| |
| |
| |
Enno Develing
door K. Beekman
1. Biografie
Enno Develing werd op 8 januari 1933 te Den Haag geboren. Ook zijn ouders zijn uit Den Haag afkomstig: vader Teunis, een kantoorbediende, werd geboren in de Schilderswijk en moeder Johanna Catarina van de Stal-Haak in een hofje achter de Veenkade. Na de scheiding van zijn ouders in 1938 werd hij door de rechter aan zijn vader toegewezen. Hij bracht zijn jeugd echter, vooral op eigen initiatief, beurtelings door bij zijn vader en zijn moeder. Zijn moeder was lid van de Communistische Partij Holland en woonde na haar scheiding samen met Gijs Vink, een Scheveningse visserszoon, die via de SDAP bij de CPN kwam en haar daar ontmoette. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat Gijs Vink in het communistisch verzet. De invloed van zijn moeder, en vooral van Gijs Vink, zorgde ervoor dat hij politiek geïnteresseerd raakte en lid werd van de Organisatie van Progressief Studerende Jeugd.
Nadat hij in 1951 het einddiploma van de hbs had gehaald, solliciteerde Develing bij de Nationale Handelsbank te Amsterdam om opgeleid te worden voor uitzending naar een van de overzeese vestigingen. In de zomer van 1952 vertrok hij naar Hongkong, waar hij tot juli 1954 werkzaam was.
Van maart 1955 tot september 1956 zat Develing in militaire dienst, eerst vier maanden in Vught bij de Garde Grenadiers, daarna bij de paratetroepen (De Limburgse Jagers) in Oirschot. Over zijn diensttijd schrijft hij in Voor de soldaten (pp. 97-101, 221-225 en 259-261).
Na zijn diensttijd kwam Develing terecht op het kantoor van de Nederlandse Siemens Mij. in Den Haag, eerst op de centrale
| |
| |
afdeling Boekhouding, daarna als orderboekhouder op de afdeling Radio en Televisie en Centrale Antenne Systemen. In 1959 nam hij er ontslag. Hij begon te schrijven en voorzag in zijn levensonderhoud, alsook in dat van vriendin en kind, als benzine-pompbediende.
Op het Kunsthistorisch Documentatie Bureau in Den Haag was hij werkzaam van 1961-1965.
In 1966 werd hij wetenschappelijk assistent bij het Haags Gemeentemuseum. Voor dit museum organiseerde hij de tentoonstellingen: Minimal Art (1968), Carl Andre (1969) en Sol LeWitt (1970).
Na een tussenperiode waarin Develing de eigen collectie van het museum herinventariseerde, werd hij in 1972 secretaris van de Gemeentelijke Commissie van Beeldende Kunst, een onder het museum ressorterende commissie die het gemeentebestuur adviseerde over kunstaankopen en opdrachten. Sinds 1980 is hij adjunct-hoofd afdeling Moderne Kunst van het Gemeentemuseum.
In de jaren zestig publiceerde Develing een paar kleine artikelen over popmuziek in Hitweek. Ook werkte hij mee aan verschillende tijdschriften voor beeldende kunst, zoals Kroniek van kunst en kultuur en Museumjournaal, van welk tijdschrift hij ook redacteur is geweest. Verder schreef hij tal van inleidingen voor tentoonstellingscatalogi. Fragmenten uit zijn werk verschenen in de avantgarde-tijdschriften Gard Sivik en VAN.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Van een afkeer van de klassieke roman, zoals die zich in 1968 zou openbaren, was in 1964, toen Enno Develing debuteerde met Alberto en ik, nog weinig te bespeuren. Hoewel het niet een traditioneel verhaal betreft, zijn alle ingrediënten van het romangenre voorhanden. Het is het ironische verhaal van twee mannen, Enno Teunis Johann Sebastiaan Develing en Alberto Joao Fernando Maria Battista d'Oliveira, die een twee-eenheid vormen: ‘Soms wisten we nauwelijks wie wie was, Alberto of ik of ik of Alberto’ (p. 63). De ik-figuur, Enno, een Hagenaar, is het hele boek door op zoek naar Alberto, die in Hongkong een nogal misdadig bestaan leidt. Uiteindelijk vindt Enno zijn alterego, maar de ontmoeting draait uit op een mislukking.
| |
Kritiek
In de pers kreeg het boek een koele ontvangst. Hoewel men de stijl ervan soms acceptabel vond en Develings vermogen tot groteske overdrijving prees, luidde het algemene oordeel ‘duister’ en ‘quasi-grappig’.
| |
Thematiek
Deze nogal psychologiserende roman met onmiskenbaar autobiografische inslag staat in sterk contrast met wat zou gaan volgen, een drietal ‘projecten’. De thematiek van elk van deze projecten is aan de titel al min of meer af te lezen: Voor de soldaten (1966), De maagden (1968) en Het Kantoor (1973).
| |
Techniek
In Voor de soldaten brengt een jongen, aangeduid als A., verslag uit van zijn eerste dag in militaire dienst. Oproep, treinreis, aankomst in de kazerne, medische keuring, exercitie, alles is precies opgetekend. Het minutieuze verslag van de jongen wordt regelmatig onderbroken door herinneringen van anderen aan hun diensttijd. Het gaat daarbij om mannen van uiteenlopende leeftijd en afkomstig uit verschillende sociale milieus. Zij worden over hun ervaringen in de militaire dienst geïnterviewd en hun uitspraken worden genoteerd, zonder dat daar ook maar iets aan is veranderd, dat wil zeggen versprekingen, foutieve zinsconstructies, herhalingen, stopwoorden, haperingen en plat taalgebruik zijn ongecorrigeerd overgenomen. De personen in het boek worden verder gekenmerkt door anonimiteit. Een en ander moet de lezer in een positie brengen zijn eigen dienstervaringen te vergelijken met die van anderen.
| |
| |
Het in De Maagden gevolgde procédé is identiek aan dat van het eerste project, zij het dat de journalistieke middelen nu zijn uitgebreid met foto's. Het verhaal en de foto's van een ontmaagding worden afgewisseld door interviews met vrouwen van verschillende leeftijd en sociale milieus. Zij vertellen daarin hoe zij een en ander hebben ondergaan. In de meeste gevallen blijkt het een pijnlijke of angstige ervaring te zijn geweest. Ook in dit project is de spreektaal zo letterlijk mogelijk weergegeven. Ook hier gaat het er weer om dat de vrouwen, tot wie zich De maagden bij uitstek richt, hun ervaringen kunnen vergelijken met die van andere vrouwen.
Het derde project, Het Kantoor, resulteerde niet in een boek, maar in een doos - formaat 21,5 bij 21,5 cm - met als inhoud: teksten, foto's en grammofoonplaten. In een korte inleiding zet Develing uiteen wat zijn werkwijze is geweest, welke conclusies er aan het project zijn te verbinden en vooral welke barrières hij moest overwinnen om het ten uitvoer te brengen. Dit keer zijn het niet alleen interviews die voor informatie over het fenomeen ‘kantoor’ moeten zorgen, maar ook geluids- en beeldregistratie. Op vier grammofoonplaatjes zijn de geluiden vastgelegd die op het kantoor waren te horen, zoals telefoongerinkel en ratelende schrijfmachines. Wat er op datzelfde kantoor gebeurde, kan men zien op zestig bladen met foto's. Op elk blad staan vier afbeeldingen: uit vier hoeken hebben camera's op gezette tijden de gebeurtenissen aldaar vastgelegd. Zoals ook de in de vorige projecten gebruikte technieken, dienen die van Het Kantoor ervoor een zo objectief mogelijk beeld van de werkelijkheid te scheppen.
| |
Thematiek
Stond Voor de soldaten vooral in het licht van kameraadschappelijkheid, maar ook van grootspraak, en werd in De maagden gewelddadigheid als voornaamste kenmerk van ontmaagding aan de orde gesteld, Het Kantoor wil laten zien dat arbeidsvreugde een fictie is voor een groot deel van de werkende bevolking.
| |
Kunstopvatting
Zijn projecten liet Develing vergezeld gaan van een geschrift, waarin hij zijn kunstopvatting uiteenzette: Het einde van de roman (1968). Hierin rekent hij af met de klassieke roman en verdedigt hij het standpunt dat een auteur de werkelijkheid
| |
| |
ongeïnterpreteerd dient weer te geven. Authenticiteit is volgens hem een eerste vereiste. Vandaar dat in een werk een chronologisch tijdsverloop, een reële plaats van handeling en bestaande personen moeten voorkomen.
| |
Visie op de wereld
Develing meent dat schrijvers van ‘documentaire’ teksten een andere status hebben. Hij wenst de rol van de auteur te reduceren. In de traditionele opvatting van de roman wordt de persoonlijkheid van de auteur van groot gewicht geacht. De schrijver geldt als de instantie die het materiaal in de tekst voor een belangrijk deel heeft geschapen, of die een zeer persoonlijke (niet zelden autobiografische) relatie onderhoudt met wat in zijn tekst wordt verteld. De opgave van de maker van een project daarentegen zou hooguit bestaan uit het monteren van aanwezig materiaal en niet uit het neerschrijven van iets dat hij heeft bedacht. Ten einde een zo objectief mogelijke werkwijze te garanderen, moet gebruik gemaakt worden van registrerende technieken als interview, fotografie en geluidsopname. Dit verhoogt volgens hem de authenticiteitswaarde van een project. Door zo feitelijk mogelijk te zijn, wordt informatie over verschijnselen in de werkelijkheid, zoals het leven op een kantoor, verschaft, waartegen de lezer zijn of haar ervaring kan afzetten.
| |
Verwantschap
Sommige critici situeren Develings werk in de buurt van de Franse ‘nouveau roman’. Zij doen dit onder meer op grond van de neutrale vertelwijze en de gedetailleerde manier waarop personages worden beschreven, als waren zij objecten. Volgens Develing zelf echter hebben zijn projecten niets met de ‘nouveau roman’ te maken. In tegenstelling tot de ‘nouveau roman’ gaat het bij het ‘project’ juist niet meer om fictie, om door een auteur bedachte en gestructureerde verhalen.
Met de opvatting dat het niet-fictionele aandeel van literatuur groter zou moeten zijn, staat Develing in de jaren zestig bepaald niet alleen. In Amerika schrijven Truman Capote en James Baldwin ‘non-fiction’-romans, in Duitsland zijn het onder meer Alexander Kluge, Erika Runge en Günter Wallraff die ‘reportages’ en ‘protocollen’ vervaardigen, in Nederland publiceert Harry Mulisch reportages als De zaak 40/61 (1962), Bericht aan de rattenkoning (1966) en Het woord bij de daad
| |
| |
(1966), terwijl Armando en Sleutelaar in 1967 hun interviews met De SS'ers laten verschijnen.
| |
Traditie
Zijn denkbeelden over het project en zijn kritiek op het algemeen aangehangen literatuurconcept, of het nu traditionele dan wel nieuwe romanvormen betreft, doen Develing teruggrijpen naar de kunstopvattingen van avantgardisten uit de periode tussen de twee wereldoorlogen en wel die van Duchamp, Malewich en Mondriaan. Hij beschouwt zijn projecten zelfs als uitvoering van de ideeën van deze vernieuwers. Met name meent hij gevolg te geven aan de idee dat kunst in de maatschappij geïntegreerd dient te worden, dat de maker van een project het publiek bij de vervaardiging ervan dient te betrekken en dat kunst een gebruiksfunctie moet hebben.
Daarnaast stemmen zijn ideeën over kunst overeen met die van ‘minimal art’-kunstenaars als Carl André, Donald Judd en Dan Flavin. Deze verwierpen traditionele artistieke vormgevingsprincipes; zij zochten aansluiting bij de ontwikkelingen van de moderne technologie en hadden een uitgesproken voorkeur voor geometrische vormen, vooral voor symmetrie in de vormgeving. Een dergelijk vormgevingsprincipe vindt men in de projecten van Develing terug, zoals in De maagden, waar een zelfde verschijnsel op verschillende manieren in beeld wordt gebracht.
| |
Kritiek
Het op zichzelf kleine oeuvre van Develing heeft relatief veel en ook uitvoerige reacties opgeroepen. Dat is te verklaren uit zijn sterk afwijkende kunstopvatting. Dat leidde dan ook tot voor het merendeel afwijzende kritieken. Wel noemt men de projecten interessant, maar met de uitvoering ervan hebben de critici grote problemen.
In het algemeen vindt men Develing te pretentieus waar het de idee betreft door middel van projecten een objectieve weergave van de werkelijkheid te realiseren. De projecten heten slechts in schijn objectief, want ook Develing selecteert, resumeert, ensceneert en arrangeert, aldus onder anderen Buddingh', Wadman en Van Deel. Develings projecten zijn op dit punt in tegenspraak met zijn literatuuropvatting. Daar komt nog bij dat Develing de buitenkant van de werkelijkheid aanziet voor dé werkelijkheid. In zijn projecten, die vooral worden
| |
| |
gekenmerkt door detailbeschrijvingen, reduceert hij de mens tot wat er zintuiglijk van hem waarneembaar is. Hierin zou hij niet verschillen van de gemiddelde negentiende-eeuwse naturalist. Wat dat betreft kan Develing ook geen aanspraak maken op originaliteit, menen onder anderen Wadman en Pollmann-Schlichting.
Develing wordt voorgehouden dat een auteur die een standpunt inneemt, die stileert en ordent, vaak authentieker werk levert dan iemand die werkelijkheidsfragmenten voor zichzelf laat spreken, zoals de vervaardiger van projecten. Het ongecorrigeerd overnemen van uitspraken zou eigenlijk alleen maar leiden tot verveling en ongewenste humor. Dit alles is hoogstens voer voor socio-linguïsten, menen onder meer Van Maanen, Vogelaar en Franck.
Hoe moeten de projecten nu precies worden geclassificeerd? Hoewel de aanpak hier en daar doet denken aan wetenschappelijk onderzoek, worden de spelregels daarvan toch te weinig in acht genomen. Op grond van de doelstelling - informatieoverdracht -, en de gebruikte middelen, zoals het interview, is men geneigd te spreken van journalistiek werk. Dat doet de vraag rijzen of de projecten überhaupt wel als literatuur kunnen worden beschouwd. Over die vraag lopen de meningen uiteen. Hoewel Develing heeft gezegd geen kunst te willen maken, beschouwen sommigen, zoals Wadman en Van Itterbeek, zijn projecten toch als kunstwerken, hetzij op sociologische hetzij op compositorische gronden (montage). Anderen daarentegen, zoals Schalken, zijn er minder van overtuigd dat het hier om literatuur gaat, aangezien zij vinden dat de projecten geen appèl doen aan de verbeelding van de lezer.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Enno Develing, Alberto en ik. Amsterdam 1964, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 72, R. |
Enno Develing, Voor de soldaten. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 171, Project. |
Enno Develing, Pop nu. In: Het lulligste uit Hitweek. Samenstelling Pim Oets. Amsterdam 1968, Thomas Rap, p. 21, E. |
Enno Develing, Ter informatie van de Komma-lezer. In: Komma, jrg. 4, nr. 1, 1968-1969, pp. 63-70, E. |
Enno Develing, De maagden. Project II. Met medewerking van Frank Bouwman (fotografie), Trudi Beumer (interviews), Lieneke van Schaardenburg (interviews). Brussel/Den Haag 1968, Manteau, 5de meridiaan, Project. |
Enno Develing, Het einde van de roman. Brussel 1968, Manteau, EB. (tweede, herziene druk, Paris-Manteau 1973) |
Enno Develing, Zelfportret. In: Schrijvers in de spiegel, Amsterdam & Brussel 1971, Paris-Manteau Literair, pp. 19-22, autobiografie. |
Enno Develing, Het Kantoor. Project 3. Fotografie: Studio Lanza, Harry Andriessen, Rien Bon, Jan Lanza, Toledo Madna; geluid: Bob Kommer Studio's C.V., Wim van Holstein, Andries Meysen; montage: Wim van Holstein; interviews: E. Develing, Paul Haenen, Rob Klaasman, Lieneke van Schaardenburg, Brussel-Den Haag 1973, Manteau, Project. |
Enno Develing, Inleiding project 1, 2 en 3, Het einde van de roman. In: VAN. Hollands Voorzetsel, jrg. 1, nr. 7-8, januari 1978, pp. 35-40, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Alfred Kossmann, Duistere romans van drie jonge schrijvers. In: Het Vrije Volk, 15-2-1964. (over Alberto en ik) |
J. Bernlef, Kwasi-grappig debuut. In: Het Parool, 9-5-1964. |
Anne Wadman, Debuutromans van Lenders en Develing. In: Leeuwarder Courant, 30-1-1965. |
Rico Bulthuis, Twee Haagse ambtenaren over hun militaire ervaringen, In: Haagsche Courant, 27-8-1966. (over Voor de soldaten) I. Sitniakowsky, Treinlectuur met pretentie. In: Algemeen Handelsblad, 3-9-1966. (over Voor de soldaten) |
L. van Duinhoven, Respectabele smak na goed debuut. In: Drentsche en Asser Courant, 17-9-1966. (over Voor de soldaten) |
Marco Franck, Een staalkaart van spraakgebreken. In: NRC, 15-10-1966. (over Voor de soldaten) |
(Anoniem), Enno Develing's documentaire over het soldatenleven. In: Haagse Post, 29-10-1966. |
Willem G. van Maanen, Schrijven met behulp van een bandrecorder. In: Nieuw Kamper Dagblad, 19-11-1966. |
Dick Zaal, Enno Develing. Over een project gesproken. In: Wikor, jrg. 15, nr. 3, maart 1967, pp. 65-67. |
C. Buddingh', De fictie van de werkelijkheid. In: C. Buddingh', Een pakje per dag, Utrecht 1967, pp. 69-73. (over Voor de soldaten) |
Willem Brandt, Experimenteel gezever. In: Willem Brandt, Pruik en Provo. Amsterdam 1967, pp. 62.64. (over Voor de soldaten) |
Jan van der Vegt, Literatuur zonder gezicht. In: Contour, jrg. 3, nr. 1, april 1967, pp. 1-16. |
René Gysen, Proza in nieuwe stijl. In: Sodipa. Maandblad voor het personeel van de stad Antwerpen, jrg. 15, nr. 12, december 1967, p. 373. (over Voor de soldaten) |
Betty van Garrel, Enno Develing: er staat wat er staat. In: Haagse Post, 12-4-1968. (interview) |
Jaap Joppe, Enno Develing en de werkelijkheid: ‘Project 2: De maagden’. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 29-6-1968. |
Cees Buddingh', De realiteit als uitgangspunt. In: Algemeen Dagblad, 6-7-1968. (over De maagden) |
Johan van der Woude, Eenzijdige informatie over ontmaagding. In: Nieuwsblad van het Noorden, 18-7-1968. |
T. Pollmann-Schlichting, De maagden vervelend beschreven. In: De Volkskrant, 20-7-1968. |
Willem Brandt, Behangselpapier. In: Goois Nieuwsblad, 28-7-1968. (over De maagden) |
Jan Elemans, Enno Develing regisseur van prozaprojecten. In: Brabants Dagblad, 17-8-1968. (over Voor de soldaten, De maagden en Het einde van de roman) |
Alfred Kossmann, Weg met de roman. In: Het Vrije Volk, 8-9-1968. (over Voor de soldaten) |
Anne Wadman, De ontmaagding ontmaagd of: Pretenties der pretentieloosheid (I). In: Leeuwarder Courant, 14-9-1968. (over Het einde van de roman) |
Paul de Wispelaere, Werkelijkheid bezien met facettenoog. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog. Een bundel kritieken gekozen en ingeleid door Weverbergh, Den Haag 1968, pp. 70-75. (over Voor de soldaten) |
Anne Wadman, De ontmaagding ontmaagd of: Pretenties der pretentieloosheid (II). In: Leeuwarder Courant, 21-9-1968. (over De maagden) |
Rico Bulthuis, Mislukt erotisch proces-verbaal. In: Haagsche Courant, 21-9-1968. |
D.F. van de Pol, Twee uitersten en een middenweg. In: NRC, 28-9-1968. (over De maagden) |
Tom Schalken, De marge van de verbeelding. In: Het Centrum, 28-9-1968. (over De maagden) |
Jaap Joppe, (over Enno Develing, De maagden). In: Sextant, jrg. 48, nr. 8, september 1968, p. 31. |
Jacques Firmin Vogelaar, De maagden: een
|
| |
| |
tweede project van Enno Develing. In: Het Parool, 12-10-1968. |
Dick Zaal, Het einde van de roman, of de ene maagd is de andere wel. In: Het woord van de week, 20-10-1968. |
D. Robberechts, Voor of tegen de maagden? In: De financieel-economische Tijd, 25-10-1968. (over De maagden en Het einde van de roman) |
Johan Phaff, De maagden. In: Avenue Literair, oktober 1968, p. 246. |
Eugene van Itterbeek, Symbool of document. In: Kultuurleven, oktober 1968, pp. 610-615. (over Het einde van de roman en De maagden) |
José Toirkens, De maagden van Enno Develing. In: De Stem, 25-11-1968. |
H. Drion, Enno Develing: De maagden. In: Leids Universitair Blad, 28-11-1968. (interview) |
Ben Bos, ‘Het boek is een heilige koe, geschikt voor het slachthuis’. In: De Nieuwe Linie, 14-12-1968. (interview) |
René Gysen, Develings einde van de roman. In: Komma, jrg. 3, nr. 4, 1968-1969, pp. 51-68. |
W. Derave, Ook Nouveau Roman haalde het niet. In: De Standaard, 14-2-1970. |
Lidy van Marissing, Sociaal bedoeld project bleef literatuur. In: De Volkskrant, 26-1-1974. (over Het Kantoor) |
Betty van Garrel, Het kantoor en andere kunstzaken. In: Haagse Post, 12-3-1974. |
C.B. Doolaard, Kantoor van minuut tot minuut. In: Het Parool, 16-3-1974. |
Pierre H. Dubois, De illusies van Enno Develing. In: Het Vaderland, 23-3-1974. (over Het kantoor) |
J.F. Vogelaar, Het kantoor, naar ieders tevredenheid. In: J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en kommentaren, Nijmegen 1974, pp. 76-77. |
J. Gerits, (over Het Kantoor). In: Streven, jrg. 28, nr. 2, november 1974, p. 189. |
Pierre H. Dubois, Memorandum 6. De illusies van Enno Develing. In: Pierre H. Dubois, De verleiding van Gogol, 's-Gravenhage enz. 1976, pp. 141-147. |
Hugo Bousset, Tekenen en vertekenen (Enno Develing-Project 3). In: Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976, Brugge 1977, pp. 202-208. |
Pierre Spaninks, Ontmaagding als kamertjeszonde, of: Enno Develing en de kritiek. In: VAN, jrg. 1, nr. 7-8, januari 1978, pp. 50-63. |
T. van Deel, Een uur op kantoor. In: T. van Deel, Recensies, Amsterdam 1980, pp. 70-72. |
K.D. Beekman, Een poëtologisch debat over de reportage als vorm van avantgardisme. In: K.D. Beekman, De reportage als Literair en Avantgardistisch Genre. Een kritisch-empirisch onderzoek naar de classificatie van een tekstsoort, Amsterdam 1984, pp. 72-81. (over Develings literatuuropvatting) |
34 Kritisch lit. lex.
augustus 1989
|
|