| |
| |
| |
Cola Debrot
door J.J. Oversteegen
1. Biografie
Nicolaas Debrot werd op 4 mei 1902 geboren op Bonaire, waar zijn vader, van protestant-Zwitserse afkomst, een plantage bezat. Zijn moeder was Venezolaanse, dus Spaans-katholiek van origine. In zijn vroege jeugd sprak Debrot daardoor vooral Papiamentu en Spaans, pas vanaf de lagere school (in Curaçao) raakte hij vertrouwd met het Nederlands.
In 1916 vertrok Debrot voor verdere opleiding naar Nederland; in 1921 deed hij staatsexamen. Na een verblijf van enkele maanden in Berlijn vestigde hij zich in Utrecht, waar hij Rechten studeerde. Vriendschap met Pyke Koch, Jan Engelman en enkele andere Utrechtse kunstenaars.
In 1928 ging Debrot voor drie jaar in Parijs wonen, waar hij als ‘ghostwriter’ aan de kost kwam. Hij ontmoette daar de danseres Estelle Reed, met wie hij in het huwelijk trad. Vriendschap met Louis-Ferdinand Céline (toen nog dokter Destouches). In deze tijd reisde Debrot veel en nam gretig kennis van nieuwe ontwikkelingen in kunst en literatuur. Men zou het zijn ‘leertijd als Europeaan’ kunnen noemen. In 1931 terugkeer naar Nederland, en kort daarna aan vang van een tweede studie, Medicijnen. Deze studie voltooide Debrot pas tien jaar later, waarna hij zich in Amsterdam vestigde als arts (1942). In die jaren begon hij ook te publiceren. Vriendschappelijke relaties met onder meer Du Perron, Marsman, Vestdijk, Ter Braak, Nijhoff. In 1940 richtte Debrot met Han G. Hoekstra en Ed Hoornik het tijdschrift Criterium op. In een aantal programmatische artikelen zette hij zijn literatuuropvattingen uiteen. Vriendschap met Hoornik, Hoekstra, Bertus Aafjes, Pierre H. Dubois en, aan het eind van de oorlog, W.F. Hermans.
| |
| |
Na de oorlog bleef Debrot, inmiddels een bekend schrijver, nog enkele jaren in Nederland, als arts in Amsterdam en als ‘ambteloos’ schrijver in Zuid-Limburg. In 1948 vestigde hij zich in Willemstad, dat hij sedert 1916 slechts incidenteel voor kortere of langere verblijven bezocht had. In de jaren daarna ontwikkelde hij een grote activiteit op een breed cultureel terrein (Cultureel Centrum Curaçao).
In diezelfde periode raakte Debrot actief betrokken bij de politiek. In 1952 kwam hij als gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen naar Den Haag. Contacten met veel politici en deelname aan internationale conferenties (Genève, New York). Belangrijke rol tijdens de ronde-tafelconferenties die geleid hebben tot een nieuwe relatie tussen Nederland, Suriname en de Antillen (toen nog inclusief Aruba). Daarnaast bleef Debrot actief op cultureel terrein (Antilliaanse Cahiers vanaf 1955).
In 1962 werd Debrots aanstelling tot gouverneur van de Nederlandse Antillen bekend gemaakt, het eerste ‘landskind’ dat deze hoogste functie in de voormalige kolonie bekleedde. In mei 1969, toen Debrot al aangekondigd had dat hij zijn ambt zou neerleggen, leidde een arbeidsconflict in Willemstad tot ongeregeldheden met onverwacht catastrofale gevolgen: een deel van de oude stad werd in de as gelegd en geplunderd. Debrot, op het moment van de uitbarsting in New York, ging onmiddellijk naar Willemstad terug. Het lijdt geen twijfel dat zijn optreden in de maanden na ‘30 mei’ escalatie voorkomen heeft. De (vooral zwarte) stakingsleiders werden door hem in het politieke beraad betrokken, wat overigens door de zittende politieke macht weinig geapprecieerd werd.
Begin 1970 keerde Debrot terug naar Nederland, waar hij zich na enige tijd in Laren vestigde. De laatste tien jaar van zijn leven besteedde hij aan schrijven en (zoals zijn hele leven lang) reizen. Hij overleed op 2 december 1981.
Werk van hem is vertaald in het Engels, Frans, Papiamentu en Servokroatisch. Mijn zuster de negerin is in 1980 verfilmd door Dirk Jan Braat.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Hoewel Debrot al als jongen van zestien jaar in eigen beheer een bundel gedichten uitgaf, is hij een late debutant te noemen. Pas vanaf 1934 verschijnen van zijn hand in het tijdschrift Forum een gedicht en enkele verhalen, waarvan Mijn zuster de negerin literair een uitzonderlijk succes bleek (boekuitgave 1935). In dit verhaal staat de verhouding van blank en zwart in Curaçao centraal, echter niet als politiek of sociaal probleem maar in de vorm van een persoonlijke bestaanscrisis van de hoofdfiguur.
| |
Traditie / Visie op de wereld
In de tweede helft van de jaren dertig heeft Debrot vooral journalistiek werk gepubliceerd (het is te vinden in deel 5 van het Verzameld werk). Dat in verschillende tijdschriften ook enkele fragmenten van een roman verschenen, mag niet onvermeld blijven. Het gaat namelijk om hoofdstukken van Bewolkt bestaan, toen nog Señorita Campbell getiteld. Dit werk, in veel opzichten Debrots levenswerk, werd opgezet zodra Mijn zuster de negerin af was, maar pas voltooid en gepubliceerd in 1948. In dezelfde jaren dat hij aan Bewolkt bestaan schreef, legde Debrot zijn denkbeelden over literatuur, met de toentertijd gebruikelijke nadruk op poëzie, vast in een aantal essays. Brede aandacht trok vooral de literair-levensbeschouwelijke polemiek in Criterium, waarvan een gedeelte, namelijk de discussie met Knuvelder, later in boekvorm verscheen (Ars et vita, 1946). Na 1945 hield Debrot verschillende voordrachten over het existentialisme. Als de belangstelling voor deze filosofische stroming in Nederland niet beperkt was gebleven tot (enige) kennis van wat er in Parijs rond Sartre en Camus plaats vond, zou ongetwijfeld gebleken zijn dat Debrots uitingen literair en filosofisch het beste in die sfeer te lokaliseren zijn, en wel binnen de tragische traditie van Pascal, Kierkegaard, Jaspers en vooral de taalgenoot van Debrots moeder, Miguel de Unamuno. Verschillende termen die Debrot tijdens de Criterium-discussies gebruikte, zijn aan de laatste ontleend, zoals Frank Martinus heeft aangetoond.
| |
Ontwikkeling
Er is nog een derde terrein waarop Debrot zich in de oorlogsjaren heeft bewogen: de poëzie. In 1945 verscheen de plaquette
| |
| |
Bekentenis in Toledo, gevolgd door de bundels Navrante zomer (eveneens 1945) en De afwezigen (pas in 1952). Opvallend aan deze poëzie is vooral de traditionele vorm (rondeel, kwatrijn, sonnet) en het tragische levensgevoel dat opnieuw doet denken aan Unamuno (cf. de titel van diens filosofische hoofdwerk Del sentimiento trágico de la vida). Halverwege De afwezigen veranderen echter toon en versbouw: de laatste wordt losser, de eerste eerder weemoedig dan tragisch. Dit heeft ongetwijfeld te maken met Debrots gewijzigde levensomstandigheden. De ‘nieuwe’ gedichten zijn van na 1948, het jaar dat hij weer naar zijn geboorteland trok, en aansluiting zocht bij de Caribische en Latijnsamerikaanse cultuur. Ook na De afwezigen is Debrot poëzie blijven schrijven in die lichtere trant, vaak zelfs de spreektaal naderend. Ook het satirische toneelstuk Bokaal aan de lippen (1950), waarin de Curaçaose maatschappelijke bovenlaag op de hak genomen wordt, toont deze lichte toets. Het stuk werd later met succes in het Papiamentu opgevoerd.
Van de verhalen van Debrot, ook weer uit de periode rond de oorlog, zijn er veel ongebundeld gebleven tot aan de uitgave van het Verzameld werk (deel 3). In boekvorm verscheen slechts het lange verhaal Bid voor Camille Willocq (1946), dat aan een zelfde levensgevoel uiting geeft als de poëzie. In 1948 volgde Bewolkt bestaan; de titel spreekt voor zichzelf.
Na de golf publikaties tussen 1945 en 1948 verscheen er van Debrot nog maar weinig literair werk in boekvorm, hoewel hij steeds is blijven schrijven. De maatschappelijke beslommeringen waardoor hij in beslag genomen werd, zullen er voor een deel voor verantwoordelijk geweest zijn dat hij niet tot afronden kwam, al is de vraag gewettigd of hij die bezigheden niet voor een deel zocht omdat het hem moeite kostte een schrijfproces voor afgesloten te verklaren. Wel hebben wij aan de ervaringen van de openbare persoon Debrot de scherpe observaties te danken die bijeengebracht zijn in het vrij bekend geworden ‘congresverslag’ Dagboekbladen uit Genève (1963), onnadrukkelijke notities waarin niet toevallig de naam van Benjamin Constant enige malen valt.
Na de dood van Debrot bleek dat hij een groot aantal onvoltooide verhalen, essays en toneelwerk in portefeuille had. Daar
| |
| |
is, in de eerste plaats, het wel afgeronde maar als onderdeel van een groter werk opgezette verhaal De vervolgden, kort voor Debrots dood geschreven en een jaar daarna als boek gepubliceerd. Dan de bijna voltooide novelle De brief aan de president (gepubliceerd in De Gids, 1982) waarin Debrots politieke ervaringen een neerslag vinden, verhuld als de gewetenscrisis van een Zuidamerikaanse diplomaat. Een gedeelte van een breed opgezet essay over Céline verscheen in Maatstaf (1984) en later in boekvorm (1989). Tenslotte verdient de tragicomedie Op zoek naar de infanta vermelding, een vanwege haar wisselende stemming en toon kenmerkende evocatie van een in de zestiende eeuw gesitueerde fantasiewereld. Zoals wel meer bij Debrot loopt het ‘verhaal’, in een niet te stuiten reeks taferelen verteld, uit de hand, totdat het, letterlijk ‘op zoek naar’ de infante, blijft steken. Het voltooide deel van dit bij gedeelten briljante ‘leesdrama’ is opgenomen in het Verzameld werk (deel 7).
Toen het Verzameld werk verscheen, zeven delen (1985-1989), voor het overgrote deel tot op dat moment ongebundeld werk, verraste de omvang van Debrots oeuvre veel critici.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Cola Debrot heeft het gemakkelijk gemaakt om zijn denkbeelden over literatuur en over de relatie literatuur/leven kort samen te vatten. Zelf heeft hij namelijk al een metafoor bedacht waarin die opvattingen treffend tot uiting komen: die van het kristal. In Debrots eerste, als programma te beschouwen, Criterium-essay, ‘Tegenstellingen’, en vooral in de latere polemiek met Knuvelder, werkt hij een positie uit die gezien kan worden als een voortzetting van het Forum-standpunt (literatuur als levensuiting), maar tegelijk als een kritiek daarop, voorzover ‘Forum’ de metafysische component van de literatuur in de ogen van Debrot te zeer ontkende en daardoor tot een nieuw dogmatisme zou kunnen verstarren. Debrots paradoxaal lijkende verdediging van zowel de ‘persoonlijkheid’ als de ‘creatieve vorm’ vindt haar oorsprong ongetwijfeld in de gecompliceerde achtergrond van zijn leven en denken (al mag de vroege bewondering voor Nijhoff als factor niet onderschat worden): hij moest een terminologie gebruiken die in Nederland begrepen zou worden, en daartoe aansluiting zoeken bij het lopende debat, maar deze taal was voor Debrots eigen ideeën slechts ten dele toereikend.
| |
| |
Literatuur, stelt hij, is geen vlucht uit de realiteit, maar eerder een poging om het bestaan in al zijn tegenstrijdigheden vorm te geven. Niet dus, zoals de ‘kosmische’ metafysici menen, een instrument om een harmonische (bijvoorbeeld katholieke) levenshouding tot uitdrukking te brengen, maar juist het middel bij uitstek om de disharmonie, waardoor het leven gekenmerkt wordt, te ‘vangen’. De tegenstellingen worden in de kunst niet opgeheven, maar eerder verhevigd en onder spanning gebracht, zoals de facetten van een kristal elkaars werking versterken. Als er sprake is van evenwicht, is dat door deze wederzijdse aanscherping van licht en donker, dood en leven, hoop en wanhoop, die het zonder elkaar niet kunnen stellen. Van ‘verzoening’ is dus geen sprake, of het moest zijn door het samenkomen van de tegengestelde elementen binnen één vorm. Literatuur is niet de weergave van een levenshouding maar het actieve ontdekken daarvan. De realiteit is uitgangspunt, maar wordt in de creatieve handeling van haar alledaagsheid ontdaan. De term die Debrot aanvankelijk ontwierp voor dit ‘programma’ (eigenlijk eerder: een poging tot blootleggen van de kern van iedere kunsthandeling), was ‘romantisch rationalisme’, en dat is één van de uitdrukkingen waarin de aanwezigheid van Unamuno zichtbaar wordt.
Aan deze uitgangspunten heeft Debrot altijd vastgehouden, al kan men vaststellen dat in de laatste jaren het felle clair-obscur plaats gemaakt heeft voor een meer gedempte belichting. In maatschappelijke termen gezegd, de nadruk komt te liggen op tolerantie als levenswijze, een standpunt dat als ‘fond’ altijd al bij Debrot aanwezig was (het is te verklaren uit de multiraciale en multiculturele gemeenschap waaruit hij voortkwam), maar dat pas in het latere werk zo duidelijk als richtend principe naar voren komt.
Met de geschetste literatuuropvatting als uitgangspunt kunnen karakteristieke eigenschappen van Debrots romans, verhalen en gedichten, zowel op het punt van de thematiek als op dat van de vorm, beschreven worden. Reeds het eerste verhaal dat een sterk persoonlijk stempel draagt, Mijn zuster de negerin (de iets eerder gepubliceerde anti-utopische novelle De mapen is niet meer dan een vingeroefening), draagt deze kenmerken.
| |
| |
| |
Thematiek
Een jonge blanke Antilliaan, Frits Ruprecht, keert najaren terug naar zijn geboorteland, om daar te vinden wat hem in Europa niet gegund was: een zwarte vrouw die tegelijk minnares en zielsverwante, ‘zuster’, voor hem zal zijn. De tonaliteit van het ‘clair-obscur’ kon niet in letterlijker zin geïntroduceerd worden dan door dit thema. Ter Braak, die met scherpe intuïtie deze woorden in zijn geestdriftige recensie als karakteristiek gebruikte, doelde overigens terecht niet louter op dit gegeven. Licht en donker, letterlijk als blank en zwart, dag en nacht, maar ook in de meer psychologische zin van hoop en wanhoop, geluk en verdriet als complementaire verschijnselen, bepalen de sfeer van deze novelle over een jongeman die somber Europa ontvlucht op zijn weg terug naar een gelukkige jeugd in het heldere land. Ruprecht vindt de ‘zwarte zuster’ in de onderwijzeres Maria, die haar beroep heeft opgegeven om in het landhuis van de familie Ruprecht als huisbewaarster te gaan werken, een keuze, zou men kunnen zeggen, voor haar zwarte kant. Want het vermoeden van Frits Ruprecht dat Maria zijn halfzuster is, wordt bevestigd, en als dat eenmaal hardop gezegd is, maakt het hun liefde onmogelijk. De laatste zinnen luiden: ‘Droevig werd het leven, maar het werd vol van een zinrijkheid die het elders mist. En dat is het enige dat men de kinderen dezer aarde niet kan ontnemen.’
De verhouding Frits-Maria is niet eenduidig, en dat wordt in die geladen slotpassage uitgesproken, en veralgemeend tot: de zin van het leven is niet eenduidig, geluk òf ongeluk, hoop òf wanhoop, licht òf donker. Men moet onwillekeurig denken aan het spel van licht en donker bij enkele schilders waar Debrot een voorkeur voor had, Willink (die tweemaal zijn portret schilderde), Charles Roelofsz (die de band van Mijn zuster de negerin ontwierp). Er zijn in Debrots gedichten en verhalen passages aan te wijzen die bijna een magisch-realistisch schilderij in woorden genoemd kunnen worden: een verpleegster die met een felwitte envelop door de gangen van een ziekenhuis snelt, om het bij één voorbeeld (begin van Bewolkt bestaan) te laten.
| |
| |
| |
Techniek
De eerste dichtbundel van Debrot, Bekentenis in Toledo (1945) bestaat voor het overgrote deel uit sonnetten. Dat is in die jaren natuurlijk niet ongewoon. Maar het tragische levensgevoel en de daaruit voortvloeiende ‘leer’ van de elkaar bevestigende tegenstellingen, sluiten wonderwel aan bij die versvorm, die in de Europese cultuur van meet af aan de taak toebedeeld heeft gekregen om een dualiteit tot uitdrukking te brengen.
| |
Thematiek
Bij Bekentenis in Toledo'). dat gepresenteerd wordt als de uiting van een zestiende-eeuwse Spanjaard (uit een tijd van twijfel en vertwijfeling bij uitstek dus), heeft de dichter een ‘Naschrift’ geschreven dat laat zien, dat de bundel zowel een persoonlijke uitspraak (‘bekentenis’) genoemd kan worden als een vermomming (‘in Toledo)’. In de barok, schrijft de dichter, Debrot wel te verstaan, vormen lichaam en ziel niet alleen een tweespalt, maar ook zijn zij elkaars spiegelingen. ‘En ook dit menende, dient men er aan toe te voegen, dat het essentiële van het toenmalige levensgevoel niet in de spiegelingen gelegen was, maar in de lichtbundel, die de spiegelingen verbond.’ Dit is een duistere vaststelling, waarin echter licht komt als men denkt aan het beeld van het kristal, en zich voorstelt dat voor Debrot het gedicht zo'n stralenbundel kan zijn die ‘de spiegelingen verbindt’.
Wanhoop, eenzaamheid, vreemdelingschap zijn de grondgevoelens van de mens die met open ogen leeft, maar hij kan ze een tegenmelodie geven door het leven te aanvaarden. Ook Debrots tweede bundel, Navrante zomer, wordt door dit levensgevoel beheerst, op minder toegedekte manier dan Bekentenis in Toledo zelfs. Het wordt volledig uitgesproken in regels als de volgende:
Ik geef hierbij geen commentaar.
| |
| |
| |
Kritiek
Men moet vaststellen dat de Nederlandse kritiek, die over het geheel geestdriftig reageerde op Mijn zuster de negerin (de Antilliaanse zweeg er in die tijd nog vrijwel helemaal over), en die met aandacht, zij het niet altijd met inzicht, de in Criterium ontwikkelde standpunten volgde, zich blijkbaar ten opzichte van de poëzie onthand heeft gevoeld. Slechts een enkele geestverwant, zoals Pierre H. Dubois, schreef er met kennis van zaken over.
| |
Thematiek
Debrots verhalen (zoals De non van Estupendo en Bid voor Camille Willocq) en de roman Bewolkt bestaan, alle in dezelfde periode ontstaan als de twee genoemde dichtbundels, sluiten op belangrijke punten aan bij de thematiek van de poëzie, en daarmee bij de literatuuropvatting die Debrot juist dan in zijn essays formuleert. Strikt formeel kan natuurlijk niet van overeenkomst gesproken worden, tenzij men de opvallend ‘contrapuntische’ rangschikking van de thema's op het oog heeft: ieder belangrijk element vindt zijn tegenpool, elk personage heeft zijn antipode. Bid voor Camille Willocq is zelfs geheel op dit stramien geborduurd. Er zijn twee hoofdpersonen, een dubbelster zou men kunnen zeggen, Camille Willocq (in wiens naam een lichte echo doorklinkt van die van de auteur, zoals wel meer bij Debrot), en Lucien Nox (‘lux’ en ‘nox’, het clairobscur is evident). Het zijn verscheurde zielen die op verschillende wijzen de wanhoop trachten te overwinnen, maar daarin slechts slagen door te kiezen voor tijdelijke levensvormen, het schrijverschap, het kloosterleven, zwerven als bedelmonnik of zich verschuilen achter de gevel van maatschappelijke respectabiliteit. Hun, als de polen van een magneet onderling verbonden, levens kunnen onverhoeds weer een tegengestelde richting inslaan, waardoor zij in elkaars ‘rol’ glijden. Niets is vast, behalve de strijd tussen licht en duister, God en Duivel als men christelijke termen wil gebruiken. In dit grondpatroon klinkt Debrots bewondering voor André Gide door.
| |
Kritiek
Bid voor Camille Willocq heeft ruimschoots aandacht gekregen van de kritiek, soms terughoudend of zelfs wegwerpend (zoals bij Annie Romein en Jan Greshoff), soms bewonderend (Vestdijk, Anna Blaman, Fokke Sierksma), maar het boek is al snel uit
| |
| |
de publieke aandacht weggevallen, als het ooit buiten een kleine kring van literati doorgedrongen is. Men kan hierin een aanwijzing zien voor een steeds manifester wordend gebrek aan aansluiting van Debrot bij de hoofdstroom van de Nederlandse literatuur. Naarmate hij zich vollediger uitsprak, lijkt het wel, vergrootte die afstand.
| |
Thematiek
Wanneer ik van Bewolkt bestaan, de roman waar Debrot al in 1934 aan begonnen is maar die pas in 1948 voltooid werd, beweren zou dat ook hier weer hetzelfde levensgevoel en dezelfde literatuuropvatting in uitgesproken worden als in de poëzie, de essays en de verhalen, zou dat niet onjuist zijn, maar de nadelen van het schema worden overduidelijk: de roman is te rijk aan motieven, beelden, karaktertekeningen, om tot enkele lijnen gereduceerd te worden zonder dat dit tot een krasse vervalsing leidt.
In Bewolkt bestaan wordt het leven beschreven van een aantal personen (een hoofdfiguur is er eigenlijk niet), die merendeels afkomstig zijn uit het Caribische gebied, maar in hun jonge jaren voor studie naar Europa (Amsterdam, Parijs) getrokken zijn. Het zijn ontwortelden, deze broers Bournouille uit Curaçao, Constant Redin uit Guadeloupe, Carlota Campbell uit Venezuela; displaced persons die in het door oorlog bedreigde Europa in de meest uiteenlopende verwikkelingen betrokken raken. Zij verlangen terug naar hun geboorteland, waar zij echter evenmin kunnen leven of hoogstens in de marge. Maar het zou een misverstand zijn als men hun ‘bewolkt bestaan’ louter negatief zou zien. De gezetenen leven rustiger en gelukkiger, in Europa en ginds, maar de twijfelaars en onbehuisden kennen spanningen die sommigen van hen aan de rand van de afgrond brengen, of zelfs daaroverheen doen vallen, maar die hun leven toch ook boven het middelmatige uittillen. Het één is de prijs voor het ander.
Somberheid, intussen, overweegt in dit boek, maar wat wil men van een roman die een beeld geeft van het leven in de jaren dertig en in de Tweede Wereldoorlog? Hoe vertwijfeld het leven van deze jonge mensen vaak is, wordt nergens zo duidelijk als in de laatste zin. Een oude kruidenvrouw op Curaçao, of eigenlijk een vrouw die tovenarij (‘bruha’) bedrijft, ‘verlost’ een
| |
| |
negental jongelieden, zwart en blank, van het leven door hun een gifdrank toe te dienen. ‘Niet langer zouden de ongelukkigen bonzen op het paneel, dat niet toegeeft, van de eeuwig dichte deur.’ Men zou kunnen beweren dat hier tegenover staat dat enkele andere personages, de minder getourmenteerde verhollandste Hugo Steensma en zijn latere vrouw Wanda vooral, tenslotte een rustig geluk vinden, maar een laatste zin is te definitief om de wolken niet meer aandacht te geven dan dit straaltje licht.
| |
Techniek
Het woord ‘verlossing’ in de laatste passage geeft mij de gelegenheid te laten zien hoezeer ook dit boek compositorisch op contrapuntische effecten berust. Ronnie Severing heeft in zijn bijdrage tot de bundel De eenheid van het kristal (lezingen van een aantal Debrot-kenners tijdens een Curaçaos' symposium in 1986) aangetoond dat dit slot een echo en een omkering bevat van de aanhef van het boek: de geboorte van een kind in een Parijse kliniek, ook een verlossing dus. In zijn analyse laat Severing zien dat het hele boek, globaal en in details, op deze wijze in elkaar gezet is. Al die, zo uiteenlopende, scènes en al die ver uiteenliggende décors, Parijs, Curaçao, Pierrefonds, Guadeloupe, Amsterdam, Venezuela, New York, zij spiegelen zich in elkaar, verhogen elkaars werking door parallellie en tegenstelling. Het is dan ook in dit boek dat Debrot het beeld dat hij ook tijdens de literaire polemieken gebruikt had voor zijn levensvisie en literatuuropvatting, dat van het kristal, in een onthullende passage ontwikkelt. Als de verbitterde, in criminaliteit verstrikte Fransman Robert Chamloup de kloosterkerk van Morienval binnentreedt, raakt hij in de ban van de tegenstelling tussen het duistere schip en het in licht badende koor. ‘Het gotische koor, dat hem een groot schitterend kristal had geleken, had een wonderlijke gedachte bij hem opgeroepen. Wanneer men, zo had hij gedacht, een leven in zuiverheid leidde en zich voegde in de wetten des levens, dan zouden op zekere gebenedijde dag de innerlijke tegenstrijdigheden op hun beurt zich samenvoegen tot het wonderlijke kristal waarin zij elkaar zouden spiegelen, elkanders schoonheid onzegbaar verhogend.’ Dit zijn vrijwel letterlijk dezelfde bewoordingen als aan het slot van Debrots discussie met Knuvelder. Men mag
| |
| |
aannemen dat een persoonlijke ervaring omgevormd werd tot een romanscène, die een moment van bewustwording vertegenwoordigt, wat later dan weer tot een expliciete theorie over literatuur leidt.
| |
Kritiek
Bewolkt bestaan heeft onmiddellijk enkele bewonderaars gekend, maar meer nog dan bij Bid voor Camille Willocq moet vastgesteld worden dat de meeste critici het boek als een vreemde eend in de Nederlandse literaire bijt hebben beschouwd. Men zag wel de discontinuïteit, die door de ongebruikelijk lange ontstaansperiode wel eens in storende breuken en verschuivingen in toon overgaat, maar niet de diepere onderstroom en evenmin de configuratie waarbinnen al deze personages (er is in de tweede druk een ‘lijst van personen’ opgenomen!) hun wisselende rollen spelen. Wat de meeste critici ook niet gezien hebben, is de strekking van het boek, de impliciete levensbeschouwing, misschien vooral omdat de ‘roman philosophique’ in Nederland een ongewoon verschijnsel is.
Het lijkt erop dat het postuum gepubliceerde verhaal De vervolgden met meer inzicht gelezen is, in elk geval met groter appreciatie ontvangen. Dat kan echter gezichtsbedrog zijn. Het boek is vooral gezien als een geluid uit het verleden, de laatste uiting van een inmiddels gecanoniseerde auteur. Het is de vraag of men dit verhaal geheel doorgronden kan, als men geen weet heeft van Debrots andere geschriften, en dat die bij het verschijnen van het Verzameld werk slechts incidenteel aandacht gekregen hebben, is een veeg teken.
| |
Thematiek
De vervolgden speelt weer in de zestiende eeuw, een tijdperk waarin Debrot blijkbaar veel van zijn eigen levensvragen terugvond. De hoofdfiguur is een Spanjaard, gouverneur van de Antilliaanse eilanden, die in een stille strijd leeft met de inquisitie. Als het conflict openlijk dreigt te worden, doodt hij een ketterjagende priester, die uitvoering wil geven aan de wetgeving omtrent de ‘zuiverheid van het ras’. Een moord, niet de enige in Debrots werk waarin de al dan niet gewelddadige dood en de zelfmoord als een vaste tegenmelodie het leven begeleiden, maar in zoverre een nieuw verschijnsel dat men het een gewelddaad uit tolerantie kan noemen. De dochter van
| |
| |
de gouverneur kan ongestoord blijven samenleven met een Indiaan, en aan het eind wordt de vage sympathie van een Indianengemeenschap voor een groepje blanke krijgsgevangenen uitgesproken.
Men hoort in dit verhaal echo's van Mijn zuster de negerin, waarin ook rassenvooroordelen overwonnen worden, niet minder dan van levensfeiten, vèrgaand getransformeerd natuurlijk. Een gouverneur in het Caribische gebied, wiens geboortedatum, 4 mei 1502, precies vierhonderd jaar vóór die van de schrijver zelf ligt, een gouverneur die de tolerantie ten aanzien van andersdenkenden en anders gekleurden tot zijn uitgangspunt maakt, - dat alleen al legt een verbinding. Voorbij het verhaal ligt een toekomst waarin Indianen en Spanjaarden, beginnend met de gouverneursdochter, zich zullen mengen, en later de Hollanders, de negers daarbij. Kortom, een toekomst waarin mensen als Debrot op het toneel zullen verschijnen.
| |
Ontwikkeling
Al keert Debrot in De vervolgden terug tot de thematiek van Mijn zuster de negerin, er zijn ook verschuivingen. Waar het vroege verhaal de persoonlijke tragiek van Ruprecht en Maria als middelpunt had, daar spreekt De vervolgden over vragen die een hele gemeenschap betreffen. Men kan zeggen dat mèt de wending van Europa naar de Antillen bij Debrot die ‘socialisering’ heeft plaatsgevonden, die ik ook in de poëzie heb aangewezen, en die tenslotte uitloopt op een versmelting van de tegendelen, op een verschuiving van innerlijke verscheurdheid naar lucide berusting en tolerantie. De preoccupatie met de zin van het leven is gebleven, maar persoonlijke tragiek en maatschappelijke keuze zijn bijeengekomen in het harmonische ‘laatste getuigenis’ dat De vervolgden is.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Er bestaan twee bibliografieën die gewijd zijn aan publikaties van en over Debrot (beide aanwezig in het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag):
Catalogus van werken van en over Cola Debrot 1918-1985. Samengesteld door Maritza Eustatia, Universiteit van de Nederlandse Antillen, Willemstad 1986.
Literatuuroverzicht Mr. Nicolaas (Colá) Debrot. Sticusa, Amsterdam 1986.
Beide zijn incompleet, maar bevatten wel de belangrijkste publikaties. Voorzover het gaat om het eigen werk van Debrot bevat ieder deel van het Verzameld werk een nauwkeurige beschrijving van de vindplaatsen van het daarin opgenomen werk (en dat is op literair terrein: alles wat bekend is).
Alle boekpublikaties en een aantal, tot aan het Verzameld werk ongebundelde, tijdschrift- en kranteartikelen zijn hier opgenomen.
Nouel, Heimwee. Nijmegen 1918, eigen beheer, GB. |
Cola Debrot, De mapen. In: Forum, jrg. 2, nrs. 8, 9 en 10, augustus, september en october 1933, pp. 561-580, 686-700 en 732-740, N. |
Cola Debrot, Mijn zuster de negerin. Rotterdam 1935, Nijgh en Van Ditmar, N. (8e druk Amsterdam 1985, De Bezige Bij; bibliofiele editie Utrecht 1977, Stichting De Roos) |
Cola Debrot, Tegenstellingen. In: Criterium, jrg. 1, nr. 1, februari 1940, pp. 1-5, E. |
Cola Debrot, Bekentenis in Toledo. Amsterdam 1945, De oude zoutkeet, GB. |
Cola Debrot, Navrante zomer. Amsterdam 1945, Meulenhoff, GB. |
Cola Debrot en G. Knuvelder, Ars et vita. Helmond 1946, Uitgeverij Helmond, E. |
Cola Debrot, Bid voor Camille Willocq. Amsterdam 1946, Meulenhoff, N. |
Cola Debrot, De ketters van het humanisme. In: R. Beerling, Cola Debrot en Jacques de Kadt, Het Existentialisme. 's-Gravenhage 1947, pp. 33-51 en 131-135, E. |
Cola Debrot, Bewolkt bestaan. Amsterdam 1948, Meulenhoff, R. |
Cola Debrot, De afwezigen. Amsterdam 1952, Meulenhoff, GB. |
Cola Debrot, Literatuur in de Nederlandse Antillen. In: Antilliaanse Cahiers, jrg. 1, nr. 1, 1955, pp. 2-64, E. |
Cola Debrot, Dagboekbladen uit Genève. Amsterdam 1963, De Bezige Bij, D. |
Cola Debrot, Aforismen. In: Merlyn, jrg. 1, nr. 4, 1962-1963, pp. 43-44. |
Cola Debrot, Tussen de grijze lijnen en andere gedichten. Amsterdam 1970, Van Oorschot, Bl/GB. |
Cola Debrot, Verworvenheden en leemten van de Antilliaanse literatuur. In: R.A. Romer
|
| |
| |
(red.), Cultureel mozaïek van de Nederlandse Antillen. Zutphen 1977, De Walburg Pers, pp. 96-138, E. |
Cola Debrot, De vervolgden. Amsterdam 1982, Meulenhoff, N. |
Cola Debrot, De brief aan de president. In: De Gids, jrg. 145, nr. 9/10, 1982, pp. 577-610, N. |
Cola Debrot, Verzameld werk 1, Over Antilliaanse cultuur (verzorgd door Jules de Palm). Amsterdam 1985, Meulenhoff, EB. |
Cola Debrot, Verzameld werk 2, Gedichten (verzorgd en van een beschrijving van de varianten voorzien door J.J. Oversteegen). Amsterdam 1985, Meulenhoff, GB. |
Cola Debrot, Verzameld werk 3, Verhalen (verzorgd door Pierre H. Dubois). Amsterdam 1986, Meulenhoff, NB/VB. |
Cola Debrot, Verzameld werk 4, Bewolkt bestaan (met een nawoord van Estelle Debrot-Reed). Amsterdam 1986, Meulenhoff, R. |
Cola Debrot, Verzameld werk 5, Over literatuur (verzorgd door J.J. Oversteegen). Amsterdam 1987, Meulenhoff, EB. |
Cola Debrot, Verzameld werk 6, Dagboekbladen uit Genève; Kanttekeningen; Aforismen; Over beeldende kunst; Over dans (verzorgd door J.J. Oversteegen). Amsterdam 1988, Meulenhoff, E. (de essays over Antilliaanse onderwerpen zijn in deel 1, die over het Existentialisme in deel 5 opgenomen) |
Cola Debrot, Wie was Céline? Van cuirassier tot clochard. Amsterdam 1989, Meulenhoff, E. |
Cola Debrot, Verzameld werk deel 7, Toneel (verzorgd door Pierre H. Dubois). Amsterdam 1989, Meulenhoff, T. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Alleen publikaties die (gedeeltelijk) de literaire activiteiten van Debrot tot onderwerp hebben, zijn opgenomen.
[Victor E. van Vriesland], Cola Debrot, Mijn zuster de negerin. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog 2, Amsterdam 1958, pp. 121-122. |
Menno ter Braak, Zekerheid-onzekerheid; het clair-obscur van de schrijver Cola Debrot (etc.). In: Menno ter Braak, Verzameld werk 5. Amsterdam 1987, pp. 579-583. (over Mijn zuster de negerin) |
Gerard Knuvelder, Criterium; een nieuw letterkundig tijdschrift. In: De Maasbode, 26-2-1940. (over ‘Tegenstellingen’) |
[Chr.] d[e] G[raaff], Nieuw tijdschrift voor jongeren; Criterium opvolger van Werk. In: Algemeen Handelsblad, 27-2-1940. (over ‘Tegenstellingen’) |
Menno ter Braak, Een nieuw tijdschrift: Criterium. In: Het Vaderland, 29-2-1940. (over ‘Tegenstellingen’) |
[Anoniem], Het nieuwe tijdschrift Criterium. In: De Tijd, (over ‘Tegenstellingen’) |
[Anoniem], Voorzichtig criterium. In: NRC, 9-3-1940. (over ‘Tegenstellingen’) |
Karel Meeuwesse, Bekentenis in Toledo - Spaans, Brabants en Barok. In: De Nieuwe Eeuw, 4/11-8-1945. |
Cl. Bittremieux, Bekentenis in Toledo; een Nederlandsch schrijver: Cola Debrot. In: Kern, 13-1-1946. |
Wouter Paap, Ars et vita; boeiende pennestrijd tussen Cola Debrot en Gerard Knuvelder. In: Utrechts Katholiek Dagblad, 30-4-1946. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Een nieuwe volkskunst? In: Vrij Nederland, 1-6-1946. (over Bekentenis in Toledo en Navrante zomer) |
K. Meeuwesse, Cola Debrot; poëzie van het clair-obscur. In: De Nieuwe Eeuw, 29-6-1946. (over Bekentenis in Toledo en Navrante zomer) |
J.H.W. Veenstra, Existentialisme aan zee; indrukken van een congres. In: Vrij Nederland, 19-10-1946. (over ‘De ketters van het humanisme’) |
W.F. Hermans, Moeilijk doordringbaar. In: Criterium, jrg. 4, nr. 14, november 1946, pp. 778-780. (over Bid voor Camille Willocq) |
Koos Schuur, Een novelle van Cola Debrot. In: Groningsch Dagblad, 9-11-1946. (over Bid voor Camille Willocq) |
Dick Ouwendijk, Moderne mensch en christendom. In: Limburgsch Dagblad, 19-12-1946. (over Bid voor Camille Willocq) |
S. Vestdijk, Katholiseerend auteur; Bid voor Camille Willocq een novelle van het innerlijke duel. In: Het Parool, 22-2-1947. |
H. de Wit, Het jongste werk van Cola Debrot. In: De Stoep, 2e serie, nr. 8, maart 1946, pp. 48-52. (over Bekentenis in Toledo en Bid voor Camille Willocq) |
Y.H. Glasius, Vlucht uit het klooster Europa. In: Het Dagblad, 26-4-1947. (over Bid voor Camille Willocq) |
Hendrik de Vries, Een goed geschreven boek. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, september 1947, pp. 379-383. (over Bid voor Camille Willocq) |
Anna Blaman, Bid voor Camille Willocq. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, november 1947, pp. 311-316. |
S. Vestdijk, Cola Debrot en zijn Bid voor Camille Willocq. In: Podium, jrg. 4, 1948, pp. 310-312. (reactie op Hendrik de Vries in Critisch Bulletin; repliek van Hendrik de Vries op pp. 431-435 en dupliek van Vestdijk op pp. 435-436) |
[Anoniem], Bezielde wartaal. In: NRC, 1-5-1948. (over Bewolkt bestaan) |
[Anoniem], Meer kwelling dan genoegen; Bewolkt bestaan van Cola Debrot. In: De Maasbode, 7-5-1948. |
| |
| |
C.J. Kelk, Cola Debrot: Bewolkt bestaan. In: De Groene Amsterdammer, 8-5-1948. |
S. Vestdijk, Bewolkt bestaan van Cola Debrot; een scherp en grillig geslepen spiegel van onze tijd. In: Het Parool, 5-6-1948. |
Anna Blaman, Bewolkt bestaan. In: Vrij Nederland, 5-6-1948. |
Jos Panhuijsen, Tussen twee oorlogen; de roman van een generatie. In: Het Binnenhof, 26-6-1948. (over Bewolkt bestaan) |
J. Greshoff, Cola Debrot en zijn poppekast; het schoolvoorbeeld van pretentieuze prietpraat. In: Het Vaderland, 28-8-1948. (over Bid voor Camille Willocq) |
F. Bordewijk, Cola Debrot als surrealist. In: Utrechts Nieuwsblad, 4-9-1948. (over Bewolkt bestaan) |
F. Sierksma, De wanhoop tussen de polen. In: F. Sierksma, Schoonheid als eigenbelang. 's-Gravenhage 1948, pp. 87-98. (over Bid voor Camille Willocq) |
F. Sierksma, Notities bij Cola Debrot. In: idem, pp. 99-109. (over Bid voor Camille Willocq) |
J. Greshoff, Splendeur et misère des romanciers; de eisen waaraan iedere roman moet voldoen. In: Het Vaderland, 19-3-1949. (over Bewolkt bestaan) |
J. Greshoff, Een on-nig boek als opgeblazen rubberdraak; is Bewolkt bestaan nu neo-barok? In: Het Vaderland, 26-3-1949. |
W.R. Menkman, Cola Debrot, Bewolkt bestaan. In: West-Indische Gids, jrg. 29, 1949, pp. 378-381. |
H. de Wit, Bewolkt bestaan. In: El Dorado, jrg. 1, nr 5, 1949, pp. 222-224. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Niveau en meesterwerk; roman over de ratio. In: W.L.M.E. van Leeuwen, De ivoren toren. Bussum 1950, pp. 101-105. (over Bewolkt bestaan) |
W.J.C. Buitendijk, Weifeling en vertwijfeling. In: W.J.C. Buitendijk, Op de keper beschouwd. Kampen 1951, pp. 158-164. (over Bewolkt bestaan) |
G. Stuiveling, Schrijvers van de Nederlandse Antillen - over Cola Debrot's Mijn zuster de negerin. In: Beurs-Nieuwsberichten, 29-5-1952. |
H. Dennert, Cola's gedichtenbundel De afwezigen. In: De West-Indiër, I/2, 20-6-1952. |
S. Vestdijk, De humor van mijn vrienden. In: S. Vestdijk, Gestalten tegenover mij. 's-Gravenhage 1962, pp. 246-248. (algemeen) |
Hanny Lim, Cola Debrot, gouverneur en dichter. In: Elseviers Weekblad, 31-12-1966. (algemeen) |
Willem Frederik Hermans, De laatste resten tropisch Nederland. Amsterdam 1969. (algemeen) |
G. Mambi, Drie gedichtenbundels van Cola Debrot. In: Ruku, jrg. 2, nr. 1, 1970, pp. 17-20. |
Frank Martinus Arion, De onbekende Cola Debrot; Mijn zuster de negerin en Craane. In: Ruku, jrg. 2, nr. 1, 1970, pp. 13-15. (algemeen) |
Pierre H. Dubois, Mr. Cola Debrot; ongewoon man, dichter en diplomaat. In: Het Vaderland, 2-5-1972. (algemeen) |
J. Ph. de Palm en H. Pos (red.), Kennismaking met de Antilliaanse en de Surinaamse poëzie. Amsterdam 1973. |
Kees Smit, Veertig jaar na Mijn zuster de negerin; het begin van de Nederlandstalige literatuur op de Antillen. In: Amigoe di Curaçao, Kerstkrant, 1974. |
J. v.d. Walle, Beneden de wind; herinneringen aan Curaçao. Amsterdam, 1974, pp. 81-85 en 153-162. (algemeen) |
Max Nord, Kritisch dichter. In: Het Parool, 31-7-1976. (over Tussen de grijze lijnen) |
Jos de Roo, Poëzie van Debrot herdrukt; Caraïbische situatie gesublimeerd. In: Amigoe di Curaçao, 19-9-1976. (over Tussen de grijze lijnen) |
Pierre H. Dubois, Romantische maskerade; poëzie van Cola Debrot. In: Het Vaderland, 2-10-1976. (over Tussen de grijze lijnen) |
Wiel Kusters, Mijn zuster de negerin van Cola Debrot herdrukt. In: Bzzlletin, jrg. 4, nr. 35, 1976, pp. 4-5. |
C.G.M. Smit en W.F. Heuvel, Cola Debrot: op zoek naar de synthese. In: C.G.M. Smit en W.F. Heuvel, Autonoom; Nederlandstalige li- |
| |
| |
teratuur op de Antillen. Rotterdam 1976, pp. 13-22. (algemeen) |
B. Jos de Roo, Ter nagedachtenis van het vaderland; de gebroken levens van Cola Debrot. In: Amigoe di Curaçao, 24-5-1977. (over Dagboekbladen uit Genève) |
C.G.M. Smit, Achter de grijze lijnen; varianten in de poëzie van Cola Debrot. In: Kristòf, jrg. 3, nr. 6, 1977, pp. 278-285. |
G.W. Rutgers, Het literair debuut van Cola Debrot. In: Kristòf, jrg. 4, nr. 2, 1977, pp. 62-69. (over ‘De mapen’) |
Jos B. de Roo, Hardnekkige misverstanden over Mijn zuster de negerin. In: Amigoe di Curaçao, 17-11-1979. |
Hugo Pos, Debrot: groot vakmanschap. In: Het Parool, 4-4-1980. (over Bewolkt bestaan) |
D. Ouwendijk, Mijn zuster de negerin: zoektocht naar het gezicht van Maria. In: Trouw, 11-4-1980. |
Jos de Roo, Antilliaans literair logboek. Zutphen 1980, pp. 9-17. (algemeen) |
Andries van der Wal en Freek van Wel, Met eigen stem; herkenningspunten in de letterkunde van de Nederlandse Antillen. Den Haag 1980, pp. 39-43. (algemeen) |
Anton Korteweg e.a. (red.), Schrijversprentenboek van de Nederlandse Antillen. Amsterdam 1980. (algemeen) |
Guillermo E. Rosario, Na despedida dje uniko Antiyano. In: Amigoe di Curaçao, 5-12-1981. (in memoriam gedicht) |
Hans van Straten, Cola Debrot en de nachtelijke stemmen bij het Domplein. In: Utrechts Nieuwsblad/N.Z.C., 10-12-1981. (algemeen) |
Max Nord, Rijk verhaal van een sterk verteller. In: Het Parool, 15-12-1982. (over De vervolgden) |
Piet Keizers, Debrot roept postuum op tot verbroedering. In: Brabants Nieuwsblad, 30-12-1982. (over De vervolgden) |
Henk Lagerwaard, Toeval en willekeur. In: NRC Handelsblad, 7-1-1983. (over De vervolgden) |
Wim Rutgers, Het klassieke spel van de ware mens; historische novelle over humaniteit; Cola Debrot: De vervolgden. In: Ñapa, weekendbijlage van Amigoe di Curaçao, 21-1-1983. |
August Hans den Boef, Debrot: proza van kwaliteit. In: De Volkskrant, 11-2-1983. (over De vervolgden en ‘De brief aan de president’) |
W. Rutgers, Nagelaten romanfragment van Cola Debrot: ‘De brief aan de president’. In: Amigoe di Curaçao, 25-3-1983. |
J. de Roo, Debrot's posthume zelfverdediging. In: Trouw, 26-7-1983. (over De vervolgden) |
P.E. Lobbrecht, Cola Debrot: op zoek naar de identiteit van de Curaçaoënaar. In: Kristòf, jrg. 6, nr. 3, 1983, pp. 1-4. (over Mijn zuster de negerin) |
Wim Rutgers, Karel, Othello, Frits en de lezer: spreekt de slang de waarheid? In: Kristòf, jrg. 6, nr. 5, 1984, pp. 1-10. (over Mijn zuster de negerin) |
J.J. Oversteegen, De weg van het gedicht; aantekeningen bij de poëzie van Cola Debrot. In: F.H.A. Berndsen en J.J.A. Mooij (red.), Dit is de vreugd die langer duurt. Groningen, 1985, pp. 137-149. |
B. Jos de Roo, Cola Debrot; verzamelde werken verschenen. In: Ñapa, weekendbijlage van Amigoe di Curaçao, 24-5-1985. |
Pierre H. Dubois, Cola Debrot, contradicties integreren. In: Juffrouw Ida, jrg. 11, nr. 3, 1985, pp. 23-28. (algemeen) |
Dr. J. Ph. de Palm (red.), Encyclopedie van de Nederlandse Antillen. Zutphen 1985. (onder ‘Cola Debrot’ en ‘Letterkunde’; algemeen) |
Hilda van Neck-Yoder, The Motif of Homecoming in Cola Debrot's Mijn zuster de negerin. In: Papers from the First Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies. New York 1985, pp. 49-57. |
Words and deeds in Cola Debrot's De vervolgden. In: New West Indian Guide, vol. 60, nr. 1-2, 1986, pp. 41-53. |
Aart G. Broek, Lichtveld over Debrot en Helman. In: Ñapa, weekendbijlage van Amigo di Curaçao, 21-2-1986. (interview) |
Freek van Wel, Cola Debrot de Antilliaan. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 2, maart/april 1986, pp. 221-229. (algemeen) |
| |
| |
Hilda van Neek-Yoder, Calibans antwoord. In: Tirade, jrg. 30, nr. 307, november-december 1986, pp. 694-707. (over Mijn zuster de negerin) |
H.M. van den Brink, Reis naar de West. Amsterdam 1986. (algemeen) |
Harry Theirlynck, Van Maria tot Rosy; over Antilliaanse Literatuur. Leiden 1986. (algemeen) |
Wim Rutgers, Cola Debrot en Luc Tournier: grondleggers van de Nederlandstalige literatuur op de Nederlandse Antillen. In: Wim Rutgers, Dubbeltje lezen, stuivertje schrijven. Oranjestad/Den Haag 1986, pp. 141-156. |
Ineke Phaf, De Caraïbische verbeelding aan de macht; Antilliaanse en Surinaamse literatuur. In: Bzzlletin, jrg. 15, nr. 143, februari 1987, pp. 3-19. (algemeen) |
Aart G. Broek, Het Curaçaos onthaal van Mijn zuster de negerin. In: Ñapa, weekendbijlage van Amigoe di Curaçao, 6-6-1987. |
Kees Fens, De cultuur van de glimlach. In: De Volkskrant, 13-7-1987. (over Verzameld werk deel 5) |
Jos De Roo, Ideoloog van het constante conflict. In: Trouw, 8-10-1987. (over Verzameld werk 5) |
Alfred Kossmann, Céline door de ogen van Cola Debrot. In: Het Vrije Volk, 12-10-1987. (over Verzameld werk deel 5) |
Pierre H. Dubois, Memoranda; hermetisch en besterd. 's-Gravenhage 1987. (algemeen) |
Alex Reinders en Frank Martinus (red.), De eenheid van het kristal; Cola Debrot Symposium 1986. Curaçao 1988. (verschillende onderwerpen) |
W.F. Hermans, De liefde voor Céline. In: NRC Handelsblad, 24-3-1989. (over Wie was Céline?) |
Caroline van Eyk, De zwarte vrouw in de Nederlandstalige Antilliaanse literatuur; ‘We hebben liefde nodig’. In: Literatuur, jrg. 6, nr. 2, maart-april 1989, pp. 74-79. (algemeen) |
M[els] de J[ong], Céline en face. In: Vrij Nederland, 15-4-1989. (over Wie was Céline?) |
35 Kritisch lit. lex.
november 1989
|
|