| |
| |
| |
J.H. Donner
door Jeroen Vullings
1. Biografie
Johannes Hendrikus (Hein) Donner werd op 6 juli 1927 te 's-Gravenhage geboren als vijfde kind van Mr.dr. Jan Donner en Golida Wilhelmina van den Burg. Zijn vader was bekend als minister van Justitie (1926-1933), raadsheer en, na de oorlog, als president van de Hoge Raad der Nederlanden. De familie Donner telt van oudsher veel gereformeerde predikanten; de beginselen van de Anti-Revolutionaire Partij werden nauw aangehangen. Harry Mulisch karakteriseerde de omgeving waarin J.H. Donner opgroeide als ‘een steil calvinistisch gezin met ministers en rechters’.
Op het 's-Gravenhaags Christelijk Gymnasium Sorghvliet verliep zijn schoolcarrière uitzonderlijk: ‘Het schaakspel had mij als veertienjarige jongen zo te pakken dat ik niet rustte voor ik de gehele theorie er had ingestampt. Het resultaat was dat ik een jaar bleef zitten, een klas oversloeg en weer bleef zitten.’ Door staatsexamen gymnasium bèta te doen, kon hij de opleiding toch in de gebruikelijke zes jaar afmaken.
Na de oorlog ging Donner rechten studeren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Met ingang van zijn studie verhuisde hij onmiddellijk van Den Haag naar Amsterdam, waar hij zijn verdere leven zou wonen. Ook studeerde hij enkele jaren psychologie en een korte tijd medicijnen. Vlak voor het doctoraalexamen staakte hij zijn rechtenstudie om zich volledig aan het schaken te kunnen wijden.
Zijn doorbraak in het schaken kwam toen hij in 1950, als debutant, het Hoogoventoernooi won. In 1954, 1957 en 1958 werd Donner Nederlands kampioen. In het laatstgenoemde jaar
| |
| |
verkreeg hij tevens de grootmeestertitel. Donners grootste schaaksuccessen liggen in de jaren zestig: onder andere het Hoogoventoernooi 1963 en Venetië 1967.
In de jaren zestig kwam Donner regelmatig in het nieuws om zijn politieke stellingname. Zo schonk hij in 1968 de prijs die hij in Venetië had gewonnen aan de Vietcong. Van het genootschap Nederland-Cuba was hij bestuurslid. In de jaren zeventig en tachtig slaagde Donner er niet meer in belangrijke toernooien op zijn naam te brengen. Meer en meer ontwikkelde hij zich als schrijver.
Donner begon zijn schrijfcarrière als schaakpublicist. Vanaf 1955 werkte hij als vaste schaakmedewerker bij het dagblad De Tijd. Ongeveer tegelijkertijd ging hij in Elseviers Weekblad over schaken schrijven; dit duurde voort tot in 1968 het samenwerkingsverband vanwege Donners politieke optreden opgezegd werd. Vanaf 1971 schreef hij voor Schaakbulletin. In 1975 stapte Donner van De Tijd, inmiddels een weekblad, over naar De Volkskrant. Vanaf 1968 schreef hij ook columns over meer algemene onderwerpen. Sinds zijn eerste ontmoeting met Harry Mulisch, in 1958, heeft hij over diens werk gepubliceerd.
Op 24 augustus 1983 werd Donner getroffen door een hersenbloeding. Na een revalidatieperiode van twee jaar begon hij weer columns voor NRC Handelsblad te schrijven. In 1987 ontving hij de Henriëtte Roland Holstprijs voor de bundel Na mijn dood geschreven.
Op 27 november 1988 overleed Donner in verpleeghuis ‘Vreugdehof’ in Amsterdam. Zijn laatste vijf jaar bracht hij in verzorgingstehuizen door. Hij is tweemaal in het huwelijk getreden. Uit het eerste huwelijk zijn een zoon en een dochter geboren, uit het tweede een dochter.
Donner schreef vooral over schaken in De Tijd, De Volkskrant, Elseviers Weekblad, Schaakbulletin en Schaaknieuws. Over Mulisch publiceerde hij in Podium, Barbarber, De Gids, Hollands Diep, Maatstaf, Tirade, Bzzlletin en De Revisor. Zijn columns verschenen onder andere in Avenue, Het Parool, De Groene Amsterdammer, Haagse Post, Vrij Nederland en NRC Handelsblad.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
J.H. Donner was een dubbeltalent: als schaker én als schrijver was hij succesvol; aanvankelijk als schaker, maar op den duur steeds meer als schrijver. In deze laatste rol had Donner drie gezichten: dat van schaakscribent, dat van Mulisch-exegeet en dat van columnist.
Het natuurlijke begin van zijn schrijverschap was de schaakjournalistiek. Door het esoterische karakter van het schaakspel moeten schakers hun eigen journalisten zijn. Hoewel die participerende verslaggeving vanzelf subjectiviteit met zich meebrengt, belette dat Donner niet oog te hebben voor kwaliteit in de schaakwereld. In zijn schaakessays kiest hij altijd voor het genie, bijvoorbeeld Bobby Fischer; tegen middelmatigheid en bureaucratie neemt hij fel stelling. Met name ‘de ellendige sukkel’ Lodewijk Prins, ooit Nederlands kampioen, moet het ontgelden. ‘Hij kan er niets van. Hij is de zwakste speler van de hele wereld.’ (De Koning, p. 83)
| |
Stijl
Donner heeft in de schaakwereld de ‘gespierde verslaggeving’ geïntroduceerd. Zijn schaakessays, die sterk polemisch van aard zijn, kenmerken zich door exuberante scheldzucht en hevig verbaal geweld. In Donners optiek is schaken vechten en alleen oppervlakkige geesten mijden een strijd om woorden: ‘Wie denkt weet dat de strijd om het woord het begin is van de strijd om het begrip.’ Begrip voor Donners opvattingen, wel te verstaan.
| |
Visie op de wereld
Belangrijk is dat Donner het schaakspel van zijn aureool ontdoet. Schaken is voor hem geen logische rekensom, maar een karakterspel waarin het om toeval en instinct gaat. ‘De schaker bevindt zich in zijn spel als in een pre-verbale, een voorwoordelijke wereld. Zijn activiteit is gereduceerd tot een snuffelend-graaiend zien.’ (De Koning, p. 206) In die wereld wint dan niet de sterkste speler, niet de objectief beste denker, maar de vasthoudendste vechter. Schaken behoort niet tot het domein van de kunst, volgens Donner, omdat het wezenlijke van het schaakspel juist het verhinderen van de artistieke prestatie is; de vernietiging van de tegenstander. Schaken is alleen een spel, heel iets anders dan schrijven.
| |
| |
| |
Verwantschap / Techniek
De Nederlandse literatuur kent meer schrijvende schakers. Opvallend is dat zij zich meestal aangetrokken voelen tot werk van korte adem: Donner, Ree, Pam en Böhm excelleren bijvoorbeeld in de column. Bij Donner laat zich een parallel vermoeden tussen zijn literaire opkomst en een teruggang in zijn schaakprestaties. Vanaf een bepaald moment is hij steeds vaker gaan schrijven over onderwerpen die niet onmiddellijk met schaken te maken hadden. Een van die onderwerpen is Harry Mulisch. Sinds hun eerste ontmoeting, in 1958, zijn Donner en Mulisch bevriend geweest. Donner raakte allengs meer en meer geïntrigeerd door de boeken van Mulisch en hij besloot zijn bevindingen te publiceren. Hij werd Mulisch' lijfexegeet. Donner ziet het als taak de verbanden bloot te leggen die in Mulisch' werk verborgen liggen. Zo stelt hij zich in zijn eerste studie Mulisch, naar ik veronderstel ten doel te onderzoeken welke wendingen, associaties en beelden kenmerkend zijn voor het proza van Mulisch, hoe die ‘stereotiepen’ zich onderling verhouden en wat hun symbolische betekenis is. Het gaat hem niet om een detailstudie, maar om begrip van het gehele schrijverschap van Mulisch. Hoewel Donner in zijn latere studies het werk van Mulisch op de voet blijft volgen, ligt het zwaartepunt op de bevindingen uit Mulisch, naar ik veronderstel. Zijn belangrijkste vondst is het ‘seautoscopisch zien’: dit komt er op neer dat Mulisch altijd over het schrijven schrijft.
| |
Kritiek / Techniek
Kunstopvatting / Kritiek
De kritiek is niet mild geweest over Donners Mulisch-studies. De verwijten hebben betrekking op de plechtstatige stijl, de apodictische toon, een overtrokken neiging tot theorieënbouw, grote onnauwkeurigheid in het vermelden van feiten en citaten en op de bijna sacrale bewondering voor Mulisch. Ook wordt Donner verweten dat hij literatuur als een vorm van religie ziet, waarbij Mulisch de afgod zou zijn en hijzelf diens orakelende profeet. Zo bezien
vormt Mulisch' werk een gesloten systeem, waartoe maar één discipel toegang heeft. Donners uitleg wordt dan gezien als bijbelcommentaar of ritueel geprevel. Battus acht Donners boeken over Mulisch voor de Mulisch-studie van geen waarde. Hoewel Donner op zijn slechtst Mulisch' werk moeilijker maakt dan het is, behoren zijn studies echter tot het meest belangwekkende dat over Mulisch geschreven is.
| |
| |
| |
Traditie
Niet alleen baanden ze de weg voor latere, meer wetenschappelijke aandacht, inhoudelijk zou de latere Mulisch-studie zelfs ondenkbaar zijn zonder het voorwerk van Donner. K.L. Poll heeft wèl oog voor het belang van Mulisch, naar ik veronderstel: ‘doordat het een poging is van de ene schrijver om een beeld van de andere te ontwerpen en door de toewijding en bezetenheid waarmee het geschreven is, zonder een spoor van het mengsel van pedanterie en benauwdheid, dat de doorsnee academische studie kenmerkt.’ (NRC Handelsblad, 16-7-1971) Inderdaad neemt Donner in de jaren zeventig als criticus een tussenpositie in: hij is geen journalistieke beroepslezer, noch een academische criticus. Een vergelijking met de essayist Cornets de Groot die een soortgelijke positie bekleedt, gaat slechts ten dele op. Beiden weten ze op vaak intuïtieve manier de kern te raken in het werk van een bewonderd auteur, maar Donner concentreert zich slechts op één schrijver.
| |
Verwantschap / Kunstopvatting
Is Donner de Eckermann van Mulisch? Duidelijk is dat hij Mulisch een buitengewoon goed schrijver vindt. De ware kritische houding vindt zijn oorsprong in bewondering, volgens Donner. Dat verklaart de apologetische tendens in zijn studies. ‘Zij hebben in dit land geen idéé, wat literatuur zijn kán.’ (Mulisch, naar ik veronderstel, p. 184) De Nederlandse literatuurkritiek verwijt hij een hondse toon en een totale afwezigheid van ieder enthousiasme. Literatuur is voor Donner iets dat de lezer meer dan één keer moet lezen om het te kunnen begrijpen. In Mulisch, naar ik veronderstel schrijft hij: ‘Zoiets als “waarheid” was er voor mij alleen in het geschrevene. Het leven is in wezen oninzichtelijk. Alleen wat binnen het kader van een boek gebeurt (of van een schaakbord, wat dat betreft) kan zinvol zijn.’ (p. 177)
| |
Techniek
Donner gaat op een monolithische, wettische manier met de tekst om. Lang kijken, het woord analyseren en uitgaan van gelaagdheid, om op die manier achter de waarheid te komen. Hij heeft sympathie voor de ‘close readers’ rond het tijdschrift Merlyn, omdat hij daarin verwantschap onderkent met het christelijk-orthodoxe uitgangspunt, dat Het Woord autonoom verklaart en iedere benadering van buitenaf radicaal van de hand wijst.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Verwantschap / Visie op de wereld
Het gaat Donner voor alles om het begrijpen van het geschreven woord. Kritiek is voor hem niet het afmeten van het geschrevene aan eigen norm, maar allereerst het begrijpen van het geschrevene in zijn eigen vooronderstellingen. Donner vindt dat wat zich afspeelt tussen mensen en het geschreven woord zo paradoxaal en raadselachtig, dat er nauwelijks een verstandig woord over te zeggen is. Om dat bij Donner zo mystieke ‘begrijpen’ beter te doorgronden, zij men verwezen naar Heideggers begrip ‘Verstehen’. Donner is sterk beïnvloed door deze atheïstische denker die meer dichter of filoloog dan filosoof was. Wat hem in Heideggers werk - door Donner ‘een theologie zonder God’ genoemd - aansprak, blijkt uit de volgende uitspraak: ‘Ik geloof wel in God, maar hij bestaat niet. Ik leerde pas geloven, toen ik ontdekte dat hij niet bestond.’ (Bibeb & andere VIP's, 1967)
| |
Verwantschap / Kunstopvatting
Donners mystieke tekstbegrip richt zich geheel en al op Mulisch' werk. Die gedrevenheid komt behalve uit bewondering, ook voort uit een gevoel van herkenning en verwantschap. Wederzijdse waardering was er in ieder geval te over: Mulisch droeg twee boeken aan Donner op en ook figureert Donner als personage in Voer voor psychologen.
Donner is evenals Mulisch een filosofisch auteur. Waar zich dat bij Mulisch uit in metafysica, ligt het accent bij Donner op ethica. Die ethica blijkt uit de felle standpunten, het zich uitspreken over wat goed en fout is (‘Een calvinist is voor of tegen’), en vooral uit de ‘condition humaine’, het menselijk tekort - in Mulisch' werk amper aanwezig. Vooral in Donners verpleeghuiscolumns gaat het om de begrenzing van de menselijke conditie.
| |
Thematiek
Donners columns zijn te onderscheiden in die van vóór en die van na de hersenbloeding. De columns uit de periode ervoor kenmerken zich door een enorme verscheidenheid in onderwerpen, van het christendom en Mulisch tot zijn dochter ‘kleine Marian’. In die eerste columns is hij nog duidelijk aan het worstelen met het godsprobleem. Zo voert hij in ‘Een waterval van woorden en doopwater’ (Van vroeger) een fictief schaakspel uit tussen Oedipus en Christus met als conclusie dat God niet bestaat. In de loop van zijn schrijversloopbaan zal hij over dit
| |
| |
onderwerp steeds beknopter worden. Een constante in zijn aanpak, ook in de columns van na de hersenbloeding, is het uitgaan van een voorval, bijvoorbeeld een opmerking van zijn dochtertje, om dat vervolgens naar een algemeen en abstract niveau te brengen.
| |
Relatie leven/werk
Thematiek
De laatste jaren van zijn leven bracht J.H. Donner door in een verpleeghuis. Na verloop van tijd slaagde hij er in wekelijks een column te schrijven. Die stukjes waren zijn belangrijkste communicatiemiddel met de buitenwereld; zelf sprak hij Van een berichtgeving ‘na mijn dood’. Schrijven was voor hem de zin van het leven geworden. Omdat zijn wereld toen de beperkte reikwijdte van het verpleeghuis had, zijn de voornaamste onderwerpen dan ook uit die miniatuursamenleving afkomstig; het tehuis, de gevolgen van de hersenbloeding, de televisie, zijn familie, de politiek. Verder blijft hij schrijven over geliefde onderwerpen als schaken, bijbel en christendom, Mulisch en Heidegger. Hoewel de keuze in onderwerpen dus door de veranderde omstandigheden bepaald wordt, kan van een inhoudelijke breuk niet gesproken worden. Op montere toon, zonder enig zelfbeklag, doet hij verslag van afhankelijkheid, ouderdom en ziekte. Als observator is hij genadeloos en altijd onverwacht in zijn conclusies. Hij weet de onderwerpen van klein naar groot te brengen: vaak verbindt hij een korte filosofische bespiegeling aan een voorval of persoon.
Het plezier in pesten en provoceren bleef evenwel. Donner ontleent aan zijn ‘gevangenschap in eigen lichaam’ juist de vrijheid om de waarheid te zeggen, over wie en wat hij wil: ‘Patiënten onder elkaar, dat is het ergste dat er is.’ (Geen patiënten, p. 14) Aan conventionele normen en waarden stoort hij zich niet.
| |
Kunstopvatting
Uiteindelijk gaat het Donner niet om argumenten en meningen, maar om de stijl. Na vier stukjes over Mulisch begint het vijfde als volgt: ‘Deze vijfde aflevering van mijn cursus “Mulisch” had ik aanvankelijk niet willen schrijven, want zij vormt de weerlegging van de voorafgaande.’ (Slecht nieuws voor iedereen, p. 85) De betekenis schuilt in de vorm, niet in het waarheidsgehalte. De scherpe, doeltreffende formulering wint het van de waarheid.
| |
| |
| |
Stijl
Voor de hersenbloeding is over Donners stijl meestal negatief geschreven, erna alleen lovend. Reden voor dat verschil in waardering is een opvallende stijlbreuk. Voor de hersenbloeding! had Donner een bombastische stijl, vol groteske overdrijvingen en ironie. Na de attaque veranderde zijn stijl drastisch. De stukjes zijn in heel eenvoudig, kernachtig Nederlands gesteld. Donner moest wel zo schrijven, want hij kon zelf niet lezen wat hij geschreven had. De retoriek verdween, de humor werd wranger, de zinnen werden korter; de bombast loste op in een lapidaire, uitgebeende stijl. Regelmatig nemen Donners formuleringen aforistische vormen aan, bijvoorbeeld: ‘De vreselijkste belediging van de belediging is het begrip’ en ‘Wie volkomen afhankelijk van anderen geworden is, staat vlak bij de zin van het leven’.
| |
Techniek
Kunstopvatting
De kernachtige verpleeghuisstukjes, die ongeveer driehonderd woorden tellen, zijn eigenlijk een soort prozagedichten. Een zodanig verdichte tekst moet het vooral hebben van de suggestie, van woordcombinaties die ook bij de lezer fantasie op gang brengen. Donner formuleert zo dat er een hoop te raden overblijft, maar de richting waarin men moet gaan, heeft hij ondertussen wel aangegeven. Hij vergelijkt zijn schrijverij met hardop in zichzelf praten. ‘Een teken van beginnende krankzinnigheid, maar ook een teken van iets heel hoogs. Bidden misschien of een begin van poëzie.’ (Slecht nieuws voor iedereen, p. 65).
| |
Thematiek / Verwantschap
Donners verpleeghuiscolumns zijn uniek omdat nog niet eerder een zo ver gaande invaliditeit van binnenuit werd beschreven; geen andere schrijver had daarvoor een beeld van het leven in een verzorgingstehuis gegeven. Alleen Renate Rubinstein heeft in haar boek Nee heb je over de eigen handicap geschreven. Maar niet alleen ziet Donner meer dan Rubinstein het absurde van de situatie in, ook accepteert hij de situatie beter: ‘Het leven is onder welke omstandigheden dan ook, altijd te prefereren boven de dood.’ (Geen patiënten, p. 18)
| |
Publieke belangstelling
Donners verpleeghuisstukjes, onder wrange titels gebundeld, werden niet alleen door de pers maar ook door het grote publiek gewaardeerd. Tot zijn meest verkochte boeken behoort verder De Koning.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
J.H. Donner, Mulisch, naar ik veronderstel. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, EB. |
[J.H. Donner en Hans Ree], Donner - Ree. Polemiek en tweekamp. Samengesteld door W.F. Andriessen, Amsterdam 1972, Schaakbulletin/De Bezige Bij, Schaakjournalistiek. |
J.H. Donner, Dagboek van een tweekamp. De match Spasski - Fischer op de voet gevolgd door J.H. Donner. Utrecht/Antwerpen 1972, Het Spectrum, Prismaboeken 1558, Schaakjournalistiek. |
J.H. Donner, De Nederlander en andere verhalen. Amsterdam-Antwerpen 1974, Keesing, CB (opgenomen in Van Vroeger) |
J.H. Donner, Jacht op de inktvis. Amsterdam 1975, Synposis, EB. |
M. Euwe/J.H. Donner, Het eindspel 1. Het mat zetten van de koning alleen. Stukken tegen stukken. Het pionneneindspel. Utrecht/Antwerpen 1977, Het Spectrum, Schaaktheorieboek. |
J.H. Donner, Van Mulisch' Oude Lucht. Een droomanalyse van J.H. Donner.'s-Gravenhage 1979, BZZTôh, E. |
J.H. Donner, Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch. In: Over Mulisch: kritisch nabeeld. Beschouwingen over het werk en de persoon van Harry Mulisch samengesteld door Hans Dütting. Baarn 1982, De Prom, pp. 62-85, E. |
J.H. Donner en Helbertijn Schmitz-Küller, Over Het stenen bruidsbed. In: Over Harry Mulisch: kritisch nabeeld. Beschouwingen over het werk en de persoon van Harry Mulisch samengesteld door Hans Dütting. Baarn 1982, De Prom, pp. 229-243, E. |
J.H. Donner, Van computers, politiek, Amsterdam en een klein meisje. Amsterdam 1983, Bert Bakker, CB. (opgenomen in Van Vroeger) |
J.H. Donner, Na mijn dood geschreven. Stukjes uit NRC Handelsblad. Met het interview van Max Pam. Amsterdam 1986, Bert Bakker, CB. (opgenomen in Na mijn dood geschreven, 1989) |
J.H. Donner, Slecht nieuws voor iedereen. Nieuwe stukjes uit NRC Handelsblad. Met een voorwoord van Renate Rubinstein. Amsterdam 1987, Bert Bakker, CB. (opgenomen in Na mijn dood geschreven) |
J.H. Donner, Geen patiënten. Nieuwe stukjes uit NRC Handelsblad. Met een interview van Max Pam. Amsterdam 1987, Bert Bakker, CB. (opgenomen in Na mijn dood geschreven) |
J.H. Donner, De Koning, Schaakstukken. Samengesteld en ingeleid door Tim Krabbé en Max Pam. Amsterdam 1987, Bert Bakker, EB. |
J.H. Donner, Als schrijver moet je veel lijden. Nieuwe stukjes uit NRC Handelsblad en ‘Naar
|
| |
| |
huis of niet naar huis: ziedaar de vraag’. Amsterdam 1988, Bert Bakker, CB. (opgenomen in Na mijn dood geschreven) |
J.H. Donner, Na mijn dood geschreven. Alle stukjes uit NRC Handelsblad. Met een voorwoord van Renate Rubinstein. Amsterdam 1989, Bert Bakker, CB. |
J.H. Donner, Van Vroeger. Amsterdam 1989, Bert Bakker, CB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Bibeb, Jan Hein Donner: Ik ben doodsbang voor de dictatuur van het absolute gemiddelde. In: Bibeb & andere VIP's. Amsterdam 1967, pp. 114-124. (interview) |
Kees Fens, Interpretatie. In: Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1967, pp. 113-115. (over Donners interpretatie van Het stenen bruidsbed) |
K.L. Poll, Mulisch levend gevangen. In: NRC Handelsblad, 16-7-1971. (over Mulisch, naar ik veronderstel) |
Corn. Verhoeven, Seautoscopisch. In: Raam, nr. 76-77, augustus-september 1971, pp. 1-3. (over de term ‘seautoscopisch’) |
Max Pam, Goed, dan zal ik eens zeggen wat ik van het Nederlandse schaak vind. J.H. Donner geïnterviewd door Max Pam. In: [J.H. Donner en Hans Ree], Donner - Ree. Polemiek en tweekamp. Samengesteld door W.F. Andriessen. Amsterdam 1972, pp. 9-21. |
Cornets de Groot, Intieme optiek. Een feuilletonessay. 's-Gravenhage/Rotterdam 1973, pp. 107-126. (over Mulisch, naar ik veronderstel) |
Freddy de Vree, Donner op! In: Freddy de Vree, Rita Renoir, enz. Amsterdam/Brussel 1973, pp. 53-54. (over Mulisch, naar ik veronderstel) |
Tim Krabbé, Donner: de grote omkeerder. In: Tim Krabbé, Schaakkuriosa. Amsterdam 1974, pp. 50-67. (over Donner als schaker) |
Max Pam, Donner: ‘Het is niet mijn karakter om erg veel naar andere mensen te luisteren’. In: Max Pam, De zuiverste liefde is die tussen een man en zijn paard. Amsterdam-Antwerpen 1975, pp. 47-62. (interview) |
Cherry Duyns, De platonische vriendschap van Jan Hein Donner en Harry Mulisch. In: Hollands Diep, jrg. 1, nr. 2, november 1975, pp. 12-16. (interview) Verkort opgenomen in: Harry Mulisch, De mythische formule. Dertig gesprekken 1951-1981. Samengesteld door Marita Mathijsen. Amsterdam 1981, pp. 181-186. |
Aad Nuis, Vuurwerk van het meest spectaculaire soort. In: Haagse Post, 15-11-1975. (over Jacht op de inktvis) |
Jaap Goedegebuure, Naschrift. In: Tirade, jrg. 20, nr. 217, september 1976, pp. 480-482. (polemiek) |
Piet Grijs, Donner. In: Piet Grijs, Televisie, psychiaters, computers en andere griezelverhalen. Amsterdam 1978, pp. 126-130. (over Jacht op de inktvis) |
Cornets de Groot, Over het schrijven als levensproces. In: Cornets de Groot, De kunst van het falen. 's-Gravenhage 1978, pp. 68-78. (over Jacht op de inktvis) |
Frans C. de Rover, Jan Hein Donner als orakel. In: De Revisor, jrg. 5, nr. 1, februari 1978, pp. 69-71. (polemiek) |
Beatrijs Ritsema, Platonische lichamen. In: NRC Handelsblad, 3-2-1984. (over Van computers, politiek, Amsterdam en een klein meisje) |
Hans Hofmann, De vechtlust van Hein Donner. In: Playboy Nederland, nr. 12, december 1984, pp. 109, 199-200, 207-210. (interview) |
Max Pam, ‘Ik ben honderd procent invalide en ik ben honderd procent normaal, dat is het probleem waar de zusters ook gek van worden’. Interview van Max Pam. In: J.H. Donner, Na mijn dood geschreven. Amsterdam 1986, pp. 7-29. |
Mischa de Vreede, Bezoeken aan Jan Hein Donner. In: Mischa de Vreede, Persoonlijk. Amsterdam 1986, pp. 186-195. (portret) |
Hans Warren, Ultrakort. De stukjes van J.H. Donner. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-4-1987. (over Slecht nieuws voor iedereen) |
Mels de Jong, Aanraken is zetten. Minicolumns van J.H. Donner. In: NRC Handelsblad, 10-4-1987. (over Slecht nieuws voor iedereen) |
Jaap Goedegebuure, Sputteren. In: Haagse Post, 25-4-1987. (over Na mijn dood geschreven en Slecht nieuws voor iedereen) |
Doeschka Meijsing, Grootmeester op de korte
|
| |
| |
baan. Portret van J.H. Donner, columnist. In: Elseviers Magazine, 2-5-1987. (algemene beschouwing) |
Erik van Muiswinkel, Gevangen in eigen lichaam: in zijn tweede bundel columns zegt J.H. Donner weer de waarheid, over wie of wat hij wil. In: Intermagazine, jrg. 8, nr. 6, juni 1987, pp. 64-65. (over Slecht nieuws voor iedereen) |
P. van der Eijk, De beul en zijn slachtoffers. Toch werd het nog gezellig bij J.H. Donner. In: De Tijd, 9-10-1987. (over De Koning. Schaakstukken) |
Rob Schouten, Een uitnodiging tot hordenlezen. Bevlogen schaakstukken van J.H. Donner. In: Vrij Nederland, 31-10-1987. (over De Koning. Schaakstukken) |
Frank Ligtvoet, J.H. Donner, ‘Slecht nieuws voor iedereen’. In: Een Jaar Boek. Overzicht van de Nederlandse en Vlaamse literatuur 1986-1987. Samenstelling door Aad Nuis. Amsterdam/Antwerpen 1987, pp. 66-68. |
Max Pam, J.H. Donner, auteur. Interview van Max Pam. In: J.H. Donner, Geen patiënten. Amsterdam 1987, pp. 7-20. |
Renate Rubenstein, Een schaker die wint. In: J.H. Donner, Slecht nieuws voor iedereen. Amsterdam 1987, pp. 7-13. (portret) |
Tim Krabbé en Max Pam, Inleiding. In: J.H. Donner, De Koning. Schaakstukken. Amsterdam 1987, pp. 7-10. (over Donner als schaakjournalist) |
Reinjan Mulder, Dochters en condooms. Vier generaties columnisten. In: NRC Handelsblad, 25-11-1988. (over Als schrijver moet je veel lijden) |
Max Pam, Geestkracht tegenover de feiten. In: NRC Handelsblad, 29-11-1988. (herinnering) |
Battus, Donner, naar ik veronderstel. In: De Volkskrant, 2-12-1988. (algemene beschouwing) |
Doeschka Meijsing, Een grimmige man. Gebundelde columns van J.H. Donner. In: Elsevier, 11-2-1989. (over Van vroeger) |
Mischa de Vreede, ‘Die man is gek’, riep Hein, ‘en ik ben de enige in Nederland die dat ziet’. Harry Mulisch en Hein Donner - verslag van de ‘liefdesgeschiedenis van de eeuw’. In: Vrij Nederland, 18-3-1989. (herinnering) |
Renate Rubinstein, Een schaker die wint. In: J.H. Donner, Na mijn dood geschreven. Amsterdam 1989, pp. 7-19. (bewerking van het voorwoord van Slecht nieuws voor iedereen) |
Jan Timman, De schaker als schrijver. Een herinnering aan J.H. Donner. In: De Gids, jrg. 152, nr. 4, april 1989, pp. 284-289. |
43 Kritisch lit. lex.
november 1991
|
|