| |
| |
| |
Jozef Deleu
door Karel Osstyn
1. Biografie
Jozef Deleu werdop 20 april 1937 geboren in het Westvlaamse Roeselare in een landbouwersgezin. Zijn vader was Fransman, maar had de Belgische nationaliteit aangenomen. Deleus opvoeding was streng jansenistisch getint, geen uitzondering in het Vlaanderen van die dagen. Hij studeerde voor onderwijzer en stond van 1956 tot 1970 voor de klas. In 1956 had André Demedts hem gesuggereerd met een tijdschrift iets te doen voor het bedreigde Nederlands in Noord-Frankrijk. Met vrienden uit Frans-Vlaanderen en Nederland richtte Deleu in 1957 Ons Erfdeel op, dat zich al na een paar jaar ontwikkelde tot een algemeen-Nederlands cultureel tijdschrift. Vanaf 1972 coordineert Deleu in een onafhankelijke stichting ook de uitgave van een tweede blad, Septentrion, revue de culture néerlandaise, gericht op de Franstalige wereld, en vanaf 1976 een jaarboek, De Franse Nederlanden/Les Pays Bas Français. Behalve schrijver van diverse cultuurpolitieke essays is Deleu ook dichter en prozaschrijver. Hij debuteerde in 1962 met een novelle, en bouwde een in omvang bescheiden oeuvre op. Hij is samensteller van een aantal succesrijke bloemlezingen en was redacteur van de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Voor zijn cultuurpolitieke werk werd hij onder meer bekroond met de Karakterprijs Visser-Neerlandia 1970, de Zilveren Medaille Robert Schumann 19 74, de Prix Descartes 1980, de G.H. 's-Gravesande-prijs van de Jan Campertstichting 1981, en voor zijn literaire werk met de eerste Prijs P.E.N. Centrum Vlaanderen 1991. Jozef Deleu is getrouwd en heeft drie kinderen. Hij woont en werkt in de Westvlaamse grensgemeente Rekkem.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Jozef Deleu is, behalve als dichter en als prozaschrijver, vooral bekend als hoofdredacteur van Ons Erfdeel en als voorvechter van de Nederlandse taal en cultuur. Zijn ongebondenheid verleende de cultuurpolitieke essays waarmee hij sinds de jaren tachtig in het nieuws komt, aanzienlijk gezag. Hij trekt er fel in van leer tegen de middelmaat die de steeds zelfvoldaner levende Vlaming bedreigt. Zijn aanval op de onverschilligheid van de intellectueel (in Verzwegen misverstanden. Over onze onvoltooide emancipatie, 1991) klinkt niet even populair als zijn veroordeling van het beleid in De pleinvrees der kanunniken (1987), maar Deleu is geen man van compromissen. Zijn kracht ligt meer in het gevleugelde woord (Mijn vaderland is de Nederlandse taal, 1990) dan in subtiele nuances en details. Hij komt op voor fundamentele waarden als zelfrespect en trouw, zonder de reactionaire idee erachter. Het succes van zijn bloemlezingen, vooral zijn Groot Gezinsverzenboek (1976), maar ook Lees maar (1980) en Vlaams Leesboek (1986, samen met A.M. Musschoot), moet verklaard worden door de persoonlijke houding die hij tegenover zijn publiek aanneemt. Hij stelt zijn selecties samen volgens dezelfde normen die hij in het leven hanteert en die ook als thema's zijn poëzie domineren: de eenzaamheid van het individu, de liefde, het gezin, de dood. Daarmee toont Deleu de minder strijdbare kant van zijn persoonlijkheid, maar achter die kwetsbaarheid schuilt ook zijn overtuigingskracht.
| |
Relatie leven/werk
De verknochtheid van Deleu aan de Westvlaamse grensstreek spreekt uit de titel die hij aan de bundeling van zijn lyrisch proza gaf: Voorbij de grens. De afgelegen locatie waar Deleu woont en werkt, pal op de Belgisch-Franse landsgrens, feitelijk zelfs op het raakpunt van Vlaanderen, Wallonië en Frankrijk, heeft hij tot symbool verheven. Het is de totale periferie en toch ook de plaats waar twee verschillende culturen elkaar in de ogen zien. In zijn literaire werk wordt de grens het beeld voor het onoverbrugbare verschil tussen man en vrouw en tussen leven en dood. Zijn binding met zijn voorvaderlijke milieu (in Brieven naar de overkant, 1972), met de eenvoudige mensen uit
| |
| |
zijn landstreek (in Gezangen uit het achterland, 1981, en Citoyen de la frontière, 1988) en vooral met zijn gezin (in zijn poëzie) toont aan waar hij zijn prioriteiten legt. Deleu is niet bang te graven naar wat hem het meest intens beroert, en verbergt daarbij zijn existentialistische kijk op leven en dood niet. In zijn zelfgekozen isolement zoekt hij naar wat voor hem de kern is van het bestaan.
| |
Thematiek
In Deleus eerste dichtbundel, Schaduwlopen (1963), is de gedachte aan de dood dominant. Het leven wordt de hele bundel door voorgesteld als een tocht door een bomenrijk bos. De dood is een donkere schaduw die hem door dit visionaire landschap begeleidt. Het sluimerende jansenisme in Deleus opvoeding is daar een verklaring voor: het oude, landelijke Westvlaamse milieu liet weinig hoop en vreugde toe en belaadt elke emotie met schuld en doemdenken. Zelden maar slaat Deleus zwarte melancholie om in euforie.
Nachtwerk (1970) gaat daar verder op door, maar betrekt nu bij die onlosmakelijke eenheid van leven en dood ook de erotiek. De liefde wordt in de bundel geabstraheerd in overweldigende beelden, als een metafysisch mysterie dat de kringloop van het bestaan beklemtoont. In het gedicht ‘De eerste mens’ voelt de minnaar zich teder en destructief tegelijk:
Mijn hand, beitel en hamer
op het aambeeld van haar vlees,
van taal en klank ontdaan.
In zijn derde bundel, Tekenen van tijd (1984), laat Deleu die beeldenexuberantie voor wat ze is. Hij zoekt naar een directer formulering voor zijn bewondering voor het oervrouwelijke, de moeder en het ouderschap. Daarmee bekent hij zijn mannelijke verscheurdheid, en nog steeds zijn besef van de vergankelijkheid van het leven. Maar dat wordt getemperd door berusting in het cyclische van leven en dood, zoals in het gedicht ‘In memoriam’:
| |
| |
| |
Visie op de wereld
Deleus prozadebuut wordt, meer nog dan zijn vroege poëzie, gekenmerkt door grote verscheurdheid. De ontmoeting (1962) is een klassiek, maar vrij troebel verhaal over sociale keuzes. Deleu verliest zich in een apocalyptische visie op een dorpsgemeenschap; zijn instinctief inzicht in bewustzijn en onderbewustzijn van de mens registreert correct dat het individu dat zich aan de kuddegeest onttrekt, zich vijanden maakt, maar het verhaal klink te zeer als een afrekening. Even gekweld is de novelle De purperen jasmijn (1966), waarin het leger de tot depersonalisatie leidende factor is. Ook dat milieu kent Deleu uit eigen ervaring; net als zijn personage was hij officier tijdens zijn diensttijd. De Christus-visioenen die die figuur krijgt, geven aan dat hij kampt met een grote ontreddering. Maar die religieuze symboliek is te grotesk, zelfs om een zwartgallige visie op de wereld uit te drukken. Toch laat Deleu, hoe diep zijn personage ook zinkt, hem zijn individuele waarde, als een blijvende overwinning op de collectiviteit. In dit vroege proza ontbreekt het hem dan ook niet aan psychologisch doorzicht, maar wel aan een gepaste vorm. Uit de twee novellen blijkt dat pure fictie hem niet zo ligt: zijn fantasie dreef hem naar excessen die hij later zou herroepen.
| |
Ontwikkeling
De bevrijding kwam voor Deleu met het aanboren van zijn autobiografisch materiaal. Met als aanleiding zijn dertigste verjaardag vond hij het tijd voor een directe confrontatie met zijn twijfels. Brieven naar de overkant (1972) bestaat uit zes brieven aan zijn gestorven grootvader. De auteur was nog een kind toen die grootvader stierf, maar sinds dat eerste contact
| |
| |
met de dood is hij bang gebleven het leven niet aan te kunnen. Hij bericht zijn grootvader over het leven van alledag, haalt herinneringen op aan zijn kindertijd, aan zijn eerste kennismaking met de liefde. De ‘melancholicus’ en de ‘pessimist’ die hij zichzelf noemt, vindt in de brief een ideale vorm voor belijdenislyriek. De overdrachtelijke communicatie met de ‘overkant’, het hiernamaals, klinkt helder en rustig. De afstand tussen realiteit en bovenrealiteit wordt vanaf nu toepasselijk weergegeven door het beeld van de grens. Deleu formuleert vanuit zijn ik-perspectief zijn onzekerheid soms nog te nadrukkelijk, maar toch was het een grote stap van zijn eerste verhalen naar dit proza.
In Gezangen uit het achterland (1981) werkt Deleu weer met een fictief personage, wat een grotere afstandelijkheid meebrengt. Dit vrij ongewone jij-relaas is een lyrische cyclus van zeven prozagedichten die het oorlogsverhaal van Cecilia vertellen, een figuur die een constante in zijn proza wordt. In haar bewondert hij de moed van de volksvrouw, de kracht die ze ondanks haar eenzaamheid bezit terwijl haar man krijgsgevangene is, de schoonheid van haar verdriet wanneer hij na zijn thuiskomst van uitputting sterft. Centraal staan opnieuw de brieven die de man haar vanuit zijn gevangenschap stuurde; hij is de zwakkere in de relatie, maar het tegenwicht van zijn vrouw brengt balans in de cyclus. Waar in Brieven naar de overkant angst en twijfel de sfeer bepaalden, doet nu droefheid dat. Hoezeer Deleu zich in zijn proza op emotionele momenten richt, blijkt uit De hazen aan de kim (1985), geschreven na zijn veertigste verjaardag. Hier treedt opnieuw de Cecilia-figuur op, niet als de getekende vrouw uit Gezangen uit het achterland, maar als een jong weesmeisje aan wie het hoofdpersonage uit dit opnieuw als een litanie gepresenteerde verhaal terugdenkt. Voor hem is ze de incarnatie van zuiverheid en aanleiding voor zijn diepste ontroering. Met die melancholie omtrent de kindertijd herneemt Deleu het thema van zijn mistroostig ongeloof in wat het leven verder nog te bieden heeft. Hij verplaatst zich in de hij -figuur, een kantoorleider die teveel aan het materiële in het leven gehecht is geweest. Het kernwoord is deze keer ‘onvrede’. Tegen de vervreemding die de hoofdpersoon
| |
| |
voelt, past echter geen rebellie meer. Zijn leven wordt geleefd; als troost rest hem alleen nog naar het landschap te kijken en te dromen: ‘Het was zijn tweede natuur’. Het droommeisje uit zijn kindertijd is onbereikbaar. Op een hoger niveau tekent Deleu hier weer het onoverbrugbare verschil tussen man en vrouw. De hazen aan de kim legt, door aan de lyriek van het verdriet vorm te geven, doeltreffend het menselijk tekort bloot. Ook het korte Citoyen de la frontière (1988) heeft Deleu ingericht als een episodisch relaas van zeven beschouwingen, maar hier bezweert hij de crisis, aanvaardt hij het leven en overstijgt hij zijn angst voor de dood. Het is een in memoriam voor de Cecilia-figuur; Deleu herkent in haar de grensbewoner, die het tijdelijke voor het eeuwige verwisselt. Doorgaand op dat thema beklemtoont hij de grensbewoner in zichzelf. ‘Als ik vanuit mijn werkkamer in Rekkem over de velden tuur waardoor op enkele meters afstand de Frans-Belgische grens met de sloot meekronkelt, overvalt mij vaak de aanstootgevende gedachte dat het een voorrecht is te mogen leven vlak bij een grens die je zonder moeite kunt passeren, maar die je tegelijkertijd ook bescherming biedt’. Citoyen de la frontière is een gepaste, positieve conclusie bij de voorgaande drie teksten, omdat Deleu er zijn emotionaliteit in accepteert. Hij staart er zich niet meer blind op, hij staat open voor toenadering tot de ander en het onbekende. Daarmee overschrijdt hij de beperkingen van zijn ingekeerde beleving van de werkelijkheid, en verleent hij aan zijn bekentenissen een universele toon.
| |
Stijl / Techniek
De bundeling van Deleus ‘lyrisch proza 1972-1988’ tot één band onder de titel Voorbij de grens is feitelijk de bekroning van een organisch gegroeid oeuvre. Brief, prozagedicht, litanie en bekentenis zijn grosso modo de vormen die Deleu benut om zijn proza ook formeel het predikaat ‘lyriek’ mee te kunnen geven. Dit gebeurt weinig beredeneerd, maar wordt toch vrij consequent uitgevoerd. Het getal zeven speelt bijvoorbeeld een bezwerende rol in de vier teksten, waarvan de eerste en de laatste nochtans zestien jaar uit elkaar liggen. Brieven naar de overkant bevat bijvoorbeeld zes brieven: de zevende blijft bewust ongeschreven ‘omdat er geen woorden voor zijn’. Gezangen uit het achterland is geschreven ‘in de maat van zeven’ en
| |
| |
bevat zes zangen van elk zeven onderverdelingen plus een slotzang; De hazen aan de kim bevat ‘veertien staties’, terwijl Citoyen de la frontière ten slotte met zeven korte beschouwingen opnieuw gesteld is ‘in de maat van zeven’. Het is een soort sacrale orde; Deleu streeft in zijn proza bijna op dezelfde manier vormbeheersing na als in zijn poëzie: zijn teksten worden alsmaar korter, de betekenis wordt steeds zorgvuldiger vastgelegd. Het is het beste tegenwicht tegen zijn vaak zware beeldspraak en de geladen woorden die hij gebruikt.
| |
Kunstopvatting
Deleu zwoer zijn vroege proza min of meer af, omdat verbeelding alleen hem niet toeliet zich op een bevredigende manier te uiten. Hij vindt literatuur veel meer dan alleen maar een verhaal en houdt evenmin van het breedvoerige oeuvre; kenschetsend is zijn afkeer van beroepsschrijvers, die elk jaar een nieuw geesteskind presenteren. Ondanks zijn liefde voor zijn taal en cultuur, is hij niet meteen pleitbezorger voor alle Vlaamse en Hollandse literatuur. Voor zover die geen plaats verdient tussen de internationale produktie, blijft ze voor hem secundair. Het een sluit het ander niet uit: Deleu probeert met zijn stichting waardevolle Nederlandstalige culturele produkten in het buitenland bekend te maken. In zijn essay Verzwegen misverstanden (1991) doet hij een onomwonden oproep aan de Vlaamse intellectuelen zich in hun doemdenken over de Vlaamse cultuur niet blind te staren op wat uit het buitenland komt. Deleu weet dat hij zich blootstelt aan commentaar, omdat hij zijn mening laat horen over een zaak waar bij velen slechts onverschilligheid over heerst. Dat deed hij al ten tijde van Nederlander en Europeër, het ‘journaal van een cultuurimperialist’, dat hij in 1966 publiceerde. Zijn autoriteit als cultuurcriticus contrasteerde toen meer nog dan nu met zijn kwetsbaarheid als auteur. Toch is hij onder zijn beide gezichten blijven ijveren voor een consequente keuze voor zelfrespect, als individu en als taalgroep.
| |
Traditie / Verwantschap
Deleu is in de beginjaren van Ons Erfdeel in belangrijke mate begeleid door André Demedts. Maar het is fout te concluderen dat hij door zijn preoccupatie met zijn landstreek en de grens tot de streekliteratuur gerekend moet worden. Zijn psychologie is van meet af aan persoonlijk, en daarin verschilt hij funda- | |
| |
menteel van de gesloten, anekdotische streekschrijver. Zijn werk kan, zo men wil, ‘grensliteratuur’ genoemd worden, omdat het in het zoeken naar antwoorden op levensvragen de begrenzingen van het ik en de existentie aftast. In dat opzicht is hij verwant aan de door hem hoog geschatte Maurice Gilliams. Andere schrijvers die hij bewondert, zijn Nescio en Marguerite Yourcenar. Staat Deleu als auteur eerder opzij van de heersende stromingen, als bloemlezer heeft hij zijn waardering voor de belangrijkste Nederlandstalige schrijvers perfect in zijn eigen literaire opvattingen kunnen inkaderen. In zijn Groot Gezinsverzenboek (1976) schikt hij zijn keuze aan Nederlandstalige poëzie volgens thema's als geboorte, liefde, ouderschap en dood. Dat hij er uitdrukkelijk voor koos poëzie te presenteren als een confrontatie met de grote gevoelens, sloeg bij een groot publiek aan.
| |
Kritiek
De recensies over het werk van Jozef Deleu zijn praktisch zonder uitzondering positief, omdat de meeste besprekers zijn directe emotionaliteit appreciëren. Dat Deleu als prominente verdediger van de Nederlandse cultuur respect geniet, is niet de voor de hand liggende verklaring voor de belangstelling voor zijn literaire prestaties. Zijn werk wordt als authentiek, eerlijk en bescheiden ervaren. Ook zijn cultuurpolitieke essays krijgen aandacht op de politieke bladzijden, omdat ze de stem vertolken van iemand die zich bewust buiten het politieke gewoel houdt. Een bezwaar van sommigen is wel dat zijn opvattingen te autoritair en rechtlijnig zouden zijn. Deleus visie stelt inderdaad bepaalde standpunten over cultuur en maatschappij boven discussie, omdat die discussie vaak ondermaats is. Als onafhankelijke Einzelgänger eigent hij zich het recht toe streng commentaar te geven.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jozef Deleu, De ontmoeting. Rekkem 1962, Huize Oranje, N. |
Jozef Deleu, Schaduwlopen. Rekkem 1963, Uitgeverij De Doorn, GB. |
Jozef Deleu, Ludo en Fliepo. Antwerpen 1965, 't Fonteintje, J. |
Jozef Deleu, De purperen jasmijn. Brugge-Utrecht 1966, Desclée de Brouwer, N. |
Jozef Deleu, Moderne Zuidafrikaanse Lyriek. Lier 1966, Bladen voor de Poëzie, Bl. |
Jozef Deleu, Nederlander en Europeër. Journaal van een ‘cultuurimperialist’. Tielt-'s-Gravenhage 1966, Lannoo, E. |
Jozef Deleu en Frits Niessen, Frans-Vlaanderen. Lier 1968, Van In, E. (3e druk: Tielt-Utrecht 1982, Lannoo) |
Jozef Deleu, Nachtwerk. Antwerpen-Utrecht 1970, Standaard Uitgeverij, GB. |
Jozef Deleu, Brieven naar de overkant. Brugge-Utrecht/Leuven 1972, Orion/Davidsfonds, R. (2e druk: 's-Gravenhage 1981, Nijgh & Van Ditmar; 3e druk in Voorbij de grens, 1990). |
Jozef Deleu, De stilte groeit. Hasselt 1974, Heideland-Orbis, GB. |
Jozef Deleu, Groot Gezinsverzenboek. Vijfhonderd gedichten over leven, liefde en dood. Een thematische bloemlezing uit de Noord- en Zuid-nederlandse poëzie van de twintigste eeuw. Tielt-Amsterdam 1976, Lannoo, Bl. (4e, herziene druk: 1985) |
Jozef Deleu, Nooit was je mij zover. Rekkem 1977, eigen beheer, G. |
Jozef Deleu, De handen voor de bruid. Rekkem 1979, eigen beheer, G. |
Jozef Deleu, Lees maar. Bloemlezing uit vijftig recent verschenen dichtbundels met korte toelichtingen. Brugge/Nijmegen 1980, Orion/Gottmer, Bl/E. |
Jozef Deleu, Gezangen uit het achterland. 's-Gravenhage 1981, Nijgh & Van Ditmar, GC. (2e druk in Voorbij de grens, 1990) |
Jozef Deleu, Tekenen van tijd. 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Jozef Deleu, De hazen aan de kim. 's-Gravenhage 1985, Nijgh & Van Ditmar, VB. (2e druk in Voorbij de grens, 1990) |
Jozef Deleu en Anne Marie Musschoot, Vlaams Leesboek. Tielt 1986, Lannoo, Bl. |
Jozef Deleu, Nooit zag ik eerder. 's-Gravenhage 1987, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Jozef Deleu, De pleinvrees der kanunniken. Leuven 1987, Kritak, E. |
Jozef Deleu, Citoyen de la frontière. Leuven 1988, Kritak, VB. (2e druk in Voorbij de grens, 1990) |
Jozef Deleu, Een beetje Columbus zijn. Antwerpen/Leuven 1989, VBVB/Kritak, E. |
Jozef Deleu, Voorbij de grens. Lyrisch proza. Amsterdam-Leuven 1990, Meulenhoff-Kritak, VB. (waarin opgenomen: Brieven naar de overkant, Gezangen uit het achterland, De hazen aan de kim, Citoyen de la frontière) |
| |
| |
Jozef Deleu, Mijn vaderland is de Nederlandse taal. Amsterdam-Leuven 1990, Meulenhoff-Kritak, E. |
Jozef Deleu, Verzwegen misverstanden. Over onze onvoltooide emancipatie. Leuven 1991, Kritak, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Piet Thomas, Archetypen en schaduwen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 109, nr. 9, november 1964, pp. 679-682. (over Schaduwlopen) |
Willem van de Velden, Purperen jasmijn. In: De Stem, 30-7-1966. (over De purperen jasmijn) |
Marcel Janssens, De purperen jasmijn. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 8, oktober 1966, pp. 630-631. |
Hugo Brems, Nachtelijk denkwerk. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 116, nr. 4, april-mei 1971, pp. 314-315. (over Nachtwerk) |
André Demedts, Eigen ontdekkingsreis. In: De Standaard, 14-4-1972. (over Brieven naar de overkant) |
Hugo Bousset, Brieven naar de overkant. In: De Spectator, 25-8-1972. (over Brieven naar de overkant) |
Marcel Janssens, Brieven aan grootvader. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 4, mei 1973, pp. 310-311. (over Brieven naar de overkant) |
Helma Wolf-Catz, Jozef Deleu: belangrijke literator. In: Amersfoortse Courant, 3-1-1976. (over De stilte groeit, Brieven naar de overkant, Frans-Vlaanderen) |
José Boyens, Jozef Deleu, een ‘cultuurimperialist’. In: Jan Campertprijzen 1981. 's-Gravenhage 1981, pp. 95-105. (portret, met bibliografie) |
Marten Heida, Overkant en achterland in brief en gezang. In: Nederlands Dagblad, 23-2-1982. (over Brieven naar de overkant, Gezangen uit het achterland) |
Hugo Bousset, Jozef Deleu: 44 gezangen tegen de tijd. In: De Spectator, 19-6-1982. (over Brieven naar de overkant, Gezangen uit het achterland) |
Rudolf van de Perre, Holten van verdriet. In: De Standaard, 3-9-1982. (over Brieven naar de overkant, Gezangen uit het achterland) |
Hanneke van Buuren, Nauwelijks getolereerd. In: Handen, jrg. 1, nr. 4, oktober 1984, pp. 11-13. (over Tekenen van tijd) |
Anne Marie Musschoot, Jozef Deleu: ‘Kijken hoezeer alles en jezelf verdwijnt’. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 9-10, november-december 1984, p. 12. (over Tekenen van tijd) |
Daniël Billiet, Een mens stelt zich vragen. In: Knack, 2-1-1985. (over Tekenen van tijd) |
Hugo Brems, Tekenen van tijd. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 130, nr. 6, juli 1985, pp. 453-454. |
Guido Theunissen, Droom als soelaas. In: De Standaard, 7-9-1985. (over De hazen aan de kim) |
Ten Braven, Vlaamse verschillen. In: Vrij Nederland, 26-10-1985. (over De hazen aan de kim) |
Marc Reynebeau, ‘O-n-v-r-e-d-e, spelde hij hardop’. In: Knack, 13-11-1985. (over De hazen aan de kim) |
Gaston Durnez, Jozef Deleu. In: Jaarboek Vlaamse Literatuur 1987. Brussel 1987, pp. 171-199. (overzichtsartikel) |
Leo de Haes, Jozef Deleu: ‘Vlamingen zijn een tarweveld dat gaat liggen bij storm en weer overeind komt als het gevaar over is’. In: Humo, 14-5-1987. (interview) |
Rudolf van de Perre, Nooit zag ik eerder. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 132, nr. 8, oktober 1987, pp. 69-70. |
J.L. Heldring, Pioniers voor ons erfdeel. In: NRC Handelsblad, 16-10-1987. (portret) |
Marc Reynebeau, Tegen de kleinheid. Jozef Deleu en het heimwee naar de overkant. In: Knack, 31-8-1988. (over Citoyen de la frontière) |
Reinjan Mulder en Hans Steketee, Voor die Vlaamse lankmoedigheid heb ik géén talent. Jozef Deleu over culturele samenwerking tussen Nederland en België. In: NRC Handelsblad, 2-11-1990. (interview) |
Sus van Elzen, De grens als leefmilieu. In: Knack, 14-11-1990. (over Voorbij de grens) |
Hans van den Bergh, Un citoyen de la frontière. In: Vrij Nederland, 2-3-1991. (over Voorbij de grens) |
| |
| |
Doeschka Meijsing, Een teder boek. Lyrisch proza van Jozef Deleu. In: Elseviers Weekblad, 23-3-1991. (over Voorbij de grens) |
Jos Borré, Grensoverschrijdend proza. In: De Morgen, 24-5-1991. (over Voorbij de grens) |
Paul de Wispelaere, Jozef Deleu als grensbewoner. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 8, nr. 4, juli 1991, pp. 79-80. (over Voorbij de grens) |
Filip Rogiers, Van de kwaliteit die poëzie heet. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 4, juli-augustus 1991, pp. 26-28. (over Voorbij de grens) |
Alfred Kossmann, Is er genezing? In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-8-1991. (over Voorbij de grens) |
Kritisch lit. lex.
november 1992
|
|