| |
| |
| |
Pierre H. Dubois
door Paul de Wispelaere
1. Biografie
Pierre H(ubert) Dubois is op 2 juli 1917 geboren te Amsterdam uit een katholieke familie. Zijn gymnasiumopleiding volgde hij aan het St.-Pauluscollege te Sterksel en het St.-Ignatiuscollege te Amsterdam. In 1937 werd hij redacteur van het tijdschrift Klondyke. In 1938 nodigde Jan Greshoff hem uit naar Brussel als medewerker aan het Hollands Weekblad, waarvan hij hoofdredacteur was. Kort voor het uitbreken van de oorlog weer terug in Amsterdam, kwam Dubois in nauwer contact met de dichters uit de ‘Amsterdamse School’, Hoornik, Den Brabander, Van Hattum en Hoekstra, en begon hij te publiceren in bladen als Groot Nederland, Den Gulden Winckel en Kroniek van Kunst en Kultuur. Door deze literaire activiteiten werd hij betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Criterium in 1940. Tot aan de opheffing van het blad bij de instelling van de Kultuurkamer in 1942 heeft hij aan vrijwel iedere aflevering ervan meegewerkt. In datzelfde jaar kreeg hij van mr. L. Schlichting, toenmalig hoofdredacteur van het dagblad De Tijd, het aanbod opnieuw naar Brussel te vertrekken om er voor na de oorlog een correspondentschap voor te bereiden. In afwachting vertaalde hij er onder andere enkele romans van Simenon. Ook leerde hij er Simone De Bruyn kennen, met wie hij in 1943 trouwde.
Na de bevrijding van Brussel in september 1944 kreeg Dubois de leiding van de kunstredactie bij het uit het verzet voortgekomen Vlaamse dagblad De Nieuwe Standaard. Begin 1945 richtte hij samen met Maurice Roelants het politiekculturele weekblad De Spectator op, waarvan hij waarnemend hoofdredacteur werd. En in de zomer van dat jaar begon hij eindelijk ook zijn correspondentschap voor De Tijd. Eind
| |
| |
1949 zegde hij deze journalistieke taak op om adviseur te worden bij de uitgeverij J.M. Meulenhoff te Amsterdam. In 1952 nam hij daar zijn ontslag en werd op uitnodiging van Greshoff chef van de kunstredactie bij het Haagse dagblad Het Vaderland, een functie die hij tot 1980 heeft uitgeoefend. In die krant heeft hij in al die jaren een indrukwekkende hoeveelheid kritieken geschreven over Nederlandse en Franse literatuur, toneel en film.
Dubois' eerste boekpublikatie, een monografie over de schilder A.C. Willink, kwam in 1940 mede door toedoen van Du Perron tot stand. In 1941 verscheen zijn eerste dichtbundel In den vreemde, die door verscheidene andere werd gevolgd. In 1950 publiceerde hij zijn eerste grotere werk, de essaybundel Een houding in de tijd, en in 1952 zijn eerste roman Een vinger op de lippen. In de volgende jaren was hij als redacteur verbonden aan de tijdschriften Klaverendrie (1943-1948), De Vlaamse Gids (1954-1969), Boek van Nu (1951-1962) en Komma (1964-1968), en heeft hij bijdragen geleverd aan Criterium, Libertinage, Litterair Paspoort, Standpunte, De Gids, Tirade, Bzzlletin en vele andere bladen.
Een vinger op de lippen werd in 1952 als beste roman van het jaar gekozen om deel te nemen aan de Premio Letterario Internazionale Venezia, waar hij een onderscheiding kreeg. Eveneens in 1952 ontving Dubois de Essayprijs van de Jan Campertstichting voor Een houding in de tijd. Daarop volgde in 1966 de Prijs der literaire kritiek, uitgereikt door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de CPNB, en in 1969 de Henriëtte Roland Holst-prijs voor Marcellus Emants; een schrijversleven. In 1978 kreeg Dubois de Edo Bergsma-ANWB onderscheiding voor Schrijvers in hun landschap, en in 1985 de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre.
Op 2 april 1987 ontving hij een eredoctoraat aan de Rijksuniversiteit te Luik.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Het literaire oeuvre van Pierre H. Dubois bestaat in hoofdzaak uit een veertigtal afzonderlijke boekpublikaties op het gebied van de poëzie, de roman en het essay. Daarnaast omvat het een reeks vertalingen (onder andere De woorden, 1964, van Jean Paul Sartre), bloemlezingen, tekstbezorgingen (onder andere van Marcellus Emants, F. Bordewijk, Cola Debrot en Isabelle de Charrière/Belle van Zuylen), verspreide bijdragen aan boeken en talloze artikelen en kritieken in bladen en kranten over Nederlandse en Franse literatuur, toneel en film. Van deze laatste is het grootste deel ontstaan uit zijn activiteit als literair redacteur van het Haagse dagblad Het Vaderland.
| |
Kunstopvatting / Relatie leven/werk
De opvallende eenheid en coherentie van die omvangrijke produktie wordt bepaald door Dubois' opvatting van de literatuur als zelfexpressie. Directe proeven van zelfbeschrijving vindt men onder andere in de essays ‘Een Saulinische ervaring’ (in Het geheim van Antaios, 1966) en ‘Onmogelijke onschuld’ (in De verleiding van Gogol, 1976). Daarin onthult Dubois hoe zijn eerste ervaring van het eigen ik het gevolg was van een plotselinge radicale breuk met het katholicisme uit zijn jeugdjaren. Een opgelegde ideologie en moraal en de daarmee samenhangende voorbeschikte rol in een vast religieus en maatschappelijk patroon vielen van hem af, en hij zag zich voor het eerst oog in oog met het naakte zelf geplaatst. Van dat moment af werd de literatuur het middel bij uitstek voor de verkenning en de uitdrukking van de eigen persoonlijkheid. Het schrijven werd daarbij opgevat als een vorm van zelfexpressie, die de schrijver onontkoombaar met het probleem van de eigen waarheid en eerlijkheid confronteert. Zo had de vroege essaybundel Een houding in de tijd (1950) als motto een citaat van Claude Edmonde Magny over literaire kritiek als vorm van autobiografie: ‘Een dergelijke “autobiografie” is wellicht wat ik het liefst zou willen schrijven.’ Maar ook al Dubois' andere werken zijn te beschouwen als bestanddelen, soms onrechtstreeks en verbeeldend, soms belijdend of polemiserend, van een en hetzelfde innerlijke zelfportret. Het onderwerp van dit type lite- | |
| |
ratuur is, hetzij zelfstandig hetzij in kritische confrontaties met andere auteurs, onveranderlijk een onderzoek naar de eigen identiteit en de beweegredenen van het eigen schrijverschap.
| |
Traditie
Het begrip van de ‘persoonlijkheid’ als voorwaarde tot het werkelijke schrijverschap heeft Dubois het eerst leren kennen in het werk van Forum-auteurs als Ter Braak, Du Perron en Greshoff, in wier voetsporen hij tijdens en na de Tweede Wereldoorlog trad. En spoedig kwamen daar ook Franse schrijvers als Sartre, Camus en Malraux uit het existentialistische klimaat van omstreeks 1950 bij.
| |
Thematiek
Dit alles blijkt al duidelijk uit het eerste grotere werk Een houding in de tijd, waarin Dubois zich rekenschap poogt te geven van het dualisme tussen de ontplooiing van het individu en het toenemend besef van maatschappelijke betrokkenheid. Belangrijke thema's daarin, die trouwens ook in de latere boeken voortdurend terugkeren, zijn het tragische levensgevoel, de eerlijkheid en de waarheid, de moraal en het engagement.
Al deze thema's worden opgenomen in de onverzoenlijke tegenstelling tussen de individuele waarheid, die juist op grond van haar persoonlijke karakter betrekkelijk is, en welke ideologie ook, die de pretentie van algemene geldigheid heeft en daarom door Dubois, met een Sartriaanse term, als ‘vals bewustzijn’ wordt afgewezen. De persoonlijkheid wordt gekenmerkt door particuliere tegenstrijdigheden als die tussen het hoofd en het hart, woord en daad, leven en dood, die hij niet uit moet vlakken maar dialectisch met elkaar moet verbinden, en door principiële twijfel en onzekerheid die door geen enkele vorm van geloof op te heffen zijn. Deze onzekerheid is fundamenteel tragisch en wanhopig omdat ze geen enkel antwoord op de grote levensvragen kan geven, maar daarin ligt juist haar diepe waarheid. Het is de paradox van deze waarheid dat zij geen enkele bevrijdende oplossing kan bieden juist omdat zij waarheid is: iedere voorgespiegelde oplossing is illusie en leugen.
De beslissende maatstaf bij de beoordeling van andere auteurs ligt voor Dubois in de intensiteit van de ervaring
| |
| |
waarmee de persoonlijke waarheid wordt doorleefd en uitgedrukt.
| |
Traditie
Dit is eigenlijk een voortzetting van het vitalistische criterium dat in de Nederlandse literatuur van het interbellum al door elkaar bestrijdende essayisten als Dirk Coster en Menno ter Braak werd gehanteerd. Aanvankelijke buitenlandse voorbeelden voor Dubois zijn onder andere Malraux en Tsjechow, die ook later op zijn programma blijven staan. Malraux put zijn innerlijke tragiek uit de spanning tussen twee tegenstrijdige ervaringen: zijn individueel nihilisme en de theoretische hoop die hij in het communisme stelt. Tsjechow worstelt met de paradoxale wisselwerking tussen de dagelijkse levensdrift en de wanhopige ontmaskering ervan als absurd, omdat deze levensvreugde geen antwoord weet op de dood, die er de keerzijde van is.
In latere essays worden op soortgelijke wijze vooral figuren als Gide, Diderot, Emants en Greshoff belicht en beoordeeld: het zijn allen auteurs bij wie Dubois de schok der herkenning ervaart. In ‘André Gide en de eerlijkheid’ (in Voor eigen rekening, 1954) wordt deze proteïsche schrijver bewonderd om de moed der oprechtheid waarmee hij zijn complexe innerlijke contradicties heeft beleden tegen alle hypothesen van eenheid en systeem in. Ook Diderot wordt, in het essay ‘De glimlach van Diderot’ in diezelfde bundel, geprezen om zijn afkeer van doctrinaire rechtlijnigheid: ‘De politiek, de religie, de cultuur, letterlijk alles wordt verpest door deze rechtlijnigheid, door de afwezigheid van speling, van bewegingsruimte.’ En in de bundel De verleiding van Gogol (1976) worden ‘de levende paradox Greshoff’ en ‘de oprechte pessimist’ Emants opgevoerd als tegenstellingen van Gogol, die wordt verworpen omdat hij zichzelf als schrijver verloochend had door een beeld te ontwerpen van zijn eigen werkelijkheid voor anderen, dat van onwaarheid en onwaarachtigheid aan elkaar hing. ‘Hij had Rafaël willen zijn, en hij was Jeroen Bosch.’
In Een houding in de tijd bepaalt Dubois ook zijn houding ten aanzien van het schrijversengagement. In deze toentertijd brandende kwestie, die vooral hoog oplaaide in het kamp van de Franse existentialisten en daar onder andere tot de
| |
| |
beruchte breuk tussen Sartre en Camus leidde, koos Dubois begrijpelijk genoeg de zijde van laatstgenoemde. In het lange essay ‘Onzekerheid als moraal’ zet hij uiteen hoe voor Camus, net als voor hemzelf, ‘zich engageren’ een persoonlijke stellingname betekent die geenszins gelijk te stellen is met politiek partijkiezen. Zo wijst hij op grond van de persoonlijke verantwoordelijkheid het toen als dwingend geldende alternatief tussen het Russische communisme en het Amerikaanse kapitalisme af, omdat het beide knechtende systemen zijn die tegen de menselijke waardigheid ingaan. Diezelfde problematiek werkt hij ook verder uit in het opstel ‘Een redenering in lugubere perspectieven’ naar aanleiding van het befaamde boek Het vijfentwintigste uur van de Roemeense schrijver Virgil C. Gheorgiu: ‘Ons heil is niet gelegen in links of rechts, niet daar kortom waar het geloof aan een universele waarheid bestaat, want dáár precies bedreigt ons de ondergang.’ Met Sartres opvatting van het rechtstreekse politieke engagement bij de schrijver en de intellectueel én met het marxisme is Dubois uitvoerig in discussie getreden in de essays ‘Het engagement getoetst’ (in Voor eigen rekening) en ‘Jean Paul Sartre en het misverstand’ (in Het geheim van Antaios).
| |
Thematiek
Dubois' romans zijn concrete verbeeldingen van het persoonlijkheidsbeginsel dat hij in zijn essays demonstreert. Ook deze werken vertonen onderling een nauwe samenhang, zowel in het vertelprocédé als in de motieven die, met nuanceringen en accentverschuivingen, telkens weer terugkeren. Men kan ze lezen als variaties op wezenlijk hetzelfde thema en hetzelfde boek. Het model ervan is de situatie van een mannelijk hoofdpersonage dat op zijn leven of cruciale episodes eruit terugblikt, en schrijvende probeert de waarheid ervan te achterhalen.
| |
Relatie leven/werk
Daar zitten uiteraard nogal wat autobiografische trekken in, zoals de auteur zelf herhaaldelijk heeft bevestigd: ‘Mijn werk is een poging tot steeds nauwkeuriger ontdekking van wat mijn waarheid is, en een poging om dat te durven schrijven.’ Dubois' schrijvende personages heten in een paar romans René Cascol, elders dragen zij een andere naam, maar steeds
| |
| |
kan men ze herkennen als alter ego's van de auteur zelf. De vermomming en de daarmee samengaande symbolisering gaan het verst in de eerste roman Een vinger op de lippen (1952). De hoofdpersoon is daar de vijftiende-eeuwse Florentijnse monnik Lorenzo Vitelli, die vanwege zijn rebellie tegen de corruptie en het machtsmisbruik van de kerk van ketterij wordt beschuldigd en veroordeeld tot de brandstapel. In zoverre lijkt hij op Savonarola, maar eigenlijk wordt hij de omkering van deze historische figuur. In de gevangenis stelt hij namelijk zijn leven te boek, en tijdens dat proces van zelfanalyse wordt hij door existentiële twijfel overmand en komt tot de tragische bevinding dat zijn verleden één grote vergissing is geweest: het katholicisme had hem opgezadeld met een onwaar beeld van hemzelf. Dit hoofdthema van de geloofsverzaking en het aanvaarden van de uiterste persoonlijke onzekerheid als de eigen waarheid wordt voorgesteld als een overwinning op de gevoelens van angst en lafheid die Vitelli's hele leven hadden vertekend en misvormd.
De hoofdfiguren uit de volgende romans zijn eigentijdse personages die veel dichter bij de auteur zelf blijken te staan. Meestal verblijven zij voor enige tijd in een buitenlandse stad, Venetië of Genua, waar zij de nodige sfeer en afstand vinden voor het opschrijven van bekentenissen en ervaringen waarin zij tot hun diepste waarheid pogen door te dringen. Daarbij vertegenwoordigen zij alle de ontkerstende moderne mens die ‘gedoemd is vrij te zijn’ (Sartre), en uit deze op zichzelf aangewezen vrijheid zijn eenzaam en tragisch bewustzijn put. Hun bewustwordingsproces en onverbloemde zoektocht naar het wezen van de eigen persoonlijkheid stuit telkens weer op verscheurdheid en velerlei innerlijke contradicties. Onveranderlijk onthult dat proces de tegenstelling tussen de geconstateerde gespletenheid en onmacht én het droomverlangen om daaraan te ontsnappen in zuiverheid en harmonie. De bevrediging van dat verlangen in een of ander bovenpersoonlijk geloof of systeem wordt principieel geweigerd, en in de persoonlijke beleving zelf blijkt het onvervulbaar te zijn. Daarom is het een tragisch verlangen dat het hele leven tot een opperste paradox maakt.
Dit thema vormt de kern van heel Dubois' romanoeuvre.
| |
| |
Het omvat een reeks tegenstrijdige motieven als de liefde tegenover de fundamentele onmogelijkheid van menselijk contact, liefde en onverantwoordelijkheid, angst en schuld, seksuele passie en verlangen naar onbereikbare zuiverheid, levensdrift en doodservaring. Daar al Dubois' hoofdpersonages dragers van deze motieven zijn, versmelten zij als het ware tot één type mens dat, getekend door uiterste kwetsbaarheid en vele remmingen, zichzelf als een geboren eenzame verliezer beschouwt. Tot dit bewustzijn komen Cascol in De ontmoeting (1953) en Lucas in In staat van beschuldiging (1958) vooral door de analyse van hun relaties met vrouwen, en Hugo Paelen in Najaar (1982) door zijn onderzoek naar een verborgen episode uit het leven van zijn overleden vriend, de schrijver Victor Steinhoff. En in Requiem voor een verleden tijd (1984) is het opnieuw Lucas die, in een confrontatie met ouders en broers, de balans van zijn eigen leven als geestelijk ‘vaderloze’ en ‘dakloze’ opmaakt.
Tenslotte worstelen al deze figuren nog in een dubbel opzicht met het autobiografische schrijven zelf. Ten eerste vergt dit soort schrijven, dat staat of valt met het principe van de volstrekte eerlijkheid, een dosis moed waarvoor zij soms terugschrikken. Zo laat Paelen zijn voorgenomen biografie van Steinhoff in de steek omdat het aandeel van de zelfherkenning erin te groot wordt. En ten tweede blijkt het schrijven op zichzelf telkens weer een ontoereikend instrument te zijn om tot een juiste weergave van de werkelijkheid te komen. Zo ontstaat de roman Zomeravond in een kleine stad (1966) paradoxaal genoeg uit het onvermogen tot het schrijven van een waarheidsgetrouwe roman.
| |
Techniek / Stijl
Wat hun bouw betreft behoren de eerste drie probleemromans nog goeddeels tot de traditie van het rechtlijnige, chronologisch geordende herinneringsverhaal. Daar komt verandering in met Zomeravond in een kleine stad, Waarin de invloed van de romanvernieuwingen uit de jaren zestig merkbaar is. Dit werk speelt zich af op drie verschillende, elkaar afwisselende niveaus die aanvankelijk niets met elkaar te maken lijken te hebben, maar waartussen het verband gaandeweg door de lezer zelf gelegd dient te worden. De delen a en b blijken romanfragmenten te bevatten die het
| |
| |
personage Cascol zelf aan het schrijven is, en c bestaat uit kritische reflecties op dat schrijven. Op deze manier komt een vrij complexe spiegelrelatie tot stand, waarin de zekerheden van de traditionele roman verdwijnen.
In Requiem voor een verleden tijd wordt het verhaal deels op een personale manier vanuit het personage Luca verteld, deels aan de hand van cahiers die deze zelf schrijft, en waarin dan weer zijn alter ego André Weber als hoofdfiguur optreedt. Dat is een andere techniek om de werkelijkheid vanuit verschillende gezichtspunten te belichten.
De complexiteit van het verhaalprocédé wordt overigens nog in de hand gewerkt door de mengvorm van roman, essay en zelfbespiegeling waarvan Dubois zich doorlopend bedient. Hijzelf heeft deze genrevermenging verklaard als een gevolg van het feit dat in de bewustwordingsprocessen die hij beschrijft tussen reflectie, herinnering en verbeelding geen grenzen te trekken zijn.
| |
Stijl
Zowel in de romans als in de zuivere essays schrijft Dubois een niet sprankelende, soms wat stroeve maar altijd rustige, precieze en afgewogen stijl, die zich bij uitstek leent tot de dialectische en paradoxale formuleringen die kenmerkend zijn voor zijn proza.
| |
Ontwikkeling
In de jaren veertig heeft Dubois, van In den vreemde (1941) tot Quia absurdum (1947) achter elkaar vier dichtbundels gepubliceerd, en daarna duurde het bijna tien jaar voor Ademhalen (1956) verscheen. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit hiaat te verklaren is door de luidruchtige opkomst van de experimentele Vijftigers, die de traditionele Criterium-poëzie, waarvan Dubois een typische vertegenwoordiger was, naar de achtergrond verdrongen.
| |
Kunstopvatting
Voor Dubois is poëzie ‘een soort van expiratie van de ziel’, ‘momenten die hij probeert vast te leggen als gedicht’. Deze momenten zijn gevoelsaandoeningen, ervaringen, herinneringsbeelden, zielstoestanden, die de vluchtige en onderling tegenstrijdige bewustzijnsinhouden van de dichter vormen.
| |
Thematiek
De motieven die eruit voortkomen, zijn vooral in de vroegere gedichten dezelfde als in de romans: liefde, schaamte, angst, vergeefsheid, verlangen, gesteld in een weemoedige, medita- | |
| |
tieve toonaard met af en toe ironie als tegenwicht en controlemiddel. Sommige gedichten, zoals ‘Een morgen’ uit de eerste bundel, zijn nauw verwant aan de uitbeelding van kwellende en geremde liefdes uit de eerste romans:
Weer breekt een ochtend aan en weer grijs licht.
Het strijkt versomberd langs de vensterruiten.
Zij, op het bed, houdt moe haar blik gericht
op 't grauw der muren en de lucht daarbuiten.
Ik streel haar rugvel, waar mijn arm op ligt,
en kus de haarval, die niet is te stuiten
en droever wordt, omdat haar mond niet zwicht
en mijn mond met de hare niet kan sluiten.
Wanhopig voel ik, hoe zij mij ontzinkt;
haar aanklacht is te helder om te vrezen,
maar wordt door dreigingen te dicht omkringd.
en wat die mond niet zegt, - ik kan het lezen
in 't starend oog, waaraan geen traan ontspringt,
waarin méér leed ligt dan ík kan genezen.
| |
Techniek / Ontwikkeling
Een sonnet als dit ligt duidelijk in de lijn van de parlandoachtige bekentenislyriek uit de Foram-sfeer van Jan van Nijlen, Du Perron en Greshoff. In Dubois' schaarse produktie uit de jaren zestig, gebundeld in Zonder echo (1966), wordt de vorm losser en de spreektoon nuchterder en strakker, met minder floers eromheen. De gedichten zijn vaak meer op de buitenwereld gericht, wat een grotere objectivering tot gevolg heeft. Deze ontwikkeling wordt voortgezet in de sterke bundel Spinrag van tijd (1977), die een staalkaart van Dubois' technische vaardigheid is. Hij bevat onder andere de langere gedichten ‘Adagio’ en ‘Drie kantieken voor tijdgenoten’ (over Guardi, Diderot en Haydn), die de mens tekenen in zijn absurde grootheid en als indirecte zelfportretten van de dichter gelezen kunnen worden. Het hoofdthema ervan is het contrast tussen de beleving van de cyclische en van de finalistische tijd, waarin het zich telkens weer vernieuwende leven uiteindelijk toch in de dood uitmondt. Een voorbeeld van de eerstgenoemde beleving levert het mooie gedicht ‘En het gebeurde’:
| |
| |
En het gebeurde opnieuw - de wind waaide
het gras loste zijn zaad, en zaaide
over de vlakte torende hoog
stof in wolken dat voortbewoog
en even later langzaam daalde
tussen het zand - tot het zich herhaalde
en het weer gebeurde, de wind waaide
en het gras zijn zaad loste en zaaide.
In 1984 verscheen de omvangrijke bundel Een toren van Babel, die op een directere manier autobiografisch is en waarin de vroegere motieven weer terugkeren, maar nu vaak in een opvallend luchtiger en speelser toon.
| |
Relatie leven/werk
Dubois' katholieke opvoeding heeft, zij het in negatieve zin, een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en schrijverschap. De breuk ermee, die beschreven wordt in het autobiografische essay ‘Een Saulinische ervaring’ uit 1966, bracht hem namelijk in de late jaren dertig in contact met het agnostische persoonlijkheidscriterium van Forum-schrijvers als Ter Braak, Du Perron en Greshoff. De persoonlijke kennismaking met laatstgenoemde was het begin van een levenslange vriendschap waarvan de grote betekenis in het essay ‘Profiel van een vriendschap’ (in De verleiding van Gogol) is vastgelegd. In een interview met Willem M. Roggeman (1977) verklaarde Dubois: ‘Ik geloof inderdaad dat alles wat ik geschreven heb autobiografisch te interpreteren valt (...), maar het vormt, op een paar bladzijden na, géén autobiografie.’
Voor de essays geldt dat Dubois, schrijvend over geestverwanten of over opponenten, eigenlijk altijd over zichzelf schrijft: in het positieve of negatieve beeld van de anderen spiegelt zich ook het zijne. Zijn romans zijn in de eerste plaats te beschouwen als pogingen tot het schrijven van een geestelijke, innerlijke autobiografie, waarbij de uiterlijke levensfeiten van secundair belang zijn. Vandaar ook, op dat laatste vlak, het aandeel van de fictie dat een soms subtiel samenspel van verhulling en onthulling toelaat. Maar toch
| |
| |
ontleent Dubois, vooral in zijn laatste romans en gedichten, steeds meer herkenbaar materiaal rechtstreeks aan zijn eigen leven, zonder daarbij echter de door schroom en respect voor anderen gestelde grenzen ooit te overschrijden.
| |
Traditie
Zijn werk is duidelijk situeerbaar in de traditie van Forum. Maar dat ideeëngoed uit de jaren dertig heeft hij, na de Tweede Wereldoorlog, verruimd en verdiept door het te verbinden met en te toetsen aan de levens- en literatuurbeschouwing van de Franse existentialistische schrijvers Sartre en Camus, en ook van auteurs als Gide en Malraux. De directe neerslag daarvan vindt men vooral in zijn stevig gebouwde, vaak omvangrijke essays, van welk genre hij een van de belangrijkste beoefenaren uit de hedendaagse Nederlandse literatuur is.
| |
Publieke belangstelling en kritiek
Het essay is nooit een populair genre, maar ook als romancier is Dubois geen schrijver voor een groot publiek. Slechts Een vinger op de lippen en De ontmoeting hebben drie drukken beleefd, maar in de laatste jaren is de belangstelling voor zijn werk duidelijk weer toegenomen. De kritiek heeft van meet af aan veel aandacht aan Dubois' werk besteed en de betekenis ervan ruimschoots naar waarde geschat. Rond de bekroonde debuutroman Een vinger op de lippen ontstond zelfs luidruchtig rumoer, waarvan de auteur naderhand in het essay ‘Een Saulinische ervaring’ omstandig verslag heeft gedaan. Ten aanzien van latere romans werd de inhoud meestal geprezen, maar golden de geuite bezwaren vooral een zekere plechtstatigheid van de stijl en een gebrek aan levendigheid en humor. Maar Requiem voor een verleden tijd stond dan weer uitgesproken in de gunst van de meeste critici.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor een volledig overzicht van het werk van Pierre H. Dubois, met inbegrip van vertalingen, tekstbezorgingen, redactioneel werk en verspreide publikaties in boeken, raadplege men Jan Campertprijzen 1985, 's-Gravenhage 1985, Bzztôh, pp. 23-36.
Pierre H. Dubois, Tentoonstelling van werken van Jan Greshoff. Amsterdam 1939, Magazijn De Bijenkorf, Catalogus. |
Pierre H. Dubois, A.C. Willink. Amsterdam 1940, Elsevier, Nederlandsche Schilders van dezen Tijd - Serie A, E. |
Pierre H. Dubois, In den vreemde. Gedichten, Rijswijk 1941, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 11, nr. 19, GB. |
Pierre H. Dubois, Het gemis. Verzen. 's-Gravenhage 1942, A.A.M. Stols, Atlantis-serie, nr. 7, GB. |
Pierre H. Dubois, De semaphoor. Hoogstraten 1945, Moderne Uitgeverij, De Spiegel, Maandschrift voor Poëzie, jrg. 1, nr. 3, GB. |
Pierre H. Dubois, Quia absurdum. Verzen. 's-Gravenhage 1947, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 13, nr. 39, GB. |
Pierre H. Dubois, Een houding in de tijd. Amsterdam 1950, J.M. Meulenhoff, Peiling en Perspectief III, EB. |
Pierre H. Dubois, Winston Churchill. Baarn 1952, Hollandia, Profielen reeks, E. |
Pierre H. Dubois, Dr. Albert Schweitzer - Joseph Stalin. Baarn 1952, Profielen reeks, E. |
Pierre H. Dubois, Een vinger op de lippen; bekentenissen van Lorenzo Vitelli, Florentijnse monnik, omgekomen op de brandstapel in het jaar 1498, Amsterdam 1952, G.A. van Oorschot, R. (derde druk 's-Gravenhage 1968, Nijgh & Van Ditmar) |
Pierre H. Dubois, Over F. Bordewijk; een karakteristiek van zijn schrijversarbeid. Aangevuld met een levensschets en een beknopte bibliografie, Rotterdam/'s-Gravenhage 1953, Nijgh & Van Ditmar, E. |
Pierre H. Dubois, Verkenning van de mens; overwegingen voor een lezer van romans. Amsterdam 1953, C.P.J. van der Peet, Facetten der West-Europese cultuur, E. |
Pierre H. Dubois, De ontmoeting. Amsterdam 1953, G.A. van Oorschot, R. (derde druk onder de titel Het oog van Guardi, 's-Gravenhage 1986, Nijgh & Van Ditmar) |
Pierre H. Dubois, Voor eigen rekening. Amsterdam 1954, G.A. van Oorschot, EB. (tweede druk 's-Gravenhage/Rotterdam 1960, Nijgh & Van Ditmar) |
Pierre H. Dubois, Ademhalen. 's-Gravenhage 1956, A.A.M. Stols, GB. (tweede druk 's-Gravenhage 1960, Nijgh & Van Ditmar) |
Pierre H. Dubois, Nederland. Foto's van Arielli. Fribourg 1958, Office du Livre, E. |
Pierre H. Dubois, In staat van beschuldiging. 's-Gravenhage 1958, Nijgh & Van Ditmar, R. |
| |
| |
Pierre H. Dubois, Jan van Nijlen. Brussel 1960, A. Manteau, Monografieën over Vlaamse Letterkunde, E. |
Pierre H. Dubois, Marcellus Emants; een schrijversleven. 's-Gravenhage 1964, Nijgh & Van Ditmar, E. (tweede, herziene en uitgebreide druk 1980) |
Jean-Paul Sartre, De woorden. Oorspronkelijke titel Les mots. Vertaald uit het Frans door Pierre H. Dubois, Utrecht 1964, Erven J. Bijleveld, R. (vert.) |
Pierre H. Dubois, Zonder echo. Hasselt 1966, Heideland, Vlaamse pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, GB. |
Pierre H. Dubois, Het geheim van Antaios. 's-Gravenhage 1966, Nijgh & Van Ditmar, EB. |
Pierre H. Dubois, Maurice Gilliams. Antwerpen 1966, Helios, Monografieën over Vlaamse Letterkunde, nr. 41, E. |
Pierre H. Dubois, Onmogelijke onschuld. In: 5 geloofsbrieven. Samengesteld door de redactie van Komma, 's-Gravenhage 1967, Nijgh & Van Ditmar, pp. 5-25, E. |
Pierre H. Dubois, Het binnenste buiten; aspekten van het moderne theater. 's-Gravenhage 1968, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijgh-boeken 21, boekaflevering van het tijdschrift Komma, E. |
Pierre H. Dubois, Zomeravond in een kleine stad; capriccio. 's-Gravenhage 1970, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 32, R. |
Pierre H. Dubois, Mettertijd. Amsterdam 1971, De Arbeiderspers, Floret, nr. 32, EB. |
Pierre H. Dubois, Schrijvers in hun landschap; verkenningstochten door de Franse literatuur. 's-Gravenhage 1971, Nijgh & Van Ditmar, EB. (tweede zeer vermeerderde druk, twee delen in één band, 1983) |
Pierre H. Dubois, De verleiding van Gogol. 's-Gravenhage 1976, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 75, EB. |
Pierre H. Dubois, Schrijvers in hun landschap II; verkenningen door de Franse literatuur, 's-Gravenhage 1977, Nijgh & Van Ditmar, EB. (tweede zeer vermeerderde druk, twee delen in één band, 1983) |
Pierre H. Dubois, Spinrag van tijd. 's-Gravenhage 1977, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Pierre H. Dubois, Over Allard Pierson. 's-Gravenhage 1977, Bzztôh, E. |
Pierre H. Dubois, Over Simerion. 's-Gravenhage 1977, Bzztôh, E. |
Pierre H. Dubois, Over Jan van Nijlen, 's-Gravenhage 1980, Bzztôh, E. |
Pierre H. Dubois, Paul Steenbergen; profiel van een acteur. Meppel 1982, Koninklijke Boom Pers, E. Isabelle de Charrière, 1740-1805; à la recherche d'un art de vivre. Conception générale, textes et illustrations Simone Dubois et Pierre H. Dubois, La Haye 1984, Service d'Information des Pays Bas, E. |
Pierre H. Dubois, Requiem voor een verleden tijd. 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Pierre H. Dubois, Een toren van Babel. Gedichten. 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar, Nijgh Poëzie, GB. |
| |
| |
Pierre H. Dubois, Kaleidoscopie van een acteur; profielen van Paul Steenbergen, 's-Gravenhage 1985, Nijgh & Van Ditmar, E. |
Pierre H. Dubois, Het begin en het einde. Over kunst en letteren in Het Vaderland, Nijmegen 1985, Vriendenlust, E. |
Pierre H. Dubois, De angst van Belisarius. 's-Gravenhage 1986, Nijgh & Van Ditmar, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
P.G.J. Korteweg, Twee debuterende dichters. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-9-1941. (over In den vreemde) |
A. van Duinkerken, Over nieuwe poëzie. In: De Tijd, 9-11-1941. (over In den vreemde) |
D.A.M. Binnendijk, In den vreemde. In: Randschrift, Amsterdam, 1941, pp. 135-138. |
Hendrik de Vries, Poëzie in de nevel. In: Het Vrije Volk, 9/10-11-1948. (over Quia absurdum) |
Sirius, Kroniek der poëzie, XXXIX. In: De Standaard, 30-1-1949. (over Quia absurdum) |
C.J.E. Dinaux, De onzekerheid en haar moraal. In: Haarlems Dagblad, 2-4-1952. (over Een houding in de tijd) |
J. Greshoff, Opmerkelijkste romandebuut van na de oorlog. In: Het Vaderland, 20-12-1952. (over Een vinger op de lippen) |
B. Stroman, Een romanticus wiens tranen verdroogd zijn. In: Algemeen Handelsblad, 13-12-1952. (over Een vinger op de lippen) |
S. Vestdijk, Illustratieve essaykunst van Pierre H. Dubois. In: Algemeen Handelsblad, 28-4-1958. (over Een houding in de tijd) |
Gerard Knuvelder, De bekroonde roman van Pierre H. Dubois. In: De Nieuwe Eeuw, 7-12-1953. (over Een vinger op de lippen) |
Gerard Knuvelder, De vier liefdes van René Cascol. In: De Tijd, 31-12-1953. (over De ontmoeting) |
J. Greshoff, De schrijver leeft tweemaal. In: Het Vaderland, 10-1-1954. (over De ontmoeting) |
H.A. Gomperts, Tweeërlei frustratie. In: Het Parool, 13-6-1954. (over De ontmoeting) |
Paul Rodenko, Bij de nieuwe essaybundel van Pierre H. Dubois. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26-2-1955. (over Voor eigen rekening) |
J. Greshoff, Theorie en praktijk in de kunst. In: Het Vaderland, 21-5-1955. (over Voor eigen rekening) |
Th. Govaart, Pierre H. Dubois: een intelligente dominee. In: De Nieuwe Eeuw, 6-8-1955. (over Voor eigen rekening) |
Hendrik de Vries, Litteraire kroniek. In: Haagsch Dagblad, 16-2-1957. (over Ademhalen) |
Jos Panhuysen, Alleen nog ademhalen. In: Het Binnenhof, 16-3-1957. (over Ademhalen) |
Th. Govaart, Verzamelde gedichten van Pierre H. Dubois. In: De Nieuwe Eeuw, 13-4-1957. (over Ademhalen) |
J. Greshoff, Een wereld waarin alle dingen bestaansrecht hebben. In: Het Vaderland, 24-12-1958. (over In staat van beschuldiging) |
Anne Wadman, Het probleem van de medeplichtigheid. In: Leeuwarder Courant, 10-1-1959. (over In staat van beschuldiging) |
Kees Fens, Pleidooi voor de dood. In: De Linie, 24-1-1959. (over In staat van beschuldiging) |
Hans Warren, Een auteur aan het werk in een fascinerend boek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-2-1959. (over In staat van beschuldiging) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Pierre H. Dubois *1917: fantasie rondom de boeteprediker Savonarola. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Nederland en Vlaanderen, Zeist 1961, pp. 73-78. (over Een vinger op de lippen) |
J. Greshoff, Volwassen biografische studie. In: Het Vaderland, 30-1-1965. (over Marcellus Emants) |
H.A. Gomperts, Pionierswerk over fanatieke levenshater. In: Het Parool, 20-3-1965. (over Marcellus Emants) |
A.L. Sötemann. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 58, nr. 5, september 1965, pp. 340-344. (over Marcellus Emants. Een schrijversleven) |
C.J.E. Dinaux, Herwaardering Emants door Pierre H. Dubois. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 19-3-1966. |
Paul de Wispelaere, Nieuw essayboek van Pierre H. Dubois. In: Het Vaderland, 16-1-1967. (over Het geheim van Antaios) |
| |
| |
Kees Fens, Het geheim van Antaios. In: De Tijd, 28-1-1967. |
C.J.E. Dinaux, Nieuwe essaybundel van Pierre H. Dubois. In: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 18-2-1967. (over Het geheim van Antaios) |
Paul de Wispelaere, Facettenoog. Brussel 1968, pp. 25-29. (over Het geheim van Antaios) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 25-7-1970. (over Zomeravond in een kleine stad) |
Rico Bulthuis, Romanschrijver Dubois in verweer met essayist. In: Haagsche Courant, 8-8-1970. (over Zomeravond in een kleine stad) |
Paul de Wispelaere, Pierre H. Dubois verrast met nieuwe roman. In: Het Vaderland, 15-8-1970. (over Zomeravond in een kleine stad) |
Adriaan van der Veen, Pierre H. Dubois rekent af met illusies in een anti-roman. In: NRC, 19-9-1970. (over Zomeravond in een kleine stad) |
Jacques den Haan, Een essayist van formaat. In: Het Parool, 29-4-1972. (over Mettertijd) C.J. Kelk, Franse schrijvers streek voor streek. In: De Groene Amsterdammer, 8-4-1972. (over Schrijvers in hun landschap I en II) |
Daniël Robberechts, Je brandt je Dubois, je brandt je. In: De Vlaamse Gids, jrg. 57, nr. 4, april 1973, pp. 20-28. (over De verleiding van Gogol en engagement) |
Paul de Wispelaere, Nieuwe essays van Pierre H. Dubois. In: Het Vaderland, 10-4-1976. (over De verleiding van Gogol) |
Max Nord, Te zachtzinnige auteur. In: Het Parool, 8-5-1976. (over De verleiding van Gogol) |
D. Vriesman, Dubois, een verstandelijk pessimist. In: De Vlaamse Gids, jrg. 60, nr. 4, juli-augustus 1976, pp. 30-40. (algemeen) |
J. Nies, Sombere kanttekeningen bij een feest. In: Het Vaderland, 10-9-1977. (over Spinrag van tijd) |
Helma Wolf-Catz, Fijnzinnige gedichten van Pierre H. Dubois. In: Amersjbortsche Courant, 10-12-1977. (over Spinrag van tijd) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Pierre H. Dubois. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 2, Antwerpen 1977, pp. 75-97. (interview) |
Dimensie, jrg. 6, nr. 1, december 1981. Pierre H. Dubois-nummer, waarin:
- | L. Gillet, De ethische grondstelling in het werk van Jan Greshoff en Pierre H. Dubois, pp. 7-15. |
- | Hans Ester, Pierre H. Dubois over zijn vriendschap met N.P. van Wyk Louw, pp. 17-20. (interview) |
- | Martien J.G. de Jong, De paradox van het dogma, pp. 23-28. (over het kritisch werk). |
- | Willy Spillebeen, P.H. Dubois of de paradox van de poëzie, pp. 31-34. (over Spinrag van tijd) |
- | Peter Berger, Een schrijversleven, pp. 36-39. (algemeen) |
- | Paul de Wispelaere, Met de moed der waarheid, pp. 41-44. (over het essayistisch werk) |
- | H.A. Wage, Pierre H. Dubois, essayist, pp. 51-54. |
|
T. van Deel, Een biograaf op het Lido. In: Trouw, 3-2-1983. (over Najaar) |
Jaap Goedegebuure, Een opstapje naar een essay. In: Haagse Post, 19-2-1983. (over Najaar). |
Jacques Kruithof, Prelude op herfst en winter. In: Vrij Nederland, 26-2-1983. (over Najaar) |
Hugo Bousset, Als zand tussen de vingers. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 36, nr. 1, januari 1983, pp. 115-119. (over Najaar) |
Bob den Uyl, Het statige schrijven van Pierre Dubois. In: Haagsche Courant, 8-2-1985. (over Requiem voor een verleden tijd) |
Jacques Kruithof, De superioriteit van het belangeloze. In: Vrij Nederland, 23-2-1985. (over Requiem voor een verleden tijd) |
Aad Nuis, Het riskante zelfonderzoek van Pierre H. Dubois. In: De Volkskrant, 1-3-1985. (over Requiem voor een verleden tijd) |
T. van Deel, De eerlijke omweg. In: Trouw, 14-3-1985. (over Requiem voor een verleden tijd) |
Jac. Heijer, De man met het Haagse masker.
|
| |
| |
In: NRC Handelsblad, 18-10-1985. (over Kaleidoscopie van een acteur) |
Wam de Moor, ‘Een ander hoeft aan mij geen boodschap te hebben’; het schrijverschap van Pierre H. Dubois. In: De Tijd, 11/15-11-1985. (interview) |
André Matthijsse, Pierre H. Dubois. In: Jan Campertprijzen 1985, 's-Gravenhage 1985, pp. 7-44. (essay over het werk, biografie, complete primaire en secundaire bibliografie) |
Harry Scholten, Pierre H. Dubois. Een schrijversleven. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 2, maart-april 1986, pp. 163-167. (algemeen) |
Peter Berger, Wie is Pierre Dubois? In: Tirade, jrg. 30, nr. 4, mei-juni 1986, pp. 335-339. (algemeen) |
Jacques Kruithof, De angst van Belisarius. In: Vrij Nederland, 21-2-1987. |
Hilde Desmet, Over de begrijpelijke angst voor een niet te begrijpen werkelijkheid. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 2, maart-april 1987, pp. 263-264. (over De angst van Belisarius) |
27 Kritisch lit. lex.
november 1987
|
|