| |
| |
| |
Johnny van Doorn
door Ares Koopman
1. Biografie
Johnny van Doorn werd op 12 november 1944 in Beekbergen geboren. Zijn ouders (een Nederlandse vader en een Duitse moeder) en oudere broer waren enige maanden daarvoor in verband met de Slag om Arnhem vanuit de Gelderse hoofdstad daarheen geëvacueerd. Na de bevrijding keerde de familie naar Arnhem terug. Daar groeide de latere schrijver op in een doorsnee-burgerlijk milieu; zijn vader was werkzaam op een handelskantoor, zijn moeder thuis.
Op de middelbare school kon Johnny van Doorn niet gedijen in de afgepaste en benauwende wederopbouwsfeer die in de jaren vijftig ook daar heerste. Hoewel hij een zeer goede leerling was, verliet hij achtereenvolgens het Thorbecke Lyceum en de Lorentz-hbs voortijdig.
Na zich eerst nog in Arnhem te hebben onderscheiden met het in het openbaar opvoeren van zijn zogeheten ‘Electric Acts’, nam hij in 1962 de wijk naar Amsterdam om zich daar metterwoon te vestigen. Een jaar later maakt hij met ‘een brief en nog meer poëzie’ en onder het half-pseudoniem ‘Johnny the Selfkicker’ zijn literaire debuut in het tijdschrift Podium. Simon Vinkenoog presenteerde hem eind februari 1966 bij de dichtersmanifestatie ‘Poëzie in Carré’ als ‘onze meest moderne (geluids)dichter’.
Al in 1965 was hij op voorspraak van Remco Campert door De Bezige Bij uitgenodigd om, nog steeds als Johnny the Selfkicker, zijn eerste bundel gedichten te publiceren. Dat werd Een nieuwe mongool, met als ondertitel ‘Post-Sexuele ZondagsPoëzie’.
| |
| |
Vanaf het begin van de jaren zeventig verrichtte Van Doorn als ‘chroniqueur’ journalistiek werk voor de Haagse Post, Hollands Diep en Avenue. Hij trad her en der in het land en voor de televisie en de radio op met zijn verhalen en gedichten. Hij maakte twee grammofoonplaten: Eureka, het ei van Colombus in 1969 (met medewerking van Wim de Bie) en Oorlog & Pap in 1981.
In 1972 trad hij voor tv op in zijn eigen (eenmalige) Show tussen de schuifdeuren, en vanaf 1973 maakte hij met Armando en Cherry Duyns het programma Herenleed, dat aanvankelijk alleen voor de televisie bedoeld was, maar waarmee ze op den duur ook de planken op gingen.
In het seizoen 1987-1988 presenteerde hij een eigen theatershow; onder de titel die ook de titel was van zijn in 1988 gepubliceerde dagboeknotities: Door de weken heen.
Johnny van Doorn deelt sinds 1 april 1965 zijn leven met Yvonne Mousset, met wie hij eind 1967 trouwde. Uit hun huwelijk werd een zoon geboren, Sinbad Bruce (naar Lenny Bruce). Ze wonen in Amsterdam-Noord.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Stijl
Sinds de publikatie van zijn derde boek, Mijn kleine hersentjes (1972), geldt Johnny van Doorn als prozaschrijver. Tot dan toe had hij, onder het half-pseudoniem Johnny the Selfkicker, te boek gestaan als dichter. De beeldvorming rond zijn vroegste werk, die hem tot luidruchtig, exuberant en dadaïstisch geluidspoëet stempelde, lijkt achteraf meer gebaseerd op zijn optreden bij diverse (provo)happenings en bij Poëzie in Carré dan op de twee bundels die van deze periode de neerslag vormen. Voor wie Een nieuwe mongool (1966) en De heilige huichelaar (1968) nu leest, is het al snel duidelijk dat deze poëzie zich heel wel op één lijn laat plaatsen met het proza dat Johnny van Doorn er, voortaan onder zijn eigen naam, op zou laten volgen. De meeste gedichten van The Selfkicker zijn welbeschouwd lange, sterk tegen proza aanleunende verhaalgedichten die, als je ze een slag draait in de richting van het latere werk, met het proza duidelijk overeenstemmen op het punt van het levensgevoel dat eruit spreekt: weemoed, melancholie en verlangen voeren de boventoon, en zonder de elektrisch geladen presentatie van de dichter zelf heerst er, puur op het papier, bij tijd en wij le het soort ingetogen verstilling dat voor de prozaschrijver Van Doorn zo kenmerkend zou worden.
| |
Traditie Verwantschap
Techniek Relatie leven/werk
De beelden die hij in zijn eerste twee boeken gebruikt, hebben in wezen niet zoveel met dichterlijkheid en poëzie, maar des te meer met haast prozaïsche ‘images’ te maken, afbeeldingen van het moderne leven van de jaren zestig. Hier verraadt zich de invloed die op Van Doorn moet zijn uitgegaan van de Amerikaanse beat- (en pop) dichters (Allen Ginsberg, Gregory Corso, Lawrence Ferlinghetti onder anderen). Met de opvatting van het tijdschrift Barbarber (K. Schippers, J. Bernlef, G. Brands), en meer nog met die van De nieuwe stijl (Armando, Hans Verhagen, Hans Sleutelaar, C.B. Vaandrager) heeft Johnny van Doorn gemeen dat hij die beelden zoveel mogelijk ontleent aan de realiteit van alledag en dat hij daar in zijn alledaags (vaak ‘ready-made’) taalgebruik op aansluit.
| |
Thematiek
In Mijn kleine hersentjes komt hij over die methode van selectie al direct in het eerste schetsje te spreken. Het jongetje dat daar,
| |
| |
eerste helft jaren vijftig, in de knusse huiskamer met zijn schets(!)boek aan tafel zit, is geen ander dan de schrijver die later uit hem zal groeien: ‘Glimlachend zonk ik verder weg in die stroom van gelukkig kabbelende gedachten. Naar het binnenste, het hart van mijn eigen paradijsje, dat ik nooit hoogdravend ver in het verschiet heb zien liggen, maar immer vlakbij, voor het grijpen als het ware, gewoon naast de deur.’ Dat is wat Johnny van Doorn vooral sinds dat boek uit 1972 steeds weer doet: door te schrijven stelt hij zich in staat om in zijn eigen, door hemzelf gecreëerde wereld te leven, en om aldus aan de reële, doorgaans banale werkelijkheid te ontsnappen. Niet voor niets luidt de ondertitel van Gevecht tegen het zuur (1984): ‘Diverse ontsnappingen tussen 44 en 84’. De angstaanjagende hel die het leven hem zo nu en dan toeschijnt en die hij in zijn eerste twee boeken nog wel opzoekt, onder ogen ziet en beschrijft, die hel gaat hij geleidelijk aan steeds meer ontvluchten in de richting van dat ‘eigen paradijsje’.
| |
Kunstopvatting
In Een nieuwe mongool en in De heilige huichelaar heeft hij daarbij nog het meest weg van ‘Boboe, de zoon van meneer en mevrouw van Zomeren’, ‘een mongolenjongen van een jaar of vijfendertig’ uit Mijn kleine hersentjes: die leeft, als de vanouds bekende mongool, weliswaar ook in een eigen wereldje, maar hij kan zich toch niet naar believen verheffen boven de kinderangsten en angstvisioenen die hem blijkens zijn af en toe huiveringwekkend gebrul blijvend bezoeken. De ‘nieuwe’ mongool die de dichter Van Doorn is, kan de schaduwkanten van het leven niet alleen voluit belichten, hij kan er zich - anders dan Boboe - ook voor afsluiten, en nog wel wanneer het hem uitkomt. Doordat hij beschikt over het vermogen zich wat dan ook te verbeelden, is hij - zoals de ook al programmatische titel van zijn tweede boek het zei - ‘een heilige huichelaar’. Als een huichelaar gelooft hij in zijn eigen verzinsels, en dat maakt hem heilig, onaantastbaar en machtig - al is het maar voor de duur van een geschreven of gesproken tekst.
| |
Ontwikkeling
In de vijf hoeken die volgden heeft Johnny van Doorn dit ‘Selfkicker-programma’ steeds verder uitgewerkt en verdiept: ‘Mijn blik heeft zich verruimd, het gaat om een vrij, onafhankelijk denkvermogen. Je eigen wijs vinden! Op de fiets peddel ik
| |
| |
door grauwe buurten en ruik aan de esthetiek van het volksleven.’ (in Gevecht tegen het zuur, p. 110)
In Mijn kleine hersentjes en ook nog in De geest moet waaien (1979) voert hij de lezer en zichzelf vooral mee naar het burgerlijk-knusse en beschermende van de jaren vijftig, en in iets mindere mate naar het bizarre, het ‘niet van deze wereld’ zijnde van de jaren zestig.
| |
Traditie
Visie op de wereld
Vanwege zijn aandacht voor het benauwend-burgerlijke, zijn ‘eerbied voor de gewoonste dingen’, is Johnny van Doorn indertijd wel vergeleken met schrijvers als Nescio, Elsschot en Carmiggelt. Ten onrechte, waarschijnlijk. Wel heeft hij met de genoemde drie gemeen dat hij - zeker vanaf 1972 - een zo karig mogelijk gebruik van ‘literaire’ taal nastreeft, maar waar zij zich afzetten tegen en spotten met het burgerlijke, daar voert Van Doorn de gecultiveerde burgerlijkheid juist op als een middel dat, net als schrijven, kan dienen om zich van de boze buitenwereld af te sluiten. Hij koestert de herinnering aan die tijd (en aan de hectische jaren die erop volgden), omdat die herinnering hem terecht doet komen in wat bij Armando zo fraai een ‘grens-situatie’ heet. Door de herinnering verheft hij zich boven zijn actuele situatie en overschrijdt hij achterwaarts de grens die de tijd als beperking aan hem oplegt.
| |
Ontwikkeling
Techniek
Het is op het eerste gezicht dan ook merkwaardig dat Johnny van Doorn in zijn volgende boeken steeds minder ver in zijn herinnering teruggaat en steeds verder opschuift naar het heden. In Gevecht tegen het zuur (1984) ontsnapt hij al veel meer naar de zeventiger (en zelfs tachtiger) jaren dan naar de ‘fifties’ en ‘sixties’. In Langzame wals (1986) nadert hij met zijn herinneringen nog dichter tot de tijd waarin hij ze heeft opgeschreven - de ondertitel spreekt dan ook al van ‘kronieken’. En in Door de weken heen (1988) is, als een logische consequentie van het voorafgaande, de afstand tussen het moment van ervaren en dat van schrijven nog weer kleiner gemaakt. In dit boek heeft Van Doorn een aantal dagboeknotities bijeengebracht. Opvallend is dat geen van die notities gedateerd is. Dat suggereert een tijdloosheid, die in combinatie met het fenomeen ‘dagboek’ niet alleen voor een merkwaardig soort spanning zorgt, maar die tevens aan Johnny van Doorns gegoochel met
| |
| |
tijd en ruimte een nieuwe dimensie verleent. Niet langer rekt hij uitsluitend achterwaarts de grenzen van de tijd (en daarmee van zijn eigen geschiedenis) uit, hij gaat nu ook onverschrokken voorwaarts, in de richting van het verval en de dood (in Gevecht tegen het zuur pleegt ‘vriend Sikke’ zelfmoord, in Langzame wals overlijdt zijn moeder). Terwijl hij zijn eigen speelruimte steeds verder inperkt, vergroot hij almaar het gebied dat hij bestrijkt en waarop hij de lezer uitzicht biedt.
| |
Kritiek
Voorzover zijn werk in de kritiek gewaardeerd wordt, is het vanwege die grote gooi die hij daarin naar de ruimte van het volledig leven poogt te doen. Opvallend is dat de zogenaamd toonaangevende critici zich met zijn werk niet of nauwelijks (meer) bezighouden. Dat dit weleens zou kunnen komen doordat hij voor zijn ‘waarnemingen’ vertrekt vanuit het (steeds) triviale(re), moge blijken uit een beschouwing van Jaap Goedegebuure over (onder meer) Van Doorns werk. Goedegebuure (die overigens in de onjuiste veronderstelling blijkt te verkeren dat niet De geest moet waaien maar Mijn kleine hersentjes aan Gevecht tegen het zuurvoorafgaat) heeft het over de ‘Biedermeiergeest’ die ‘op treffende wijze’ zou zijn ‘terug te vinden in de geschriften die Johnny van Doorn na 1970 op zijn naam bracht’. Hij blijkt van mening dat Van Doorn zich bij het laten waaien van die geest wat al te zeer heeft laten inspireren door Armando, en hij rekent hem dan ook - evenals Jules Deelder - tot het ‘gezelschap van meelopers en profiteurs’ dat met Armando, Verhagen en Vaandrager optrok.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Johnny the Selfkicker, Een briefen nog meer poëzie. In: Podium, jrg. 17, nr. 8, mei 1968, pp. 367-371, G. |
Johnny the Selfkicker, Gedichten. In: Podium, jrg. 19, nr. 4, mei 1965, pp. 241-246, G. |
Johnny the Selfkicker, Een nieuwe mongool. Post-Sexuele Zondags Poëzie. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 169, GB. |
Johnny the Selfkicker, Een heilige huichelaar. Een keuze uit de gedichten, geschreven in de periode juli '66-januari '68. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 285, GB. |
Johnny the Selfkicker, Eureka, het ei van Columbus. Heemstede 1969, Negram/Delta, LP. |
Johnny van Doorn, Mijn kleine hersentjes. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 386, R. (tweede, herziene druk 1984) |
Johnny van Doorn, De geest moet waaien. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, VB. |
Johnny van Doorn, Oorlog & Pap, Breukelen 1981, Harlekijn Grammofoonplaten Produkties, LP. |
Johnny van Doorn, Veluws hiernamaals. Oosterbeek 1983, De Bosbespers, V. |
Johnny van Doorn, Smaak van vrijheid. Amsterdam 1984, Knippenberg, Bulkboek, jrg. 14, nr. 154, Bl. |
Johnny van Doorn, Gevecht tegen het zuur. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, BBLiterair, VB. |
Johnny van Doorn, Langzame wals. Kronieken. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, BBLiterair, VB. |
Johnny van Doorn, Door de weken heen. Dagboeken. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, Bezige Bij Pocket 55, D. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Paul Hellmann, Dichter Johnny: Meester van de Chaos. In: Het Parool, 31-3-1969. (over Een nieuwe mongool). |
Rein Bloem, Zelfportret van een heilige huichelaar. In: Vrij Nederland, 1-2-1969. (over De heilige huichelaar) |
Betty van Garrel, Johnny van Doorn en de Silver Sixties. ‘Het image van de Selfkicker is vanzelf opgeknapt.’ In: HP, 6-12-1972. (over Mijn kleine hersentjes). |
Ada van Benthem Jutting, Ex-Selfkicker kijkt terug, in boek. ‘Dat “ik” van mij heb ik ongelooflijk verkleind.’ In: Het Parool, 7-12-1972. (over Mijn kleine hersentjes) |
Max van Rooy, De opkomst van de Hollandse-jongensliteratuur. In: NRC Handelsblad, 2-2-1973. (over Mijn kleine hersentjes) |
Aad Nuis, Sfeermakers van de jaren '60. In: HP, 12-11-1977. (over De geest moet waaien) |
Arie Vissers, Vagevuur van de jaren zestig. In: NRC Handelsblad, 18-11-1977. (over De geest moet waaien) |
Ben Dull, J. van Doorn is terug. In: Het Parool, 24-11-1977. (over De geest moet waaien) |
Michel Thomassen, Johnny van Doorns gelukkige jaren. In: Algemeen Dagblad, 6-1-1978. (over De geest moet waaien) |
Jan Nies, Memoires van de Selfkicker. In: Het Vaderland, 25-2-1978. (over De geest moet waaien) |
Ab Visser, Variaties op het proza. In: Leeuwarder Courant, 4-3-1978. (over De geest moet waaien) |
Frank van Dijl, Johnny van Doorn: ‘Ik verwacht een creatieve explosie.’ In: Frank van Dijl, Schrijvers op de rand van '80. Amsterdam 1979, pp. 86-88. (over De geest moet waaien) |
Eelke de Jong, ‘Neo-ludiek, dat is het walgelijkste dat er bestaat.’ In: HP, 19-5-1979. (over De geest moet waaien, Mijn kleine hersentjes en de Selfkickerperiode) |
Max Pam, Macaróóónisch. ‘Het gaat mij op de zenuwen werken dat mensen raar gaan doen als ik ergens binnenkom.’ In: Vrij Nederland, 23-8-1980. (interview) |
Bert van de Kamp, Johnny van Doorn: ‘Ik ben een tijdloos wezen.’ In: Muziekkrant Oor, 25-7-1981. (interview) |
Rudy Koopmans, Poëzie en Jazz. In: De Volkskrant, 29-8-1981. (over Oorlog & Pap) |
Ben Haveman, Populaar. Een ‘etterbak’ in gevecht tegen het zuur. In: De Volkskrant, 10-3-1984. (over Gevecht tegen het zuur) |
Rudie Kagie, Wat de schrijver doet als hij niet schrijft. Johnny van Doorn in gevecht tegen het zuur. In: NRC Handelsblad, 16-3-1984. (interview) |
Peter de Boer, De hobby van Somberman. Campert, Van Doorn en de hedendaagse zedenschets. In: Vrij Nederland, 23-6-1984. (over Gevecht tegen het zuur) |
Joost van den Hoff, Johnny van Doorn, bewaker van de geest der tijden. ‘Dit is een verkeerde schepping. Waarom niet meteen 't paradijs.’ In: Het Vrije Volk, 23-7-1984. (over Gevecht tegen het zuur) |
Hilbrand Gringhuis, Tussen hemel en aarde. In: Johnny van Doorn, Smaak van vrijheid. Amsterdam 1984, pp. 4-8. |
Ares Koopman. Omdat het aardse paradijs niet echt bestaat. Over ‘grens-situaties’ in het proza van Johnny van Doorn. In: Bzzlletin, jrg. 14, nr. 133, februari 1986, pp. 47-50. (over het oeuvre tot en met Gevecht tegen het zuur) |
Rudie Kagie, Langzame wals, Johnny van Doorn: ‘In het geluk dat ik beschrijf zit iets macabers.’ ‘Ik ben een man die het van het proefondervindelijke moet hebben.’ In: Vrij Nederland, 8-11-1986. |
Frans Kotterer, Van Doorn in de pap der tijden. In: Het Parool, 28-11-1986. (over Mijn kleine hersentjes, De geest moet waaien, Gevecht tegen het zuur en Langzame wals) |
Gerrit Jan Zwier, De magie van een rookworst. In: Leeuwarder Courant, 5-12-1986. (over Langzame wals) |
| |
| |
Ares Koopman, Van Selfkicker tot baliekluiver. De kronieken van Johnny van Doorn. In: Elseviers Magazine, 6-12-1986. (een schrijversprofiel) |
Jan Verstappen, Gemengde gevoelens van drie schrijvers. In: Zwolse Courant, 27-12-1986. (over Langzame wals) |
Arie Visser, Het oog van de cycloon. In: NRC Handelsblad, 9-1-1987. (over Langzame wals) |
Koos Hageraats, Fragmenten uit een burgerleven. In: Vrij Nederland, 24-1-1987. (over Langzame wals) |
Jaap Goedegebuure, Van Neo-Realisme tot Neo(n)-Romantiek. In: Tirade, jrg. 31, nr. 313, november-december 1987, pp. 568-588. (over Van Doorn en de Zestigers) |
Jan-Hendrik Bakker, Rauw en zoet uit de rockscene. In: Haagse Courant, 1-4-1988. (over Door de weken heen) |
Ares Koopman, ‘Time is on my side.’ Debuut Janson, dagboek Van Doorn. In: Arnhemse Courant, 14-5-1988. (over Door de weken heen) |
32 Kritisch lit. lex.
februari 1989
|
|