| |
| |
| |
Geertrui Daem
door Elke Brems
1. Biografie
Geertrui Daem werd geboren in Aalst op 2g april 1952. Zij groeide op in een Denderleeuwse volkswijk, als oudste van vier kinderen. Haar ouders verzetten zich tegen een theateropleiding, en nadat haar vader jong gestorven was, besloot zij regentaat Nederlands-Engels-Moraal te studeren aan de Rijksnormaalschool in Gent. Dat bracht haar naar het onderwijs, waar zij als jonge leerkracht al snel wegvluchtte voor de strakke structuren. Zij verliet meteen ook de besloten wereld van het dorp en verhuisde naar Gent.
Na daar vijf jaar actief geweest te zijn in het amateurtoneel werd zij in 1977 beroepsactrice. Tot 1981 was zij vast verbonden aan de gezelschappen ‘Tentakel’ en ‘Het Trojaanse paard’. Daarna speelde zij freelance bij onder andere ‘Arca’, ‘Oud Huis Stekelbees’ en de ‘Internationale Nieuwe Scène’. In 1986 richtte Daem de theatergroep ‘School voor Gekken’ op. Daarmee speelde zij onder meer een bewerking van De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon. Andere theatercreaties van haar hand zijn onder andere ‘Waar is Kena?’, ‘Rocking Danny’ en Het moederskind. Voor de tweespraak De meisjeskamer ontving zij in 1993 de Paul de Mont-prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen.
Zij maakte haar prozadebuut met de verhalenbundel Boniface op veertigjarige leeftijd en werd er meteen voor bekroond met de Debuutprijs Boekenweek in 1993 en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs in 1994. Zij publiceerde verhalen in Snoecks '94, Nieuw Wereldtijdschrift, Het Laatste Nieuws, Metropolis en Cahier d'Amour.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Geertrui Daem debuteerde vrij laat als prozaschrijfster. Zij begon verhalen te schrijven naar aanleiding van een reeks optredens op vertelfestivals. Haar verhaal ‘Boniface’, dat daar veel succes oogstte, werd meteen het titelverhaal van haar debuutbundel uit 1992. Die bundel blikt terug op Daems eigen Denderleeuwse jeugdjaren.
| |
Verwantschap
Met dat thema vindt zij aansluiting bij een hele golf Vlaamse schrijvers die in het begin van de jaren negentig al of niet in het dialect hun jeugd proberen te herschrijven, zoals onder meer Leo Pleysier, Eric de Kuyper, Pol Hoste en Joris Note.
| |
Relatie leven/werk
Daem put haar verhaalstof zowel uit eigen herinneringen als uit verhalen van ‘horen zeggen’. Een markante figuur, een ongewoon voorval, een hardnekkig gerucht, het zijn voor haar telkens aanzetten tot een met verbeelding aangevuld verhaal, waarin zij niet alleen een stuk persoonlijk verleden, maar ook de taal die daarbij hoort, reconstrueert.
| |
Stijl
Daems taalgebruik bestrijkt een heel gamma van Vlaams tot Denderleeuws. Naar eigen zeggen schrijft zij ‘Bewust Onzuiver Nederlands’, met de bedoeling de authenticiteit van de verhalen te verhogen. Nochtans moet worden opgemerkt dat de authenticiteit van het dialect juist op de helling komt te staan door er schrijftaal van te maken.
| |
Kritiek
De critici waren bijna unaniem lovend over Boniface. Daem kreeg bovendien, ook voor haar volgende verhalenbundel, zeer veel respons in de pers. De pro- en contra-geluiden richtten zich eigenlijk op dezelfde punten. Wat critici als Frank Hellemans in Knack en Bart Vervaeck in Maatstaf verguisden als anekdotisme, noemden Jos Borré in De Morgen en Jooris van Hulle in De Standaard vertellersinstinct. Zo verweten de enen haar ‘oninteressant Vlaams naturalisme’, terwijl de anderen haar loofden om haar rake typering en ongekunsteld realisme. Duidelijk was in elk geval dat de critici twee aspecten tegen elkaar moesten afwegen: de aantrekkingskracht van een boeiend verhaal tegenover het magere literaire gehalte ervan.
| |
Publieke belangstelling
De toegankelijkheid van Daems verhalen bezorgde haar, hoe dan ook, in Vlaanderen een groot en enthousiast lezerspu- | |
| |
bliek. Boniface is al vier maal herdrukt. Doordat de verhalen zo stevig verankerd zijn in de werkelijkheid, worden de lezers getroffen door een gevoel van herkenning. Dat dat niet alleen geldt voor Daems generatie, wijst erop dat zij niet is blijven steken in enge tijdsschildering of regionalisme.
| |
Thematiek
De personages in Daems verhalen hebben een moeizame verhouding met de werkelijkheid. Heel wat jonge meisjes in haar verhalen ondervinden hoe de dromen uit hun jeugd botsen met de harde werkelijkheid van de volwassen wereld. De geheimen die ze als kind vermoedden, blijken niet te bestaan, de enorme mogelijkheden die ze dachten te krijgen, leiden allemaal naar eenzelfde betekenisloze toekomst. De wereld blijkt eenlagig, pijnlijk duidelijk, kansloos. Vaak creëren de personages hun eigen werkelijkheid, omdat de reeds bestaande te kort schiet. Zo vinden we in de verhalen allerhande alternatieve werkelijkheidsbelevingen: dromen, krankzinnigheid, dementie, hysterie, spel. Ze behoren toe aan kinderen, marginalen of bejaarden. De krankzinnige Prinses de Mérode et de Mirepoix uit het gelijknamige verhaal in Boniface legt zich bijvoorbeeld niet langer neer bij de betekenisloosheid van haar leven en gaat in haar verbeelding een betekenisvolle samenhang zien tussen de brand in de Galeries Anspach, de moord op Julien Lahaut, de oorlog in Korea en de pedofilie van een oude schoolmeester. De zusjes Veerle en Linda in het toneelstuk De meisjeskamer (1993) weigeren te geloven in de kleurloze werkelijkheid en fantaseren over een andere afkomst en dus ook een andere toekomst. Toch geraken zij daarmee niet verder. Zo vergaat het alle personages: kinderen worden volwassen, bejaarden sterven en marginalen worden opgesloten. Meer dan een tijdelijke ontsnapping aan het teleurstellende alledaagse blijkt niet mogelijk.
Net als de werkelijkheid kent ook de taal voor de jonge personages eerst mogelijkheden die ze later zal verliezen. De zusjes noemen een masturbatiescène die ze begluren voorlopig nog een ‘dans rond de stok’, maar ze weten al dat wat er gebeurt eigenlijk ‘vuile manieren’ heet. De eerste menstruatie wordt becommentarieerd met ‘de miserie begint’ (‘De zusjes’ in Boniface), de eerste vrijpartij vindt plaats onder het motto ‘poe- | |
| |
pe is gezont met de loeze in de mont’ (idem). Pas bij de dementerende oude man uit ‘Kind van de buren’ (Boniface) wordt het ontluisterende ‘penis’ weer een ‘geheim wapen’, en is een erectie ‘de verrijzenis des vlezes’.
De ontoereikendheid van de werkelijkheid wordt het scherpst beleefd in de beperktheid van menselijke relaties. Die zijn getekend door onbegrip en onbestendigheid. In Boniface wordt dat thema geïntroduceerd, in Een vader voor Elizabeth (1994) staat het centraal. Zoals eerder gezegd: de taal verschraalt en maakt communicatie quasi-onmogelijk. In het titelverhaal verliest Wilfried er letterlijk zijn spraakvermogen bij. In één van zijn meest heldere momenten vraagt hij: ‘Eb ge maa wéén mee gebwach?’ en verbaast daarmee de omstanders, omdat hij voor één keer zo helder en verstaanbaar is. Meer betekenisvolle communicatie blijkt inderdaad onmogelijk. In vele verhalen (‘Een reisje naar het Zwarte Woud’, ‘Dinosauriërs’) worden we geconfronteerd met verstarde, lege dialogen, afgewisseld met wanhopig zwijgen.
Niet alleen het spreken loopt mank, hetzelfde geldt voor relaties in het algemeen. Omdat ze haar moeder zo graag ziet, verleidt Jenny uit ‘Een huis in de rij’ (Boniface) haar moeders minnaar. Het bejaarde koppel uit ‘Dinosauriërs’ (Een vader voor Elizabeth) voert een psychologische strijd op leven en dood. De vrouw uit ‘Stoofvlees’ (Een vader voor Elizabeth) probeert door veel te drinken haar man, die er een maîtresse op nahoudt, te haten.
Overigens komt bij Daem de man er het slechtst van af. In interviews verklaart zij ook dat zij de man het zwakke geslacht vindt. Het negatieve manbeeld gaat gepaard met een negatieve schildering van zowel de ontluikende als de volwassen seksualiteit.
De seksualiteit, een belangrijk thema in Daems werk, is net als de taal een problematisch aspect van menselijke relaties. Voor de jonge meisjes is seks iets geheimzinnings, dat nog de belofte inhoudt van een nieuwe en wie weet wel betere wereld.
Zolang ze het niet hebben meegemaakt, tenminste, want de ervaring zelf blijkt telkens weer een reusachtige teleurstelling. Daar heeft de houding van de mannen alles mee te maken. Ze
| |
| |
vrijen niet, ze ‘rijden een vore’ of ‘bespringen een teef’ (‘De zusjes’). Een hele serie negatieve ervaringen komt voor: overspel (in ‘Stoofvlees’ uit Een vader voor Elizabeth), incest (in ‘De vader van Elizabeth’), pedofilie (in ‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’, uit Boniface), exhibitionisme (in ‘De zusjes’), verkrachting (in De meisjeskamer), aanranding (in ‘Boniface’), enzovoort. De vrouw komt er telkens berooid van af. Claire, uit ‘Een vader voor Elizabeth’, verkiest dan ook een impotente, gehandicapte man boven een oversekste garagist (‘Het ligt hier àl open, tussen mijn benen...’). Alleen op die manier slaagt ze erin een relatie op te bouwen die niet op onderdrukking en geweld gebaseerd is, maar één die ze zelf in handen heeft (‘Hijgend installeerde ze Wilfried op zijn stekje bij het raam, mooi uit de weg.’) De relatie tussen Claire en de aseksuele Wilfried is de enige waarin een schijn van liefde op te merken valt.
| |
Viesie op de wereld
Het wereldbeeld zoals het uit deze verhalen naar voren komt, is rauw en deprimerend. Daem is er zich scherp van bewust dat de feiten altijd te kort schieten ten opzichte van de dromen. Zij beschouwt het leven als een optelsom van kleine dingen, niet meer en niet minder. Dat inzicht maakt haar niet opstandig; zij wil met haar verhalen dan ook geen wraak nemen ten opzichte van de werkelijkheid.
| |
Kunstopvatting
Daem wil de details vertellen, en op een eerlijke manier, wat betekent: met een hoge graad van dubbelzinnigheid. Haar interesseert het tragische in het komische en het komische in het tragische. Zelf heeft zij tegenover haar personages steeds een haat-liefdeverhouding en die emoties wil zij ook op haar lezers overbrengen. Dat doet zij door te schrijven over het alledaagse, de details, waar de lezers zich in herkennen en mee identificeren. Zij zoekt het cliché, maar wil tegelijk suggestief zijn en daarom vermijdt zij angstvallig langdradigheid en gemoraliseer. De actie moet overheersen, zowel met als in de personages.
| |
Stijl
Daem schrijft als het ware zonder opkijken. De verhalen verlopen derhalve snel en zonder franje, waarbij de dialoog een belangrijke plaats inneemt. De tweespraak De meisjeskamer en de theaterdialogen in Het moederskind (1995) passen dan ook
| |
| |
naadloos in haar proza-oeuvre. In de kritiek wordt haar manier van schrijven ‘laconiek’ genoemd, omdat zij de lezer laat kiezen of iets grappig dan wel droevig is, terwijl de verteller zelf zo weinig mogelijk interpreteert.
| |
Techniek
Over het algemeen kunnen we zeggen dat Daem de toon zo luchtig mogelijk houdt. Dat doet zij door uitvoerig kinderen aan het woord te laten, soms als verteller, en door een flinke dosis humor (‘Er werden korsetten gemaakt tot meerdere eer en glorie Gods en tot hulp van de mensheid’, uit ‘Boniface’). Vaak is er een breuk tussen de zware inhoud en de luchtige toon: verkrachting, incest, de dood, het weegt allemaal niet zwaarder door dan een uitstapje naar het Atomium of een lokale schoonheidswedstrijd. Die nivellerende techniek vertolkt het gevoel van ongelaagdheid en zinloosheid dat de personages besluipt als ze volwassen zijn: er is maar één werkelijkheid en die is mooi noch lelijk. Het is het gevoel dat er geen lege plekken meer zijn, geen beloftes, geen geheimen. Slechts af en toe ontsnapt er iemand aan het noodzakelijke understatement. Dan krijgen we als contrast groteske scènes als de krankzinnige nachtelijke uitbarsting van de naakte oude man in ‘Kind van de buren’ (Boniface).
De eerste verhalenbundel van Daem, en dus ook haar hele oeuvre, begint met de woorden ‘Er was eens’. Dat dat fel contrasteert met het allerminst sprookjesachtige karakter van de verhalen, is duidelijk. Toch gaat het om meer dan wat wrange ironie: met die openingswoorden wordt meteen de werkelijkheid buiten spel gezet en krijgt de fictie het voor het zeggen.
| |
Ontwikkeling
Een vader voor Elizabeth is een logische voortzetting van Boniface en van De meisjeskamer, dat in feite een verder uitwerking in dialoogvorm is van het verhaal ‘De zusjes’ uit de debuutbundel. We bevinden ons weliswaar niet meer uitsluitend in het Denderleeuw van de jaren zestig - ook het Ruanda van de jaren negentig komt bijvoorbeeld aan bod - maar aan het mens- en wereldbeeld is niet veel veranderd. Als de personages in Boniface geïnitieerd worden in de bedroevende werkelijkheid, dan staan ze er in Een vader voor Elizabeth vaak al middenin. Een uitweg lijkt er niet te zijn. Daem houdt zich in haar tweede bundel niet meer aan één omkadering en ook niet meer aan
| |
| |
één vorm; we vinden er onder meer een brief en een dagboekfragment.
| |
Traditie
Na Boniface werd Geertrui Daem in de kritiek meteen vergeleken met Louis Paul Boon, uit dezelfde streek afkomstig. Beiden schrijven inderdaad over het ‘klootjesvolk’, en gebruiken de volkstaal, maar daar houdt de vergelijking op. De aandacht voor het (seksueel) marginale herinnert ook aan Gerard Walschap en Hugo Claus, maar die zijn dan weer veel minder anekdotisch-realistisch. Meer algemeen wordt Daem geplaatst in de lijn van ‘de Vlaamse vertellers’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Geertrui Daem, Boniface. Antwerpen 1992, Dedalus, VB. |
Geertrui Daem, De meisjeskamer. Antwerpen 1993, Dedalus, T. |
Geertrui Daem, Een vader voor Elizabeth. Antwerpen 1994, Manteau, VB. |
Geertrui Daem, Het moederskind. Antwerpen 1995, Manteau, T. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jef Verheyen, Het vlees is zwak. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 9, nr. 6, september 1992, p. 70. (over Boniface) |
Jooris van Hulle, Een vrouwelijke L.P. Boon. In: De Standaard, 5-9-1992. (over Boniface) |
Jos Borré, De geest van Ondineke. In: De Morgen, 11-9-1992. (over Boniface) |
Frank Hellemans, Denderleeuws. In: Knack, 23-9-1992. (over Boniface) |
John Vervoort, Geertrui Daem. Ik schreef Boniface met bibberende handjes. In: Het Nieuwsblad, 25-9-1992. (interview) |
P.M. Reinders, Zever in pakskes. Dorpsverhalen van Geertrui Daem. In: NRC Handelsblad, 2-10-1992. (over Boniface) |
Jan Haerynck, Alle malchance van de wereld. In: De Morgen, 31-10-1992. (interview) |
Louise Fresco, In het gehucht van de sensuele aanrakingen. In: Vrij Nederland, 31-10-1992. (over Boniface) |
Jooris van Hulle, Aktrice blijft toeschouwer. In: De Standaard, 1-11-1992. (interview) |
Jooris van Hulle, Illuzies op de meisjeskamer. In: De Standaard, 3-1-1993. (over De meisjeskamer) |
Karel Osstyn, Boniface. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 2, 1993, pp. 271-273. |
Johan Vandenbroucke, Het zijn allemaal ‘cadeaukes’. In: Knack, 17-3-1993. (interview) |
Bart Vervaeck, De vloekende Vlaming. Over de kritische functie van het dialect. In: Maatstaf, jrg. 41, nr. 9-10-11, 1993, pp. 155-163. |
Syp Wynia, Over gewone mensen met hun kleine problemen. In: Het Parool, 27-8-1994. (interview) |
Mark Vlaeminck, Aangetrokken tot het marginale. In: Het Nieuwsblad, 27/28-8-1994. (interview) |
Jos Borré, Rauwe omgang. In: De Morgen, 2-9-1994. (over Een vader voor Elizabeth) |
Herman de Coninck, Overreden door een pletwals. Grotesk proza van Geertrui Daem. In: NRC Handelsblad, 9-9-1994. (over Een vader voor Elizabeth) |
Jooris van Hulle, Geluk kan pijnlijk zijn. In: De Standaard, 29/30-10-1994. (over Een vader voor Elizabeth) |
Jan-Hendrik Bakker, [over Een vader voor Elizabeth]. In: Haagsche Courant, 25-11-1994. |
Erik Vermeulen, Het leven is geen pretje. In: Kreatief, jrg. 28, nr. 5, december 1994, pp. 120-121. (over Een vader voor Elizabeth) |
Frank Hellemans, Ambras in 't café. In: Knack, 17-1-1995. (over Een vader voor Elizabeth) |
Eric Goeman, Geertrui Daem. In: EcoGroen, jrg. 17, nr. 1-2, februari-maart 1995, pp. 70-76. (interview) |
60 Kritisch lit. lex.
februari 1996
|
|