| |
| |
| |
Jan Emiel Daele
door Dina van Berlaer-Hellemans
1. Biografie
Jan Emiel Daele werd geboren te Gent op 12 april 1942. Hij behaalde het diploma van regent Nederlands-Engels-Duits maar zette daarna zijn studies voort aan de Rijksuniversiteit te Gent. Hij studeerde communicatiewetenschap en kunstgeschiedenis en begon aan een doctoraal proefschrift over het gebruik van woordcollages in de 20ste-eeuwse schilderkunst.
Hij was al vroeg actief in het literaire wereldje als oprichter van en/of medewerker aan de tijdschriften Yang, Daele (een eenmanstijdschrift), Boemerang, Mep, Totems en Schrift. Hij publiceerde voorts in talrijke gevestigde tijdschriften (waaronder De Vlaamse Gids en Nieuw Vlaams Tijdschrift) en werkte mee aan dag- en weekbladen. Hij spande zich in voor de ‘Werkgroep SchrijversBelangen’ van de VVL (Vereniging van Vlaamse Letterkundigen).
Naast zijn creatief werk produceerde Daele literair-kritische studies over onder meer A. Mussche en W. Ruyslinck. Als kunsthistoricus was hij vast medewerker aan Ons Erfdeel en verzorgde hij talrijke uitzendingen voor de Vlaamse televisie (onder meer ‘Macht en onmacht van de hedendaagse beeldende kunsten’). Hij schreef het libretto voor het experimenteel muziekstuk ‘Berichten en berechten’ van Godfried Willem Raes en leverde het scenario voor de kritische film ‘Dood van een sandwichman’ van Robbe de Hert en Guido Henderickx (naar aanleiding van het overlijden van de wielrenner Jempi Monseré).
In 1977 kreeg hij de Prijs van de Stad Gent voor Nederlandse Literatuur (proza) voor Je onbekende vader.
Daele was twee keer gehuwd en vader in beide huwelijken.
| |
| |
Op 14 februari 1978 doodde hij zijn tweede vrouw, die van plan was hem te verlaten, en pleegde meteen daarna zelfmoord. Uit zijn afscheidsbrief bleek dat althans de zelfmoord geruime tijd van tevoren was gepland.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Daele heeft tijdens zijn korte leven een omvangrijk oeuvre bijeengeschreven waarin voorkomen: romans, poëzie, polemische essays met maatschappijkritische inslag, literair-kritische en kunsthistorische bijdragen en een geromantiseerde familiegeschiedenis-autobiografie.
Zijn faam als schrijver berust hoofdzakelijk op de drieledige cyclus die wordt gevormd door de romans Een placenta (1969), De achtervolgers (1974) en De moedergodinnen (1975).
| |
Thematiek
Een placenta behandelt drie thema's die op functionele wijze tot een hechte probleemkern worden verbonden, te weten een ver doorgedreven erotiek die dienst doet als een negatie van de geijkte, elke zelfontplooiing remmende moraal; de zoektocht naar een authentieke identiteit; het kunstenaarschap als een middel om deze identiteit te verwezenlijken. De titel Een placenta verwijst naar de dubbele geboorte van enerzijds een authentieke ik en anderzijds een oeuvre waarin deze ik zijn identiteit kan bewijzen.
In De achtervolgers wordt deze probleemkern opgenomen en verder uitgewerkt. Ook hier fungeert de erotiek als een bevrijding. De remmende krachten blijken nu echter van tweeërlei aard: ‘de kleine achtervolgers’ bestaan uit alle frustraties die werden opgelopen tijdens de jeugd in een beperkt gezinsmilieu; ‘de grote achtervolgers’ vertolken de inperking van het individu door de maatschappij in haar geheel. Nog speelt het streven naar zelfontplooiing door de kunst een rol (vergelijk de maniëristische stijl), maar meer en meer gaat de erotische relatie de plaats van het kunstwerk innemen (vergelijk de beperking van de maniëristische stijl tot de erotische passages). De betekenis van de erotiek wordt trouwens alsmaar dubbelzinniger: zij vormt enerzijds de weg naar (agressieve) zelfontplooiing en werpt anderzijds een (defensieve) dam op tegen existentiële onzekerheid.
De overgang van zelfbevestiging naar vlucht uit de werkelijkheid heeft zich helemaal voltrokken in De moedergodinnen. In dit derde werk loopt de verheerlijking van de erotiek uit op de cultus van de decadentie en de leegte. Sade is niet veraf maar de felste sensaties lossen zich ten slotte op in het onbe- | |
| |
wuste niets van de moederschoot. Mythische patronen (onder andere het Cybele-Attis-motief) versterken door hun circulariteit en eeuwigheidswaarde het uitzichtloze nihilisme.
| |
Techniek
Geen van deze drie romans vertoont een traditionele opbouw. Zo wordt reeds in Een placenta het verhaal van een alwetende ‘vertrouweling’ onderbroken door dagboekfragmenten. In De achtervolgers wordt de dubbelstructuur verder uitgebouwd: de worsteling van de minnaars met ‘de kleine achtervolgers’ wordt belicht in de derde (enkele zeldzame keren in de eerste) persoon; ‘de grote achtervolgers’ komen aan het woord in de dubbele nieuwsstroom die onder- en bovenaan de bladspiegel het intimistische liefdesverhaal inlijst en dus ook letterlijk ‘inperkt’. In De moedergodinnen ten slotte worden door de afwisseling van auctorieel verhaal en dagboekfragment heden en verleden tegen elkaar uitgespeeld. Deze door de hele cyclus volgehouden tweeledigheid beantwoordt aan de inhoudelijke ambivalentie: de schrijver ziet zich geplaatst voor de onmogelijke keuze tussen enerzijds een verpletterende werkelijkheid (verleden, familie, maatschappij) en anderzijds een in isolatie en ledigheid verijlende ik.
In overeenstemming met deze verijling van de ik evolueren de personages van (bijna) ‘round characters’ naar symbolen (Sol/ange uit De achtervolgers) en, sterker nog, naar mythische prototypen (Kris/Christus uit De achtervolgers; Dimitri/(zoon van) Demeter en Cybele uit De moedergodinnen).
| |
Visie op de wereld
Reeds in 1967, toen exemplaren van zijn eenmanstijdschrift in beslag genomen werden naar aanleiding van de publikatie van de tekst ‘De penisgroet’ van Herman J. Claeys, had Daele ingezien hoezeer het maatschappelijk bestel zich door het erotische woord geraakt voelde. Zijn Erotische gedichten I (1971) brengen in drie cyclussen ‘Mono’, ‘Freyr en Freya’ en ‘De zaadzuipers’ een kleine staalkaart van de eros. De vormgeving blijft vrij traditioneel; de erotiek is in de eerste plaats vreugdevolle provocatie, in de tweede plaats potentieel kritisch wapen, nooit cultus van het niets. In 1973 volgde Eros, gedichten bij tien lithografieën van Dees de Bruyne.
Door het ontbreken van enige nihilistische inslag sluiten de
| |
| |
gedichten minder aan bij de reeds geanalyseerde cyclus dan wel bij Daeles maatschappijkritisch werk. Daartoe rekenen wij de korte roman Lieve oma (1971 - over de problematiek van de bejaardenzorg) en de ophefmakende reportages Strijd in de wielersport (1970 - over doping, uitbuiting, bedrog van de massa), ‘Uitgeverij’ (1970 - over de boekenmarkt) en Lourdes terminus (1974 - over de handel in godsdienst).
Vooral de reportages maakten een storm van controversen los. De wetenschappelijke onderlegdheid en de journalistieke eerlijkheid van de auteur werden in twijfel getrokken maar... de slag was telkens raak geweest. De maatschappijkritische ingesteldheid en de wil tot engagement van Daele staan buiten kijf. Noch de (onbetwistbare) provocatiezucht noch het gebrek aan enig alternatief buiten een uitzichtloze erotiek doen hieraan afbreuk. Het literair-kritische en kunsthistorische werk bevestigt trouwens het weloverwogen karakter van de maatschappelijke opstelling.
| |
Thematiek
Het gebrek aan enig houdbaar alternatief staat centraal in de familiegeschiedenis-autobiografie Je onbekende vader (1977), die op het eerste gezicht een aparte plaats inneemt maar bij nader toekijken heel wat raakpunten vertoont met de rest van Daeles werk. Jaren na de dood van zijn vader gaat de auteur op zoek naar de achtergronden en oorzaken van diens Vlaamsgezindheid en VNV-lidmaatschap; tevens tracht hij een ervaringswereld te doorgronden waarin verloren illusies en ontmoediging een grote rol hebben gespeeld. Maar ook hier is er dubbelheid, ambivalentie. Niet slechts op de reconstructie van het enge familieverleden komt het aan. De ‘Vatersuche’ heeft een duidelijke band met het heden (vergelijk de afwisseling heden-verleden in de romancyclus) en dient daarenboven in een ruim filosofisch kader te worden geïnterpreteerd. Zij verraadt een gebrek aan eigen identiteit en een ontworteld in de wereld staan bij de zoon. Deze laatste tracht door de behoedzame afdaling in het verleden (vroeger beschouwd als een ‘achtervolger’) zijn psychische en levensbeschouwelijke onmacht (vergelijk De moedergodinnen) alsnog af te wentelen; zoals later bleek, vergeefs.
| |
| |
| |
Visie op de wereld
Daeles werk vertoont heel wat punten van overeenkomst met het maatschappelijke en ideologische klimaat uit het einde van de jaren 60. Denken wij maar aan de juxtapositie van maatschappijkritiek, seksuele revolutie, verheerlijking van de creativiteit en verdediging van het recht op zelfontplooiing. Maar het erotisch hedonisme dat voor Daele uiteindelijk als enige waarde overbleef, bleek een te smalle levensbasis. In samenspel met een als zeer individueel, zelfs als individualistisch opgevatte zelfontplooiing voerde het de auteur weg van de maatschappij, naar de leegte toe.
Daeles ontwikkeling van beslist gemeende maatschappijkritiek enerzijds naar vervreemding en isolement anderzijds vertoont een interne logica. Op filosofisch gebied strookt zij met de overgang van Sade (kritiek, hedonisme, individualisme) naar Nietzsche (individualisme, nihilisme, gevangenschap in de eeuwige kringloop). Of Daele het werk van deze denkers kende (wij bedoelen op meer intensieve wijze dan als cultureel gemeengoed) is ons niet bekend; hij heeft alleszins deze problematiek, hoe beperkt ook qua uitwerking in zijn oeuvre, op consequente wijze doorgedacht en - helaas in dit geval - in zijn leven doorgetrokken.
| |
Relatie leven/werk
De conclusie waartoe het literaire werk leidde, te weten de verwezenlijking van het niets bij gebrek aan enige steekhoudende waarde, werd in de praktijk gebracht (de uitdrukking ‘het niets verwezenlijken’ komt woordelijk voor in Daeles afscheidsbrief). Een tragischer voorbeeld van de eenheid tussen leven en werk is nauwelijks denkbaar.
| |
Verwantschap
Hoewel een actief lid van talrijke redacties bleef Daele grotendeels een ‘outsider’ ten opzichte van de literaire stromingen die in de diverse tijdschriften werden verdedigd. Sommige aspecten van zijn werk herinneren aan het nieuw-realisme (belangstelling voor de werkelijkheid in Lieve oma en in de reportages; maatschappijkritiek; gebruik van nieuwsteksten), andere leunen aan bij de neo-romantiek (individualisme, erotiek, verwantschap met de gedachtensfeer van Sade en Nietzsche).
Beter dan ten opzichte van al met al zeer algemene stromin- | |
| |
gen kan Daeles werk worden gesitueerd ten opzichte van de verschillende tendensen in de Noord- en Zuidnederlandse romanproduktie. Daele is een van de vele auteurs geweest die sinds de jaren 60 ernaar hebben gestreefd de erotiek een levensbeschouwelijke en zelfs maatschappelijke functie toe te kennen, deze laatste uit te roepen tot ultieme zin van het bestaan (Geeraerts, Wolkers, Claus), disruptief element (Raes, Cremer) of nieuwe religie (Reve). Net als onder meer Wolkers, Claus, Geeraerts en Robberechts (vergelijk Aankomen in Avignon, Praag schrijven) val Daele de Freudiaanse afdaling in het verleden aan; net als Claus en Hamelink zoekt hij voor zijn poging tot zingeving aansluiting bij symbool en mythe. Op formeel gebied dient beslist de invloed vermeld van het (oudere) werk van Boon: denken wij maar aan de ineenstrengeling bij Daele van verhalen en vertelstandpunten (vergelijk De Kapellekensbaan), aan de combinatie van erotiek en mythische gelaagdheid (vergelijk De paradijsvogel), aan de inlijsting door kranteknipsels (vergelijk Menuet).
| |
Kritiek
De waardering voor Daeles werk in tijdschriften, dag- en weekbladen stond aanvankelijk vooral in het teken van pro of contra polemieken die werden uitgelokt door de aanval op taboes en andere heilige huisjes. In zeldzame bijdragen (onder andere van M. Janssens, P. de Vree, H. van Buuren) wordt gespeurd naar thematische en/of formele krachtlijnen. Onmiddellijk na de dood van de schrijver werden hoofdzakelijk persoonlijke herinneringen onder woorden gebracht; sindsdien volgde een literair-kritische windstilte. Een overkoepelende en intensieve behandeling van Daeles werk ontbreekt nog steeds.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Herman J. Claeys, Jan Emiel Daele, Paul de Wispelaere e.a., Roelants: het einde van een mythe. In: Mep, nr. 12-13, 1965, pp. 28-43, EB. |
J.E. Daele, Verloren nachtboekbladen. Aalst 1967, Ten Berg, R. (een vroege redactie van Een placenta) |
J.E. Daele, Een placenta, oriëntatie. Brussel-Den Haag 1969, Manteau, reeks 5de meridiaan, R. |
J.E. Daele, Strijd in de wielersport of een inleiding tot betere kennis over doping en uitbuiting in de Westeuropese wielersport, een documentaire opgedragen aan de wielersportmassa. Gent 1970, De Steenbok, E. |
Jan Emiel Daele, Daniël Robberechts en Daniël van Hecke, Uitgeverij. Een werkdocument. In: Totems/Schrift, nr. 7/8, februari 1970, pp. 1-110, EB. |
J.E. Daele, Lieve oma, materiaal van en voor onze maatschappij. Amsterdam-Brussel 1971, Paris-Manteau, R. |
J.E. Daele, Erotische gedichten I. Gent 1971, De Steenbok, GB. |
J.E. Daele, Vadu. In: M. Gijsen en K. Jonckheere (ed.), 54 Vlaamse verhalen. Amsterdam/Brussel 1971, Paris-Manteau, V. |
J.E. Daele, Berichten en berechten. Gent 1971, Kultureel Konvent, Libretto. |
J.E. Daele, Een beeld van Achilles Mussche. In: Pan, jrg. 19, nr. 1, maart 1972, E. |
J.E. Daele, De dood van Jempi, stenciluitgave. 1972, scenario. |
J.E. Daele, Eros, gedichten bij lithografieën van Dees de Bruyne, eigen uitgave. Drongen 1973, GB. |
J.E. Daele, De achtervolgers, Brussel/Den Haag 1974, Manteau, Grote Marnixpocket 94, R. |
J.E. Daele, Lourdes terminus, een relaas. Meerhout 1974, Infoboek, E/R. |
J.E. Daele, De moedergodinnen, Brussel-Den Haag 1975, Manteau, Grote Marnixpocket 107, R. |
J.E. Daele, Van kritiek naar lyriek. Bulkboek. Utrecht 1975, Knippenbergs Uitgeverij, EB. |
J.E. Daele, Omtrent ‘Wierook en tranen’ van Ward Ruyslinck, Brussel- Den Haag 1975, Manteau, reeks Omtrent, E. |
J.E. Daele, Omtrent ‘De ontaarde slapers’ van Ward Ruyslinck. Brussel-Den Haag 1976, Manteau, reeks Omtrent, E. |
J.E. Daele, 20 jaar literatuur op de Vlaamse televisie. In: Kreatief, jrg. 10, nr. 3, oktober 1976, E. |
J.E. Daele, Je onbekende vader, een stukje autobiografie (en) een verhaal vol vergiffenis en verlangen. Brussel-Den Haag 1977, Manteau, Grote Marnixpocket 150, R. |
J.E. Daele, Ladies' night, stenciluitgave. 1978, V. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Mestdagh, De banaliteit van het individualisme. In: De Rode Vaan, 29-1-1970. (over Een placenta) |
Ivo Wuyts, Kreativiteit en mediokriteit: dubbelstruktuur van het bestaan. In: Kreatief, jrg. 4, nr. 1, februari 1970, pp. 22-23. (over Een placenta) |
C.J. Kelk, Een oriëntatie. In: De Groene Amsterdammer, 21-2-1970. (over Een placenta) |
W. Tieges, Doping en uitbuiting in de wielersport. In: De Groene Amsterdammer, 23-5-1970. (over Strijd in de wielersport) |
M. Janssens, Peilingen rond de 5de meridiaan. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 115, nr. 5, juni 1970, pp. 367-372. (over Een placenta) |
J.J. Wesselo, Schrijven om te leven. In: Raam, nr. 74, mei-juni 1971, pp. 51-53. (over Een placenta) |
Fernand Auwera, Jan Emiel Daele: Lieve oma. In: De Nieuwe Gazet, 6-11-1971. |
Mark Dangin, Jan Emiel Daele: satiricus, dichter en prozaïst. In: Vooruit, 23-12-1971. (algemeen) |
Eric de Beck, Jan Emiel Daele: het deel weerspiegelt het geheel. In: Kreatief, jrg. 6, nr. 1, april 1972, pp. 74-75. (over de muziekkritiek) |
H. Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen. Burgge 1973, pp. 188-191. (over Lieve oma) |
Leo Geerts, Over de onmogelijkheid, ook voor J.E. Daele, realistisch te schrijven. In: De Nieuwe, 15-11-1974. (over De achtervolgers) |
P(iet) Van Aken, Jan Emiel Daele: De achtervolgers, In: Volksgazet, 23-1-1975. |
Fred Six, Woorden die troetelteer, zachtzoenenzingend en krimpspringendbarstend het liefdesspel spelen. In: Eksit 6, jrg. 4, februari 1975, pp. 13-16. (over De achtervolgers) |
Marc Bruynseraede, Jan Emiel Daele, of: de liefde geschaduwd door de auteur. In: Koebel, jrg. 3, nr. 12, mei 1975, pp. 58-60. (over De achtervolgers) |
Hedwig Speliers, Intieme kritiek (2). In: Restant, jrg. 4, nr. 3, juni 1975, pp. 99-105. (over De achtervolgers) |
M. Janssens, Zachtjes omwentelen. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 120, nr. 6, juli-augustus 1975, pp. 443-445. (over De achtervolgers) |
Ingrid Van der Veken, Ik weet van elk woord waarom het er staat. In: De Nieuwe Gazet, 31-10-1975. (interview met de auteur) |
J.J. Wesselo, Kroniek 5. In: Kultuurleven, jrg. 43, nr. 4, mei 1976, pp. 359-364. (over De achtervolgers) |
Paul de Vree, Jan Emiel Daele of de mythe van de moederschoot. In: De Periscoop, april 1976, p. 3. (over De moedergodinnen) |
Marcel Janssens, Moedergodinnen. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 121, nr. 6, juli-augustus 1976, pp. 470-473. |
H. Leys, De dag vernietigen. In: De Standaard, 15-10-1976. (over De moedergodinnen) |
J.J. Wesselo, Kroniek 7. In: Kultuurleven, jrg. 43, nr. 10, december 1976, pp. 938-944. (over De moedergodinnen) |
Hanneke van Buuren, Schrijven met moederlijke handen. In: Ons Erfdeel, jrg. 20, nr. 1, januari-februari 1977 pp. 126-128. (over De moedergodinnen) |
N. Verschoore, Op zoek naar vader. In: Het Laatste Nieuws, 9-11-1977. (over Je onbekende vader) |
Paul de Vree, Jan Emiel Daele's ‘onbekende vader’. In: De Periscoop, jrg. 28, nr. 2, december 1977, p. 3. |
Herman Leys, Jan Emiel Daele: Je onbekende vader. In: De Standaard, 24-2-1978. |
| |
| |
J. Brouwers, Kladboek II. In: Tirade, jrg. 22, nr. 237, juni 1978, pp. 350-364. (biografisch-existentiële benadering) |
John Heuzel, een stukje autobiografie en een verhaal vol vergiffenis en verlangen. Jan Emiel Daele-Je onbekende vader. In: Kruispunt-Sumier, nr. 67, september 1978, pp. 2-6. |
2 Kritisch lit, lex.
december 1980
|
|