclus, ‘De vlucht van de magiër’, probeert de hoofdpersoon juist aan zo'n situatie te ontsnappen. In deze cyclus staan ook de regels: ‘Onwillekeurig herkent hij in zijn / gebaren de trekken van zijn vader’ te lezen. Verderop in de bundel, in ‘In de kamers van de slaap’, wordt hetzelfde net iets anders verwoord: ‘Ongemerkt / heb je je alles eigen gemaakt / wat je niet aan hem hebt kunnen mummificeren’. En zo houdt vrijwel alles in Van Duijnhovens dichtbundels, vaak tot op het kleinste detail, met elkaar verband. Ook tussen zijn werken onderling is samenhang zichtbaar. Aan het meisje Maren uit De overkant en het geluk is bijvoorbeeld een gedichtencyclus opgedragen in Het paleis van de slaap. Anekdotes uit zijn proza kennen regelmatig een poëtische variant.
| |
Traditie
Het is misschien nog te vroeg om Van Duijnhoven in een literaire traditie te plaatsen, maar als hij voorlopig ergens thuishoort, dan is dat in de traditie van de performancepoëzie die sinds de jaren zestig in de Nederlandse literatuur is ontstaan. Simon Vinkenoog stond aan de wieg van deze ontwikkeling; hij organiseerde happenings, combineerde poëzie met jazz en later met popmuziek. En dichters als Johnny van Doorn en Jules Deelder probeerden van poëzie rock-'n-roll te maken. Een groot deel van de in de jaren negentig debuterende dichters, onder wie Van Duijnhoven, is opgegroeid met de dichters in deze traditie en treedt in hun voetsporen. Van Duijnhovens voordrachten onderscheiden zich van die van zijn voorgangers in die zin dat hij na jazz, pop en punk, nu rap, house en ook videobeelden bij zijn poëzie betrekt. Hij gaat hierin veel verder dan de meeste van zijn generatiegenoten, die zo nu en dan een achtergrondmuziekje bij een voordracht al voldoende vinden. Van Duijnhoven vindt dat voordragen en publiceren bij elkaar horen als lichaam en geest en probeert poëzie en muziek ook werkelijk tot een geheel te maken. Dit betekent overigens niet dat hij de voorkeur zou geven aan voordragen; publiceren blijft voor hem het belangrijkst.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Van Duijnhoven heeft altijd geklaagd over de starre poëziewereld, waarin geen plaats zou zijn voor het nieuwe en het muzi- | |
| |
kale, maar zijn werk werd niet onwelwillend ontvangen door de kritiek. Globaal zijn de belangrijkste punten van kritiek: een overmaat aan clichés, een te slordige stijl, te veel paraderen met kennis en zijn romantische poëtica. Deze laatste wordt echter door anderen weer positief bevonden. Als de voornaamste positieve kanten van Van Duijnhovens werk worden het talent dat eruit blijkt en de boeiende vertelwijze genoemd. Dit alles gaat met name op voor zijn meer conventionele werk. Zijn pogingen muziek en poëzie nader tot elkaar te brengen, worden minder gewaardeerd. Maarten Doorman omschrijft ze als ‘zo beschaafd dat het rap lijkt op een feestje van de hockeyclub’. Jos Joosten heeft het zelfs over een ‘lyrisch tekort’. Er is ook een publiek dat hier anders over lijkt te denken; Van Duijnhoven is een veelgevraagd podiumdichter en zijn optredens worden over het algemeen goed bezocht. Daarentegen is nog geen van zijn boeken herdrukt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Serge van Duijnhoven, Cascade, ou l'eau qui tombe infiniment. Oss 1988, Eigen beheer, GB/VB. |
Serge van Duijnhoven, Haile Selassie. Amsterdam 1993, Metz-Passatempo, Passatempo mini-biografie, B. |
Serge van Duijnhoven, Het paleis van de slaap. Amsterdam 1993, Prometheus, GB. |
Serge van Duijnhoven, Dichters dansen niet. Amsterdam 1995, Prometheus, R. |
Serge van Duijnhoven, De overkant en het geluk. Amsterdam 1995, Prometheus, VB. |
Stefaan van den Bremt e.a., Ruimteschuw. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 140, nr. 5, december 1995, pp. 731-752, E. |
Serge van Duijnhoven, Copycat. Amsterdam 1996, Prometheus, GB. |
De Sprooksprekers, Eindhalte Fantoomstad. Amsterdam/Eindhoven 1997, Prometheus/Djax Records, GB/CD. |
Serge van Duijnhoven, De poëzie wordt de keel dichtgeknepen. In: NRC Handelsblad, 18-7-1997, E. |
Serge van Duijnhoven, Obiit in orbit - aan het andere einde van de nacht. Met medewerking van dj Fat e.a. Amsterdam 1998. De Bezige Bij, GB/CD. |
Serge van Duijnhoven, Wij noemen het rozen: Balkan. Amsterdam 1999. Podium, VB. |
Serge van Duijnhoven, Het offensief der zinnen. Poëzie en rap, taal en ontbinding. In: Streven, jrg. 66, nr. 12, februari 1999, pp. 127-138, E. |
Serge van Duijnhoven, Liederen van Vranje. Tilburg 2000, TeleXpress, T. |
Serge van Duijnhoven, Lisexcisie per colposcoop. In: Kader Abdollah e.a., Raak, literair geweld. Baarn 2000. De Prom, pp. 29-41, V. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Guus Middag, Nooit meer weg uit dit gelige licht. Debuut van een soezende dichter. In: NRC Handelsblad, 22-10-1993. (over Het paleis van de slaap) |
Maarten Doorman, Praatjes voor de vaak. In: de Volkskrant, 12-11-1993. (over Het paleis van de slaap) |
Jaap Goedegebuure, Bohémien op z'n Hollands. In: De Tijd, 24-3-1995. (over Dichters dansen niet) |
Ronald Giphart, [Over Dichters dansen niet]. In: Het Parool, 31-3-1995. |
Rob van Erkelens, Marc groet 's nachts de dingen. In: De Groene Amsterdammer, 12-4-1995. (over Dichters dansen niet) |
Bart Vervaeck, Jong bloed: Serge van Duijnhoven. ‘Dichters dansen niet’. In: De Morgen, 19-5-1995. |
Rob van Erkelens, Wat elders is, is een spiegel. In: De Groene Amsterdammer, 4-10-1995. (over De overkant en het geluk) |
Doeschka Meijsing, Zuid-Dakota, Noord-Dakota. De leegte bij Serge van Duijnhoven. In: Elsevier, 7-10-1995. (over De overkant en het geluk) |
Annemiek Neefjes, Wat dreef Marinus de moordenaar? Nederlands proza. In: Vrij Nederland, 11-11-1995. (over De overkant en het geluk) |
Gert Jan de Vries, Gedichten van het front. In: de Volkskrant, 26-4-1996. (over Copycat) |
Jos Joosten, Anderhalve jonge dichter, of The great rock and roll swindle. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 14, nr. 5, oktober 1996, pp. 665-667. |
Jan Haerynck, Serge van Duijnhoven: ‘Wie is er bang voor de tijd?’ In: Poëziekrant, jrg. 20, nr. 5, september-oktober 1996, pp. 26-31. (interview) |
Pieter Jeroense en Jeroen Kapteijns, Het ideaal van de veelzijdigheid. Interview met Serge van Duijnhoven. In: Vooys, jrg. 15, nr. 2, mei 1997, pp. 47-51. |
Geert Buelens, Angst voor het onbekroonde? Een reactie op Serge van Duijnhoven. In: Streven, jrg. 66, nr. 3, maart 1999, pp. 369-371. (over ‘Het offensief der zinnen’) |
Maarten Doorman, Toekomst is een vliegtuig dat vertraagd is. In: NRC Handelsblad, 30-4-1999. (over Obiit in orbit) |
Joyce Vanhommerig, Poëzie is plotseling hip. In: Tijdschrift Schrijven, jrg. 3, nr. 5, september-oktober 1999, pp. 13-15. (interview) |
Karin Vogelaar, Het nieuwe imago van de poëzie. De podiumdichtkunst sinds de jaren zestig. In: Vooys, jrg. 19, nr. 3, oktober 2001 pp. 174-180. (over de geschiedenis van de voordrachtspoëzie in de tweede helft van de twintigste eeuw) |
Gerrit Komrij, Open brief aan Serge van Duijnhoven. In: Gerrit Komrij, Vreemd pakhuis. Amsterdam 2001, pp. 125-131. (over ‘De poëzie wordt de keel dichtgeknepen’) |
http://www.sergevanduijnhoven.com (biografie) |
87 Kritisch lit. lex.
november 2002
|
|