| |
| |
| |
Maria Dermoût
door Elma Drayer
1. Biografie
Maria Dermoût werd als Helena Anthonia Maria Elisabeth Ingerman geboren op 15 juni 1888 nabij Pekalongan op Java in het toenmalige Nederlands-Indië. Haar vader was daar werkzaam op een suikerfabriek. Het geslacht Ingerman woonde toen al vier generaties lang in de Nederlandse kolonie. Haar moeder stierf toen Maria een half jaar oud was. In 1894 hertrouwde haar vader. Tot haar twaalfde jaar woonde Maria bij de suikerfabriek Redjosari in Ngandjoek op Midden-Java, waarna zij op de boot naar Holland werd gezet.
In Haarlem volgde zij haar schoolopleiding. Na een jaar HBS stapte ze over naar het gymnasium dat ze tot en met de vierde klas doorliep. Zij raakte in die tijd bevriend met Aldert Brouwer, die later hoogleraar in de geologie zou worden. Deze vriendschap is tot het einde van haar leven van groot belang gebleven.
In 1905 keerde Maria terug naar haar geboorteland en ontmoette daar de ruim acht jaar oudere mr. Isaac Dermoût, met wie zij in 1907 trouwde. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: een dochter in 1908 en een zoon in 1910. Hun zoon stierf in 1945 in een Japans interneringskamp. Dermoût bekleedde verschillende functies bij de rechterlijke macht in Nederlands-Indië. Zijn promoties brachten vele verhuizingen met zich mee. Het gezin woonde op talrijke plaatsen op Java en in de Molukken.
Om gezondheidsredenen werd Dermoût in 1933 eervol ontslag verleend. Maria en hij keerden terug naar Nederland en gingen wonen in Den Haag. Later volgden nog verhuizingen naar Noordwijk en Arnhem. Daar overleed Maria's man in
| |
| |
1952. Maria, geplaagd door een zwakke gezondheid, woonde hierna op verschillende plaatsen in Nederland en Zwitserland - vaak bij het gezin van haar dochter. Zij stierf op 27 juni 1962 in Den Haag.
Afgezien van de publikatie van enkele verhalen in Het Weekblad voor Indië (1908) en Het Vaderland (1915) publiceerde Maria Dermoût vanaf haar officiële debuut in 1951 haar werk regelmatig in De Gids en incidenteel in Elseviers Weekblad. Ook werden vertalingen van haar verhalen geplaatst in het Amerikaanse tijdschrift Harper's Bazaar.
In 1952 ontving zij een speciale prijs van de Jan Campertstichting voor Nog pas gisteren. Haar gehele werk werd in 1956 met de Culturele prijs van Arnhem en in 1958 met de Tollensprijs bekroond.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Toen Maria Dermoût in 1951 op drieënzestigjarige leeftijd officieel debuteerde, had zij al ‘een kist vol’ bij elkaar geschreven. Toch beschouwde ze zichzelf niet als schrijfster. Ook later niet, toen haar reputatie gevestigd was: ‘dat is voor mij eigenlijk secundair’. Ze wilde graag vertellen en zag zichzelf als ‘een instrument, zonder initiatief bijna’. In de eerste plaats wilde zij doorgeven wat ze had gezien, gevoeld, meegemaakt, en aan verhalen had gehoord en gelezen tijdens haar leven, dat ze voor het grootste deel in Nederlands-Indië (hierna: Indië) had doorgebracht.
Net als de vertellers in de Indische orale literatuur wilde zij in haar proza de houding van een mens ten opzichte van de wereld om hem heen beschrijven. Ze zei eens dat ze het liefst een ‘Vie de Quelqu'un’ wilde optekenen, ‘eilanden en bergen en gesteenten en mensen quelque peu “glanzende” om Iemand heen’.
| |
Stijl / Traditie
Niet alleen wat kunstopvatting betreft staat Dermoût dicht bij de Indische vertellers, ook haar taalhantering doet in sommige opzichten denken aan de Indische manier van vertellen. Zo gebruikt ze korte, soms half afgebroken zinnetjes en dialogen, tussenvoegsels, opsommingen en herhalingen, talrijke uitroeptekens en retorische vragen. Deze schrijfstijl leent zich goed om voorgedragen te worden, wat dan ook herhaaldelijk is gebeurd: door haarzelf op een grammofoonplaatje in 1961 en door bijvoorbeeld de voordrachtkunstenaar Indra Kamodjojo.
Verder kenmerkt de stijl van Dermoût zich door uitvoerige en precieze beschrijvingen van landschappen, kleding, voorwerpen en interieurs. Maar als zij komt tot de - vaak sterk emotioneel geladen - essentie van een vertelling, dan zal ze die liever aanduiden en suggereren dan beschrijven.
| |
Techniek
Haar verteltechniek is traditioneel. Meestal is er sprake van een onpersoonlijke vertelinstantie die binnen een verhaal nu en dan een ander perspectief kiest.
Dermoût heeft - op haar korte debuutroman na - eigenlijk alleen verhalen geschreven. Zelfs een boek als De tienduizend dingen dat een roman wordt genoemd, bestaat uit verhalen, die zich los van elkaar goed laten lezen. Wel vertonen haar
| |
| |
boeken - op de niet door Dermoût zelf samengestelde bundel De sirenen na - een zekere interne samenhang. Zo zijn De tienduizend dingen en De kist raamvertellingen. De overige bundels ontlenen hun structuur aan inhoudelijke overeenkomsten tussen de verhalen. De vertellingen in De juwelen haarkam gaan bijvoorbeeld alle over een kostbaar voorwerp.
| |
Traditie
Dermoût putte voor haar onderwerpen in de eerste plaats uit bestaande verhalen. Daarmee plaatste zij zich binnen de niet alleen in het Oosten maar ook in het Westen aanwezige, eeuwenlange traditie van het doorvertellen. Zij tekende deze verhalen op uit de mond van mensen die zij ontmoette, of trof die aan in historische werken als de Babad Tanah Djawi (geschiedenis van de Javaanse vorsten) of Valentijns Oud en Nieuw Oost-Indiën. In deze laatste gevallen bewerkte zij de verhalen op zo'n manier dat de toon van de oorspronkelijke tekst goed hoorbaar blijft en de verhaallijn intact. Ook haalde zij meermalen gegevens uit de (natuur-)historische boeken van Rumphius over de Molukken.
| |
Relatie leven/werk
Een andere inspiratiebron vond Dermoût in eigen ervaringen en in herinneringen aan haar jarenlange verblijf in Indië. Ze verklaarde eens dat ze het verleden nogal hevig doorleefd had en eigenlijk over niets anders kon schrijven dan over ‘die tijd, destijds, daarginds, en nooit over een onderwerp nu en hier’. Elders schreef ze, dat ze dit niet deed vanuit ‘een vertederd, een betreurend omzien’, maar omdat zij zo duidelijk voor zich zag ‘dat wonderlijk samenweefsel van een bepaalde tijd, een land, de mensen die erbij hoorden, landschappen, dieren, dingen, gebeurtenissen, verhalen er doorheen gevlochten’. Herinneringen aan haar kindertijd bij de suikerfabriek verwerkte zij in Nog pas gisteren.
Andere persoonlijke ervaringen zijn van invloed geweest op enkele opvallende aspecten van haar thematiek. Zo is het vaak voorkomen van de ene grote liefde, de levenslange trouw, het afscheid niet los te zien van Dermoûts eigen levenslange gevoelens voor Aldert Brouwer, haar ‘verre geliefde’. Dat zij de figuur van de geleerde zo dikwijls en met zo veel liefde beschrijft, zal ook niet losstaan van haar vriendschap met deze hoogleraar.
| |
Verwantschap
Alle verhalen van Dermoût die in boekvorm verschenen,
| |
| |
staan in verband met het land waar zij zo lang woonde. Zelfs al spelen ze zich af in een Hollands decor, dan nog ligt de voorgeschiedenis van de personages in de kolonie.
Om deze Indische achtergrond en om haar voorkeur voor het vertellen van verhalen, behoort Dermoût tot de ‘Indische bellettrie’ met schrijvers als H.J. Friedericy, E. Breton dé Nijs en tot op zekere hoogte A. Alberts en Beb Vuyk. Wat ‘niet-Indische’ schrijvers betreft, kan zij verwant worden genoemd aan een vooroorlogs auteur als Van Schendel, die een zelfde voorkeur voor het ‘aanduidende’ heeft.
Binnen de Indische bellettrie neemt Dermoût wel een bijzondere plaats in. Sterker dan bij bovengenoemde schrijvers zijn bij haar vorm én inhoud verweven met de oosterse denk- en gevoelswereld.
| |
Visie op de wereld
Haar eigen levensfilosofie is dan ook te karakteriseren als een vermenging van in Indië aanwezige religieuze stromingen als het animisme, het hindoeïsme, het boeddhisme en - in mindere mate - het christendom.
In haar visie is de zichtbare werkelijkheid doordrongen en vervuld van het bovennatuurlijke. Mensen zijn gelijkwaardig aan alle andere, eveneens bezielde schepselen, zoals dieren, steentjes, schelpen, planten, oceanen en sterren. Een mens is niet het middelpunt, maar een van de tienduizend dingen die tezamen een kosmische eenheid vormen, ‘naast elkaar, los van elkaar, elkaar rakende, hier en daar in elkaar vervloeiende, zonder ergens enige binding, en tegelijkertijd voor altijd met elkaar verbonden’ (‘Allerzielen’, De tienduizend dingen).
In dit verband is het zinloos om verzet aan te tekenen tegen je plaats in de wereld en je lot. De weg die je leven gaat, heb je zelf niet in de hand, omdat je ingeweven staat in een kosmisch ‘patroon’, eeuwig bewegend en eeuwig stilstaand, met herhalingen, niets dan herhalingen. Een mens moet zijn weg moedig en trots aanvaarden door in te zien dat ook verdriet, bitterheid en lijden horen bij het leven en dat alles onderdeel is van een kosmisch verband. Moeilijkheden worden zo niet opgelost, maar gaan ‘in een of andere vorm’ voorbij.
| |
Thematiek
Het duidelijkst en meest overtuigend wordt deze levensfilosofie uitgewerkt in De tienduizend dingen. Maar ook in het overige werk is haar levensvisie nauw verweven met de the- | |
| |
matiek. Bijna alle personages, of ze nu Europeanen, mensen van ‘gemengd bloed’, oosterlingen of mythische figuren zijn, worden getekend in hun pogingen een houding te vinden tegenover de wereld om hen heen en hun eigen lot.
Haar debuut, Nog pas gisteren, vertelt hoe het meisje Riek, dat in een paradijselijke omgeving woont en met grote vanzelfsprekendheid de magie van het oosten accepteert, langzamerhand in aanraking komt met de liefde en ook met ‘boosheid... duisternis... dood’. Riek kan haar houding nog niet goed bepalen. Zij zal wat ze heeft meegemaakt pas later kunnen verwerken, zo wordt aan het slot gesuggereerd. Vóór alles is Riek een kind, dat eigenlijk bij niemand hoort. Ze gaat haar eigen gang, leeft in een eigen wereldje, begrijpt de anderen niet werkelijk en voelt zich vaak onbegrepen.
Zo wordt vrijwel elk personage in het werk van Dermoût gekenmerkt door zijn eenzaamheid. Er is een grote afstand tussen het personage en de mensen om hem heen. Soms wordt dit versterkt door een verschil in culturele achtergrond. In andere verhalen komt die wel overeen, maar is er sprake van een heel andere levensinstelling. Personages leven in verschillende werelden, naast elkaar en ieder op zichzelf. Dit wordt in de verhalen soms indringend duidelijk gemaakt door het hanteren van perspectiefwisselingen (‘De professor’, De tienduizend dingen; het titelverhaal in De sirenen).
Maar zelden voelt een personage contact met een ander: ‘wij mensen zijn niet dikwijls samen, alleen maar soms even misschien, maar meestal niet’, zegt jonge Tsjalie in ‘Toetie’ (Donker van uiterlijk). Er is wel eens sprake van een diepe verbondenheid, zelfs tussen twee (ver)vreemden en soms over de grenzen van dood en tijd heen, maar deze mystiek geladen momenten gaan snel weer voorbij. (‘Het kanon’, Spel van tifa-gongs; ‘De professor’).
Eigenlijk is in de visie van Dermoût alleen de liefde in staat de fundamentele afstand tussen mensen te overbruggen. Maar juist in de liefdesverbintenis tussen man en vrouw loopt het bijna altijd mis. Zij leven vervreemd van elkaar, langs elkaar heen en voelen te weinig verwantschap om een echt en langdurig contact mogelijk te maken. Is een liefdesverhouding wel innig, dan is dat geluk van korte duur of niet toegestaan door de buitenwereld, omdat het bijvoorbeeld een overspe- | |
| |
lige relatie betreft. Het tragische van de liefde is, zo blijkt uit de verhalen van Dermoût, dat mensen ‘op dit punt waar wij zo kwetsbaar zijn’ (‘Old men forget’, De sirenen) niet zelf kunnen kiezen, maar worden gekozen en - slechts eenmaal. Meestal mislukt deze ene grote liefde. Niet door toedoen van de geliefden, maar door de omstandigheden, het lot. Ze moeten van elkaar afscheid nemen. Maar de grote liefde zal een mens nooit loslaten: hij kan niet anders dan zijn gevoelens trouw blijven. De eenzaamheid die uit de scheiding voortvloeit, moet hij z'n leven lang met zich meeslepen. Zo rest de man in ‘Old men forget’ na zijn eerste grote liefde niets dan ‘gemodder en gemors’ met andere vrouwen en op het laatst ‘het vriendelijk kabbelend beekje’ van het samenleven met ‘goede Lien’ en hun nageslacht, maar ‘die hebben er immers niets mee van doen’.
‘Toetie’, een fragmentarisch gebleven verhaal, waaraan Dermoût tot kort voor haar dood werkte, is eigenlijk het enige waarin sprake is van een redelijk gelukkig en langdurig huwelijk tussen twee totaal verschillende mensen. Charles en Toetie weten elkaar, na een moeilijk leven vol ‘ongeluk’ in de familie, ondanks de afstand uiteindelijk toch te vinden. Zij zijn elkaar trouw gebleven en komen op het eind van hun leven ‘naar elkaar toe met iets van een bijna vergeten vreugde, een triomf bijna’.
Dermoût houdt zich in haar verhalen niet alleen bezig met liefdesrelaties tussen mensen. Ook de tegenpool, de haat en het geweld dat daaruit voortvloeit, komt in haar werk aan de orde. In elke bundel is bijvoorbeeld wel een moordverhaal te vinden, met als hoogtepunt de verhalen in De tienduizend dingen, die stuk voor stuk moordgeschiedenissen zijn. Dermoût laat de onrechtvaardigheid van geweld zien. Tegelijkertijd probeert ze duidelijk te maken, dat de kwade machten de personages wel beïnvloeden en hun evenwicht tijdelijk verstoren, maar dat ze uiteindelijk geen vernietiging veroorzaken in het kosmische evenwicht. Of, zoals de vrouw in ‘Kwan Yins slang’ (De sirenen) dat ervaart: ‘Geluk ongeluk. Duisternis licht. Leven dood. Kwaad goed, links rechts. Tegengestelden, zij wegen even zwaar en even licht, er is een evenwicht. En met dat grote evenwicht als ondergrond raakte haar eigen leven ook in een soort evenwicht, stond alles op
| |
| |
eenmaal op zijn plaats [...]’.
Een laatste belangrijke constante in het werk van Dermoût is de houding van de personages tegenover de magische wereld van het Oosten. Vooral in de verhalen in Spel van tifa-gongs en De kist, waarin zij een bestaand oosters verhaal navertelt, probeert zij de denk- en gevoelswereld van de oosterling en zijn vanzelfsprekende aanvaarding van het magische duidelijk te maken. In tegenstelling tot wat men wel beweert, is in andere verhalen de houding van de westerse personages tegenover de magische wereld wel degelijk als problematiek aanwezig. Iets anders is dat door de vertelinstantie aan de macht van het magische niet getwijfeld wordt: de doodsbange, maar ook de eerst ongelovige personages, moeten zich er uiteindelijk tegenstribbelend aan overgeven. De vrouw in ‘Kwan Yins slang’ gaat ondanks haar weerzin toch naar de Chinese tempel en beleeft daar een moment van mystiek inzicht door te ‘praten’ met de slang. Ook Felicia (‘Allerzielen’) moet zich overgeven, al bezit zij ‘het vaste geloof van haar grootmoeder’ niet. Alleen sceptische mannen, de vader van Riek in Nog pas gisteren en sommige echtgenoten in De sirenen, blijven - anders dan hun vrouwen - onberoerd onder de ‘hokuspokus’, zoals Rieks vader dat noemt. Een bijzondere plaats neemt de figuur van de geleerde in, zoals de Schotse professor in De tienduizend dingen. De magische wereld van het Oosten heeft voor deze Rumphius- en misschien ook Brouwerachtige figuren grote aantrekkingskracht. Maar dit zijn zonderlingen die door niet veel mensen worden begrepen.
Ondanks de toch zware problematiek die Dermoût in haar boeken behandelt, ondanks al het leed dat passeert maakt haar werk geen sombere indruk. Dat is niet alleen te danken aan haar ‘lichte’ schrijfstijl. Eerder is het zo, dat zij uit haar werk een soort verzoening met het leven in ‘zijn ellenden én zijn verrukkingen’ (De kist) wilde laten spreken. De meest vreselijke gebeurtenissen worden door haar in een weids, kosmisch perspectief geplaatst en het komt maar een enkele keer voor dat haar verhalen uitzichtloos eindigen. In Nog pas gisteren overweegt het meisje Riek immers: ‘Een verhaal mocht wel verdrietig zijn, dat was niet erg, dan kon er nog
| |
| |
altijd van alles gebeuren. Maar een treurig eind, dat was erg, daar was geen verhelpen meer aan, dat was voor altijd.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Toen Nog pas gisteren in 1951 verscheen, toonde de kritiek zich verrast over dit late debuut. Critici als Bloem, Bordewijk en Greshoff spraken hun bewondering voor deze kleine roman uit. Met De tienduizend dingen, haar derde boek, vestigde Dermoût haar reputatie. Men vond dit werk ‘werkelijk oorspronkelijk’ (Romein-Verschoor) en zag haar als een ‘volbloed romanschrijfster’ (Greshoff). De overige verhalenbundels werden gemengder ontvangen. De bezwaren die enkele critici, onder wie Nieuwenhuys en Greshoff, tegen dit werk hadden, concentreerden zich voornamelijk op haar stijl: men verweet haar nu een te grote esthetische bekommernis, een te precieuze schrijftrant. Andere critici, zoals Warren en Van der Woude (die ook haar ontdekker en biograaf was), hebben al het werk onverdeeld enthousiast besproken.
Ook voor de publieke belangstelling geldt dat haar eerste en derde boek succesvoller waren dan de overige, hoewel al haar bundels meerdere herdrukken beleefden. Het Verzameld Werk was in 1982 aan zijn derde druk toe.
Dermoûts boeken werden in vele talen vertaald. Nog pas gisteren en De tienduizend dingen hadden vooral in de Verenigde Staten veel succes, zowel bij de critici (er verschenen onder meer lovende kritieken in de New York Times Book Review) als bij het publiek.
Wat deze waardering van haar lezers voor Dermoût heeft betekend, valt misschien af te lezen uit haar verhaal ‘De kist’ uit de gelijknamige bundel. Daarin beschrijft zij immers hoe het de ik-figuur vreselijk droevig maakt dat het levenswerk van de zonderling op het Dièng-plateau door bijna iedereen vergeten in een kist ligt. De ik-figuur voelt daarin een afwijzing van de liefde tot het land, de natuur en de mensen, die zo sterk uit het werk van deze man spreekt. De ‘kist vol’ van Maria Dermoût daarentegen ging niet onder in vergetelheid: haar werk werd niet afgewezen, maar uiteindelijk aanvaard.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Maria Dermoût, Scriboe. In: Weekblad voor Indië, 13-12-1908, V. |
Maria Dermoût, De Pontianak. In: Weekblad voor Indië, 13-12-1908, V. |
Maria Dermoût, De Zeetuinen. In: Het Vaderland, 18-7-1915, V. |
Maria Dermoût, 't Perk. In: Het Vaderland, 18-7-1915, V. |
Maria Dermoût, Nachtelijke Visvangst. In: Het Vaderland, 18-7-1915, V. |
Maria Dermoût, Sprookjes vertellen. In: Het Vaderland, 22-8-1915, V. |
Maria Dermoût, Nog pas gisteren. Amsterdam 1951, Querido, R. |
Maria Dermoût, Spel van tifa-gongs. Amsterdam 1954, Querido, VB. |
Maria Dermoût, Maria Dermoût. In: Vierentwintig biografieën. Amsterdam 1954, Querido, Singel 262, pp. 22-24, A. |
Maria Dermoût, De tienduizend dingen. Amsterdam 1955, Querido, R. |
Maria Dermoût, De kenaribomen. In: Eenentwintig jeugdindrukken. Amsterdam 1955, Querido, Singel 262, pp. 19-22, V. |
Maria Dermoût, De mens niet meer of minder dan een steentje. In: Haagse Post, 26-11-1955, E. |
Maria Dermoût, De juwelen haarkam. Amsterdam 1956, Querido, VB. |
Maria Dermoût, De kist. Amsterdam 1958, Querido, VB. |
Maria Dermoût, De olifanten. In: Stemmen van schrijvers. Amsterdam 1961, Querido, Grammofoonplaatje met tekst. |
Maria Dermoût, De sirenen. Amsterdam 1963, Querido, VB. |
Maria Dermoût, Donker van uiterlijk. Amsterdam 1964, Querido, VB. |
Maria Dermoût, Verzameld Werk. Amsterdam 1970, Querido. (Tweede druk 1974, uitgebreid met de verhalen ‘De vuurvliegjes’ en ‘De kenarivrouw’). |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Greshoff, Proza dat niet vertelt maar vertoont... In: Het Vaderland, 21-7-1951. (over Nog pas gisteren) |
J.C. Bloem, Jeugdherinneringen van een klein meisje uit Indië. In: Elseviers Weekblad, 28-7-1951. (over Nog pas gisteren) |
F. Bordewijk, Yage, een avonturenverhaal; Maria Dermoûts ‘Nog pas gisteren’. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-3-1952. |
J. Greshoff, ‘De Tienduizend Dingen’ door Maria Dermoût. In: Het Vaderland, 7-1-1956. |
Johan van der Woude, De vertelling in ere hersteld. In: De Gelderlander, 17-1-1956. (over De tienduizend dingen) |
Annie Romein-Verschoor, Kroniek. In: De Nieuwe Stem, jrg. 11, nr. 11, november 1956, pp. 624-625. (over De tienduizend dingen) |
R. Nieuwenhuys, Maria Dermoût: gedetailleerd ‘vertelster van verhalen’. In: Het Parool, 30-11-1956. (over De juwelen haarkam) |
Garmt Stuiveling, Zo zuiver als jade. In: Haagsch Dagblad, 2-3-1957. (over De juwelen haarkam) |
J. Greshoff, M. Dermoûts nieuwe bundel. In: Het Vaderland, 3-8-1957. (over De juwelen haarkam) |
Clara Eggink, Er is veel toverachtigs aan Maria Dermoût. In: De Telegraaf, 7-6-1958. (verslag van een bezoek aan Dermoût) |
Hans Warren, Schoonheid en weemoed uit de wereld der Molukken. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-6-1958. (over het gehele werk) |
Tjalie Robinson, Maria Dermoût. In: Haagse Post, 5-7-1958. (interview en karakteristiek van het gehele werk) |
Hans Warren, Maria Dermoût verrast met nieuwe verhalenbundel. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-11-1958. (over De kist) |
J. Greshoff, Heimwee naar Nederlands-Indië. In: Het Vaderland, 21-3-1959. (over De kist) |
K[ees] F[ens], Bij het overlijden van Maria Dermoût. De kracht van de fijnzinnigheid. In: De Tijd/Maasbode, 4-7-1962. (in memoriam) |
E. Breton de Nijs, ‘Lieve Mevrouw Dermoût’. Bij de dood van Maria Dermoût. In: De Groene Amsterdammer, 7-7-1962. (in memoriam) |
Beb Vuyk, De sirenen. Nagelaten werk van Maria Dermoût. In: Vrij Nederland, 3-8-1963. |
A. Alberts, Een letterkunde zonder toekomst? In: De Groene Amsterdammer, 29-8-1963. (over De sirenen) |
Hans Warren, Maria Dermoût: ‘Donker van uiterlijk’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 13-6-1964. |
Beb Vuyk, Nagelaten werk van Maria Dermoût. In: Vrij Nederland, 22-8-1964. (over Donker van uiterlijk) |
Kees Fens, Te weinig en te veel. In: De Tijd/Maasbode, 5-9-1964. (over Donker van uiterlijk) |
Hans Warren, Maria Dermoût ‘Verzameld Werk’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-10-1970. |
Pierre H. Dubois, Het overtuigend geluid van een vertelster. In: Het Vaderland, 3-10-1970. (over Verzameld Werk) |
C.J. Kelk, Maria Dermoût. Haar werk verzameld. In: De Groene Amsterdammer, 31-10-1970. |
Beb Vuyk, Herinneren zonder heimwee. In: Elseviers Weekblad, 21-11-1970. (over Verzameld Werk) |
Johan van der Woude, Helena Anthonia Maria Elisabeth Dermoût-Ingerman. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971-1972, pp. 114-122. (levensbericht en karakteristiek van haar werk) |
| |
| |
N. Bertouille-Jacquet, Animistische denkbeelden in ‘De Sirenen’ van Maria Dermoût. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 26, nr. 3, 1973, pp. 250-266. |
Rob Nieuwenhuys, Maria Dermoût. In: Haagse Post, 24-2-1973. (fotodocumentaire) |
K.L. Poll, Een tuin zonder muren. In: NRC/Handelsblad, 13-4-1973. (over Verzameld Werk) |
H.G. Surie, De gewone dingen zoals leven en dood. In: Vrij Nederland, 9-6-1973. (over Verzameld Werk). |
Johan van der Woude, Maria Dermoût. De vrouw en de schrijfster. 's-Gravenhage-Rotterdam 1973. (biografie met onduidelijke documentatie en karakteristiek van het werk) |
Dick Hartoko, Op zoek naar de tuin van Kleyntjes. In: Ons Erfdeel, jrg. 19, nr. 1, 1976, pp. 88-96. (onderzoek naar het werkelijkheidsgehalte van De tienduizend dingen) |
Rob Nieuwenhuys, Maria Dermoût. In: Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Tweede druk, Amsterdam 1978, pp. 463-477 en 639. (biografie en karakteristiek van het werk) |
Mieke Bal en Ernstjan van Alphen, Wilde dieren of de verscheurde eenheid. Over ‘De sirenen’ van Maria Dermoût. In: Over verhalen gesproken. Analyses van verhalen door M.H. Schenkeveld e.a., Groningen 1982, pp. 97-123. (met name verteltechnische analyse) |
7 Kritisch lit. lex.
mei 1985
|
|