| |
| |
| |
Gerard Diels
door Siem Bakker
1. Biografie
Gerard Johannes Diels werd op 3 januari 1897 te Amsterdam geboren. Als oudste zoon van streng katholieke ouders en begaafd met een scherp verstand was hij al vroeg voorbestemd om priester te worden. Hij verbleef ook inderdaad vier jaar op het seminarie ‘St. Antonius’ van de paters franciscanen in het Noordbrabantse Megen. Zijn literaire interesse was reeds gewekt, toen hij in 1913 zijn gymnasiumopleiding afbrak en journalist werd bij De Tijd en De Amstelbode. Na zijn militaire diensttijd (1917-1918) ontwikkelde hij zich tot wisselmakelaar en valutawisselaar. In zijn vrije tijd beoefende hij met verve het salondarisen. Hij was co-auteur van een cursusboek en nam als Nederlands afgevaardigde in 1936 in Duitsland deel aan een ‘Tanz-Turnier um die Weltmeisterschaft’.
In de tweede helft van de jaren dertig - hij heeft dan een kantoorpand in de Amsterdamse Vijzelstraat en leeft inmiddels gescheiden van Maria Veenhof, met wie hij in 1923 was gehuwd - begon hij zijn schrijverschap te ontwikkelen. Onder het pseudoniem Gérard d'Ilse verschenen enkele verhalen in respectievelijk de Haagse Post en De Telegraaf. In 1941 debuteerde hij in Criterium als dichter. De instelling van de Kultuurkamer deed hem vier jaar zwijgen.
Direct na de oorlog stond er werk van hem in Centaur en Het woord, en debuteerde hij met Het doornen zeel. Met ingang van de tweede jaargang behoorde hij tot de redactie van Het woord. Na de opheffing van dit tijdschrift, begin 1949, kwam hij als oudere auteur alleen te staan. In 1954 trok hij zich terug uit het zakenleven. Zijn woonschip ‘Poeroesja’ werd in datzelfde jaar afgebouwd en kreeg een ligplaats aan de Hugo
| |
| |
de Grootkade in Amsterdam. Dat zijn essaybundel Het ongerijmde in 1956 alsnog werd bekroond met de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 verheugde hem intens. In de nacht van 18 op 19 oktober 1956 overleed Gerard Diels.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De kern van het poëtische oeuvre van Gerard Diels bestaat uit twee cycli: ‘Het doornen zeel’ uit de gelijknamige bundel en ‘Missa antiqua et nova’ uit Na de bevrijding. In de eerste staat het brandoffer van de alles verbindende Indische godmens Poeroesja centraal, in de tweede de kruisdood van Christus. Zowel de Poeroesja-mythe als oud- en nieuwtestamentische beelden maken het Diels mogelijk de oorlogsgebeurtenissen en vooral de zinloosheid ervan in een zo ruim mogelijk perspectief te plaatsen.
In overeenstemming met wat hij in zijn ‘Commentaar op Achterberg’ (Het woord, 1948) ‘een grensoverschrijding naar een cosmischer ruimte’ noemt, plaatst Diels de Tweede Wereldoorlog tegen de achtergrond van de hele geschiedenis der mensheid. Naar volgorde en thematiek is de compositie van Het doornen zeel dan ook bepaald door een voortdurende pendelbeweging tussen universele verbeeldingen en individuele ervaringen. Het bombardement op Rotterdam staat in het teken van het brandoffer van Poeroesja. Het geschreeuw van de bezetters valt in het niet bij de stilte van Lau-Tse. De fusillering in het Weteringplantsoen roept het beeld op van Christus, ‘den weg op naar den berg’. De dichter spreekt in de taal van een bezweerder, met de visionaire verbeelding van een profeet.
De motieven zijn tegelijk oer-elementair en hedendaags: de ijstijden; de afwisseling van vuur en koude, donkerte en licht; het brandende Rotterdam in mei 1940; de vernietiging van Babel, Thebe en Asjoer naast die van Stalingrad. Diels bestudeerde - zijn aantekeningen in de nalatenschap getuigen ervan - de pre-Socratici, Lau-Tse, de Veda's, de bijbel, Dante en Quevedo, maar ook las hij geboeid en kritisch moderne filosofen als Kierkegaard, Nietzsche en Sartre. Zijn poëzie is van deze cultuurfilosofische belezenheid doordrongen. De dichter heeft zijn conclusies verbeeld en deze zijn buitengewoon somber. Zijn verzen getuigen doorlopend van vergankelijkheid en zinloze terugkeer. De gang der geschiedenis zal altijd de eb-en-vloed-beweging zijn van macht en vergane glorie. Het individuele bestaan is voor de dichter
| |
| |
dan ook paradoxaal geworden: zolang hij nog tot de levenden behoort, moet hij de stemmen verdragen van het volk, de horde, en moet hij toezien hoe de een na de ander wordt gedood. Het meest treffende beeld van deze dwang is ‘Ik was dien morgen in het Weteringplantsoen’, aanschouwing gaat over in vereenzelviging met de slachtoffers. Zelf tot de doden gaan behoren is de enige mogelijkheid om de vrijheid te verwerven, om niet meer de toeschouwer te moeten zijn. Het gedicht dat met genoemd beeld begint, laat zien dat de dichter reeds aan de andere zijde van het leven staat. In enkele gedichten spreekt hij derhalve niet als de in leven zijnde ik, maar is hij de stem der doden:
voor 't achterdochtig koord,
waarmee ons laatst verweer
werd als een slag gehoord.
Alle bedreigden voelen zich met elkaar, én met de doden verbonden:
Het lam, ten schouw gebeurd,
ligt in een klauw verscheurd
Het lam, zinnebeeld van Christus, van het niet schuldig zijn, is verscheurd. Van de mens met zijn onbestemde verlangen naar ‘eilanden waarheen’ weet de dichter weinig anders te zeggen dan dat deze zich bevindt ergens ‘op de vage grens van wrange wanhoop en gebluscht verlangen’. Aan het slot van de cyclus laat hij de mens, Anthropos, de zinloze offers uit de wereldgeschiedenis aanschouwen, en hij bezweert: ‘Weet en vergeet niet.’ De overlevenden zullen de gelederen sluiten en de doden zullen worden gewroken: ‘Want zij namen den duistren het weerlooze leven, maar gaven den dooden een fonkelend zwaard.’ Met dit uiterst pessimistische beeld zijn we terug bij de versregels waaraan Diels de titel van de cyclus en tevens van de bundel ontleende en waarin hij de herhaling van het offer, de volgende oorlog, voorspelt:
| |
| |
de voorhang spleet vaneen
van spatten lava, vuur en bloed
zag hij den Póeroesja wéér opgebaard,
met doornen zeel gebonden aan den voet
| |
Ontwikkeling
Relatie leven/werk
Van de critici hebben Anthonie Donker en S. Vestdijk gewezen op de verbondenheid van ‘Missa antiqua et nova’, Diels' tweede cyclus, met het voorgaande werk, zoals ook hij zelf dit doet in zijn inleiding tot Het ongerijmde, als hij zich terloops uitlaat over zijn zojuist verschenen bundel, ‘waarin ik de weg vervolg die mij, naar geaardheid, van nature is voorgeschreven’. Vestdijk schrijft: ‘Dit “genre” is bij Diels ook allerminst uit de lucht komen vallen. Men herinnere zich alleen maar de aanvangsverzen van zijn eerste bundel Het doornen zeel, waarin de religieuze aandriften vorm vonden in het, nergens als “philosophie” geïnterpreteerde (kenmerkend verschil met een oudere dichter als Adwaita!) Brahmanisme. In de “mis” mogen christelijke symbolen de plaats hebben ingenomen van de Poeroesja-figuur, de hartstocht achter de gedichten bleef dezelfde.’ Anthonie Donker ziet het anders: ‘Enkele jaren geleden heeft Diels de boetpsalmen vertaald uit het Spaans, van een zeventiende-eeuwse geestverwant Quevedo. Het ziet er naar uit, dat dit werk hem heeft voorbereid tot het schrijven van een oorspronkelijk dichtwerk in groter verband.’ Van belang zijn in dit opzicht ook de mededelingen van Arthur Diels dat zijn broer het gregoriaans liefhad en dat bij de uitvaart van zijn vriend de arts Walther Holzhaus bij hem de gedachte aan het schrijven van de mis is opgekomen. Tenslotte spreekt ook Diels zelf zich in zijn Woord-essays herhaaldelijk uit over de ‘geweldige suggestiviteit’ van het kruisoffer, onder meer in ‘De ontgoochelde wijsgeer als dichter’ (Het woord, 1948).
| |
Thematiek
Deze ‘missa pro defunctis’ wijkt naar indeling en terminologie uiteraard sterk af van die in de traditioneel-katholieke mis. De gedichten uit de cyclus die direct betrekking hebben op ‘na de bevrijding’ zijn: ‘Parce Domine 1940-1945’, ‘Lauda Sion 1945’ en ‘Synopsis 1950’. Om dit drietal heen scharnieren de eerste twee gedichten enerzijds en de zes laatste ander- | |
| |
zijds. De eerste groep (‘Introïtus’ en ‘Hooglied’) en de laatste (‘De profundis’, ‘Piëta’, ‘Dies Irae’, ‘Requiem’, ‘Uitvaart ter Crematie’ en ‘Ite Missa est’) horen in vergelijking met de middelste groep in een veel ruimer tijdskader thuis, ver uitstijgend boven de met plaats en tijd exact te omschrijven oorlogsgebeurtenissen. Zo gezien is de Tweede Wereldoorlog niets anders dan een schakel, een van de vele zich altijd herhalende offers (mis) zoals de geschiedenis én de dichter er vele kent: Troje, Babel, Thebe, Gethsemane, Carthago, Verdun, Bergen-Belsen.
| |
Stijl / Techniek
Donker spreekt over Diels' vers als ‘het lange, vrije [humanitair-] expressionistische vers’. De verschillen met de versbouw in zijn eerste bundel zijn echter opvallend: elke zichtbare strofische geleding ontbreekt consequent. De versregels lopen nogal uiteen in lengte, bestaan vaak uit slechts enkele woorden, soms zelfs uit één woord of één syllabe.
De profundis
Een mist van witte schorten
drong door de ramen en de deuren
En in de stormbuizen der stethoscopen
fluisterden stemmen: ‘Zeg mij langzaam na.’
Zeer opvallend is de herhaling, in woordkeus en zinsbouw, als gevolg waarvan het toch al nadrukkelijk bezwerend karakter wordt versterkt (Vestdijk: ‘een onbekend soort boeteprediker’).
| |
Kunstopvatting
Is de vormgeving in de bundel Het doornen zeel nog grotendeels traditioneel (met name in de afdeling ‘Gemengde Verzen’), in de ‘Missa’ wordt een ontwikkeling voltrokken die al
| |
| |
gaande was in zijn Woord-gedichten ‘Spinrokkendof’, ‘Veluwe’ en ‘Dans in het hart van de stad’ (alle opgenomen in Na de bevrijding). In dit ‘nieuwe’, vrije vers is bovendien de aandacht nog sterker dan tevoren op de beeldvorming geconcentreerd: ofwel door de snelheid waarmee de beelden elkaar opvolgen, ofwel door de schok van de isolatie. Ook al lijkt zijn beeldspraak soms onduidelijk, het heeft weinig zin om hem ‘overspannen wartaal’ (Leyten) of ‘woordwellust’ (De Vries) te verwijten, daar hij, individualistisch-esthetisch als hij is, op niets anders uit is dan werking, een ‘zo voel ik het, en zo moet ik het ook schrijven’. Zijn standpunt is: ‘de instelling ten opzichte van het vers is de emotioneel-passieve en niet de op redelijke juistheden of aanvaardbaarheden onderzoekende aktieve.’ Om een zo hoog mogelijke ‘werkingsgraad’ te bereiken mag de dichter ‘elke syntactische afwijking toepassen die hem wenselijk voorkomt’. Zo verdedigde hij zijn eigen verstechniek, die - vooral in zijn tweede bundel - een vrijheid openbaart welke menig recensent het hoofd deed schudden.
| |
Visie op de wereld
In de cyclus ‘Het doornen zeel’ komt een aantal, niet als een eenheid bijeengeplaatste, gedichten voor waarin de Poeroesjafiguur centraal staat. Het eerste hiervan is een bewerking van het Poeroesja-lied uit het tiende boek van de Rig-Veda. Tot de nalatenschap van Diels behoort een ‘Inleiding Poeroesja’, bedoeld als een voordracht over eigen werk. Hij zegt daarin onder meer dat de Veda's, te zamen met de Oepanisjaden de boeken der wijsheid van het oude Indië vormen, die, ontdaan van alle esoterische franje, gebouwd zijn op de idee ‘Dat zijt gij’, dat wil zeggen God, zon en sterren, de andere mensen en het dier, de aarde en het water, de nacht en de wederopstanding, ‘dat zijt Gij’. Dezelfde idee vindt men in het liefdesevangelie van Christus. Liefde is ook daarin niets anders dan het gevoel van eenheid met het andere en in haar uiterste vorm, met al het andere: ‘De opperste vorm van liefde is tevens de opperste vorm van identificatie.’
Er sloeg die dag een wereld open en een wereld dicht.
Ik was niet moedig, moed bestaat niet.
Alleen de pijn en de verbetenheid
| |
| |
van 't brandend braambos in mijn hart.
En oovrigens ben ik niet iemand
(‘Piëta’ in: ‘Missa antiqua et nova’)
| |
Kunstopvatting
Wereldbeschouwing en kunstopvatting hangen bij Diels ten nauwste samen. Beide ontlenen hun overtuigingskracht alleen aan hun onontkoombare appèl op onze intuïtieve en emotionele vermogens. Diels doet niet anders in zijn essays dan deze stelling tot in details specificeren, waarbij hij zich als irrationalist terdege bewust is van het verschil tussen de esthetische en de maatschappelijke consequenties. In de politiek kan het irrationalisme tot catastrofale gevolgen leiden. De bloed- en bodemleer van de nazi's werd tot geloof verheven, de mythe werd voor een bereikbaar doel gehouden.
De kunsttheorie daarentegen moet, aldus Diels, adequaat zijn aan de aard van het irrationele kunstwerk. Poëzie streeft ernaar ‘om uit het woord meer te halen dan er als begrip in zit of, om het denken geen onrecht te doen, iets anders’. Het rationele element erin is er slechts ter destructie. In ‘Het duistere vers’ (Het woord, 1948) heeft hij deze opvatting in compacte vorm geformuleerd. ‘Het doel van het vers is echter niet om begrepen te worden, maar [...] senzaties en senzitief werkende voorstellingen te weeg te brengen [...].’ En verder: ‘Waar men het de filosoof over kan laten, met zijn ratio als instrument, sektie te verrichten in de ondoorgrondelijkheid van het bestaan, kan men van de dichter niets anders verlangen, dan wat hij van zichzelf verlangt: de wereld te tonen zoals zij is, ondoorgrondelijk, een mysterie waarvan hij niets begrijpt.’
In de filosofie als wetenschap heeft Diels alleen vertrouwen als de grens tussen het begripsmatige denken en het magische vermogen in acht wordt genomen. Tussen de taken der filosofen en die der dichters dient een stringente scheiding gehandhaafd te blijven. De filosofen zullen nooit verder komen dan de mens te typeren als in wezen irrationeel. ‘Tenslotte komen alle meer of minder geslaagde formuleeringen
| |
| |
neer op de oeroude wezenskarakteristieken van den mensch in zijn drang naar het ideale onmogelijke’ schrijft hij in ‘Irrationalisme’ (Het woord, 1947). Diels ziet als een taak van de dichters dit absurde menselijke streven te verbeelden.
| |
Kritiek
Toen hij in 1946 in boekvorm debuteerde, was dit voor de critici een regelrechte verrassing. Het doornen zeel werd geprezen en bejubeld om zijn treffende uitbeelding van vijf jaar bezettingsleed ‘Men zou de gehele verzets- en illegale literatuur vergeefs door lezen, om eendere herleving van het doorstane te ondergaan,’ schreef Jac. van Hattum. Hendrik de Vries had echter scherpe kritiek (‘onklare beelding’). Ed. Hoornik zou hem tot ‘de beste vertegenwoordiger [van de Woord-groep] én als dichter én als theoreticus’ bestempelen (Over en weer, 1962). Dolf Verspoor had grote waardering voor zijn Quevedo-vertalingen.
| |
Verwantschap
De kritieken op zijn tweede bundel waren wat meer verdeeld, maar de bewondering van Vestdijk en Donker was onverminderd; de eerste schreef: ‘niet alleen aan de stem, de stijl, de specifieke ervaringswereld is zijn poëzie onmiddellijk te herkennen, maar ook aan een bezieling die in de toch zo rijk geschakeerde Nederlandse dichtkunst nauwelijks haar weerga vindt.’ Donker accentueert de ‘gewetensfunctie’ van deze neo-barokke gedichten, die ‘vlammend visionair de herinnering wakker houden aan het onnoemelijke leed dat in blinde moedwil nog slechts enkele jaren geleden over het mensdom, en het Jodendom het meest, is uitgestort’. Deze en andere kritische kwalificaties maken duidelijk dat men in het werk van Diels onder meer een nabloei zag van het humanitair-expressionisme van omstreeks 1920 (Van Ostaijen, Gijsen en Moens). Ook herkent men, met name in zijn profetische, van ondergangsstemming doortrokken verbeeldingen, verwantschap met en invloed van A. Roland Holst, een door Diels zeer bewonderd dichter. Hoornik wijst erop dat er in tegenstelling tot de stilistische ingetogenheid en plastische helderheid van Holst bij Diels echter sprake is van exuberantie en hartstocht die nogal eens tot geforceerde duisterheid leidt. Volgens Vestdijk berust het authentieke geluid van Diels op ‘een eigen stuwkracht, een opvallende motorische geaardheid’.
| |
| |
Verschillende critici, onder wie J.B. Charles en Donker, hebben het betreurd dat er geen werk van Diels was opgenomen in de bloemlezingen Atonaal van Simon Vinkenoog en Stroomgebied van Ad den Besten: zijn plaats ten opzichte van de Beweging van Vijftig - die van voorbereider - zou er duidelijker door zijn geweest.
| |
Publieke belangstelling
Diels werd na zijn debuut al snel tot een bekende literaire persoonlijkheid. In zeven jaar tijds publiceerde hij zijn complete oeuvre: twee dichtbundels, een bundel psalmvertalingen en zijn verzamelde Woord-essays. Deze boeken zijn nu slechts antiquarisch, en dan nog hoogst zelden, verkrijgbaar.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Gérard d'Ilse, Een logé op komst. In: Haagse Post, 26-2-1938, V. |
Gérard d'Ilse, Het woord. In: De Telegraaf, 19-3-1938, V. |
Gérard d'Ilse, Ik reed door een stoplicht. In: Haagse Post, 16-4-1938, C. |
Gerard Diels. Het doornen zeel, Gedichten. Amsterdam 1946, J.M. Meulenhoff, De Ceder deel 3, GB. |
Francisco de Quevedo, Psalmos/De psalmen van Quevedo. Vertaald door Gerard Diels. Amsterdam 1946, J.M. Meulenhoff, De Ceder deel 11, GB. (vert.) |
Teixeira de Pascoaes, Napoleon, Spiegel van de antichrist. Uit het Portugees vertaald door A.V. Thelen en Gerard Diels, Amsterdam 1950, J.M. Meulenhoff, E. |
Gerard Diels, Na de bevrijding. Amsterdam 1951, P.N. van Kampen, GB. |
Gerard Diels, Het ongerijmde, Essays. Amsterdam 1952, De Bezige Bij, De Ultimatumreeks deel 4, EB. |
Gerard Diels, Drie verhalen, Met een toelichting van Siem Bakker. Wijhe 1984, Hein Elferink, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Koos Schuur, Voor poëzie-liefhebbers. In: Het Groninger Dagblad, 1-6-1946. (over Het doornen zeel) |
Jac. van Hattum, Een verrassend debuut. In: De Vlam, 22-6-1946. |
Ed. Hoornik, De verzen van Gerard Diels. In: Vrij Nederland, 22-6-1946. (over de invloed van A. Roland Holst) |
Leo Boekraad, Ed. Hoornik verdedigt zichzelf. In: Het Woord, jrg. 1, nr. 11, augustus 1946, pp. 289-290. |
Hendrik de Vries, Onklare beelding. In: Het woord, jrg. 1, nr. 12, september 1946, pp. 326-328. (over Het doornen zeel) |
Jan Meysone, Het doornen zeel. In: Arsenaal, jrg. 2, 1946, p. 409. |
Max Schuchart, Gerard Diels en Het doornen zeel. In: Proloog, jrg. 1, 1946, pp. 564-566. (over de ontwikkeling naar een vrije versvorm) |
Adriaan de Roover, Gerard Diels, Het doornen zeel. In: Golfslag, jrg. 1, 1946, p. 327. |
W.F. Hermans, Eylders zingt. In: Criterium, jrg. 1, 1946, pp. 574-577. (over Het doornen zeel) |
Anton Deering, Poëzie als spiegel van het leven. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 3, 1946, pp. 54-56. (over Het doornen zeel) |
Pierre H. Dubois, De psalmen van Quevedo. Zwaarmoedig Christendom. In: De Spectator, 22-12-1946. |
Jos Panhuijsen, Duistere en speelse poëzie. In: De Nieuwe Eeuw, 4-1-1947. (over Het doornen zeel) |
A.C., Psalmen van Quevedo. In: Algemeen Handelsblad, 21-1-1947. |
S. Vestdijk, Twee poëtische bezweerders. Gerard Diels en W. Cordan. In: Het Parool, 25-1-1947. (over overeenkomst en verschil met A. Roland Holst) |
Y.H. Glasius, Angst en geluk van een minister van Financiën. De psalmen van Quevedo. Verdienstelijk werk van Gerard Diels. In: Het Dagblad (Den Haag), 22-3-1947. |
Cola Debrot, De Psalmen van Quevedo. Spaansche tekst en vertalingen. In: Het Parool, 12-4-1947. |
Anthonie Donker, Gerard Diels, oermens en dagloner van het geluk. In: Het Vrije Volk, 7-5-1947. (over Het doornen zeel) |
M.H. van der Zeyde, Poëtische perspectieven. In: Tijd en taak, 22-11-1947. (over Het doornen zeel) |
P.A. Hekstra, Het doornen zeel, dichtbundel van Gerard Diels. In: Ontmoeting, jrg. 2, december 1947, p. 181. |
P.A. Hekstra, Francisco de Quevedo. Psalmos. De psalmen van Quevedo, vertaald door Gerard Diels. In: Ontmoeting, jrg. 2, 1947, p. 182. (over Diels' extreem irrationalistische levensvisie) |
Johan Th. Stakenburg, Visionaire verzetspoëzie. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 2, 1947, pp. 63-65. (over Het doornen zeel) |
Leo Boekraad, De psalmen van Quevedo, vertaald door Gerard Diels. In: Critisch bulletin, jrg. 14, nr. 4, 1947, p. 192. |
Nico Verhoeven, De dichter Gerard Diels. Het doornen zeel en de psalmen van Quevedo. In: Delftsche Courant, 13-3-1948. |
Fokke Sierksma, Het een en het ander. In: Podium, jrg. 4, nr. 8, 1948, pp. 494-500. (over Diels als essayist en dichter) |
W.L.M.E. van Leeuwen, De nieuwste Nederlandsche literatuur (sinds plm. 1940). ‘Vaders’ en ‘zonen’ - Vestdijk-Diels. In: Hengelo'sch Dagblad, 5-3-1949. (over de individualistische estheten rond Het woord en de rationele humanisten rond Podium) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Barricaden, ivoren torens en uitkijkposten. In: Drift en bezinning, Amsterdam 19502, pp. 375-422. (over de betekenis van Het woord, de Woord-groep en de vooraanstaande plaats van Gerard Diels) |
Jan Leyten, Een ontboezeming ‘Na de bevrijding’. In: De Nieuwe Eeuw, 12-1-1952. |
Anthonie Donker, Wachter, wat is er van den mens? In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 5, mei 1952, pp. 202-210. (over Na de
|
| |
| |
bevrijding in de traditie van de expressionisten na de Eerste Wereldoorlog) |
Hendrik de Vries, Bevirijding nodig. In: Vrij Nederland, 30-8-1952. (over Na de bevrijding) |
Karel Jonckheere, Figuur te paard op twee generaties. Verzen van Gerard Diels. Compensatie en overcompensatie. In: Het laatste nieuws, 5-11-1952. (over Na de bevrijding) |
S. Vestdijk, Een modern boetprediker. Nieuwe poëzie van Gerard Diels. In: Algemeen Handelsblad, 15-12-1952. (over Na de bevrijding) |
Pieter G. Buckinx, Na de bevrijding. Gedichten. In: Dietsche Warende & Belfort, jrg. 63, 1953, p. 128. (over de verwantschap met het humanitair expressionisme van Van Ostaijen, Gijsen en Moens) |
Nico Verhoeven, In Memoriam Gerard Diels, Voorloper van de experimentelen. In: Algemeen Handelsblad, 20-10-1956. |
Manuel van Loggem, Gerard Diels overleden. In: Algemeen Dagblad, 20-10-1956. |
Eduard Bouquin, In Memoriam Gerard Diels. In: Elseviers Weekblad, 27-10-1956. (persoonlijke herinneringen) |
Bert Voeten, In Memoriam Gerard Diels. In: Boek van Nu, jrg. 10, nr. 2, oktober 1956, p. 25. (karakterschets) |
Siem Bakker, De dichter Gerard Diels. Een levensschets. In: Maatstaf, jrg. 18, nr. 9, januari 1971, pp. 630-642. |
Siem Bakker, Het Woord en Gerard Diels. Vier literair-historische artikelen over het tijdschrift Het woord (1945-1949) en de dichter Gerard Diels (1897-1956), 's-Gravenhage 1980. |
F. Bordewijk, Bezetting-Bezieling. In: F. Bordewijk, Kritisch proza. 's-Gravenhage 1982, pp. 38-39. (over Het doornen zeel) |
Siem Bakker, De cyclus ‘Het doornen zeel’ van Gerard Diels. In: Op grond van de tekst, Opstellen aangeboden aan prof. dr. Karel Meeuwesse, Utrecht 1983, pp. 223-246. (ontstaansgeschiedenis, analyse en interpretatie) |
Siem Bakker, Het prozadebuut van Gerard Diels. In: Gerard Diels, Drie verhalen, Wijhe 1984, pp. 21-30. |
Siem Bakker, Het literaire tijdschrift Het Woord. Een onderzoek naar de geschiedenis, de poëticale aspecten, de creatieve praktijk en de waardering. Proefschrift, Nijmegen 1986. (over zijn debuut als dichter en zijn aandeel in Het woord als theoreticus en dichter) |
25 Kritisch lit. lex.
mei 1987
|
|