| |
| |
| |
C.J.E. Dinaux
door Tim Duyff
1. Biografie
Carel Jules Emile Dinaux werd geboren in Ommen op 13 november 1898. Als kind verhuisde hij naar Heemstede, toen zijn vader daar directeur van het postkantoor werd. Carel herinnerde zich het gezin eerder als literair en muzikaal dan als huiselijk en gezellig: zijn moeder was een zelfbewuste, onafhankelijke vrouw, die veel las, zijn oudere zus speelde piano, en zijn vader onttrok zich wanneer hij kon aan het gezinsleven. Carel Dinaux ging in Haarlem naar de lagere school en de HBS. Zijn belangstelling voor literatuur ontstond door het lezen van de roman De dans des levens van P.H. van Moerkerken, zijn leraar aardrijkskunde, met wie hij later bevriend raakte. Van 1919 tot 19 21 studeerde hij Chinees te Leiden. Hij maakte kennis met schrijvers als Frederik van Eeden, Maurits Wagenvoort, Erich Wichmann en de dichter-anarchist John Henry Mackay. De studie Chinees zette hij niet voort. Hij stapte over naar staathuishoudkunde en economie, omdat die studie hem meer beroepsperspectief bood. In 1925 werd Dinaux in dat vak leraar, eerst in Almelo en Enschede, later in Haarlem. Hij bleef bijna dertig jaar in het onderwijs.
Na de Tweede Wereldoorlog begon Dinaux's reputatie als literair criticus snel te groeien. In 1946 begon hij een wekelijkse literaire kroniek in het Haarlems Dagblad, die hij tot 1972 zou blijven schrijven. Al snel volgde een rubriek over Duitse literatuur in Het Vaderland. Dinaux schreef ook geregeld over literatuur in onder andere De Groene Amsterdammer, Critisch Bulletin, Rekenschap, Het Boek van Nu en Maatstaf.
De waardering voor zijn kritieken bleek in 1964 uit de toeken- | |
| |
ning van de essayprijs van de Jan Campertstichting, en in 1968 uit de toekenning van de Prijs der Literaire Kritiek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. In datzelfde jaar werd hij verkozen tot voorzitter van het Nederlandse PEN-Centrum.
In 1956 vestigde hij zich met zijn tweede vrouw in Heerde op een boerderij die hij Orplid (‘droomland’, naam ontleend aan een gedicht van Eduard Mörike) noemde. Hij overleed er op 25 juni 1980.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Dat Carel Dinaux een groot deel van zijn leven leraar was, is niet zozeer van invloed geweest op de aard van zijn werk als wel op de omvang ervan. Deze maatschappelijke verplichting en een misschien al te grote zelfkritiek hebben hem lang van publiceren afgehouden. Te lang, vond hijzelf. Hij had sterk het gevoel ‘te laat’ te zijn. In een brief aan Pierre H. Dubois schreef hij: ‘Ik ben te laat, in meer dan één opzicht. Laat voorál, omdat ik er bijna een halve eeuw voor nodig heb gehad om daar te zijn, waar ik sinds mijn jeugd wilde zijn’. Hij heeft zelf nooit helemaal begrepen waarom hij voor de studie economie koos: ‘ik denk dat de wissel verkeerd stond’. Het gevolg was dat Dinaux langdurig op een zijspoor belandde. Toen hij in het midden van de jaren vijftig met lesgeven moest stoppen, was dat een bevrijding voor hem. Eindelijk kon hij zich geheel aan zijn grote passie wijden: de literatuur.
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
In zijn jeugdjaren kwam Dinaux in aanraking met de vernieuwende vertegenwoordigers van De Stijl, onder andere via de architect J.J.P. Oud, die zijn zwager zou worden. De beweging maakte veel indruk op hem. Hij stond open voor haar streven naar verjonging en vernieuwing. En ook de betoonde levensdurf bekoorde hem. In zijn herinneringen schrijft hij: ‘na zoveel sterven [in de Eerste Wereldoorlog - TD] moest er eindelijk gelééfd worden, - dat was ons “vitalistisch” verlangen, onze onburgerlijke revolte’. Dat vitalistische dichters als Marsman en Slauerhoff tot de favorieten van Dinaux behoorden, is dus niet verwonderlijk, zomin als de waardering die de avant-gardist van weleer in de jaren zestig kon opbrengen voor gelijkgestemde jongeren als Bernlef en Schippers. Iets van dat opstandige uit zijn jeugd heeft Dinaux altijd behouden; in de Tweede Wereldoorlog kreeg dat gevoel meer vorm in wat hij zijn levensopvatting noemde: het individueel anarchisme, ofwel de volstrekte autonomie van de persoonlijkheid.
| |
Visie op de wereld
Dinaux was van mening dat de mens, ondanks alle maatschappelijke veranderingen, altijd aan zichzelf gelijk blijft. Het uiterlijke kan veranderen, de kern blijft hetzelfde. Daarom geloofde hij dat het leven au fond tragisch is, omdat de mens de spanning
| |
| |
voelt tussen datgene wat is en dat wat hij zou willen, het onvervulbare.
| |
Kunstopvatting
Deze levensopvatting sloot aan bij Dinaux's mening over literatuur: het gehele creatieproces is altijd een greep naar de vervulling. ‘Zoals bij Achterberg, die altijd toedichtte naar het ene woord waarmee alles gezegd zou zijn.’
| |
Visie op de wereld
Dinaux was geen gelovige, maar een agnosticus. Hij zei: ‘ik wéét het niet. Het kan best zo zijn, maar het kan ook anders wezen. Dat is het “peut-être” van Montaigne. Daardoor ben ik ook open gebleven.’ Al ben je nog zo overtuigd van de zinloosheid van het leven, vond Dinaux, je moet leven alsof het leven zin zou hebben, alsof de vervulling elk moment kan plaatsvinden.
Hoewel hij vond dat elk werk een waarde op zichzelf vertegenwoordigt - en naar die waarde moet je als criticus op zoek - stelde hij toch een grens: ‘Boeken die de sfeer ademen van het nationaal-socialisme, van dictatuur of van discriminatie kan ik niet bespreken, daar blijf ik af. Ik weet wel: dat is erg inconsequent van me, maar hier prevaleert het levensbeginsel boven de literaire waarde’. (Nieuwe Apeldoornse Courant, 1968)
| |
Kunstopvatting / Traditie
Kunstopvatting
Verwantschap
Dinaux koesterde een grote bewondering voor Thomas Mann. Deze auteur is van grote invloed op hem geweest. Al in de jaren Twintig vertaalde hij diens Der Zauberberg. Enige jaren voordien had hij de grote Duitse auteur een brief geschreven, waarop hij tot zijn aangename verrassing direct antwoord kreeg. Het was het begin van een jarenlange correspondentie. Helaas is die briefwisseling voor een groot deel verloren gegaan. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog verbrandde Dinaux ‘in de neurose van de capitulatie’ de brieven van Thomas Mann - een daad die hij later diep betreurde. Alleen van na de oorlog is een aantal brieven van Mann bewaard gebleven. In 1947 ontmoette Dinaux zijn favoriete auteur voor het eerst. De werken van Thomas Mann geven de indruk te zijn ontstaan vanuit een innerlijke noodzaak. Ze zijn zorgvuldig geconstrueerd en ‘doorgecomponeerd’. Deze eigenschappen - noodzaak en doorwrochtheid - vond Dinaux blijkbaar van groot belang, want het werden voor hem eisen die hij aan andere literatuur ging stellen. Hij achtte het de taak van de criticus te onder- | |
| |
scheiden wat maakwerk was en wat werkelijke creatie. Daarvoor is een beroep op de intuïtie nodig. Vandaar dat Dinaux de in de jaren zestig sterk opgekomen methode van ‘close reading’ of tekstanalyse als enige beoordelingscriterium onvoldoende achtte. De tekstanalyse kon weliswaar goede diensten bewijzen bij de interpretatie, maar zij kan niets zeggen over het onzegbare. En daar begint voor Dinaux de kritiek pas. En daar pas is de kritiek creatief. Want kritiek is ‘in het wezenlijkste van haar werkzaamheid een vorm van creatie, een vijfde genre naast lyriek, epiek, drama en essay’. (Auteurs van nu. Gegist bestek, deel III, p. 12) Een hedendaags criticus als Carel Peeters denkt er net zo over. Dinaux vond dat elk boek een niet te ontleden surplus bezat. En juist om dat surplus
was het hem te doen. De letterlijke betekenis houdt daar op, en de criticus moet er als het ware zintuiglijk te werk gaan. Hoe groter het onontleedbare surplus, vond hij, des te belangrijker is het boek.
Omdat Dinaux vond dat elk boek een kunstwerk op zichzelf is, dat steeds opnieuw zo open en onbevangen mogelijk moet worden benaderd, kon hij zeggen: ‘ik kan geen theorie presenteren, want ik heb er geen’. (Auteurs van nu. Gegist bestek, deel III, p. 8) Een theorie zou hem maar in de weg zitten. De achttiende- en negentiende-eeuwse criticus kon nog algemeen geldende normen hanteren waaraan een werk moest voldoen, maar tegenwoordig, aldus Dinaux, bepaalt elk werk zijn eigen normen. ‘De hedendaagse criticus bezit niet de norm, hij zoekt deze.’ In Yang (1968) zei hij het zo: ‘Ik begeef me in een avontuur, ik ga zonder traditionele bagage op verkenning naar wat van een boek een “werk” maakt, naar de mate waarin het aan zichzelf beantwoordt.’ En dat was wat Dinaux in zijn kritieken deed. Ze waren, zoals Dubois zei, ‘een poging tot ontmoeting’. Dinaux slaagde er vaak in die ontmoeting te verwezenlijken; het leverde hem de waardering en vriendschap van vele auteurs op. Dinaux was hun ideale lezer.
| |
Publieke belangstelling
Aan officiële waardering heeft het Dinaux niet ontbroken. Hij ontving twee grote prijzen, de essayprijs van de Jan Campertstichting en de Prijs der Literaire Kritiek. Uit het juryrapport bij de laatste prijs blijkt de waardering voor Dinaux's ‘buitengewone belezenheid en deskundigheid’ en voor zijn ‘meester- | |
| |
lijke essays in beknopte vorm’. Ton Neelissen schreef treffend (Haarlems Dagblad, 1963): ‘Dinaux is aan elk zoeken naar methodiek ontsnapt omdat zijn liefde voor het vak, en voor de lezer die hij wil inlichten, de vorm van zijn critiek bepaalt. Hij heeft dus de moeilijkste maar ook eerlijkste weg gekozen, de minst methodische, maar ook de meest openbarende. Hij zwakt zijn oordeel nooit af tot het restant, waarvoor in de tekst bewijzen kunnen worden ontdekt.’ En Greshoff schreef over hem: ‘Het is mij een raadsel hoe iemand zo natuurlijk begaafd voor de kritiek, zo lang vrijwel onopgemerkt kon blijven’. (Het Vaderland, 1959)
| |
Stijl
In het genoemde juryrapport wordt van Dinaux's stijl gezegd dat deze ‘niet zonder pathetiek is’. Maar uiteraard wordt dat niet negatief uitgelegd, omdat ‘ieder woord geladen is met de Oprechtheid van zijn gevoel, met grote bedachtzaamheid en gemoedswarmte’. Maar wat de een ‘een rijkdom aan nuances’noemt (Dubois in Het Vaderland, 1963), acht de ander ‘niet (vrij van mythologische grootspraak, van overbodige nadrukkelijkheid, van citatische en stilistische barok’. (Wadman in De Leeuwarder Courant, 1959)
| |
Ontwikkeling
Enige stilistische overdaad kan het werk van Dinaux inderdaad niet ontzegd worden, al werd die in de loop der jaren wel minder. Hij had de naam een mild criticus te zijn. In die kwalificatie kon hij zich wel vinden, maar niet in de onwillekeurige implicatie dat mild ook kritiekloos zou betekenen.
Zijn leven lang is Dinaux zijn uitgangspunten voor het beoordelen van literatuur trouw gebleven: blanco beginnen, pogen de kunstenaar in het werk te ontmoeten, op zoek gaan naar de eigen wetmatigheid van een boek en naar het surplus dat het tot kunstwerk maakt. In 1958 schreef hij nog - tamelijk wijdlopig en hoogdravend - in zijn voorwoord tot het eerste deel van Gegist bestek (dit is een term uit de zeevaart, die betekent: de positie van een schip bepalen door berekening van de afgelegde weg): ‘In elke [kroniek] heb ik getracht in het werk de mens te ontmoeten: de totaliteit van de auteur in diens verhouding tót dat werk, tot de totaliteit van zijn werken, tot zichzelf, tot de literatuur als levensuiting, tot zijn tijd. En bij iedere poging tot benadering en toenadering, bij ieder treffen, deed ik van mijn
| |
| |
kant al wat in mijn vermogen was om hetzij vriend of vijand, geestverwant of antipode, zonder voorbehoud tegemoet te treden: zijn taal te verstaan in zijn woorden, zijn persoon in zijn taal, het wezen van zijn kunstenaarschap in zijn persoon, zijn relaties met wat buiten en ván deze tijd is in zijn kunstenaarschap’.
Dinaux belijdt dus al wel de theorieloosheid, maar heeft nog geen woorden gevonden - of nodig gehad - om die te verdedigen. Die noodzaak ontstaat pas met de opkomst (in de jaren zestig) van de tekstanalyse als enig beoordelingscriterium van literatuur. Dinaux verwoordt dan in vraaggesprekken, maar ook elders, de idee van het surplus dat elk echt kunstwerk zou bezitten.
| |
Kunstopvatting
Hoewel Dinaux dus naar eigen zeggen elkboek zo onbevangen mogelijk tegemoet trad, kwam het niet altijd tot de beoogde ontmoeting met de auteur. Het nihilisme van W.F. Hermans bijvoorbeeld kon Dinaux absoluut niet waarderen, zo blijkt uit zijn stuk over hem in Gegist bestek I. Toonde Van Oudshoorn behalve narigheid ook nog de keerzijde - door Dinaux onder meer ‘het goddelijke’ genoemd -, bij Hermans is het een en al ellende. De kwaadaardige nihilist Hermans wordt door Dinaux afgewezen, en daarmee, zegt Wadman (1959) terecht, werpt hij zich op als ‘tolk van de braafste der burgers’. Later, in interviews, gaf Dinaux toe zich op Hermans verkeken te hebben. Niettemin leidde die bekentenis niet tot een rehabilitatie in een van Dinaux's belangrijkste werken. Uiteraard noch in het geheel aan Vlamingen gewijde tweede deel Gegist bestek (1962), maar ook niet in Auteurs van nu. Gegist bestek, deel III (1969), en in de bijbehorende bloemlezing Zo schrijven de auteurs van nu. Toen Dinaux in 1974 zijn eerste twee essaybundels herzag, in Herzien bestek, vond hij het evenmin nodig zijn stuk over Hermans te herschrijven. Het had hem gesierd wanneer hij dat wél had gedaan, temeer daar hij in de verantwoording zegt die auteurs te hebben laten afvallen wier oeuvre de hedendaagse lezer minder aanspreekt, van minder betekenis is voor het huidige literair-historische tijdvak, of in mindere mate karakteristiek is voor de zich voltrekkende verandering in het levensgevoel en de wereldbeschouwing. Hij heeft daarmee
| |
| |
een van de belangrijkste naoorlogse romanciers genegeerd. Eenzelfde behandeling valt overigens Mulisch, Reve en Wolkers ten deel.
Wel veel oog had Dinaux voor de Vlamingen. Volgens Brulez (1962) zelfs wat te veel. Hij vond dat Dinaux de Vlamingen in zijn tweede essaybundel ‘een overmaat aan goodwill’ betoonde, waardoor hij ‘het puberachtige van sommige Daisne-romans’ (Brulez) ‘verzet tegen volwassenheid’ noemt, en sommige tweederangs auteurs waardering krijgen die hun niet toekomt. Weliswaar oordeelt Dinaux bekwaam over twee grote Vlaamse naoorlogse revelaties - Louis Paul Boon voor het proza en Christine D'haen voor de poëzie -, het ontbreken van Hugo Claus mag toch als een vergissing worden beschouwd. Maar aan Dinaux's verdiensten als gezaghebbend promotor van de Vlaamse literatuur in Nederland kan geen twijfel bestaan.
| |
Traditie
Verwantschap
In zijn afwijzing van Hermans riep Dinaux zelfs de overleden Ter Braak te hulp, maar het is twijfelachtig of deze hem in zijn afkeuring zou zijn bijgevallen. Toch is zijn beroep op de beroemde Forum-leidsman niet onbegrijpelijk, omdat Dinaux min of meer in diens traditie kritiek bedreef. Ook hij ging immers op zoek naar ‘de vent’ achter het werk. Maar Dinaux ontbeerde de scherpzinnige venijnigheid waarmee Ter Braak met werk van onvoldoende kwaliteit afrekende. Ter Braak achtte dat ook de plicht van de criticus. Dinaux daarentegen bewonderde wat hij maar enigszins bewonderen kon. Zijn eerherstel van de vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog met het nationaal-socialisme dwepende Henri Bruning is - in het licht van de vent-gedachte en zijn eerder geciteerde uitspraak - op zijn minst opmerkelijk, en zou zeker in de ogen van Ter Braak geen genade hebben gevonden. Dinaux's handelwijze mag hier dus opmerkelijk zijn, zij is wel weer in overeenstemming met zijn uitspraak ‘morele maatstaven hebben niets te maken met de waarde van een literair werk’. (Leidsch Dagblad, 15-3-1968) Dinaux schreef vele lovende kritieken, waarin hij voor superlatieven niet terugdeinsde. In die milde hooggestemdheid doet hij aan een contemporain criticus als Wam de Moor denken, in zijn ernst aan Carel Peeters, in zijn belezenheid aan de lettré
| |
| |
par excellence. Volgens De Jong (1977) is de mildheid het gevolg van het ontbreken van het kritisch vermogen tot differentiatie. Dubois ziet dat anders. Volgens hem had Dinaux oog voor de innerlijke nood waaruit een werk kon voortkomen. Dat hij die soms liet prevaleren, was niet typerend voor zijn kritische, maar voor zijn menselijke overtuiging.
| |
Kunstopvatting
Traditie
Meestal behandelt Dinaux in zijn stukken niet één werk, maar probeert hij de lezer nader te brengen tot de auteur, zoals je van een personalistisch criticus mag verwachten. Het is in het spoor van Forum, dat na de oorlog ook gevolgd werd door onder anderen Gomperts, Greshoff en Poll, en dat zijn opposanten vond in autonomisten als Rodenko en de vroege Fens.
| |
Kunstopvatting
Dinaux streeft in zijn stukken - maar ook in zijn bundelingen - naar een totaalindruk en neigt daarmee naar het essay. Door die brede opzet leer je als lezer niet altijd veel over een bepaald literair werk. Het directe, voorlichtende karakter van de krantekritiek is bij bundeling - door de grondige herziening - niet ongeschonden gebleven.
Anthonie Donker heeft eens gezegd dat het schrijven van kritiek een subtiele, allergrootste aandacht vereist. Dat is in haar algemeenheid een uitspraak die uitstekend op Dinaux van toepassing is. Die ernstige toewijding, het enthousiasme, de grote belezenheid en zijn vermogen tot synthese maken hem bij uitstek geschikt als inleider tot de literatuur, als welwillende wegbereider.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
John Henry Mackay, De vrijheidzoeker. Psychologie eener ontwikkeling. Vertaald door Carlo Dinaux en Henk Eikeboom. Met een inleiding door C.J.E. Dinaux. Amsterdam 1923, De Fakkel, De boeken der vrijheid II, R. (vert.) |
Thomas Mann, De tooverberg. 2 delen. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam 1927, Van Holkema & Warendorf's Uitgevers-Maatschappij, R. (vert.) |
Thomas Mann, Kinderleed. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam [1928], P.N. van Kampen & Zoon, Zilveren Verpoozingen, Een keur van kunst en letteren, N. (vert.) (Tweede druk - hervertaling - onder de titel Kinderen in verwarring en verdriet. Leiden 1950 [1951].) |
Thomas Mann, Tristan. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam [1929], P.N. van Kampen & Zoon, Zilveren Verpoozingen, Een keur van kunst en letteren, N. (vert.) |
C.J.E. Dinaux, Thomas Mann en de Duitsche democratie. In: De Nieuwe Gids, jrg. 44, dl. 2, 1929, pp. 167-185, E. |
De grondwet. Met korte aantekeningen door Dr. G. Nolst Trenité en C.J.E. Dinaux. [Met een voorbericht door de tekstuitgevers]. Tweede druk. Haarlem 1939, H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V., Studieboek. |
Thomas Mann, De verwisselde hoofden. Een Indische legende. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam 1950, Moussault's Uitgeverij, R. (vert.) |
Heinz Steguweit, De zwarte man. [Vertaald door C.J.E. Dinaux]. Antwerpen/Amsterdam [1951], N.V. Uitgeverij P. Vink, [Regenboog-serie], R. (vert.) |
C.J.E. Dinaux, Thomas Mann, een meester. In: De Groene Amsterdammer, 4-6-1955, E. |
C.J.E. Dinaux, In memoriam Thomas Mann. Genius der menselijke verantwoordelijkheid. In: Het Vaderland, 16-8-1955, E. |
Thomas Mann, Charlotte in Weimar. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam/Antwerpen 1955, Wereld-Bibliotheek, R. (vert.) |
Thomas Mann, De wet. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Delft 1956, W. Gaade N.V., Preciosareeks, N. (vert.) |
Erika Mann, Het laatste jaar van Thomas Mann. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam 1956, N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, Memoires, (vert.) |
C.J.E. Dinaux, Gegist bestek. Benaderingen en ontmoetingen. Deel I. 's-Gravenhage [1958], Uitgeverij A.A.M. Stols, EB. |
Dichters omnibus. Zesde bloemlezing. [Samengesteld door C.J.E. Dinaux]. 's-Gravenhage 1960 [1959], Esso Nederland N.V., Bl. |
C.J.E. Dinaux, Gegist bestek. Benaderingen en ontmoetingen. Deel II. 's-Gravenhage [1962], gedrukt in 1961, Uitgeverij A.A.M. Stols - J.P. Barth, EB. |
| |
| |
Thomas Mann, De verkorene, De ontgoocheling, alsmede De klerenkast, Uur der beproeving en drie essays. Vertaald door C.J.E. Dinaux. Hasselt/Haarlem [1963], Uitgeverij Heideland/Uitgeverij De Toorts, Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur, dertigste deel, Verzamelbundel, (vert.) |
C.J.E. Dinaux, Gerrit Achterberg, zoals ik hem kende en las. In: Gerrit Achterberg 20 mei 1905 - 17 januari 1962. [Speciaal nummer van] Maatstaf, jrg. 11, nr. 10/11, januari/februari 1964, pp. 748-768, E. |
C.J.E. Dinaux, Vlaamse schrijvers. Gegist bestek, deel II. Herziene uitgave. Antwerpen/Amsterdam [1964], Uitgeverij Contact, EB. |
C.J.E. Dinaux, Weerklank. Noordnederlandse honneurs voor Zuidnederlandse auteurs. Hasselt [1965], Uitgeverij Heideland, Vlaamse Pockets (152), EB. |
C.J.E. Dinaux, Spontane reactie. In: Yang, jrg. 5, nr. 1, maart 1968, pp. 8-10, E. (over de literair criticus) |
C.J.E. Dinaux, Auteurs van nu. Gegist bestek, deel III. Amsterdam 1969, Uitgeverij Contact, EB. |
C.J.E. Dinaux, Zo schrijven de auteurs van nu. Bloemlezing. Amsterdam 1969, Uitgeverij Contact, Bl. |
Thomas Mann, De ontgoocheling gevolgd door Wälsungenblut. Vertaald door respectievelijk C.J.E. Dinaux en Pé Hawinkels. Amsterdam 1969, Uitgeverij De Arbeiderspers, Grote ABC nr. 131, N. (vert.) |
C.J.E. Dinaux, Ontmoeting in Palestrina. In: Raam, jrg. 9, nr. 87/88/89 [Gerard Knuvelder-nummer], oktober 1972, pp. 145-156, E. (over Thomas Mann) |
C.J.E. Dinaux, Herzien bestek. Amsterdam 1974, Uitgeverij Contact, EB. [Deze uitgave bevat een keuze uit de bundels Gegist bestek, deel I, II; de teksten werden herzien.] |
Carel Dinaux, Een uur met Thomas Mann. In: Maatstaf, jrg. 23, nr. 5/6, mei/juni 1975, pp. 13-14, E. |
Carel Dinaux, Op bezoek in het Thomas Mann Archiv. In: Maatstaf, jrg. 23, nr. 5/6, mei/juni 1975, pp. 94-97. E. |
Vluchtig omzien. Keuze uit de Nederlandse letterkunde tussen 1925 en 1975, ter gelegenheid van het vijftig-jarig bestaan van de WBV. Samengesteld en ingeleid door C.J.E. Dinaux. Amsterdam/Antwerpen 1975, Wereldbibliotheek-Vereniging, Bl. |
C.J.E. Dinaux, Levend verleden. Literaire herinneringen. 's-Gravenhage 1981, Uitgeverij BZZTôH, Memoires. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Pierre H. Dubois, Goethe en de psychologie van de kunstenaar. Meesterlijke vertaling van Mann's ‘Lotte in Weimar’. In: Het Vaderland, 26-11-1955. |
Pierre H. Dubois, Bij de zestigste verjaardag van C.J.E. Dinaux. Criticus van de allergrootste aandacht. In: Het Vaderland, 8-11-1958. (over Gegist bestek I) |
Carel Swinkels, ‘Gegist Bestek’ van C.J.E. Dinaux. De genegenheid van de lettré. In: De Maasbode, 31-1-1959. |
J. Greshoff, Kritische aantekeningen. Dinaux: een der beste kenners en rechters van de letterkunde. ‘Gegist bestek’, scherpzinnig en menselijk boek. In: Het Vaderland, 7-2-1959. |
Anne Wadman, ‘Binnenhartse’ ontmoetingen van C.J.E. Dinaux. Literatuur als levensernst. In: De Leeuwarder Courant, 12-12-1959. (over Gegist bestek I) |
Raymond Brulez, Hollandse waardering voor de Vlaamse letteren. ‘Gegist Bestek II’ van C.J.E. Dinaux: géén literatuurgeschiedenis. In: Het Parool, 22-9-1962. |
P[ierre] H. D[ubois], Poging tot onmoeting. Bij de 65e verjaardag van C.J.E. Dinaux. In: Het Vaderland, 12-11 -1963. (overzichtsartikel) |
Ton Neelissen, C.J.E. Dinaux 65 jaar. De moeilijkste weg van de kritiek. In: Haarlems Dagblad, 13-11-1963. (overzichtsartikel) |
J[ef] Barthels, Literaire kritiek in de Vlaamse Pockets. In: Vlaamse Gids, jrg. 50, nr. 2, februari 1966, pp. 124-126. (over Weerklank) |
Bert Ranke, Lectuur-bloc-notes. In: Periscoop, jrg. 16, nr. 6, april 1966, p. 10. (over Weerklank) |
W.L.M.E. van Leeuwen, [Over Dinaux]. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Avonden op Drienerwolde. Herinneringen en ontmoetingen. Amsterdam 1966, pp. 70-91. (herinneringen aan Dinaux) |
[Anoniem], Je weet nooit voor wie je schrijft. Dinaux kreeg nationale prijs literaire kritiek. ‘Elk werk heeft nu zijn eigen norm’. In: Leidsch Dagblad, 15-3-1968. (interview) |
J. van der Kleij, C.J.E. Dinaux: ‘Je moet telkens weer met een blanco papier beginnen’. In: Nieuwe Apeldoornse Courant, 23-3-1968. (interview) |
Lidy van Marissing, C.J.E. Dinaux bekroond criticus. Een goed boek: als een mens die zichzelf is. In: de Volkskrant, 30-3-1968. (interview) |
[Anoniem], C.J.E. Dinaux: ‘Mild wil niet zeggen kritiekloos’. In: De Stem, 3-4-1968. (interview) |
D.F. van de Pol, Bekroonde kritiek als ‘afleidingsmanoeuvre’. C.J.E. Dinaux: ‘Ik kan het schrijven niet laten, maar ik vind het een ramp’. In: Vrij Nederland, 4-5-1968. (interview) |
Adrienne Dixon, Holland-Pays Bas. In: International PEN, jrg. 19, nr. 2, 1968, pp. 45-47. (over Gegist bestek deel I en II) |
Johan van der Woude, Dinaux' ‘Gegist bestek’: 25 schrijversportretten van nu. Kritiek is in wezen een vorm van creatie. In: Nieuwsblad van het Noorden, 15-4-1969. (over Auteurs van nu. Gegist bestek III) |
Clara Eggink, C.J.E. Dinaux. Kritiek of essay? In: Leidsch Dagblad, 16-5-1969. (over Auteurs van nu. Gegist bestek III) |
Karel Meeuwese, Ad den Besten, Pierre H. Dubois, Advies van de jury voor de prijs der literaire kritiek. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1967-1968. Leiden 1969, pp. 141-142. |
G.W. Huygens, C.J.E. Dinaux over auteurs van nu. In: NRC, 26-7-1969. (over Auteurs van nu. Gegist bestek III en Zo schrijven de auteurs van nu) |
Pierre H. Dubois, Auteurs van nu. Beschouwingen van C.J.E. Dinaux. In: Het Vaderland, 23-8-1969. (over Auteurs van nu. Gegist bestek III en Zo schrijven de auteurs van nu) |
Martien J.G. de Jong, [Over C.J.E. Dinaux]. In: Martien J.G. de Jong, Over kritiek en criti- |
| |
| |
ci. Facetten van de Nederlandstalige literatuurbeschouwing in de twintigste eeuw. Amsterdam 1977, pp. 177-180. (over Dinaux als criticus) |
[Anoniem], Criticus C.J.E. Dinaux overleden. In: Het Vaderland, 26-6-1980. (in memoriam) |
Pierre H. Dubois, Pijnlijke nauwgezetheid tekende Carel Dinaux. In: Haarlems Dagblad, 27-6-1980. (in memoriam) |
Otto Dijk, In memoriam C.J.E. Dinaux. In: PEN-Kwartaal, jrg. 11, nr. 42, september/oktober 1980, pp. 3-4. (in memoriam) |
Wim Vogel, Herinneringen van C.J.E. Dinaux. Boeiend levensverslag van een Haarlemmer. In: Haarlems Dagblad, 29-8-1981. (over Levend verleden) |
Hans Warren, Rondom de literatuur. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-9-1981. (over Levend verleden) |
Rudi van der Paardt, Bronvermelding hoort in de wetenschap. Drie voorstudies voor een nieuw deel ‘Knuvelder’. In: Vrij Nederland, 19-9-1981. (onder meer over Levend verleden) |
Kees Helsloot, Carel Dinaux, criticus te Heerde. In: Kees Helsloot, Grondwerk. Essays en polemieken. Amsterdam 1984, pp. 142-147. (over leven en werk van Dinaux) |
Pierre H. Dubois, Dit heb ik beluisterd. In: Juffrouw Idastraat Elf, jrg. 10, nr. 2, augustus 1984, pp. 8-11. (toespraak, gehouden op 6 april 1984, bij de opening van de tentoonstelling gewijd aan Dinaux, te Heerde) |
Pierre H. Dubois, Carel Jules Emile Dinaux. Ommen 13 november 1898 - Heerde 25 juni 1980. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1984-1985. Leiden 1986, pp. 73-80. (levensbericht) |
Léon Hanssen, Een symbolische copula. De brieven van Carel Dinaux aan Thomas Mann. In: Maatstaf, jrg. 35, nr. 11/12, november/december 1987, pp. 32-46. (over de briefwisseling tussen Dinaux en Thomas Mann) |
51 Kritisch lit. lex.
november 1993
|
|