| |
| |
| |
J.A. Deelder
door August Hans den Boef
met een aanvulling door Karin Vogelaar
1. Biografie
Justus Anton (= Jules) Deelder werd op 24 november 1944 geboren te Rotterdam-Overschie; zijn vader was vertegenwoordiger bij een conservenfabriek. Na zijn hbs-periode in Rotterdam studeerde hij enige tijd mo-A Nederlands, waarna hij met baantjes als sjouwer en colporteur in zijn levensonderhoud probeerde te voorzien.
Vanaf zijn elfde jaar schrijft Deelder poëzie. ‘Hoort, men werpt een atoombom’, was de eerste regel die hij schreef. In 1962 debuteerde hij met het gedicht ‘Straat’ in het Algemeen Handelsblad; de eerste schreden op het pad van performer voor een groot landelijk publiek zette hij tijdens de manifestatie ‘Poëzie in Carré’, februari 1966. In 1968 was hij als zanger-songwriter betrokken bij het ‘Schlagergezelschap de Hyacinth’, later omgedoopt tot ‘Popera’; in die tijd schreef hij ook teksten bij een aantal stripverhalen die door groepslid Rob Peters werden getekend. De banden met dit milieu heeft Deelder later niet helemaal verbroken. Collages van de musicus Herman Brood voorzag hij van teksten en zelf is hij te horen op diverse cassettes en cd's en als drummer van ‘Trio Me Reet + 2’.
Naast zijn literaire werk in boekvorm publiceerde Deelder onder andere in Kentering, Gandalf, Tirade, Podium, Raster, Maatstaf, Gedicht, Haagse Post, Rotterdam Mooi en Avenue. Voor een enkele publicatie gebruikte hij het pseudoniem Julian the Joint. Sinds 1984 is Deelder actief in het theater. ‘Deelder spreekt’ (1985) was zijn eerste avondvullende programma. Daarna volgde ‘Deelder zingt’, waarin hij verhalen, moppen en gedichten voor het voetlicht bracht, met muzikale ondersteuning
| |
| |
van Trio Me Reet. Van 1998 tot 2000 trok hij met Herman Brood en Bart Chabot door het land met de show ‘Apocrief’. Voor jeugdtheater Hofplein maakte Deelder in 2000 een eigentijdse versie van Sneeuwwitje, waarin een donker meisje de hoofdrol speelde. In 2004 was Deelder samen met Kamagurka in de kleinere concertzalen te zien in ‘Kamadeeldra’.
Deelders passie voor jazz leidde tot het uitbrengen van een jazztrilogie: ‘Deelder draait’, ‘Deelder draait door’ en ‘Deelder blijft maar draaien’. Op deze cd's zocht hij de beste nummers uit zijn eigen muziekcollectie uit. Ook was hij in 2004 en 2005 live te zien als jazz-dj.
Regelmatig leverde Deelder bijdragen aan projecten van Bob Visser, zoals het VPRO-tv-programma ‘Neon’. Naast vertalingen van toneelwerk van Jim Cartwright maakte Deelder een Nederlandse bewerking van Nigel Williams' toneelstuk Class Enemy, dat verfilmd werd door Visser; en voor diens speelfilm Het veld van eer schreef hij de dialogen. In 1991 speelde Herman Brands gezelschap ‘De grootste luxe na de kleuren t.v.’ Deelders toneelstuk De automaat.
In 1986 ontving Deelder de Zilveren CJP-prijs voor zijn theaterprogramma ‘Deelder spreekt’, in 1988 de Rotterdamse Anna Blamanprijs voor zijn gehele literaire werk en in 1999 de Johnny van Doornprijs voor zijn werk als podiumdichter. Matte Mourik, Yvette Benningshof en Erik Brus maakten in 2004 een filmportret over de dichter en zijn werk: ‘De Grote Verschrikkelijke Deelder’.
Met zijn echtgenote A.M.C. Fock (die meestal het omslag van zijn boeken ontwerpt) en dochter Ari woont Deelder in Rotterdam, de havenstad, waar hij, afgezien van een verblijf in Engeland in 1966-1967, altijd is blijven wonen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Was de faam van J.A. Deelder jarenlang beperkt tot de stad Rotterdam, sinds hij als ‘performing poet’ of, zoals hij het zelf graag noemt, ‘aucteur’, tot in alle uithoeken van het land optreedt en frequent op de tv te zien is, heeft hij over belangstelling niet te klagen. Kennelijk spreekt zijn optreden het publiek nogal aan: de koele afstandelijkheid van stemmige kleding en strak achterovergekamd haar in scherp contrast met de staccatozinnetjes die hij in gestileerd Rotterdams over de aanwezigen uitstort. De commercie oordeelde hem zelfs bruikbaar voor een reclamespot. De toegenomen populariteit werkt door in de verkoop van Deelders boeken. Modern passé werd kort na de verschijning diverse malen herdrukt. Aan het begin van de jaren tachtig verzamelde Deelders uitgever de drie eerste poëziebundels grotendeels in Moderne gedichten, terwijl de eerste bundel proza sterk uitgebreid werd tot Schöne Welt; ook deze boeken beleefden herdrukken.
| |
Kritiek
Iets minder positief is het gesteld met de kritiek: van het begin af aan werd Deelders werk gemengd ontvangen. C. Buddingh' prees de lange, sterk-geschakeerde verzen bij de bespreking van Gloria Satoria, maar Kees Fens vond dat Deelder in deze en de twee volgende poëziebundels procedé's hanteerde die elders al jaren eerder waren toegepast. Een observatie waarbij Huub Beurskens zich later, naar aanleiding van het verschijnen van Sturm und Drang, kon aansluiten. Wat het proza betreft slaat de balans wat meer in Deelders voordeel uit, zij het dat de waardering vooral betrekking heeft op traditioneel opgebouwde verhalen als ‘The Eddy Daté Story’ en ‘Nacht in Tunesië’. Modern passé werd lauw tot negatief ontvangen, met name vanwege de wijdlopige en weinig gestructureerde verzameling anekdotes waaruit de verhalen bestaan. Een uitzondering vormt ‘Fun in Verdun’, dat gewaardeerd werd om het meerlagige, compacte karakter. Een enkele criticus ten slotte heeft morele bezwaren tegen de manier waarop Deelder van zijn preoccupatie met de Tweede Wereldoorlog verslag doet.
| |
Thematiek
Deze oorlog keert regelmatig terug in Deelders werk. Het meest interesseert hem de manier waarop het leven in die tijd gewoon doorging, en hierin probeert hij de meest merkwaar- | |
| |
dige details te ontdekken. Zo beschrijft hij de reorganisatie van het Duitse hotelwezen na 1933 aan de hand van het veelgelezen anwb-blad de Toeristenkampioen, en in ‘De zaak-Bos’ onderneemt hij, met als uitgangspunt een stapeltje ansichtkaarten, een speurtocht die tot de conclusie leidt dat de corresponderenden in de gevangenis verbleven vanwege hun nsb-verleden.
Misschien is de stad Rotterdam niet alleen belangrijk als decor, maar zelfs als motief en dan met name de geschiedenis van de stad: de periode van vóór de oorlog tot de jaren zestig. In The Dutch Windmill, waarin Deelder het levensverhaal van de bokser Bep van Klaveren optekent, laat hij de verschillende stadia in diens carrière vergezeld gaan van een grote hoeveelheid informatie over de stad in de bewuste tijd. De jaren vijftig fungeren in verhalen als ‘The Eddy Daté Story’ en meer nog in de autobiografische. In een sfeer vol nostalgie wordt gewag gemaakt van de verrichtingen van de voetbalclub Sparta, wordt een decor geschetst van straten die nog niet vol stonden met auto's, van gelegenheden waarin jazz te horen viel. Dit muzikale genre zorgt eveneens voor een motief dat regelmatig in Deelders werk opduikt. Het meest gecondenseerd is een aantal van deze elementen terug te vinden in het lange gedicht Portret van Olivia de Havilland, een ode aan de jaren vijftig, maar dan één waar het toentertijd zeer populaire radioprogramma ‘De bonte dinsdagavondtrein’ in één adem genoemd wordt met de Koude Oorlog.
Eén belangrijk motief ontbreekt in dit gedicht: de belangstelling voor geestverruimende middelen. In de eerste poëziebundels is het frequent aanwezig en later keert het terug in bijvoorbeeld het titelverhaal van Schöne Welt. Juist in de drugs-verhalen is het anekdotische element het sterkst, maar de anekdotiek sluit in het meer recente werk eerder aan bij de sfeer van de Amerikaanse beats uit de jaren vijftig, dan bij de flower power-tijd van het vroegere werk. Ook ten opzichte van de beats is de samenbindende kracht weer nostalgie naar het moderne dat alweer voorbij is: de ‘neon-romantiek’.
| |
Ontwikkeling
Deelders eerste drie poëziebundels bevatten veel woordspelingen en ready-mades, waarin hij soms het gevonden materiaal combineert met een regel van eigen makelij, zodat hij een ironisch contrast creëert: ‘God doet wonderen/Van 2 tot
| |
| |
12 juni’. Ook vinden we in deze bundels, zoals gezegd, nog duidelijke echo's van de psychedelische sferen uit hun ontstaanstijd, zij het dat ook hier de ironie niet ontbreekt. De latere poëzie, vanaf De zwarte jager, is meer cyclisch van karakter. Nieuwe thema's als geweld en oorlog klinken erin door en in de stijl wijkt het alledaagse langzamerhand voor het romantische. Zelden voert Deelder dit echter consequent door en ook inhoudelijk plaatst hij nog alledaagse elementen tegenover de wereld van de zwarte romantiek: files op de weg naar Atlantis. De sfeer van dood, vernietiging en afbraak is het sterkst aanwezig in de sobere poëzie van Junkers 88.
Opmerkelijk genoeg is Portret van Olivia de Havilland een terugkeer naar het procedé uit Deelders beginperiode. In het midden van de jaren zestig schreef hij namelijk lange gedichten met een reportage-achtige structuur in de geest van Allen Ginsberg (ze zijn voor het merendeel niet gepubliceerd). Ook Portret van Olivia de Havilland is op deze manier opgebouwd en het bestaat bovendien uit één lange zin, waardoor het doet denken aan ‘Python Place 4711’, één van Deelders klassiekers.
| |
Techniek
Het proza bestond aanvankelijk uit nogal korte verhalen die onderling sterk verschillen in aanpak. Er zijn vrij traditioneel vertelde jeugdherinneringen en daarnaast vertellingen in de hij-vorm met een duidelijke pointe. Voorbeelden van dit laatste zijn ‘The Eddy Daté Story’ en ‘Nacht in Tunesië’, waarin de pointe respectievelijk gelegen is in de longkwaal die de carrière van de veelbelovende hoofdpersoson plotseling afbreekt en in het feit dat de held na een jaar door zijn Tunesische boezemvrienden niet wordt herkend. Behalve deze anekdotische kop-en-staart verhalen zijn er nog enkele die een wat meer absurdistisch karakter hebben en andere die verwant zijn aan de poëtische ready-mades. Sommige uit de laatstgenoemde categorie wekken de indruk door Deelder zelf vervaardigd te zijn, zoals de synopsis voor een soap opera en een in ambtelijke taal vervatte brief over interne strubbelingen binnen het amateurtoneel tijdens de oorlog. Zeer authentiek daarentegen doet het dagboek van Deelders moeder uit de hongerwinter aan - ‘Vrijdag geboorte van Juultje, 's avonds om half acht/Zondags blesje opgegeten’. Zo ook het verslag van het jubileum van Deelders grootvader.
| |
| |
Langzamerhand wint het autobiografische verhaal terrein en wordt er meer ruimte besteed aan kronkelpaden en zijwegen. Dit ten koste van de ready-mades en compacte conventionele vertellingen. De latere verhalen zijn ook een stuk langer. Een uitzondering hierop vormt ‘Fun in Verdun’. Eén laag hiervan bestaat uit een samenvatting van de film Het veld van eer. Een tweede wordt gevormd door het rapport van een Franse narcoticabeambte die een op de filmlocatie aanwezige Nederlandse auteur in de gaten houdt, omdat deze wordt verdacht van het bezit van drugs. Centraal in de film staat trouwens een man die een obsessieve belangstelling heeft voor de rudimenten van de Eerste Wereldoorlog, een geestverwant van Deelder dus.
| |
Ontwikkeling
Een andere ontwikkeling in Deelders proza, een direct gevolg van het steeds belangrijker worden van de autobiografie, is het koketteren met zijn Rotterdammerschap. Met genoegen laat hij zich de titel ‘nachtburgemeester van Rotterdam’ aanleunen. Opvallend is ten slotte dat hij zichzelf in recenter werk als Drukke dagen gaat citeren, als een ware entertainer, die zuinig met zijn beproefde materiaal omspringt.
| |
Relatie leven/werk
Het autobiografische karakter van Deelders werk blijkt het meest uit het proza. In het overgrote deel van zijn poëzie verwijst ook de ‘ik’ namelijk maar zelden naar de auteur. Aanvankelijk blijft de autobiografie beperkt tot jeugdherinneringen: een voetbalwedstrijd van Sparta in Venlo, een nieuwe auto die de vader van de verteller zou krijgen, de baantjes die hij wat later in zijn jeugd heeft gehad. Al spoedig voegt zich hierbij een nieuw element: Deelders leven als auteur. Regelmatig schrijft hij over optredens, over de reacties op zijn boeken van mensen uit het publiek. Eenmaal blijkt de auteur in een gedicht vijf jaar tevoren de zelfmoord van een kennis te hebben voorspeld. In de latere verhalen is de aandacht vrijwel geheel geconcentreerd op de Deelderfiguur die met andere dichters een cultureel uitstapje naar Indonesië maakt of voor zijn tv-werk in Berlijn verblijft, dan wél voor een weekblad een jazzfestival verslaat. Ook vanuit deze posities wordt er regelmatig naar vroegere perioden in het eigen leven teruggeblikt- Hiertoe rekent Deelder zelfs de Tweede Wereldoorlog, ook al is hij in november 1944 gebo- | |
| |
ren en moeten zijn herinneringen derhalve dateren uit het zuigelingenstadium.
In het omstreeks 1990 gebundelde proza is de nadruk op het autobiografische zo mogelijk nog groter geworden, zij het dat we dan met een gestileerd Deelder-personage van doen hebben. Dit laatste illustreert een vergelijking van de verschillende interviews die hem in de loop van de tijd zijn afgenomen. Was er vroeger nog enige discrepantie tussen het personage en de ondervraagde schrijver te ontwaren, in latere jaren zien we vaak bijna letterlijk de formuleringen uit de verhalen en gedichten terugkeren in de vraaggesprekken, en omgekeerd. Een voorbeeld hiervan is Deelders verzuchting dat een dichter of heel jong moet sterven of heel oud, maar niet ergens daartussenin.
Dat Deelder in interviews steeds meer het beeld uitdraagt van een misschien ietwat louche, maar nuchtere Rotterdammer die met noeste arbeid een goedbelegde boterham verdient en daarnaast de rol van een liefhebbende, bijna sentimentele vader en echtgenoot vervult, het is allemaal een gevolg van zijn bewust werken aan zijn imago.
| |
Stijl / Techniek
In de loop van zijn schrijverschap heeft Deelder verschillende stijlen gehanteerd. Aanvankelijk werd zijn poëzie gekenmerkt door zakelijke, korte zinnetjes, door spekt met Engelse woorden en uitdrukkingen, meestal afkomstig uit de wereld van de pop en de underground. Daarop volgde een periode van plechtstatige retoriek en archaïsche zinswendingen, voorzien van een passende negentiende-eeuwse spelling, met dubbele klinkers en naamvalsuitgangen. Hiertegen steken de strakge-componeerde gedichten vol klankcombinaties uit Junkers 88 sterk af door hun uiterste soberheid - hij laat daarin soms zelfs woorden weg. Ook in andere bundels breekt hij op al dan niet willekeurige plaatsen een woord of een zin af, waardoor hij bepaalde elementen isoleert.
Vanaf Portret van Olivia de Havilland is Deelder weer teruggekeerd tot zijn oude en beproefde formule. Het bundeltje Euforismen doet dan ook sterk denken aan het bijna twintig jaar eerder verschenen moppenboekje Op de deurknop na. Om deze redenen zijn Lijf- en andere gedichten en Euforismen door een
| |
| |
aantal critici als ‘herhalingsoefeningen’ beschouwd. Ron Elshout, die zich bovendien stoorde aan het genereuze gebruik van het wit, liet zien dat men het begrip ‘recycling’ bij Deelder vrij letterlijk moet nemen.
In de verhalen was er eveneens een fase van kort en zakelijk formuleren, die voorafging aan wijdlopig praatproza dat neigt tot ouderwets, soms ambtelijk aandoend taalgebruik. Hiermee laat Deelder fonetisch weergegeven opmerkingen in het Rotterdams contrasteren met termen uit het drugsjargon (‘een jas scoren’). Het effect hiervan is ironie.
Langzamerhand wint het autobiografische verhaal terrein en wordt meer ruimte besteed aan sluiproutes en dwaalwegen. Dit ten koste van de ready-mades en conventionele, compacte vertellingen. De latere verhalen zijn ook een stuk langer, de door Deelder ironisch als roman betitelde collage Gemengde gevoelens bestrijkt zelfs een heel boek.
Een buitenbeentje in Deelders oeuvre leek in 1980 de monografie over Bep van Klaveren. Het boek is naast een verslag van 's mans carrière als bokser ook een geschiedenis van de stad Rotterdam geworden. Deelder plaatst tussen de anekdotes die hij uit de mond van de bokser optekent, allerlei materiaal: gedichten van Speenhoff en Van Iependaal, kranteberichten, lijstjes met restaurants en historische gegevens. Deelder heeft het later ingepast in zijn oeuvre door de publikatie van onder andere de Rotterdamse geschiedenis in Gemengde gevoelens, het boksverhaal uit Drukke dagen en het tussen de wereldoorlogen spelende verhaal ‘Geheimschrijver’ uit De T van Vondel. Het stileren van werk en persoon tot één, consistent en herkenbaar imago is ook te zien aan de wij ze waarop Deelder zijn werk herschrijft. Zijn uitgever moge zelden aangeven dat en op welke plaats verhalen eerder zijn gepubliceerd, wie echter bijvoorbeeld de weekbladversies van een aantal verhalen uit Drukke dagen naast de boekversie legt, zal constateren dat Deelder er duchtig aan heeft geschaafd; interessant is in dit verband dat hij daarbij een en ander nadrukkelijker in de Deelder-mythologie heeft verankerd door een grotere rol van zijn helden Rinus de Rots, Charley Parker, Bep van Klaveren, de Stad Rotterdam in de Jaren Vijftig, de Tweede Wereldoorlog, het Interbel- | |
| |
lum, het Snuiven, het Platenscoren. Deelder vindt in het werk uit de jaren tachtig en negentig altijd wel een aanleiding om een van hen te laten optreden. Binnen het oeuvre komen steeds vaker allerlei vaste uitdrukkingen terug als ‘'k mag sterven als het niet waar is’, ‘als een speer’, ‘laat de boeren maar dorsen’ en de bekende grap over het goede hart van Amsterdammers dat het best gebraden op hun rug kan hangen zodat de hond erbij kan. Het is een stijlverschijnsel
dat de podiumkunstenaar typeert, die Deelder meer en meer is geworden; ook het principe om zijn teksten te larderen met running gags is een podiumtruc. In Jazz - een bundeling van vroegere publikaties - bestaat die gag uit voetnoten die telkens aangeven dat de genoemde musicus inmiddels is overleden.
| |
Kunstopvatting
‘Hetzelfde zien/maar het zo/zien, zoals nog/niemand het zag’, schrijft Deelder in Boe!. Dit gedicht zou als een poëtica in notedop voor de vroege poëzie kunnen gelden. Voor het overige is Deelder iemand die zich zelden over zijn kunstopvattingen uitlaat. Hij ziet zijn positie binnen de literatuur vooral als die van entertainer, en dit impliceert voor hem dat hij geen uitgebreide visie ten beste hoeft te geven. Literatuur mag niet bespiegelend, pessimistisch of intellectualistisch van karakter zijn. Een schrijver moet toegankelijk werk leveren dat in staat is het publiek te boeien en te amuseren en daarmee basta. Wat hij verder in dit verbiand in interviews meedeelt, blijft beperkt tot een kritische houding ten opzichte van ‘academische’ poëzie en de literaire kritiek die zich met dit genre bezighoudt. Dat blijkt niet alleen uit de serie scheldwoorden die Deelder de afgelopen jaren over bijvoorbeeld Rutger Kopland en Tom van Deel heeft uitgestort, maar ook uit ‘Gedicht in de lengte’, uit Lijf- en andere gedichten. Het bestaat uit regels die niet langer zijn dan één lettergreep, op deze vier na: ‘Brede gedichten kan ik niet tegen/Meestal zijn ze strontvervelend/Hun dichters blijven onbegrepen/En mogen elkaar prijzen geven’. In het slot van dit gedicht zet Deelder zich af tegen de literaire kritiek: ‘dat zijn intellectuelen’. De criticus Rob Schouten wees erop dat Deelder met deze en soortgelijke opmerkingen in interviews zelf zijn miskenning door de literaire kritiek positief lijkt te duiden, maar dat uit zijn gedichten over de vergetelheid
| |
| |
misschien paradoxaal genoeg wel een hang naar literaire erkenning te bespeuren valt.
| |
Visie op de wereld
Een uitzondering maakt Deelder in interviews ten aanzien van zijn preoccupatie met ‘Duitschland’. Hij zet zich hevig af tegen het imago dat deze belangstelling voortkomt uit een positieve houding jegens het nazisme. Juist het tegendeel is zijn bedoeling, zo betoogt hij: de enige manier om herhaling van dergelijke gebeurtenissen te voorkomen is dat je aan mensen duidelijk maakt hoe het mogelijk is geweest dat een figuur als Hitler aan de macht kon komen. Door te laten zien hoe gewone mensen op een zeer specifieke manier de nazitijd hebben genegeerd, meent Deelder hieraan een bijdrage te kunnen leveren. Elders wenst hij de toenmalige situatie voor te stellen als gecompliceerder dan het stereotiepe beeld daarvan. In de gedichtencyclus ‘Renaissance’ signaleert hij dat Mussolini volgens zijn zoon een liefhebber van Amerikaanse jazz was, wat de Duce ‘op slag in breder/perspectief plaatst.’ Ook wanneer hij het in zijn werk niet over de periode 1933-1945 heeft, verwijst Deelder regelmatig naar het feit dat een op dat moment door hem genoemd personage in de oorlog fout was. In zijn visie op de politiek wijst hij in dit kader de traditionele scheiding tussen links en rechts als onbruikbaar af. Steeds terugkerende tirades tegen een plaatselijke PvdA-bons annex huiseigenaar door wie Deelder ooit op straat gezet werd, wisselt hij moeiteloos af met een koppeling van het CDA aan de NSB.
| |
Traditie / Verwantschap
Doet een dergelijke koppeling een beetje denken aan het fulmineren van de dwarse Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard, wanneer Deelder in interviews naar zijn voorkeuren wordt gevraagd, noemt hij vaak de Amerikaanse beats. Begrijpelijk: het leven-in de hedendaagse wereldsteden, de cultuur van jazz en drugs, het zijn ook elementen die in zijn eigen werk terugkeren. Dat het ook formeel aan de beats schatplichtig was, stelde C. Buddingh' al aan het begin van Deelders dichterscarrière. Sommige critici signaleren geen directe verwantschap, maar menen dat Deelder in eerste instantie door de poëzie van De Nieuwe Stijl is beïnvloed, met name door die van zijn stadgenoot C.B. Vaandrager, vanwege de rol van Rotterdam, het fonetisch weergeven van dialect en de techniek van de ready- | |
| |
mades in beider werk. Vaandrager heeft tot zijn dood toe Deelder van epigonisme beschuldigd. De rol die oorlog en geweld in de meer romantische gedichten spelen, wekt associaties met het werk van Armando. In beide gevallen onderscheidt Deelder zich door de grotere plaats die de ironie bij hem inneemt en van Armando ook door zijn voorkeur voor opzettelijk banale details. Hoewel hij van meet af aan in één adem wordt genoemd met Johnny van Doom, valt er in hun werk weinig stilistische en inhoudelijke overeenkomst te ontdekken. In ieder geval heeft Deelder invloed uitgeoefend op latere generaties ‘pop-dichters’, van wie Diana Ozon en Bart Chabot het meest bekend zijn geworden.
Bij Deelders optredens gaat het niet alleen om de gedichten, zoals bij veel andere dichters, maar om de totaalervaring. Hij combineert gedichten, verhalen, muziek, moppen en allerlei andere flarden tot een soepel lopende show die qua opbouw lijkt op een cabaretvoorstelling.
| |
Kritiek
Ook door de thematiek van Deelders optredens plaatsen critici hem op de grens van poëzie en cabaret. Zijn ironische kijk op de wereld, het gebrek aan zwaarwichtige thema's en het gebruik van podiumprocedés, zoals herhalingen en running gags, maken hem een buitenbeentje in de literaire wereld. Humoristisch werk heeft zelden dezelfde status als serieuzere literatuur en dat blijkt ook uit de kritiek op Deelders werk. Critici bestempelen dit werk vaak als gemakkelijk, flauw of banaal. Zo schrijft Maarten Doorman in NRC Handelsblad over de bundel Bijbelsch (1997) dat deze ‘balanceert op het scherpst van de lijn tussen cabaret en poëzie, waar geldt dat leuk doen fataal kan zijn als je het niet bent’.
| |
Kunstopvatting
Deelder heeft op zijn beurt kritiek op de dodelijke ernst van de Nederlandse literatuur, het gebrek aan bondigheid en humor. Hij heeft weinig begrip voor meer hermetische dichters. Deelder vindt dat hun gedichten nergens over gaan. Maar ook ik-poëzie moet het bij hem ontgelden: het gaat erom iets te formuleren dat in anderen leeft. Deelder zal dan ook zelden psychologie bedrijven; nostalgie is de diepste emotie die men in zijn werk kan aantreffen. Centraal bij het schrijven staat de wereld: ‘Het gaat om de wereld buiten je, niet in je. Het is
| |
| |
belangrijk te schrijven in zekere algemeenheden, zodat je tegelijkertijd over jezelf en anderen schrijft - ik richt me tot mezelf in de ander. Zieleroerselen zijn niet interessant. Het eigen gevoel, binnen twee bladzijden ben je daar toch doodziek van?’ Daarbij moet voor hem het poëtische voortkomen uit het apoëtische. Hoewel hij zegt een hekel te hebben aan reflectie (‘Denken vind ik zwaar overschat’, vertrouwt hij in 2005 Iris Pronk toe in een interview), is Deelder toch meer en meer hardop gaan reflecteren op zijn schrijverschap en zijn leven. Hij zegt niet graag te schrijven, soms heeft hij er zelfs een ‘fysieke weerzin’ tegen. Volgens hem komt dat doordat zijn jachtige levensstijl: het nadrukkelijk in het hier en nu leven botst met het schrijven, waarbij je zaken juist probeert te vereeuwigen.
| |
Thematiek
Dit contrast is ook terug te vinden in zijn poëzie van na 2000. Het tijdelijke versus het eeuwige is daarin een regelmatig terugkerend thema, bijvoorbeeld in de bundel N.V. Verga (2001), waarin de ikfiguur in het gedicht ‘Op sterven’ een laatste gesprek heeft met zijn stervende moeder. Door de onderkoelde, emotieloze toon van het gedicht weet de auteur de gevoelens van de lezer te treffen. Handelend over hetzelfde thema, maar minder serieus, is het titelgedicht van de bundel, waarin de dichter het einde van de aarde ironisch beschouwt. Ook de nostalgie viert in N.V. Verga hoogtij. Oude ansichtkaarten, foto's en door Deelder geschetste situaties roepen herinneringen op aan de jaren vijftig: ‘Toen figuurzagend Nederland / bij schaars licht van lampen / boven tafels die nog midden in de kamer stonden druk- /doende was het spook van / de verveling te verjagen’.
Meer en meer komen in Deelders poëzie historische onderwerpen met een komische knipoog aan bod. Het gedicht ‘Ring der Kribelungen’ (een titel die Wagners ‘Ring des Nibelungen’ echoot) in Transeuropa (1995) gaat bijvoorbeeld over de penisring die Göring van Hitler zou hebben gekregen, en over Görings erectie- en drugsproblemen. Erik Brus weet Deelders werk uit deze periode zeer treffend te typeren: ‘Wijsgeren, kunstenaars en machthebbers worden te kijk gezet en teruggebracht tot alledaagse proporties.’
In de bundel Bijbelsch hanteert Deelder hetzelfde principe, maar dan met betrekking tot diverse bijbelthema's, zoals ‘De hard- | |
| |
nekkige Samaritaan’. In dit gedicht verhaalt Deelder van een man die de ikfiguur koste wat kost wil helpen terwijl hij dronken langs de weg ligt en helemaal niet geholpen wil worden: ‘Gaattie/ zitte zijke ovvik wel een dak bove me hoof hep want / daddik anders wel bij hèm / terech ken innet logerbed! / Ik zag: vent maak je kas / met je logeerbed vieze / stinkpoot anders slaat ik / je kop van je romp’.
| |
Thematiek / Stijl
Deelders affiniteit met podiumkunsten strekt zich ook uit tot de toneelwereld: hij vertaalt en schrijft voor toneel. Eén van zijn meest persoonlijke en geslaagde werken is Angel Eyes. Solo voor een trompettist (1998), het verhaal over een verslaafde trompettist, gebaseerd op Chet Baker. De trompettist reflecteert op zijn leven in de kleedkamer voor een optreden. In plat Rotterdams vertelt hij over zijn leven, zijn passie voor jazz, de drugs en de dood. Angel Eyes bevat veel van Deelders vaste thema's en is exemplarisch voor zijn werk. Dat geldt ook voor de vormgeving: grof taalgebruik, de zaal staat blauw van de rook, de acteur zuipt, rookt als een ketter en dient zichzelf op het podium een shot toe. Deelder probeert echter niet makkelijk te scoren met snelle grappen. Hij schetst een rauw en persoonlijk portret van het leven aan de zelfkant.
Deelders stijl vertoont, zoals vaak, trekken van de improvisatie van een jazzmusicus. Hij speelt steeds dezelfde thema's, die steeds in een net iets andere variant terugkomen.
| |
Ontwikkeling
Deelder is vanaf de jaren negentig vooral als dichter en toneelschrijver actief geweest en heeft maar beperkt proza uitgegeven. De verhalenbundels Geheid Deelder (1994) en (Hol gelach) (1997) bevatten ieder slechts een handjevol verhalen en voegen weinig toe aan het oeuvre van de auteur. De bundels werden dan ook weinig besproken en degenen die er wel over schreven, waren weinig positief. Men vindt dat Deelder zichzelf begint te herhalen. De verhalen gebruikt Deelder vooral om zijn oeuvre en imago verder te polijsten. Deelder wordt de biograaf van het fenomeen Deelder. Hij heeft zijn act dusdanig gecultiveerd dat hij van mens, via artiest, tot icoon is geworden. In de meeste verhalen speelt hij zelf de hoofdrol en zijn drank en drugs nadrukkelijk aanwezig, zoals in ‘Proefkoning’ uit (Hol gelach). Voor de VARA nam Deelder deel aan een test om de invloed van
| |
| |
alcohol op het rijgedrag te demonstreren. In geuren en kleuren vertelt de auteur hoe hij met enorme hoeveelheden alcohol op in steeds beschonkener toestand over een circuit scheurt. Dit is kenmerkend voor het proza van Deelder; hij vertelt graag sterke verhalen, alsof hij in de kroeg zit op te scheppen. De verhalen zijn voornamelijk autobiografisch, maar daarnaast sluiten ze aan bij de ontwikkeling in zijn poëzie voorzover er meer historische onderwerpen op een humoristische manier aan de orde komen. Zo wordt in Geheid Deelder de beslissende slag in de Hoekse en Kabeljauwse twisten gewonnen door het slagveld vol te storten met een partij haring. Het polijsten van Deelders oeuvre blijkt ook uit het verschijnen van verzamelbundels, zoals Renaissance, gedichten '44-'94 (1994), De dikke van Deelder (1997), Deelderama (2001) en Vrijwel alle gedichten (2004).
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Youssouph ben Houpla [= Rob Peters] en Julian the Joint [= J.A. Deelder], ABC voor de genieter van Marihuana. Rotterdam 1968, Bureau for the search for the living, E/G. |
Jules Deelder, Gloria Satoria. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, GB. (deels herdrukt in Moderne gedichten) |
Jules Deelder, Dag en nacht geopend. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, GB. (deels herdrukt in Moderne gedichten) |
Jules Deelder, Boe! Amsterdam 1972, De Bezige Bij, GB. (deels herdrukt in Moderne gedichten) |
Jules Deelder, Op de deurknop na. Rotterdam 1972, Rotterdamse Kunststichting, GB. (herdrukt in De Mensch Deelder) |
[J.] Bernlef, [J.A.] Deelder e.a., 5 electrische dichters. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, De zwarte jager. Amsterdam 1973 De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Proza. Amsterdam 1976, Boelen, VB. (deels herdrukt in Schöne Welt) |
William Burroughs, De laatste woorden van Dutch Schultz, Vertaald en bewerkt door J.A. Deelder. Amsterdam 1976, Boelen, R. (vert.) |
J.A. Deelder, Niks tegen Kees zeggen [en] De moed der wanhoop. Den Burg 1977, Het Open Boek, Kom op verhaal 33, VB. (herdrukt in Schöne Welt) |
J.A. Deelder, Moderne gedichten. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, GB. (bevat een keuze uit Gloria Satoria, Dag en nacht geopend, Boe!, en verspreide gedichten) |
J.A. Deelder, Sturm und Drang (10 series). Amsterdam 1980, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Bep van Klaveren. ‘The Dutch Windmill’, Utrecht 1980, Veen, Biografie. |
J.A. Deelder, Schöne Welt. Verhalen. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, VB. (bevat ook een deel van Proza; opgenomen in De dikke van Deelder) |
Bart Chabot, Jules Deelder e.a., De popdichters. Amsterdam 1982, Patty Knippenberg, Bulkboek 122, Bl. |
Bart Chabot, Lettergreep. Amsterdam 1982, Guus Bauer, Bl. |
J.A. Deelder, Junkers 88. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Modern Passé. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in De dikke van Deelder) |
J.A. Deelder, De man in het zwart. Amsterdam 1984, Patty Knippenberg, Bulkboek nr. 145, Bl. |
J.A. Deelder, Wijkgedachten. In: J.A. Deelder, Jacco Huijssen e.a., Die stad komt nooit af. Rotterdam 1984, Uitgeverij 010, V. (deels herdrukt in Gemengde gevoelens) |
J.A. Deelder en Vincent Mentzel, Stadslicht. Rotterdam 1984, Kreits, GB. |
Jules Deelder e.a., Zevenentwintig. Foto's: Pablo van Dijk. Zeefdruk: Mike Leach. Rotterdam 1984, Bébert, GB. |
| |
| |
J.A. Deelder, Portret van Olivia de Havilland. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, G. |
J.A. Deelder, Amber en Akka. Tekeningen Rob Peters. Bayum 1985, De Lijn, Bibliotheek van het Nederlandse Beeldverhaal 45, Strip. |
J.A. Deelder, Professor Hilarius. Tekeningen Rob Peters. Bayum 1985, De Lijn, Bibliotheek van het Nederlandse Beeldverhaal 47, Strip. |
J.A. Deelder, Drukke dagen. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, V. (opgenomen in Drukke dagen, 1988) |
J.A. Deelder, Teksten 1962-1985. In: Pieter van Oudheusden en Herbert Verhey, De Mensch Deelder. Utrecht/Antwerpen 1986, Veen, pp. 82-157, G/VB. |
J.A. Deelder, Gemengde gevoelens. Roman. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in Deelderama) |
J.A. Deelder, Hoog te paard. Tekeningen Woody van Amen. Amsterdam 1986, Steendrukkerij Amsterdam, GB. |
J.A. Deelder, Interbellum. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Drukke dagen. Verhalen. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in De dikke van Deelder) |
J.A. Deelder, Het stenen tijdperk. Rotterdam 1988, Anjerfonds/Bébert, V. (opgenomen in De T van Vondel) |
J.A. Deelder, De T van Vondel. Verhalen. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in De dikke van Deelder) |
J.A. Deelder, Euforismen. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, Aforismen, (deels ontleend aan vroeger werk) |
J.A. Deelder, Lijf- en andere gedichten. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Jazz. Verhalen en gedichten. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, Bl. (opgenomen in Deelderama) |
Jim Cartwright, Straat; Little Voice, Twee. Vertaald door J.A. Deelder. Rotterdam 1994, De Kist, T. (vert.) |
J.A. Deelder, Geheid Deelder. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in Deelderama) |
J.A. Deelder, Renaissance. Gedichten '44-'94. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Transeuropa. Gedichten. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, De bevrijding van Koos Spook. Tekeningen Rob Peters. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, J. |
Arie Kievit en Jules Deelder, Gezicht op straat. Rotterdam 1996, Kievit, VB. |
J.A. Deelder, (Hol gelach). Verhalen. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in Deelderama) |
J.A. Deelder, De dikke van Deelder. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, VB. (waarin opgenomen Schöne Welt, Modern Passé, Drukke dagen en De T van Vondel) |
| |
| |
J.A. Deelder, Het lot van de eenhoorn. Gedichten. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, ‘Angel Eyes’. (Solo voor trompettist). Amsterdam 1998, De Bezige Bij, T. (opgenomen in Deelderama) |
J.A. Deelder, Bijbelsch. Gedichten. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, GB. |
Sofokles, Antigone. Vertaald door J.A. Deelder. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, T. (vert.) |
J.A. Deelder, Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Als toneelstuk. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, T. |
J.A. Deelder, N.V. Verga. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Deelderama. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, VB. (waarin opgenomen Gemengde gevoelens, Jazz, Geheid Deelder, (Hol gelach) en ‘Angel Eyes’) |
Deelder, Inderdaad nee. Tekeningen [Herman] Brood. Amsterdam 2003, Nijgh & Van Ditmar, Strip. |
J.A. Deelder, J.A. Deelders Rotown magic in 010 en meer vertalingen. Redactie Arie van der Ent. Rotterdam 2004, Douane, GB. |
J.A. Deelder, Zonder dollen. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB. |
J.A. Deelder, Vrijwel alle gedichten. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB. |
Jules Deelder, JA Beelder. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, Beeldende kunst. |
J.A. Deelder, Konijnenhok op Overschie. Moppen. Amsterdam 2005, De Bezige Bij, Anekdotes. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Leven onder grote graad van harmonie. In: Het Parool, 23-3-1368. (interview) |
C. Buddingh', Poëzie van het ‘verruimd bewustzijn’. In: Het Parool, 6-12-1969. (over Gloria Satoria) |
Kees Fens, Bundels poëzie. In: De Volkskrant, 24-1-1970. (over Gloria Satoria) |
Wim Huyskens, Eén mening over 1, 2, 3, 4, 5, 6... In: De Stem, 16-3-1970. (over Gloria Satoria) |
Pol le Roy, Poëziekroniek. In vogelvlucht III. In: Periscoop, jrg. 20, nr. 5, maart 1970, p. 2. (over Gloria Satoria) |
Kees Fens, Neem bijvoorbeeld de poëzie. In: De Volkskrant, 10-10-1970. (over Dag en nacht geopend) |
Hans Warren, Nieuwe dichtbundels. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-11-1970. (over Dag en nacht geopend) |
Adriaan Morriën, Dag en nacht geopend. In: Het Parool, 19-12-1970. |
T.R. Graber, Vliegen, Eskimo's, lokomotieven en andersdenkenden. In: Soma, jrg. 2, nr. 13, januari-februari 1971, pp. 48-51. (over Dag en nacht geopend) |
Martin Mooij, Boe! Een alledaagse vorm van poëzie. In: Het Parool, 12-2-1972. |
R.L.K. Fokkema, Poëzie van de vlakte. In: Trouw, 18-3-1972. (over Boe!) |
Frans Happel, Jules Deelder, een zwartgallige auteur. In: Haagsche Courant, 8-11-1973. (interview) |
Pieter Cramer, Jules Deelder. In: Bzzlletin, jrg. 2, nr. 13 (= 6), februari 1974, pp. 17-18. (overzicht) |
Kees Fens, De passagier verveelt zich. In: De Volkskrant, 27-4-1974. (over De zwarte jager) |
Patricia Lasoen, Bezige Bij poëzie. In: Kreatief, jrg. 8, nr. 45, december 1974, pp. 124-127. (over De zwarte jager) |
Bob den Uyl, De neonromantiek van Jules Deelder, een zwartgallige auteur. In: Hollands Diep, 12-2-1977. (interview) |
Maud Cossaar, Deelder's Proza is niet neutraal. In: De Gooi- enEemlander, 7-4-1977. |
Pieter Cramer, Pakkend proza. In: Horus, jrg. 4, nr. 16, april 1977, pp. 44-45. (over Proza) |
Wim de Jong, Door de ogen van de zwarte jager. In: Argus, jrg. 1, nr. 3, juni 1978, pp. 222-226. (interview) |
J. Bernlef, Gebaren tegen de buitenwereld. In: Haagse Post, 28-4-1979. (over Moderne gedichten) |
Rein Bloem, Een zucht van verlichting. In: Vrij Nederland, 22-9-1979. (over Moderne gedichten) |
Frank van Dijl, Waarom zou een dichter geen proza schrijven? In: Frank van Dijl, Schrijvers op de rand van '80. Amsterdam 1979, pp. 90-92. (interview) |
Peter Nijmeijer, Deelders klare taal melig. In: De Volkskrant, 21-6-1980. (over Sturm und Drang) |
Huub Beurskens, Pose en obsessie. In: De Groene Amsterdammer, 9-7-1980. (over Sturm und Drang) |
Ad Zuiderent, De dichter dikt in: de lezer wordt uitvoerend kunstenaar. In: De Tijd, 8-8-1980. (over Sturm und Drang) |
Frans de Rover, De Schöne Welt volgens Jules Deelder. In: Vrij Nederland, 24-4-1982. (overzicht) |
Jaap Goedegebuure, Dandy's en zwervers. In: Haagse Post, 1-5-1982. (over Schöne Welt) |
Henk Hofland, Monter. In: Intermagazine, 5-5-1982. (over Schöne Welt) |
August Hans den Boef, Van Gaspard de la Nuit tot en met Stront & Co. In: De Volkskrant, 23-7-1982. (over Schöne Welt) |
Joris Gerits, Over nieuwe retoriek en neon-romantiek. In: Streven, jrg. 50, nr. 3, december 1982, pp. 270-272. (over Schöne Welt) |
Bart Chabot, De man in het zwart. In: Muziekkrant Oor, 21-5-1983. (interview) |
Thomas Verbogt, Een ander geluid van J. Deelder. In: Tubantia, 27-8-1983. (over Junkers 88) |
| |
| |
Remco Ekkers, Sprachbewältigende Lyrik. In: Poëziekrant, jrg. 7, nr. 6, november-december 1983. (over Junkers 88) |
Aad Nuis, Podiumproza. In: Haagsche Courant, 30-3-1984. (over Modern Passé) |
Graa Boomsma, Deelder meer passé dan modern. In: De Volkskrant, 6-4-1984. (over Modern Passé) |
Hans Vervoort, Geprangden gorgel, donderbus. In: NRC Handelsblad, 6-4-1984. (over Modern Passé) |
August Hans den Boef, Bussietrap en koude oorlog. In: De Volkskrant, 5-4-1985. (over Portret van Olivia de Havilland) |
Tom Lanoye, J.A. Deelder meets Olivia de Havilland. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 1-2, januari-april 1985, p. 8. |
Pieter van Oudheusden en Herbert Verhey, De Mensch Deelder. Utrecht/Antwerpen 1986, pp. 5-79. (biografie) |
Selma Niewold, We trapten bussie in verlaten straten. In: De Groene Amsterdammer, 16-7-1986. (over De Mensch Deelder) |
August Hans den Boef, De Mensch Deelder. In: De Volkskrant, 28-11-1986. (over De Mensch Deelder en Gemengde gevoelens) |
Paul Evers, J.A. Deelder: op pad met de parvenue. In: Muziekkrant Oor, 29-11-1986. (interview) |
Frans de Rover, Deelder is van deze tijd. In: Vrij Nederland, 14-2-1987. (over Gemengde gevoelens) |
Jaap Goedegebuure, Van neo-realisme tot neo(n)-romantiek. In: Tirade, jrg. 31, nr. 313, november-december 1987, pp. 568-588. |
Michaël Zeeman, Gehavend en zonder trapgevels. In: Leeuwarder Courant, 15-4-1988. (over Interbellum) |
Piet Pirijns, Ik amuseer me kostelijk. Daarom schrijf ik ook geen Van Klaaghuizen poëzie. In: Piet Pirijns [red.], Er is zoveel ongezegd. Vraaggesprekken met schrijvers. Antwerpen 1988, pp. 65-75. (interview) |
Jan Eijkelboom, Juryrapport. Rotterdam 1988. (juryrapport Anna Blamanprijs) |
Frank van Dijl Jules Deelder valt tegen. In: Het Vrije Volk, 10-12-1988. (over Drukke dagen) |
Wim Vogel, Gewemel van accenten. In: Vrij Nederland, 7-1-1989. (over Drukke dagen) |
André Matthijsse, Schrijvers met veel geluid. In: Haagsche Courant, 28-12-1990. (over De T van Vondel) |
August Hans den Boef, Deelder op herhaling. In: Leidsch Dagblad, 20-2-1991. (over De T van Vondel en Euforismen) |
Wim Vogel, Een oudere jongen en zijn spijkerbroek. In: Vrij Nederland, 16-4-1991. (over De T van Vondel) |
Rob Schouten, ‘Zo stelt poëzie toch menigeen tevreden. Behalve de critiek, maar dat zijn intellectuelen.’ In: Vrij Nederland, 30-11-1991. (over Lijf- en andere gedichten) |
Eduard van Holst Pellekaan, Een kwart eeuw Deelder. In: HP/De Tijd, 13-12-1991. (over Lijf- en andere gedichten) |
Willem Ellenbroek, Een béétje jazzmuzikant is dood tegenwoordig. In: De Volkskrant, 3-7-1992. (over Jazz) |
Michiel de Ruyter, Dodo op zich al zegt genoeg. In: Vrij Nederland, 25-7-1992. (over Jazz) |
Bzzlletin, jrg. 22, nr. 198, september 1992. Speciaal Jules Deelder-nummer, waarin onder meer:
- | Henk Blanken, ‘In Nederland ken je zo goed zijn als je maar wil, maar Nederlandse dichters bestaan niet.’, pp. 3-10. (interview) |
- | Simon Vinkenoog Jules Deelder & Poëzie in Carré 1966, pp. 11-15. (herinnering) |
- | Patrick van den Hanenberg, Waarvan leeft de dichter?, pp. 16-22. (over Deelders theaterprogramma) |
- | Bart Chabot, Ome Jules, pp. 23-27. (herinnering) |
- | Rob Schouten, De kracht der onbewogenheid, pp. 28-37. (over de poëzie) |
- | Ron Elshout, Dat wij hem prijzen mogen!, pp. 38-45. (over de poëzie) |
- | Koos Hageraats, In de vijfde versnelling, pp. 62-70. (over het proza) |
|
| |
| |
Guus Middag, Een spook met mensenvrees. Jules Deelders eerste kinderboek. In: NRC Handelsblad, 29-9-1995. (over De bevrijding van Koos Spook) |
Guus Middag, Te laat voor de Ark van Noach. In: NRC Handelsblad, 9-1-1998. (over Het lot van de eenhoorn) |
Gerrit Komrij, Zij die vielen. In: Gerrit Komrij, In Liefde Bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam 1998, pp. 351-354. (over ‘Zij die vielen’) |
Piet Gerbrandy, De bijbel is een heel goed boek. In: de Volkskrant, 5-11-1999. (over Bijbelsch) |
Maarten Doorman, Confrontatie van banaal en verheven. In: NRC Handelsblad, 3-12-1999. (over Bijbelsch) |
Ischa Meijer, Jules Deelder. In: Ischa Meijer, De interviewer en de schrijver. 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. Samenstelling Connie Palmen. Amsterdam 2003, pp. 177-181. (interview) |
Piet Gerbrandy, De doodsmak van een terrorist. In: Piet Gerbrandy, Een steeneik op de rotsen. Over poëzie en retorica. Amsterdam 2003, pp. 215-217. (over ‘No more brew’ in Renaissance) |
Erik Bus, Realist in het kwadraat. In: De Groene Amsterdammer, 20-3-2004. (algemeen) |
Passionate, jrg. 11, nr. 2, maart/april 2004. Speciaal Deelder-nummer, waarin onder meer:
- | Pieter van Oudheusden, gedenken wij die dagen van weleer, pp. 7-17. (algemeen) |
- | Aafke van Hoof, Boem is ho, plons is water, pp. 41-45. (algemeen) |
- | Bertram Mourits, ... Maar dat zijn intellectuelen, pp. 51-56. (algemeen) |
- | Leon Verdonschot, Waartoe, vraagt men zich af, p. 64. (over optreden) |
|
Iris van Erve, J.A. Deelder, jennen met taalvaardigheid. In: NRC Handelsblad, 28-8-2004. (interview) |
Arjan Peters, Die moord op Van Gogh: dat is gebrek aan humor. In: de Volkskrant, 19-11-2004. (interview) |
Iris Pronk, ‘Zonder speed zou ik niet schrijven’. Op het podium vindt hij dichten helemaal niet moeilijk. Hij hoeft alleen maar in het licht te staan. In: Trouw, 5-2-2005. (interview) |
Bertram Mourits, Poëzie is álles geven. In: Poëziekrant, jrg. 29, nr. 4, juli/augustus 2005, pp. 34-39. (algemeen) |
99 Kritisch lit. lex.
november 2005
|
|