| |
| |
| |
Maurice D'Haese
door Jos Joosten
1. Biografie
Maurice D'Haese werd op 7 november 1919 geboren in een boerengezin in Lede, een klein plaatsje nabij Aalst waar hij zijn hele leven is blijven wonen. Toen hij vijftien jaar was, ging hij na enkele jaren klassieke humaniora voorgoed van school af, om financiële redenen maar ook vanwege een gebrek aan interesse. Daarop deed hij in de vooroorlogse jaren onder meer werk als pakhuisknecht en warenhuisbediende. Tijdens de oorlog werkte hij als landarbeider en erna kwam hij ten slotte in rijksdienst. Bij zijn pensioen was hij adjunct-adviseur bij het Mijnwezen. D'Haese debuteerde in het tijdschrift Tijd en Mens, waarmee zijn naam het sterkst verbonden is gebleven. Op aandringen van Aalster vrienden, de schrijvers Ben Cami en Marcel Wauters, werd hij halverwege de eerste jaargang in 1950 lid van de redactie van dat blad.
Hij is schrijver van een kwantitatief bescheiden oeuvre. Een aantal van zijn verhalen en fragmenten uit zijn twee romans verschenen in Tijd en Mens. Daarnaast publiceerde hij onder meer ook in de tijdschriften Taptoe, Gard Sivik en De Vlaamse Gids, en verscheen er werk van hem in De vijfde kolom, bloemlezing van ‘jong Vlaams proza’ van Jan Walravens.
In 1953 werd zijn roman De Heilige Gramschap bekroond met de Arkprijs van het Vrije Woord. Voor zijn bundel Verhalen kreeg hij in 1962 de Dirk Martensprijs van de stad Aalst. Van deze bundel verscheen twee jaar later een Duitse vertaling. Met deze laatste bundel stopte zijn literaire produktie bijna geheel. Pas in 1981, vlak voor zijn dood, publiceerde D'Haese voor het eerst weer serieus werk in De Vlaamse Gids. Op 27 april van datzelfde jaar stierf Maurice D'Haese in Aalst.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Techniek
In een waarschijnlijk door hemzelf geschreven biografische schets bij de bloemlezing De vijfde kolom staat over Maurice D'Haese: ‘In 1952 viel zijn eerste roman ten prooi aan de gretigheid van literair aangelegde vrienden, die hem tot publicatie aanzetten en zo verscheen De Heilige Gramschap, een verzetsroman [...].’ Hoofdfiguur in dit boek is Peter, lid van een groepje (Vlaamse) partisanen in de Tweede Wereldoorlog. Ze wachten op wapendroppings, vechten voor het behoud van een brug tot bevriende legers arriveren, en trekken met hen verder door Nederland naar Duitsland (al worden die beide landen niet met name genoemd). In De Heilige Gramschap volgt de lezer al deze gebeurtenissen door de ogen van Peter. Het boek eindigt op dezelfde plaats waar het begon, en met een vrijwel identieke scène. De oorlog lijkt niets te hebben veranderd of betekend.
Het moge al blijken: De Heilige Gramschap is geen ‘traditionele’ verzetsroman met kenmerken als een duidelijk onderscheid tussen goeden en slechten en een heroïsch karakter van de verzetsmensen. Het is eerder het niet-partijkiezen dat karakteristiek is voor het werk. Juist op het gemeenschappelijk gegeven aan beide zijden, van Duitsers zowel als partisanen, wordt de nadruk gelegd: de totale zinloosheid van het vechten en moorden. Die universaliteit is door de auteur bewust in de hand gewerkt. In voorpublikaties van fragmenten van het boek in Tijd en Mens worden beide partijen nog met name genoemd. In de romanversie verandert dat: zo werden bijvoorbeeld de Duitsers de ‘soldaten’, en werd Berlijn de ‘hoofdstad’.
| |
Thematiek
De strekking van De Heilige Gramschap is nihilistisch te noemen (tekenend is de slotzin van het boek: ‘Er was niets’) en de titel valt niet anders dan ironisch te interpreteren. Die ontkent namelijk juist de ‘heilige woede’ die de mensen in het verzet geïnspireerd zou hebben en stelt er een volstrekte illusieloosheid voor in de plaats. Maar het is niet enkel de zinloosheid van de oorlog die het thema vormt in de roman. Het is een existentiële twijfel die op elk gebied naar de voorgrond gehaald wordt door D'Haese: ‘Waarom werden wij geboren en moeten wij leven. Wij weten het niet.’
| |
| |
| |
Visie op de wereld
D'Haese werk sluit hier aan bij de naoorlogse opleving van het existentialisme: zo ligt de zin van het menselijk bestaan in niets anders dan dat bestaan zelf, dat het enige zekere is in een absurde wereld. Normen en waarden bestaan niet: de mens is gedoemd tot absolute vrijheid.
| |
Verwantschap
Zijn tweede roman, De Witte Muur, sluit mogelijk nog duidelijker aan bij dit gedachtengoed. Het boek bestaat uit een innerlijke monoloog van de hoofdfiguur Max, die in de gevangenis zijn vonnis afwacht. In zijn cel reconstrueert hij hoe het allemaal gebeurd is, waarmee aan de lezer de situatie ook langzaam duidelijk wordt gemaakt De korte relatie met Tee, ‘verschrikkelijk rood en wild en wulps’, liep op niets uit door een gebrek aan (seksueel) initiatief van zijn kant. Zij knoopte daarop een hernieuwde relatie aan met een oude vriend uit Algerije. Max stond juist op het punt om netjes te trouwen met een ander, toen hij Tee en haar nieuwe vriend op straat tegenkwam. Met een revolver (die hij eerder van háár had gekregen) waarmee hij toevallig nog steeds op zak liep, heeft hij de jongen neergeschoten. Het boek lijkt hierdoor sterk verwant aan L'étranger (1942) van Albert Camus, waarin de hoofdpersoon (in Algerije) iemand die toevallig zijn weg kruist, neerschiet met een wapen dat hij toevallig in zijn zak heeft.
Net als in De Heilige Gramschap blijkt in De Witte Muur het verwerpen van burgerlijke moraal en van normen van goed en kwaad. Ook speelt hierin de afwezigheid van enig schuldbewustzijn weer een belangrijke rol. Weer is de normloosheid, maar vooral de nutteloosheid van alles het belangrijkste gegeven in een werk van D'Haese.
| |
Thematiek
Een aparte rol is in beide romans weggelegd voor de seksualiteit. In De Heilige Gramschap is Peter op een bepaald moment uitgesproken geïnteresseerd in een meisje in het huis waar hij ondergedoken zit. Het lijkt erop dat een seksuele relatie zich kan en gaat ontwikkelen, maar zelfs dan blijkt de zinloosheid tòch overheersender: ‘Hij wist niet waarom het niet gebeurde, maar hij deed het niet.’ In De Witte Muur is ditzelfde gebrek aan seksuele doortastendheid zelfs de directe oorzaak van Max' situatie, de reden waarom de relatie met Tee stukloopt. Hij blijkt zich voortdurend volledig bewust van haar aantrekke- | |
| |
lijkheid maar tot daadwerkelijke actie komt hij steeds weer niet: ‘Ik had meer gewild maar daarvoor hadden we ergens anders moeten gaan en we hadden niet veel tijd en ook, ik weet niet, ze was nog erg jong. Dat betekent natuurlijk niets, ik weet het, maar een mens is zo, ofwel was het iets anders, ik weet het niet.’
| |
Ontwikkeling
Duidelijk verwant aan de existentialistische literatuur is het gevoel van walging (vergelijk de titel van Sartres La nausée (1938)) waarvan Max regelmatig zegt dat hij het ondergaat. Uit de laatste boekpublikatie van D'Haese, de bundel Verhalen, is de op het existentialisme gerichte component grotendeels verdwenen. Daarmee heeft alleen het absurde de overhand gekregen. In feite bevat het boek geen nieuw werk, want op twee na waren alle verhalen al gepubliceerd in diverse tijdschriften in de periode 1951-1960. De verwantschap met zijn twee romans is uiteraard terug te vinden, de overhand hebben echter in de bundel toch de verhalen met een meer surrealistische inslag waarin allerlei vervreemdende motieven en effecten voorkomen.
| |
Relatie leven/werk
Gedurende de periode dat hij actief was als schrijver, had D'Haese als broodwinning ernaast steeds zijn kantoorbaan. De sporen daarvan zijn soms terug te vinden in de korte verhalen, zoals ‘De vervreemding’ waarin onder meer de strak georganiseerde hiërarchie van het kantoorbedrijf zich tegen de klerk Lucas keert. De Heilige Gramschap is niet, zoals wel gesuggereerd is, gebaseerd op eigen verzetservaringen van D'Haese, maar gaat terug op de verhalen uit het verzet van een collega op kantoor. De achtergrond van het huis, de omgeving en de moederfiguur in de roman heeft de schrijver wèl ontleend aan zijn eigen leven. Duidelijk autobiografisch is het ironische verhaal ‘De terechtwijzing’. De kantoorbeambte Fraaiman wordt op het matje geroepen en berispt door zijn chef vanwege cafébezoek en vanwege het schrijven van ‘onkiese verhalen’. Wanneer de chef vraagt waar dit laatste allemaal wel toe zou kunnen leiden, antwoordt de beambte: ‘Als u het mij vraagt, ik denk helemaal niet ver, ik denk zelfs, nergens.’
| |
Kunstopvatting
Die laatste uitlating dient men serieuzer op te vatten voor D'Haese schrijverschap dan zij hier bedoeld is. De periode
| |
| |
1951-1960 omvatte de produktieve jaren van D'Haese en daarna stopte hij voor lange tijd bijna helemaal met schrijven. Hij heeft zich nooit expliciet uitgelaten over de literatuur, het schrijverschap en wat hij ermee beoogt De zinloosheid van het leven die uit het werk spreekt, lijkt ook voor de zin van dat werk zelf te zijn gaan gelden. Volgens Louis-Paul Boon zou D'Haese hem eens - na 1960 - op de vraag waarom hij toch niets meer schreef geantwoord hebben: ‘Ik moet nog het gras rijden en wat aan mijn zolder timmeren en een nieuw plankier rondom mijn huis leggen... ik heb nog zoveel ander en belangrijker werk te doen dan te schrijven.’
| |
Stijl / Techniek
De stijl van D'Haese is, zeker in de debuutroman en de verhalen, erg sober te noemen en de sfeer die hij ermee schept, uitgesproken somber. Een typisch kenmerk is een zekere afstandelijkheid tot het beschreven thema, de schrijver lijkt zich niet te willen laten meeslepen door de schokkende zaken die hij beschrijft. Daarnaast moeten de vele bewuste herhalingen en de perspectivische eigenaardigheden genoemd worden. In De Heilige Gramschap vormt gedurende het hele verhaal het ruisen van de canadabomen (populieren) en het motorisch geronk van vrachtwagens en boten een steeds herhaald motief dat de somberheid en uitzichtloosheid verbeeldt. Een aanpak die ook in verhalen als ‘Modder’ of ‘De vader’ (in Verhalen) duidelijk een sombere stemming schept. Ook dieren hebben een functionele rol en soms springt het perspectief zelfs over naar hen: ‘De oude rosse eekhoorn keek naar beneden. [...] Hij hoorde de trommen roffelen achter de dijk, maar hij begreep niets van dat geluid.’ De dieren vormen een motief dat contrasteert met de mensen: zij leven door zonder enig benul van geweld en ellende, terwijl juist de mensen zich gedragen als beesten.
In grote lijnen geldt deze karakterisering ook voor De Witte Muur, al is de stijl daarin wat uitbundiger te noemen. Omdat het perspectief door de innerlijke monoloog uitsluitend bij Max ligt, is de lezer doorlopend getuige van al zijn gedachten en die zijn, in tegenstelling tot het eerste boek, nogal eens rijk gelardeerd met omschrijvingen.
| |
Verwantschap
Van invloed op het werk van Maurice D'Haese zijn natuurlijk de twee hierboven genoemde Franse existentialistische schrij- | |
| |
vers Camus en Sartre (vergelijk diens verhaal Le Mur(1937)). Daarmee is zijn werk in de Nederlandse literatuur min of meer verwant aan het romanwerk van Jan Walravens, een groot promotor van de existentialistische filosofie in Vlaanderen. Ook Tijd en Mens, waarin hij tot het einde toe publiceerde, heet hierdoor sterk beïnvloed te zijn. Maar juist in dit blad maant Walravens zelf toch ook aan tot voorzichtigheid met het plakken van dit etiket op allerlei auteurs, waarbij hij D'Haese met name noemt (Tijd en Mens, jrg. 3, nr. 4, 1952, pp. 290-294).
Meer van stilistische aard is de invloed van Amerikaanse schrijvers als Hemingway en Steinbeck. Deze is bijvoorbeeld terug te vinden in de al eerder genoemde afstandelijkheid van de verteller tot de beschreven stof en de vele herhalingen.
Een andere naam die in verband met D'Haese Verhalen nog genoemd moet worden, is die van Franz Kafka. Diens invloed op het verhaal ‘De vervreemding’ (met de opdracht ‘Aan Franz K.’), dat het langste van de bundel is, is evident. Het blijft echter de vraag of dit verhaal een serieuze eigen poging tot weergave van een vervreemdingsproces is of juist een bewuste pastiche op Kafka's werk. Ook in andere verhalen is de geest van Kafka aanwezig.
| |
Kritiek
In een artikel over Tijd en Mens (Kentering, jrg. 9, nr. 4, 1968, pp. 1-13) merkt Louis-Paul Boon over de ontvangst van de debuutroman van Maurice D'Haese achteraf op: ‘Hij heeft er nog een uitgever voor gevonden, maar dat was dan ook al. Weerklank was er niet en waardering niet veel méér.’ Dat laatste is zeker niet het geval geweest. Na het verschijnen van het boek werden er meer dan vijftien, tamelijk uitgebreide, besprekingen aan gewijd. Door critici vanuit verschillende achtergronden werd het werk van positief tot zeer positief besproken. In 1953 kende een jury onder leiding van Herman Teirlinck de belangrijke Arkprijs van het Vrije Woord toe aan D'Haese voor zijn debuut. Als toelichting daarbij werd onder meer gesteld dat De Heilige Gramschap ‘de openbaring van een volkomen oorspronkelijk en kernachtig talent heeft gebracht’.
Veel minder enthousiast waren de reacties op De Witte Muur. Sommige critici vielen over de ‘vulgariteit’ van het boek, die zou blijken uit de expliciete behandeling die het seksuele erin
| |
| |
krijgt. Daarnaast zetten besprekers vraagtekens bij het waarschijnlijkheidsgehalte van de roman. D'Haese zou het verhaal te zeer dienstbaar hebben willen maken aan zijn theorie.
Voor zijn bundel Verhalen oogstte hij weer meer lof: het merendeel van de kritieken was zonder meer positief. Men plaatste de schrijver terecht duidelijk op het snijpunt van existentialisme en surrealisme, en signaleerde de invloed van Kafka. In 1962 ontving hij voor dit boek de Dirk Martensprijs, uit handen van een jury waarin onder meer Louis-Paul Boon en Jan Walravens zitting hadden. In het jaar ervoor had D'Haese voor het laatst een nieuw verhaal gepubliceerd, en het zou twintig jaar duren voordat weer een serieuze publikatie van hem het licht zag. In datzelfde jaar 1981 verscheen ook een vermeerderde herdruk van de Verhalen, ingeleid door de Nederlandse schrijver Heere Heeresma. Het vermeerderde zat hem in twee ‘niet gepubliceerde’ verhalen. Helemaal juist was dat niet, want ‘Het Onding’ verscheen eerder in De Vlaamse Gids en ‘De Terechtwijzing’ in de door Ivo Michiels samengestelde bloemlezing Dertien Vlamingen (Amsterdam/Antwerpen 1961). De hernieuwde belangstelling in de pers die de herdruk opleverde, mocht Maurice D'Haese door zijn overlijden zelf niet meer meemaken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Maurice D'Haese, Het rozenhoedje. In: Tijd en Mens, jrg. 1, nr. 3, januari-februari 1950, p. 120, V. |
Maurice D'Haese, De Heilige Gramschap. Antwerpen 1952, De Sikkel, R. |
Maurice D'Haese, De Witte Muur. Den Haag/Antwerpen 1957, Daamen/De Sikkel, R. |
Maurice D'Haese, Verhalen. Antwerpen 1961, De Sikkel, VB. (tweede uitgebreide druk, met een inleiding van Heere Heeresma: Antwerpen/Amsterdam 1981, Elsevier/Manteau) |
Maurice D'Haese, Het Onding. In: De Vlaamse Gids, jrg. 55, nr. 2, februari 1971, pp. 2-3, V. |
Maurice D'Haese, Vijftien limericks en een koldergedicht In: De Vlaamse Gids, jrg. 59, nr. 4, 1975, pp. 20-22, G. |
Maurice D'Haese, De Minnaars. (Teveespel). In: De Vlaamse Gids, jrg. 65, nr. 2, 1981, pp. 44-52, T. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Boontje [= Louis Paul Boon], Kennismaking met Maurice D'Haese, schrijver van De Heilige Gramschap. In: Vooruit, 10-1-1953. |
Maurice Roelants, Toornig debuut. In: Elseviers Weekblad, 24-1-1953. (over De Heilige Gramschap) |
Ivo Michiels, Tragiek en oprechtheid. In: Het Handelsblad, 4-2-1953. (over De Heilige Gramschap) |
Remi van Moortel, De Heilige Gramschap door Maurice D'Haese. Een ongewone Roman over het Verzet. In: De Gentenaar, 1-3-1953. |
Erik van Ruysbeek, De Heilige Walg. In: Critisch Bulletin, jrg. 20, nr. 2/3, 1953, pp. 216-221. (uitgebreide bespreking van De Heilige Gramschap) |
Hubert Lampo, De jongere generatie getuigt voor onze tijd. Maurice D'Haese. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 8, 1954, pp. 423-426. (over De Heilige Gramschap) |
Ivo Michiels, Verhalen van Vlaamse jongeren. In: Het Handelsblad, 11-6-1957. (over De Witte Muur) |
P[rosper] D[e] S[met], Open brief aan Maurice D'Haese, schrijver van De Witte Muur. In: Vooruit, 21-9-1957. (bezwaren tegen het nihilistische karakter van de roman) |
Boontje [= Louis Paul Boon], Vraaggesprek met Maurice D'Haese naar aanleiding van een‘open brief’. In: Vooruit, 28-9-1957. |
Ben Cami, Reacties op het nieuwe werk van Maurice D'Haese, De Witte Muur. In: Vooruit, 1-6-1957. |
Hubert Lampo, De Witte Muur. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 11, 1957, pp. 994-996. |
[Anoniem], Maurice D'Haese. In: Vijfde Kolom. Jong Vlaams proza. Samengesteld door Jan Walravens. Brussel 1957, p. 12. (biografisch) |
Paul de Wispelaere, Vlaams existentialistisch proza. In: De Vlaamse Gids, jrg. 43, nr. 3, 177-182. (over De Witte Muur) |
Kees Fens, Realisme en surrealisme. In: De Tijd, 5-8-1961. (over Verhalen) |
U. van de Voorde, Acht verhalen van Maurice D'Haese. In: De Standaard, 30-9-1961. |
Bernard Kemp, Het surrealisme van Maurice D'Haese. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 106, nr. 9, 1961, pp. 674-678. |
H[ubert] L[ampo], Een verheugende come back: Maurice D'Haese als novellist In: De Volksgazet, 7-9-1961. |
L[ouis] P[aul] B[oon], Maurice D'Haese, laureaat van de literaire prijs Dirk Martens. In: Vooruit, 4-10-1962. (met biografisch karakter) |
C.J.E. Dinaux, Anti-verhalen van Maurice D'Haese. In: C.J.E. Dinaux, Weerklank. Noordnederlandse honneurs voor Zuidnederlandse auteurs. Hasselt 1965, pp. 76-80. |
Paul de Wispelaere, Te vuur en te zwaard. In: Paul de Wispelaere, Het Perzische tapijt. Amsterdam/Antwerpen 1966, pp. 182-188. (over Verhalen) |
Boontje [= Louis Paul Boon], De Amerikaanse roman overtroefd. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Amsterdam 1969, pp. 104-114. (over stilistische aspecten van De Heilige Gramschap) |
Heere Heeresma, Inleiding. In: Maurice D'Haese. Verhalen. Antwerpen/Amsterdam 1981, pp. 7-11. (algemene karakteristiek van schrijver en werk) |
Marcel Janssens, Fantastiek bij Maurice D'Haese. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 127, nr. 4, 1982, pp. 277-280. (over de herdruk van Verhalen) |
Sus van Elzen, Van de beer die niet naar bed wou. In: Knack, 28-4-1982. (over de herdruk van Verhalen) |
Armand van Assche, Maurice D'Haese, een kritisch essay. z.p. 1982. (beknopte inleiding en bloemlezing uit het hele oeuvre) |
Marcel Wauters, Ter herinnering aan Maurice D'Haese (1919-1981). In: P.E.N.-Tijdingen, nr. 6/7, 3e en 4e kwartaal 1987, pp. 45-51 |
Herbert van Uffelen, De Heilige Gramschap van Maurice D'Haese, de poëtica en het engagement van Tijd en Mens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 73, nr. 3, 1989, pp. 14-25. |
38 Kritisch lit. lex.
augustus 1990
|
|