| |
| |
| |
Johan Daisne
door Paul van Aken
1. Biografie
Johan Daisne, pseudoniem voor Herman Thiery, werd op 2 september 1912 geboren in een volksbuurt van Gent. Van vaderszijde stamde hij uit een oud adellijk Frans geslacht uit het Département de l'Aisne (vandaar de schuilnaam van de schrijver). Eén van de nakomelingen, de grootvader van Daisne, belandde als arme timmerman in Gent.
Daisne werd opgevoed volgens Tolstoijaanse principes: na zijn lager onderwijs (1918-1923) volgde hij het technisch vierdegraadsonderricht (1924-1925). Tijdens zijn studies aan de Moderne (dit is Handels-)afdeling van het Koninklijk Atheneum te Gent (1926-1930) raakte hij overwerkt en ging hij een tijdje werken als kantoorbediende in een textielfabriek. Ondertussen had hij reeds zijn eerste werken gepubliceerd in het schoolblad: teksten over film, gedichten, een ‘drame lyrique et symbolique moderne en un acte’, en novellen zoals 'n Vriend en Toekomstvisioen (1929). Van 1930 tot 1935 studeerde hij economische wetenschappen en Slavische talen aan de Rijksuniversiteit Gent. In die tijd maakte hij vele reizen, o.m. naar de Sowjet-Unie, waar hij de reportage Stof op het Kremlin schreef. Tijdens zijn legerdienst (1935-1936) werkte hij aan zijn doctoraal proefschrift. In 1936 promoveerde hij op een dissertatie over de filosofische of speculatieve waarden in de staathuishoudkunde. Daarna werd hij surveillant aan het Koninklijk Atheneum te Gent en, na enkele weken, Vlaams adjunct-directeur bij de Belgische Landsbond der Bouwbedrijven en Openbare Werken te Brussel (1936-1944). Tegelijk onderwees hij Duits aan de Gentse meisjeskweekschool (tot 1960). Na de achttiendaagse veldtocht en de vlucht naar Zuid-Frankrijk hervatte hij het
| |
| |
werk bij de Landsbond, en werd docent Nederlands aan de Ecole Sociale (Instituut voor Sociale Studie) te Brussel (tot 1955). Op 18 november 1944 trad hij in het huwelijk met Polly van Dyck en vestigde zich in Schaarbeek. In oktober 1945 werd hij hoofdbibliothecaris van de Stadsbibliotheek van Gent. Begin 1946 overleed zijn dochtertje Frédérique, in 1947 werd zijn zoon Evert geboren. Na de mislukking van zijn eerste huwelijk hertrouwde hij in 1957 met Marthe Kinaupenne. Sedertdien woonde hij in villa van Berken, Aan de Bocht (Gent). Hij overleed er op 9 augustus 1978.
Johan Daisne was (mede-)oprichter en/of redacteur van verscheidene literaire tijdschriften, onder meer Klaver(en)drie (1937-1948) en het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1945). Hij was lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, van de Koninklijke Vlaamse Academie en van de Association des Ecrivains beiges. Voorts was hij administrateur van het Koninklijk Belgisch Filmarchief en jurylid, zelfs een keer voorzitter, van de Belgische Wereldfestivals van de Film (1947, 1949, 1958). De Belgische regisseur André Delvaux verfilmde De man die zijn haart kort liet knippen (1965) met Beata Tyszkiewicz, Senne Rouffaer en Hector Camerlynck, en De trein der traagheid (Un soir, un train, 1968) met Yves Montand, Anouk Aimée en Mathieu Carrière. Ook De geboorte werd door de brt in beeld gebracht. Daisnes werk werd herhaaldelijk onderscheiden: in 1946 ontving hij de driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Toneelletterkunde, voor Het zwaard van Tristan, in 1950 de August Beernaertprijs van de Koninkijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor De man die zijn haar kort liet knippen, in 1954 de jaarlijkse Prijs van de Stad Gent voor Nederlandse literatuur voor Het kruid-aan-de-balk, in 1957 de Arthur Merghelynckprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taaien Letterkunde voor Lago Maggiore, in 1960 de driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza voor De neusvleugel der muze, in 1961, 1962 en 1964 het Referendum der Vlaamse Letterkundigen voor respectievelijk De neusvleugel der muze, Hoe schoon was mijn school en Baratzeartea. In 1966 werd Het geluk bekroond in de luisterspelwedstrijd van de Nederlandse Radio-Unie en de B.R.T.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Johan Daisne behoort tot die auteurs van wie het oeuvre zo homogeen is, dat het gerust vanuit verschillende invalshoeken kan worden benaderd, zonder dat het resultaat van dat onderzoek ingrijpend verandert. Of we nu zijn proza of poëzie lezen, zijn toneel bekijken, of zijn filmkritiek raadplegen, steeds worden we geconfronteerd met die typische wereld die men doorgaans als magisch-realistisch omschrijft. Het verband tussen deze verschillende genres is overigens minder los dan verwacht zou kunnen worden: herhaaldelijk heeft Daisne erop gewezen, dat de film de eerste prikkel is geweest die hem tot schrijven heeft aangezet. Van deze (jeugd)liefde getuigen niet alleen creatieve werken (‘De fan’ uit Met dertien aan tafel, De neusvleugel der muze), maar tevens de bundels filmatiek en Daisnes levenswerk, het Filmografisch Lexicon der Wereldliteratuur. De scheiding tussen scheppend en beschouwend werk is hier trouwens vrij kunstmatig: zo is de filmatiek ‘een nieuwe, speciale branche van letterkunde, die tegelijk documentair, beschouwelijk én scheppend is’ (Lantarenmuziek), waardoor het genre een volwassen en autonome vorm van letterkunde wil worden.
| |
Relatie leven/werk
Maar we hoeven zelfs niet uitsluitend in de filmatiek een bewijs voor die stelling te zoeken: Daisnes proza wemelt van theoretische, bespiegelende, vaak filosofische of metafysische uitweidingen, zijn toneel- en luisterspelen beklemtonen het belang van de monoloog, en ook in de gedichten richt de schrijver zich tot zijn lezers met een ethische en humanitaire boodschap die de louter esthetische zorg voor vers en vorm verdringt. De theoretische passages zijn van ongemeen belang voor een goed begrip van dit kunstenaarschap, dat in al zijn complexiteit niet zozeer een afsplitsing van het biografisch bestaan is, als wel een aanvulling en verrijking daarvan, zodat er tussen leven en schrijven een ‘zeldzaam intieme relatie’ (B. Kemp) ontstaat. Zowel Daisne (alter ego van Thiery) als vele personages (afsplitsingen van beiden) houden zich voortdurend bezig met de vraag naar de betekenis en draagwijdte van deze relatie. Literatuur is in wezen ‘levensaanvulling’ (‘Leven maal leven’). Die completering kan op twee manieren gebeuren: horizontaal, ‘door het
| |
| |
levensavontuur te verrijken, te verhevigen’, en verticaal, wanneer ‘het aardse avontuur (...) een verkenningstocht van de hemel (of de hel)’ wordt, en de schrijver zich in wankel evenwicht tussen literatuur en onderzoek bevindt. Een mooi voorbeeld van deze organische verbondenheid is Lago Maggiore. Voor Daisne is schrijven een modus vivendi, een avontuur dat zich reeds in zijn eerste werken in al zijn diversiteit en op verschillende niveaus manifesteert. In 't En is van U hiernederwaard... lezen we: ‘... de literatuur is niet minder dan het leven een avontuur, en - op een na - allicht het schoonste hiernederwaard.’
Van meet af aan heeft hij zijn schrijverschap geïnterpreteerd als een ‘heilsleer’, en ter illustratie kunnen we dan ook gerust citeren uit het verhaal van de ‘eerste’ Heilsgeliefde Edl: ‘Zolang wil ik doorschrijven, aangezien ik nu eenmaal begonnen ben en het, gelijk alles, wel zijn zin zal hebben, al was het maar om mij morgen zo licht mogelijk naar mijn voortgezette leven, naar mijn verdere toekomst op te laten stijgen: als een hart met toch een rosé rand, in de blauwe lucht. Ik heb vaak gemeend dat de letterkundige iemand is welke besmeurd geboren werd en die zich daarom schoonschrijft, tot hij zoveel hij kan van het zwart waarmee boeken gedrukt worden, uit zich heeft verwijderd.’ Schrijven krijgt dus een therapeutische waarde, het is een katalysator die de (vaak chaotische) dagelijkse gewaarwordingen en ervaringen ordent tot een zo harmonisch mogelijk patroon.
| |
Visie op de wereld
Het bewustzijn van deze gebroken wereld ligt aan de basis van Daisnes schrijverschap, dat wil zeggen, van zijn behoefte om de wereld en het leven te ‘herscheppen’, een tegelijk existentiële en esthetische uitdaging die hij ook in de film ervaart. De tweespalt of verscheurdheid van het concrete, alledaagse bestaan met al zijn beperkingen, noopt tot ‘herschikken’ van de elementen ervan in een samenhangend, harmonieus geheel. Die elementen zijn niet alleen de reële feiten en gebeurtenissen, maar ook alles wat die aan (wens)dromen en verbeelding oproepen.
| |
Thematiek
Centraal in deze constellatie van reële en gedroomde of verbeelde elementen staat het ideaal van het volmaakte, harmonieuze leven, waar Daisne heel zijn leven naar heeft gestreefd en dat in al zijn werken opduikt. De hunkering naar
| |
| |
dit ideaal, die in het geval van Daisne duidelijk psychologisch en existentieel van aard is, geeft aan zijn oeuvre dat etherische karakter dat eigen is aan vele romantische of mystieke werken. De titel van zijn eerste roman, De trap van steen en wolken (1942), is in dit verband veelbetekenend, en de juxtapositie van de drie motieven (trap, steen en wolken) situeert deze en andere romans meteen in een idealistische context. Immers, ‘er zijn, als in alle goede dingen, drie elementen: steen en wolken, en een trap. Die trap, dat is de bovenzinnelijkheid, richting en doel der menselijke tussenkomst, en dit is een werk van droom en realiteit. De droom ligt aan de kant van de mens, en aan de andere zijde ligt de zinrijkheid der hogere waarheid’ (Wat is magisch-realisme). Met andere woorden: ‘...'s Mensen leven is een trap van steen en wolken tussen aarde en hemel’ (Ibid.). Het behoeft geen betoog, dat deze visie op leven en kunst schatplichtig is aan de idealistische wijsbegeerte, meer bepaald aan de Platonische ideeënleer. In de toelichting bij De trap van steen en wolken verwijst Daisne trouwens expliciet naar deze leer, waar die zegt ‘dat ons leven op aarde niet eigenlijk op en in zichzelf bestaat; dat het louter een spel is van schaduwen en echo's neergeworpen door paradeigmata, die eeuwige oer- en voorbeelden die ergens in een stralende hemel ademen; dat onze werkelijkheid hier beneden maar schijn is, terwijl in onze illusie van daarboven de echte werkelijkheid begint.’ Het menselijk geluk, een complex, ambivalent en zelfs contradictorisch begrip, bestaat uit ‘de smartelijke én jubelende wetenschap dat weliswaar de paradeigmata alsnog onbereikbaar zijn, maar dus ook zeker onbezoedelbaar, eeuwig universeel, grote sterren in de dag der realiteit en de nacht des drooms, glanzende prinsessen heel hoog boven aan de spits van de trap:
als droom onzer dromen, d.i. visioen voor dit leven en werkelijkheid er na...’ (De trap van steen en wolken). Toch kunnen we Daisnes betoog over de ‘paradigmata’ bezwaarlijk beschouwen als een accurate parafrase van Plato's filosofie van de archetypen, zoals die in de bekende allegorie van de grot (Politeia, boek VII) wordt uiteengezet. Veeleer gaat Daisnes visie hierop terug op de opvattingen die zijn leermeester Prof. Gaston Colle (1881-1946) had verkondigd in zijn boek Les Eternels. Mélanges de Philosophie et de Critique
| |
| |
(1943). Volgens Colle is elke esthetische ervaring een beleven van universele waarden en waarheden die, los van alle toevallige factoren, de essentie van mens, natuur, wereld en kosmos onthullen.
| |
Traditie / Kunstopvatting
Precies in dit lichtende moment van de esthetische ervaring (die zowel actief als passief kan zijn) schuilt wat Daisne de magie noemt. Andermaal is het beeld van de film, dat produkt van de toverlantaren, niet ver uit de buurt. Magie is geen toverij, heeft niets gemeen met duistere krachten of occulte werkzaamheden, maar is het resultaat van het magnetisme tussen de twee polen van de conditio humana: droom en werkelijkheid. Zij manifesteert zich als een vonk ‘welks licht even een bovenzinnelijkheid onthult, een waarheid achter de werkelijkheid van leven en droom’ (Wat is magisch-realisme). Kortom, zij is ‘bovenzinnelijkheid bewerkt door menselijke tussenkomst’ (Ibid.). Als pendant van die andere vorm van ‘menselijke tussenkomst’, de rede, maakt de magie een eenwaardig bestanddeel uit van Daisnes poëtica die als magisch-realisme ingang heeft gevonden.
Het is wellicht overbodig te wijzen op de invloed van Massimo Bontempelli (1878-1960): Daisne heeft zelf overeenkomst en verschil beschreven. Beide auteurs beklemtonen wel de equivalentie van de begrippen ‘magisch’ en ‘realistisch’. Bontempelli heeft er bijvoorbeeld op gewezen, dat het leven heilig is, en dat zelfs de kunst niet het recht heeft, de ‘werkelijke’ verhoudingen te wijzigen: zijn kunst blijft dus realistisch. Het magische element schuilt in het vermogen van de kunst de dingen in hun juiste sfeer en betekenis te evoceren.
Na zijn escapades in de Sturm und Drang-periode van de eerste werken, heeft Daisne een gelijkaardig evenwicht bepleit: zich bezinnend op zijn eigen magisch-realisme, komt hij tot het besef dat het ‘steunt op de wijsheid dat de polen droom en werkelijkheid niet te heftig gemagnetiseerd mogen worden, en dat 's mensen droom ten slotte ook niet buiten diens realiteit kan’ (Wat is magisch-realisme). Zoals het magisch-realisme beantwoordt aan de geestelijke ingesteldheid van de auteur, zo ook correspondeert deze relativerende zienswijze met een psychische evolutie: de overgang van een ‘romantisch’ naar een ‘klassiek’ magisch-realisme.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Deze ontwikkeling, dit geestelijk en artistiek rijpingsproces voltrekt zich in een aantal stadia die parallel met duidelijk te onderscheiden crises verlopen. In de eerste periode van Daisnes kunstenaarsloopbaan wordt het schrijverschap aangewend als een regelrechte aanval op het tragisch dualisme van onbevredigende realiteit en volmaakte droomwereld. Een krachttoer, waarvan de artistieke hybris herinnert aan de romantische opvatting van de begenadigde, maar gekwelde kunstenaar.
Deze opvatting wordt gepersonifieerd in de figuur van Evert ter Wilgh uit De trap van steen en wolken: de dokter die ontevreden is met de beperkte realiteit van het laboratoriumwerk, zoekt compensatie in zijn verbeelding, die zich tot een manuscript kristalliseert: het verhaal van Gun Sedgwick en zijn geliefde Ra. Zij beleven in het Verre Westen een uitermate romantisch avontuur dat zijn bekroning in de perfecte liefde vindt; een geïdealiseerde afspiegeling van Everts eigen verlangen. Hij ervaart die volmaakte toestand van lichamelijke en geestelijke harmonie immers in een eenmalige relatie met ‘zijn’ Ra, de vrouw van zijn werkgever. Maar om de herinnering aan deze zuivere liefde te kunnen bewaren, mag de verhouding niet door aardse bijkomstigheden worden besmet. Het boek is een lange variatie op het grondthema van ‘de geheimzinnige tweeëenheid van droom in realiteit, en van realiteit uit droom - goddelijke uitkomst van het leven en begin van alle kunst...’ (De trap van steen en wolken). De overspannen, in Daisnes (latere) terminologie te fel geladen concentratie op het belang van de ‘paradigmata’, de begoochelingen die ‘juist het echte’ zijn, voert de auteur echter onherroepelijk naar duizelingwekkende hoogten. De niet voor de gangbare logica vatbare samenhang van de dingen is in wezen een mysterieuze boodschap, waarvan het schone, het goede en het rechtvaardige de dominerende, maar vaak wereldvreemde elementen zijn. Deze idee keert in het vroege werk geregeld terug, zowel in de verhalen (Zes domino's voor vrouwen) als in de toneelstukken (De liefde is een schepping van vergoding).
Dan komt de terugslag. De somberheid, het piekeren over leven en dood, het ineenstorten van een wereldbeeld dat zo harmonisch was, treffen we aan in een aantal verhalen: in
| |
| |
Twee schelpen, in De trein der traagheid, maar culmineert in De man die zijn haar kort liet knippen, een magisch-realistisch verhaal over menselijke liefde tot in de dood. Daisne illustreert dit aan de hand van de (platonische) liefde van een leraar, mr. Govert Miereveld, voor zijn leerlinge, Eufrasia ‘Fran’ Veenman. Na tien jaar komt hij weer in contact met Fran, die een gevierde kunstenares van weliswaar dubieuze levenswandel is geworden. Tijdens een wazige confrontatie, waarbij zij hun gevoelens opbiechten, schiet hij haar op haar verzoek neer - of hij meent het althans. De reconstructie van dit gebroken leven, die plaatsvindt in een psychiatrische inrichting, is geen klassieke thriller, maar een betoog vol metafysische speculaties, een filosofische uiteenzetting over de dubbele bodems van waarheid en werkelijheid.
| |
Thematiek
Hierna begint de langzame groei naar een positievere ingesteldheid tegenover het leven. Dit weerspiegelt zich in de nu volgende romans en verhalen, die meteen ook meer autobiografisch van inslag worden. Die derde periode wordt reeds aangekondigd in de thematiek van de genezing in De vier heilsgeliefden en vindt haar beslag in Lago Maggiore en Grüss Gott. Het leven en de liefde hebben hier de dood overwonnen. Evenals in De man die zijn haar kort liet knippen komen in Lago Maggiore een man en een vrouw na jaren weer samen en geven dan toe aan de lang gekoesterde gevoelens. Maar deze roman beaamt het leven. De boodschap die Daisne hier verkondigt, is dat men in het leven, in de vriendschap en de liefde moet geloven en de beproevingen wijs moet aanvaarden. Van even groot belang als de veranderde levenshouding, is de vernieuwde zienswijze op het magisch-realisme. Tijdens het schrijven van Lago Maggiore wordt Daisne er zich immers van bewust, dat zijn ‘romantisch’ magisch-realisme voorbijgestreefd is ‘Ik meen namelijk meer en meer dat men heel voorzichtig moet omspringen met de magie van het magisch-realisme. Het mag geen systeem worden, of men vervalt altijd in hetzelfde: een droomdelirium van roes, slaap of waanzin. Het wordt een gekunstel dat ten slotte anti-magisch gaat werken, als een versleten kermistruc, want het leven is zoveel meer dan een onirische droomtent - het is het ware, onuitputtelijke magisch-realisme zelf’ (Profiel Johan Diasne). Hierna zal Daisne, naargelang van het thema en de intrinsieke
| |
| |
behoeften van het boek, nu eens het magische, dan weer het realistische aspect accentueren. Dat is bijvoorbeeld merkbaar in De neusvleugel der muze, waar het imaginaire van de filmwereld met de werkelijkheid van de betrokkenen dient te worden verzoend, en daarnaast in Hoe schoon was mijn school, die dan weer als een intimistisch, mijmerend, soms badinerend pendant van De man die zijn haar kort liet knippen kan worden gezien. Zo overlappen ook andere werken elkaar: Baratzeartea, waarin een tocht naar Zuid-Frankrijk liefde en vriendschap meebrengt, en Als kantwerk aan de kim, waarin alweer een naar liefde en geborgenheid hunkerend (oudere) man het leven tot in de dood beaamt. De ontmoeting van een man en vrouw, een grondmotief in Daisnes oeuvre, keert alsmaar terug: in Reveillon-Reveillon, een dubbelroman, is dit het samenzijn van vader en dochter, in Ontmoeting in de zonnekeer ziet een oudere hoogleraar zijn liefde bevestigd voor een ‘heilsgeliefde’ die haar beroep in een luxueuze instelling uitoefent. Vooral hier wordt het erotische karakter van de nochtans altijd gesublimeerde liefde in Daisnes oeuvre duidelijk. Een vergelijking tussen De man die zijn haar kort liet knippen en Ontmoeting in de zonnekeer, of tussen tragiek en badinage, reveleert de verschillende gedaanten van deze liefde-in-herinnering. Een synthese van wat deze personages bezielt, lezen we in De neusvleugel der muze: ‘Accoord dat op aarde het onverkwikkelijke moet worden aanvaard in samenhang met het schone, als repoussoir ervan. Maar ik neem niet graag genoegen met het aardse als zodanig alleen. Ik kan me met het aardse slechts verzoenen wanneer het harmonisch aansluit op een ruimer perspectief (...)’
| |
Stijl / Techiek
De aantrekkingskracht tussen man en vrouw is één aspect van een kosmische liefde die alle vormen van affectie omvat (‘Katten en honden sterven als kinderen’ in Zes Vlaamse novellen, ‘Dieter, of wanneer de wapens weigeren’ in Snoeck's). De liefde werkt over de dood heen, niet alleen in de herinnering, maar evenzeer doordat de geliefde wezens als het ware gereïncarneerd kunnen worden. De idee van de wedergeboorte met zijn implicaties van morele zuiverheid komt alweer van Plato, die het verschijnsel vaak heeft toegelicht. Zo vloeien situaties en levens in elkaar over, waardoor de grenzen tussen leven en dood vervagen of helemaal kunnen
| |
| |
wegvallen: een idee die niet alleen in de toneeltrilogie, vooral dan in Veva, opduikt, maar ook in de novelle De trein der traagheid, waar professor Hernhutter de stelling van de ‘inchoatief’ uiteenzet. Zo wordt ook de associatie tussen herinnering en herkenning mogelijk gemaakt, en kan het verleden, vooral de jeugd, worden opgeroepen als een belangrijk stadium van het leven, dat nooit helemaal af is omdat het verder leeft in het heden en zich zelfs in de toekomst en na het leven uitstrekt. Volgens Daisne moet de schrijver de jeugd als inspiratiebron gebruiken om de essentiële waarden van het leven in hun zuiverste vorm te kunnen evoceren. Het sterk autobiografische karakter van Daisnes oeuvre is mede hierdoor te verklaren: geregeld duiken in zijn romans en verhalen bekende personages op, vooral dan de vader, ‘Pipa’, de ‘Prins van de Libanon’, de moeder, Daisnes jongere broers, jeugdvrienden, collega's (Hoe schoon was mijn school) en leraren (bijvoorbeeld prof. Colle in Aurora). Nochtans is dit geen dagboekliteratuur in de beperkte betekenis, maar een therapeutisch gericht schrijverschap, dat de bijkomstigheden van het leven in en door het schrijven wil overwinnen.
| |
Kritiek
De veelzijdigheid van de mens en kunstenaar Daisne is reeds ter sprake gekomen. Wie hem leest, moet toegeven dat hier een uniek schrijver aan het woord is, die over een haast onbeperkt gamma van uitdrukkingsmogelijkheden beschikt: van sentimenteel tot wetenschappelijk, van romantisch tot klassiek, van indrukwekkende eenvoud tot al even indrukwekkende eruditie. Niet minder dan uit de prozawerken, blijkt dit uit Daisnes poëzie, die voor hem ‘poëzie uit en voor het leven’ is. Uit het leven: spontane reacties op allerlei gebeurtenissen en toestanden die in uiterst eenvoudige vorm de kinderlijke onschuld, de verwondering, het spel en het sentiment van de idylle weergeven. Tegenover deze uitingen van een haast dionysische levensvreugde staat de poëzie voor het leven. Hier primeren de ernst en de intelligentie, hier wordt alles gerelativeerd, hier is de dichter niet langer de dromer van het absolute, maar een volwassen man die met waakzaam oog de duistere kanten van het leven gadeslaat. Door deze complexe houding van de dichter Daisne wordt zijn poëzie een aparte vorm van schriftuur, een ‘poésie fleuve’, die elke gelegenheid, hoe alledaags of onpoëtisch ook,
| |
| |
aangrijpt om een lyrische levensgeschiedenis te illustreren. Dat is er wellicht de oorzaak van, dat heel veel poëzie van Daisne als maakwerk overkomt. Voor en groot deel is deze poëzie ook gelegenheidspoëzie, en dat verklaart de uiteenlopende onderwerpen en de vele toonaarden die er in worden bespeeld. Als dichter is Daisne zeker een controversiële figuur, en dat geldt ook voor de dramaturg. De enkele toneelstukken die Daisne schreef (De charade van Advent, de trilogie De liefde is een schepping van vergoding) werden op zeer gemengde gevoelens ontvangen in de naoorlogse theaterwereld. Oorzaken daarvan waren niet alleen de onderwerpen (die nagenoeg dezelfde zijn als in zijn proza), maar ook en vooral de hoge moeilijkheidsgraad, het abstracte karakter van de stukken, en de soms wijdlopige monologen die als een betoog overkomen. Het is zeker geen toeval dat Daisne nog slechts sporadisch voor het toneel produceerde, en dan in het bijzonder lees- en luisterspelen (De man die zichzelf optelefoneerde, Het geluk) waar een aantal regie- en produktiemoeilijkheden konden worden omzeild. Toch blijft dit oeuvre nogal kunstmatig, verliteratuurd aandoen, een schoonheidsfout die nog het best in de prozawerken wordt versluierd. Al dient ook hier gezegd dat vanaf een afstand, een flink deel van het romanwerk lijdt aan herhaling van de eigen cliché's. De jarenlange welwillendheid, waarmee Daisne in de kritiek bejegend werd is dan ook meer recent omgeslagen in onverschilligheid of bijna radicale afwijzing. Een illustratie daarvan is de bundel kritische opstellen over Daisne, samengesteld door Hedwig Speliers: De pool van de droom.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie werden niet alle titels opgenomen. Voor een gedetailleerde opgave verwijs ik naar de bibliografie door Jan Theunynck in Hedwig Speliers (samensteller), De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Antwerpen 1983, Manteau, pp. 305-329.
Johan Daisne, Stof op het Kremlin, Gent 1935, Vooruit, E. |
Johan Daisne, Verzen. St.-Amandsberg 1935, Varior, Cahiers van de Waterkluis, jrg. III, nr. 2, GB. |
Johan Daisne, Breuken herleiden. St.-Amandsberg 1936, Varior, Cahiers van de Waterkluis, jrg. IV, nr. 1, GB. |
Johan Daisne, Afreacties en funderingen. St.-Amandsberg 1937, Varior, Cahiers van de Waterkluis, GB. |
Johan Daisne, De bronzen ruiter. Poëma en andere gedichten van Alexander Poesjkin. Brugge 1937, De Garve, GB. (vert.) |
Johan Daisne, Kernamout. Een poëma uit de herfst. Brussel 1938, Manteau, G. |
Johan Daisne, Gojim. Gent 1939, Klaverendrie, V. (Tweede druk onder de titel Raissa in Zes domino's voor vrouwen. Brussel 1944, Manteau, VB; derde druk in Gojim, gevolgd door Zuster Sharon, 1968; vierde druk in Winterrozen voor een kwakzalver, 1976.) |
Johan Daisne, Het einde van een zomer. Legerverzen uit de mobilisatie. Brussel 1940, Manteau, GB. |
Johan Daisne, De nieuwere dichtersgeneratie in Vlaanderen. Een geïllustreerde autografische bloemlezing van 47 dichters en 122 verzen. Antwerpen 1940, Van Uffelen & Delagarde, Bl. |
Johan Daisne, Aurora. Carcassonne 1940, Bonnafous, V. (Tweede druk Gent 1941, Snoeck-Ducaju & Zn.; derde druk in Zes domino's voor vrouwen, 1944.) |
Johan Daisne, Maud Monaghan. Een spionageverhaal. Gent 1940, Snoeck-Ducaju & Zn., V. (Tweede druk onder de titel Maud in Zes domino's voor vrouwen, 1944.) |
Johan Daisne, Renée. Brussel 1940, Manteau, V. (Tweede druk in Zes domino's voor vrouwen, 1944.) |
Johan Daisne, De trap van steen en wolken. Brussel-Rotterdam 1942, Manteau-Nijgh & Van Ditmar, R. (Vierde, herziene druk Brussel-Den Haag 1958, Manteau, Grote Marnixpocket 7.) |
Johan Daisne, De charade van Advent. Brussel 1942, Manteau, T. |
Johan Daisne, Zes domino's voor vrouwen. Brussel 1944, Manteau, VB. (Tweede druk Rotterdam-'s-Gravenhage 1953, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 40.) |
Johan Daisne, Hermine-uit-de-storm. Een bundel verzen uit en voor het leven. Brussel 1944, Manteau, GB. |
| |
| |
Johan Daisne, De Russische literatuur. Brussel 1945, Eigen beheer, E. |
Johan Daisne, Drie-hoog-voor. Gedichten uit de Kleine Kamer. Brussel 1945, Manteau, GB. |
Johan Daisne, Tine van Berken. Gent 1945, Dubrulle, T. (Tweede druk in De liefde is een schepping van vergoding, 1946.) |
Johan Daisne, Tale Quale. Zo als het reilt.... Mechelen 1945, Scientia, GB. |
Johan Daisne, De liefde is een schepping van vergoding. Brussel 1946, Manteau, TB. |
Johan Daisne, De nacht staat op een kier. Hoogstraten 1946, De Spiegel, GB. |
Johan Daisne, Drie verzen maar, mijn Fred.... Gent 1946, Klaverdrie, GC. |
Johan Daisne, In memoriam Robert Mussche, dichter en verzetsheld. Gent 1946, Vandeweghe, E. |
Johan Daisne, Ikonakind. Brussel 1946, Manteau, GB. |
Johan Daisne, Schimmen om een schemerlamp. Brussel 1947, Manteau, VB. (Tweede, herziene druk Brussel-Den Haag 1964, Manteau, Marnixpockets 19.) |
Johan Daisne, Zevenreizenboek. Dagboekgedichten 1937-'43. Antwerpen 1947, De Sleutel, GB. |
Johan Daisne, Bidsnoer voor de heroïsche film, of Het daglicht in de toverlantaarn. Brussel 1947, De Vlaamse Gids, E. |
Johan Daisne, In het teken van Esmoreit. Toneelopstellen. Antwerpen 1947, Ontwikkeling, E. |
Johan Daisne, Moskou 800 jaar. Gent 1947, Het Volk, E. |
Johan Daisne, De man die zichzelf optelefoneerde. Antwerpen 1947, Ontwikkeling, T. |
Johan Daisne, De Hollandse reis. Een reportage en een poëtisch tijdsbeeld van herrijzend Nederland anno 1943. Brugge 1947, Unicum, E/GB. (Tweede druk Amsterdam-Brussel 1972, Paris-Manteau, Marnixpocket 78.) |
Johan Daisne, Het venster op het leven. Gent 1947, Eigen Beheer, V. (Tweede druk in Met dertien aan tafel of Knalzilver met schelpgoud, 1950; derde druk in De wedloop der jeugd, 1964.) |
Johan Daisne, Egbertha in de onderwereld. Gent 1947, Jongensvakschool, V. (Privé-vooruitgave van Egbertha, 1948; derde druk in Met dertien aan tafel of Knalzilver met schelpgoud, 1950.) |
Johan Daisne, Historiek van het tijdschrift. In: Klaverendrie, jrg. 10, 1947-'48, pp. 840-854, E. |
Johan Daisne, De man die zijn haar kort liet knippen. Brussel 1947, Manteau, R. (Tweede druk Rotterdam 1950, Nijgh & Van Ditmar; vierde ‘voorlopig definitieve’ druk Brussel-Den Haag 1960, Manteau, Grote Marnixpocket 1; zevende druk, ‘filmeditie’ Brussel-Den Haag 1966, Manteau.) |
Johan Daisne, Hedendaagse filmkunst. Gent 1948, De Vlam, E. |
Johan Daisne, Reisebilder uit bezet Duitsland. Antwerpen 1948, Ontwikkeling, E. |
Johan Daisne, Van Nitsjevo tot Chorosjo. Geschiedenis der Russische literatuur met bloemlezing. Brussel 1948, Electa, E. |
| |
| |
Johan Daisne, Egbertha. Gent 1948, Snoeck-Ducaju & Zn., V. |
Johan Daisne, De vrede van Wroclaw, of een proeve van spijkerschrift op het IJzeren Gordijn. Brussel 1949, Electa, E. |
Johan Daisne, Pluiszaad. In: De Vlaamse Gids, jrg. 32, 1948, pp. 347-349, V. |
Johan Daisne, Het eiland in de Stille Zuidzee. Brussel 1949, Manteau, V. (Tweede druk Amsterdam 1953; derde, herziene en aangevulde uitgave onder de titel Venezy. Een wild verhaal uit de oude kroeg der jeugd. Antwerpen 1963, Ontwikkeling; vierde druk onder de titel Zaeza, of het eiland in de Stille Zuidzee. In: 4 x andermaal. Antwerpen-Amsterdam 1972, Standaard-Moussault, pp. 33-82; vijfde druk onder de titel Venezy, of het eiland in de Stille Zuidzee. Brussel-Amsterdam 1978, Elsevier Manteau, Grote Marnixpocket 167.) |
Johan Daisne, Kritiek van de Kinematograaf. Naar aanleiding van het Wereldfestival te Knokke in 1949. Gent 1950, Snoeck-Ducaja & Zn., E. |
Johan Daisne, Met dertien aan tafel of Knalzilver met schelpgoud. Brussel 1950, Electa, VB. |
Johan Daisne, De wedloop der jeugd. Gent 1950, Snoeck-Ducaju & Zn., N. (Tweede druk in De wedloop der jeugd en andere verhalen, 1964; derde druk in Winterrozen voor een kwakzalver, 1976.) |
Johan Daisne, Florence en de film, of een blozende lelie als brandmerk. Beschouwingen bij een CIDALC-Congres te Firenze in 1950. Antwerpen 1951, Ontwikkeling, E. |
Johan Daisne, Katten en honden sterven als kinderen. In: Zes Vlaamse novellen. Rotterdam-'s-Gravenhage 1952, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 36, pp. 87-103, N. |
Johan Daisne, Het kruid-aan-de-balk. Brussel 1953, Manteau, GB. |
Johan Daisne, De vier heilsgeliefden. Antwerpen-Amsterdam 1955, Ontwikkeling-J.M. Meulenhoff, Nieuw Vlaams Tijdschrift Reeks, NB. (Tweede, herziene druk Antwerpen 1964, Ontwikkeling; derde druk Brussel 1972, Manteau, Grote Marnixpocket 78.) |
Johan Daisne, (Mijn voorouders). In: Familiealbum. Vlaamse auteurs schrijven over hun voorouders. Antwerpen 1955, Ontwikkeling, pp. 24-30. |
Johan Daisne, 't En is van U hiernederwaard... Mijn stamboomverhaal. Brussel 1956, Manteau. |
Johan Daisne, Russische namen in het Nederlands. Spelling en uitspraak. Brussel 1956, Manteau, E. |
Johan Daisne, Filmatiek, of de film als levenskunst. Brussel-Amsterdam 1956, Elsevier, E. |
Johan Daisne, De huisbreukelinge. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 10, 1956, pp. 1249-1305; jrg. 11, 1957, pp. 20-69 en pp. 119-153, N. |
Johan Daisne, Goudregen. Voor sopraan en klavier. Koekelberg 1956, Maurer, G. (Muziek van Willem Pelemans). |
Johan Daisne, Vita nuova. Voor middenstem en klavier. Koekelberg 1956, Maurer, G. (Muziek van Willem Pelemans). |
| |
| |
Johan Daisne, Lago Maggiore. De roman van een man. De roman van een vrouw. Brussel-Den Haag 1957, Manteau, Grote Marnix-pocket 20, R. |
Johan Daisne, Lantarenmuziek. Een nieuwe bundel filmatiek, ter gelegenheid van het 60ste jaarfeest van de bioscoop. Antwerpen 1957, De Nederlandsche Boekhandel, Uitgave Willemsfonds nr. 193, E. |
Johan Daisne, Letterkunde en magie. Antwerpen 1958, Ontwikkeling, E. (Tweede druk onder de titel Wat is magisch-realisme. Een kort essay over letterkunde en magie. In: Het geluk. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, Marnixpocket 33; derde druk Amsterdam-Brussel 1973, Paris-Manteau, Marnixpocket 88.) |
Johan Daisne, De vierde engel. Amsterdam 1958, Wereldbibliotheek, N. |
Johan Daisne, Grüss Gott. Een idylle uit Carinthië. Leuven 1958, De Clauwaert, N. (Tweede druk met aantekeningen door P. Govaerts en B.F. van Vlierden, Leuven 1961, Caleidoscoop der Nederlandse letteren.) |
Johan Daisne, Feest van de film. Het WT-festival Brussel '58. Gent 1958, De Vlam, E. |
Johan Daisne, Film en tijd. Een confrontatie der belangrijkste films van alle tijden. Brussel 1958, Socialistische Standpunten, E. |
Johan Daisne, Leven maal leven. In: Herman Teirlinck e.a., Gaat de roman ten onder? Antwerpen-Rotterdam 1959, Ontwikkeling-Ad. Donker, Nieuw Vlaams Tijdschrift Reeks, pp. 22-31, E. |
Johan Daisne en Rudi van Vlaenderen, Laboro. Gent 1959, Ch. Reyniers, GB. |
Johan Daisne, De neusvleugel der muze. Een roman van de film. Leuven 1959, De Clauwaert, R. (Tweede druk Antwerpen 1963, Ontwikkeling; derde druk Brussel-Den Haag 1969, Manteau, Grote Marnixpocket 42.) |
Johan Daisne, Zien en zijn. De 50 beste of slechtste films der laatste jaren. Een nieuwe bundel filmatiek. Hasselt 1960, Heideland, Vlaamse Pockets 9, E. |
Johan Daisne, Pierre Benoit, of de lof van de roman romanesque. Antwerpen 1960, Ontwikkeling, E. |
Johan Daisne, Bij wijze van biografie. In: Pan, jrg. 8, januari 1961, nr. 1, pp. 1-3. |
Johan Daisne, De nacht komt gauw genoeg. Brugge 1961, Desclée De Brouwer, GB. |
Johan Daisne, Hoe schoon was mijn school. De roman van een leraar. Antwerpen 1961, Ontwikkeling, R. (Vierde druk Brussel-Den Haag 1972, Manteau, Grote Marnixpocket 71.) |
Johan Daisne, Met een inktvlek geboren. Een klapper losse beschouwingen. Hasselt 1961, Heideland, Vlaamse Pockets, D. |
Johan Daisne, Ik heb u alles gegeven... Een bloemlezing uit zijn dichtwerk. Hasselt 1962, Heideland, Poëtisch erfdeel der Nederlanden 8, Bl. |
Johan Daisne, Baratzeartea. Een Baskisch avontuur of de roman van een schrijver. Brussel-Den Haag 1962, Manteau, Grote Marnixpocket 13, R. |
Johan Daisne, Veritza. Een kerstverhaal. Gent 1962, Story-Scientia, V. (Tweede druk in Charaban, 1965.) |
| |
| |
Johan Daisne, Tine van Berken of de intelligentie der ziel. Gent 1962, Mortier, E. |
Johan Daisne, De bioscopiumschuiver. Een tweede pocket filmatiek. Hasselt 1963, Heideland, Vlaamse Pockets 97, E. |
Johan Daisne, De zoete smaak van de zee. Gent 1963, Snoeck-Ducaja & Zn., V. |
Johan Daisne, De trein der traagheid. Brussel-Den Haag 1963, Manteau, Marnixpocket 9, N. |
Johan Daisne, Pavane. Gent 1964, Snoeck-Ducaju & Zn., V. (Tweede druk in Charaban, 1965.) |
Johan Daisne, De wedloop der jeugd en andere verhalen. Met aantekeningen door Jaak Fontier. Antwerpen 1964, Ontwikkeling, Bibliotheek van Vlaamse Letteren, VB. |
Johan Daisne, Dagboekpoëzie. Gent 1964, Snoeck-Ducaju & Zn., E. |
Johan Daisne, Judex. Heldendicht van het feuillelonisme. Antwerpen 1964, Antigoon, E. |
Johan Daisne, De droom is een herinnering aan dat wat nimmer is gebeurd. Brugge-Utrecht 1965, Orion-Gottmer, GB. |
Johan Daisne, Gent, schoonschrift der Leie. Schets der Gentse letteren. Gent 1965, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, E. |
Johan Daisne, Greta Garbo, een droom die heeft geademd. Antwerpen 1965, De Vlijt, E. |
Johan Daisne, Als kantwerk aan de kim. Een roman van de Stille Week. Brussel-Den Haag 1965, Manteau, Grote Marnixpocket 73, R. |
Johan Daisne, Charaban. Brussel-Den Haag 1965, Manteau, Grote Marnixpocket 73, VB. |
Johan Daisne, Mijn levensliedje(s). Herinneringen. Gent 1965, Snoeck-Ducaju & Zn. |
Johan Daisne, Afscheid van de dag. Verzen met commentaar. Gent 1965, Snoeck-Ducaju & Zn., GB. |
Johan Daisne, Ganzeveer en kogelpen of more or less brains. Een nieuwe ‘klapper gedachten’. Hasselt 1965, Heideland, Vlaamse Pockets 162, D. |
Johan Daisne, Het geluk. Een lees- en luisterspel. Wat is magisch-realisme. Een kort essay over letterkunde en magie. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, Marnixpocket 33, T/E. |
Johan Daisne, Veva. Amsterdam 1966, Meulenhoff, Cahiers voor Letterkunde, N. |
Johan Daisne, Reveillon-Reveillon. Een tweeluikroman. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, R. |
Johan Daisne, Fringilla. Een nieuwe (achtste) bundel filmatiek. Hasselt 1967, Heideland, Vlaamse Pockets 221, E. |
Johan Daisne, Ontmoeting in de zonnekeer. Een korte anti-Simenonroman. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Grote Marnixpocket 38, R. |
Johan Daisne, Twee schelpen en wat gruis. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Marnixpocket 46, VB. |
Johan Daisne, Zuster Sharon. Gent 1967, Story-Scientia, N. (Tweede druk in Gojim, gevolgd door Zuster Sharon, 1968.) |
| |
| |
Johan Daisne, De engelse groetenis. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Grote Marnixpocket 29, GB. |
Johan Daisne, De geboorte. Gent 1968, Snoeck-Ducaju & Zn., V. |
Johan Daisne, Met zeven aan tafel. Leuven 1967, Davidsfonds, Belfort-reeks 551-1967-3, VB. |
Johan Daisne, Gojim, gevolgd door Zuster Sharon. Twee verhalen. Brussel-Den Haag 1968, Manteau, Marnixpocket 57, VB. |
Johan Daisne, Dieter of wanneer de wapens weigeren. Gent 1970, Snoeck-Ducaju & Zn., V. |
Johan Daisne, Zelfportretje. In: Schrijvers in de spiegel. Brussel-Amsterdam 1971, Paris-Manteau, pp. 16-19. |
Johan Daisne, Dictionnaire Filmographique de la Littérature Mondiale/Filmographic Dictionary of World Literature/Filmographisches Lexikon der Weltliteratur/Filmografisch Lexicon der Wereldliteratuur. Deel I (A-K). Gent 1971, Story-Scientia, E. (Deel II in 1975, Supplement A-Z in 1978.) |
Johan Daisne, Wat ik het meest verafschuw, vraagt men mij. In: Manteau-auteurs scheren hun zwarte schapen. Brussel 1973, Manteau, p. 13, E. |
Johan Daisne, Omnibus. Brussel 1974, D.A.P. Reinaert, VB. |
Johan Daisne, Trefwoorden. Een kleine verzameling (verhalende) aforismen. Brugge-Den Haag 1975, Orion-Scheltens & Giltay. |
Johan Daisne, Winterrozen voor een kwakzalver. Brussel-Den Haag 1976, Manteau, Grote Marnixpocket 119, VB. |
Johan Daisne, De droom maakt alles waar. Aforismen. Antwerpen-'s-Gravenhage 1977, Walter Soethoudt-Nijgh & Van Ditmar, Kijkgatpaperbacks 57. |
Johan Daisne, Bonsecours. In: Yang nr. 80-81, januari 1978, pp. 5-43, R. (fragment) |
Johan Daisne, Verzamelde gedichten. Brugge-Nijmegen, 1978, Orion-Gottmer, GB. |
Johan Daisne, Gepijnde honing. Brussel-Amsterdam 1978, Elsevier Manteau, GB. |
Johan Daisne, Bloed op het witte doek. Brussel 1978, Manteau, Manteau Marginaal 13, E. |
Johan Daisne, Over oude en nieuwe rolprenten: de dingen die niet voorbijgaan. Brussel 1980, Elsevier Manteau, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Schepens, Johan Daisne, de dichter. Antwerpen 1946. (over de poëzie) |
Rik Lanckrock, Johan Daisne. Antwerpen 1956. (algemeen) |
M. Rutten, Johan Daisne of hagepreek voor poëzie om de poëzie. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst van Kloos tot Claus. Kronieken. Hasselt 1957, pp. 61-70. (over zijn poëzie) |
Garmt Stuiveling, Om een nieuw begin. In: G. Stuiveling, Uren Zuid. Drie dozijn ontmoetingen over de grens. Hasselt 1960, pp. 131-134. (over Lago Maggiore) |
Pan, jrg. 8, nr. 1, januari 1961. Speciaal nummer gewijd aan Johan Daisne. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Johan Daisne: ‘Er is nog hoop voor de mens’. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Vlaanderen en Nederland. Zeist enz. 1961, pp. 41-42. (over Lago Maggiore) |
C.J.E. Dinaux, Johan Daisne. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek II. Benaderingen en ontmoetingen. 's-Gravenhage 1961, pp. 192-198. (algemeen) |
José de Ceulaer, Johan Daisne: ‘magisch-realisme’. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs, deel I. Antwerpen s.d. [1964], pp. 68-74. (interview-algemeen) |
R.F. Lissens, Johan Daisne: Lago Maggiore. In: R.F. Lissens, Confrontaties. Hasselt 1964, pp. 80-83. (over Lago Maggiore) |
Jean Weisgerber, Johan Daisne: De man die zijn haar kort liet knippen. In: Jean Weisgerber, Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960. Van Vorm tot Betekenis. Amsterdam 1964, pp. 160-181. (over De man die zijn haar kort liet knippen) |
C.J.E. Dinaux, Johan Daisne de onuitputtelijke. In: C.J.E. Dinaux, Weerklank. Noordnederlandse honneurs voor Zuidnederlandse auteurs. Hasselt 1965, pp. 62-70. (algemeen) ten. In: Schrijfkrant, jrg. 1, nr. 15, 30 juli 1965, p. 3. (over De droom is een herinnering aan dat wat nimmer is gebeurd) |
Lieve Scheer, Een nieuwe reisidylle van Daisne. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 110, nr. 8, oktober 1965, pp. 591-594. (over Als kantwerk aan de kim) |
Lieve Scheer, Johan Daisne of het schrijven als een onderonsje. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 1, januari 1966, pp. 48-52. (over Charaban) |
S.J. Sackett, The Reception of Johan Daisne in the United States. In: Ons Erfdeel, jrg. 10, nr. 3, maart 1967, pp. 80-88. (over De man die zijn haar kort liet knippen) |
Lieve Scheer, Tweeluik van Daisne. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 5, juni 1967, pp. 385-388. (over Reveillon-Reveillon) |
M. Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Kronieken II. Hasselt 1967, pp. 20-24. (over zijn poëzieopvatting) |
Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Aalst 1967, pp. 85-88. (over De man die zijn haar kort liet knippen) |
Willem Brandt, Magisch realisme. In: Willem Brandt, Pruik en provo. Amsterdam 1967, pp. 245-248. (over Reveillon-Reveillon) |
Kees Fens, Kantwerk. In: Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1967, pp. 87-90. (over Als kantwerk aan de kim) |
Maria Rosseels, Johan Daisne: Ik kan niet over de muur kijken. In: Maria Rosseels, Gesprekken met gelovigen en ongelovigen. Van polemiek tot dialoog. Antwerpen-Utrecht 1967, pp. 41-50. (interview over levensbeschouwing) |
F.P. Huygens, Kennis maken met Dossier nr. 20.174. Brussel-Den Haag 1968. |
Michel Dupuis, Kennis maken met De trein der traagheid. Brussel-Den Haag 1968. |
George Hermanowski, Johan Daisne und der magische Realismus. In: George Hermanowski, Säulen der modernen flämischen Prosa.
|
| |
| |
Bonn 1969, pp. 29-45. (algemeen) |
Karel Jonckheere, Johan Daisne. De zoon met het camerahart. In: Karel Jonckheere, Toon mij hoe je schrijft. Tielt 1972, pp. 49-52. (algemeen) |
Hubert Lampo, Plato in bezettingstijd. In: Hubert Lampo, De zwanen van Stonehenge. Amsterdam 1972, pp. 86-104. (over Daisnes thematiek) |
Johan Daisne. Biografie. Bibliografie. Beschouwingen. Brussel-Den Haag 1974. (Keuze uit recensies van onder meer F. Bordewijk, A. Westerlinck, K. Fens, F.P. Huygens.) |
Joos Florquin, Johan Daisne. In: Joos Florquin, Ten huize van... deel 10. Leuven 1974, pp. 9-68. (interview-algemeen) |
R.F. Lissens, Een benadering van Johan Daisne. In: Johan Daisne, Omnibus. Brussel 1974, pp. 7-16. (inleiding tot zijn oeuvre) |
Bernard Kemp, Johan Daisne. Antwerpen 1974. (algemeen) |
Frans Dumong, Omtrent De man die zijn haar kort liet knippen. Brussel-Den Haag 1976. |
Anne Rooms, Omtrent De trein der traagheid. Brussel-Den Haag 1977. |
Fred de Swert, Johan Daisne. In: Fred de Swert, Zes auteurs in beeld. z.p. 1977, pp. 121-144. (algemeen) |
Yang, nr. 80-81, Gent 1978. (Met bijdragen van onder meer F.P. Huygens, P.H. Dubois, M. Rutten, R.F. Lissens.) |
Frans Dumong, Omtrent De trap van steen en wolken. Brussel-Den Haag 1979. |
André Demedts, De poëzie van Johan Daisne. In: Johan Daisne, Verzamelde gedichten. Brugge-Nijmegen 1978, pp. 7-10. (over zijn poëzie) |
Jeroen Brouwers, De Vlaamse Dostojewski en de vergetelheid. In: Jeroen Brouwers, Kladboek. Polemieken. Opstellen. Herinneringen. Amsterdam 1979, pp. 150-161. (over De man die zijn haar kort liet knippen) |
J. van Schoor, De Vlaamse dramaturgie sinds 1945. Brussel 1979, pp. 31-34. (over zijn toneel) |
Lisette De Backer, Johan Daisne, een evocatie. Gent 1980. (algemeen) |
Gaston Durnez, Een zoen voor het levensbloempje. In: Gaston Durnez, Vlaamse schrijvers. Vijfentwintig portretten. Antwerpen-Amsterdam 1982, pp. 73-77. (algemeen) |
Hedwig Speliers (samensteller), De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Antwerpen 1983. (Bevat een serie biografisch-anekdotische bijdragen, gevolgd door kritisch-analyserende opstellen over zowat alle aspecten van zijn oeuvre. Met uitgebreide primaire bibliografie.) |
14 Kritisch lit. lex.
augustus 1984
|
|