| |
| |
| |
Maria van Daalen
door Hans Groenewegen
1. Biografie
Maria van Daalen werd op 8 juli 1950 te Voorburg geboren als Maria Machelina de Rooij. Haar vader, opgeleid tot scheepsbouwkundig ingenieur, was werkzaam in de leiding van tal van bedrijven. Haar moeder oefende geen beroep uit. Van Daalen groeide op in een gereformeerd milieu. In die tijd woonde zij in Voorburg, Haarlem en Naarden.
In 1968 deed Van Daalen eindexamen gymnasium bèta aan het Woltjer Gymnasium in Amsterdam, waarna zij enige tijd ingeschreven stond bij de studie Rechten aan de Vrije Universiteit. Van 1971 tot 1983 studeerde zij aan dezelfde universiteit Nederlandse taal- en letterkunde, met specialisatie Middelnederlandse letterkunde. Haar bijvakken musicologie en paleografie/codicologie volgde zij in Nijmegen. Zij heeft incidenteel lesgegeven. Ook publiceerde zij af en toe over haar vakgebied in het dagblad Trouw. Van 1968 tot 1975 woonde zij in Amsterdam. In dat laatste jaar verhuisde zij naar Apeldoorn; vanaf 1981 is zij woonachtig in Groningen.
Zij debuteerde in 1985 met een reeks gedichten in het tijdschrift Raster, en publiceerde voorts onder andere in Poëziekrant, De Gids, Surplus, De XXle eeuw en De Revisor. Van 1992 tot 1994 maakte zij bij laatstgenoemd tijdschrift deel uit van de redactie.
Maria van Daalen is getrouwd en heeft een dochter.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap / Traditie
Maria van Daalens debuut, Raveslag (1989), heeft in sterke mate het karakter van een positiebepaling in het veld van de poezie. Veel van de gedichten eruit behandelen tegelijk met hun toevallige thema direct ook de bezigheid van het dichten zelf. In de eerste cyclus van de bundel zijn respectievelijk een ploegende boer, een ontweiende jager en een opererende chirurg gestalten van de dichtende dichter. Deze poëtologische inslag verraadt al de positie die Van Daalen wil innemen. Het is die van de autonome poëzie waarvoor de namen van Gerrit Kouwenaar, Hans Faverey en de vroege Huub Beurskens als signaal gelden. Vanaf 1988 heeft vooral Marc Reugebrink zich ook als vertegenwoordiger van deze richting geprofileerd.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
Het is dan ook veelzeggend dat in het vierde en laatste gedicht van de genoemde cyclus in Raveslag het gedicht letterlijk als autonoom wordt voorgesteld. Van god (de dichter) en mens (de lezer) verlaten moet het gedicht het maar zien te rooien in zijn gemankeerd bestaan. Dichter en lezer - beiden kunnen de dromer in het gedicht zijn - zitten tegenover een oneetbare en dus onverteerbare tekst.
Er is geen genezing voor het gedicht;
het moet zelf de pijn dragen.
De letters willen niet wijken
om de eenheid te onthullen.
Misschien is er niets anders dan dit
en daar is geen genezing voor.
Wat niet gegeten kan worden, naast het bord
een messelegger voor een dromer.
| |
Techniek
Net als Gerrit Kouwenaar brengt Van Daalen eten in verband met schrijven en lezen. Bij haar echter speelt dit motief een ondergeschikte rol. Belangrijker is de rigoureuze manier waarop zij de tekst hier verpersoonlijkt: hij kent eenzaamheid, zijn letters hebben een wil; wij mogen het begrip ‘tekstlichaam’ letterlijk nemen.
| |
| |
Deze personifiëring van de taal vindt ook plaats in de volgende bundels, Onder het hart (1992) en Het Hotel (1994). Van Daalen noemt de taal haar minnaar. In haar gedichten verleent zij hem lichaamsdelen, stem, verlangens en de rol van een zelfstandig optredend persoon. In haar vele liefdesgedichten vallen de bewegingen van beide minnaars, de taal der geliefden, samen met de bewegingen van de geliefde taal.
| |
Kritiek
Van Daalen toont zich wars van gevoelslyriek; dat wil zeggen van de lyriek waarin ‘gevoel’ een ander woord is voor emotie, want zij brengt liefde heel direct in verband met lichamelijke pijn. De metaforiek van messen en snijden waarin zij dat tot uitdrukking brengt, riep in de haar ruim ten deel gevallen kritiek soms heftige reacties op. Herman de Coninck sprak in zijn bespreking van Raveslag van. ‘sadomasochistische poëzie’.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Waarschijnlijk moeten de gedichten toch metaforischer worden begrepen dan een dergelijk etiket suggereert. Blijkens haar korte verhaal ‘Kennisgeving’ gaat Van Daalen uit van een taalfilosofie waarin de scheiding van denken (taal) en lichaam (ervaring) centraal staat. Het belangrijkste verlangen van de mens is volgens haar gericht op het samenvallen van beide. Dat verlangen is echter onmogelijk in de praktijk te realiseren, omdat alles wat daarover gezegd wordt, juist die scheiding benadrukt. Daarom schrijft zij: ‘mijn taal bestaat in pijn; taal onderscheidt en scheidt, legt uiteen en houdt vervolgens de wond open.’
| |
Thematiek / Techniek
Een groot aantal thema's, motieven en technieken in de poëzie van Van Daalen kan met deze gedachten en dit verlangen naar eenheid in verband worden gebracht. Zie bijvoorbeeld het snijden en scheiden, het verlangen naar liefdevolle vereniging, breken, delen, scheuren, het verdwijnen in het wit, de lichamelijke taal, de fragmentarische grammatica waarin de ellips dient om zinnen met verschillende subjecten in elkaar te schuiven, en het frequente gebruik van de stijlfiguur van het oxymoron, die wordt gekenmerkt door de vereniging van onverenigbare elementen.
Vanuit deze gedachten leiden verschillende wegen naar de verlangde eenheid: die van het zwijgen en die van de eenwording in de taal van het gedicht. Dat de tweede vruchtbaarder is dan
| |
| |
de eerste, tot die conclusie komt Van Daalen in Raveslag. In ‘Bergtocht’, het laatste gedicht van de eerste afdeling, heet het nog: ‘wie het wit kan aanraken verliest de pijn / verdwijnt met klapperende mouwen uit het beeld.’ Het einde van de pijn is het einde van het leven en het einde van de poëzie.
In het laatste gedicht van de bundel echter komt tot uitdrukking dat die eenheid ook in het gedicht onbereikbaar is. Maar het gedicht blijft achter als teken van het verlangen. Dat verlangen blijft de motor achter de nieuwe poging het te realiseren, die elk gedicht is.
Ik weet het: er is geen god
en geen muze ook. Niets dan dit
en dit is genoeg. Dit blijft
je wil om te zijn, verlangen.
| |
Relatie leven/werk
De cyclus ‘Onder het hart’, uit de gelijknamige bundel, laat zien hoe de biografie van de dichter een rol kan spelen in autonome poëzie. Deze cyclus heeft Van Daalen opgedragen aan de nagedachtenis van haar moeder. Zij haalt daarin geen herinnering op, maar werkt, zoals ook elders, met archaïserende beelden. Tussen die beelden monteerde zij fragmenten uit teksten van haar moeder. Voor de dichter is in de poëzie de essentie van de verhouding tussen moeder en dochter deze verbinding tussen hun beider teksten.
| |
Verwantschap
Niet haar leven, wel haar fascinaties vindt men in haar poëzie terug. Regelmatig maakt Van Daalen gebruik van motieven uit de Middeleeuwse minnelyriek. Zij heeft zich daarbij vooral ook laten inspireren door de mystieke minnelyriek als die van Hadewych. Daarin brandt eenzelfde verlangen naar vereniging. Bij Hadewych gaat het om de eenwording met de bron van leven, Christus. Bij Van Daalen om die met wat zij als bron van alle leven ziet, de taal.
Het lange gedicht ‘Brief over het eindige’, waarmee Het Hotel besluit, kan gelezen worden als een visioen. Van Daalen voltrekt er alleen een omgekeerde beweging in als die waaraan wij gewend zijn in de visioenen van Hadewych. De mystica raakt in
| |
| |
vervoering en wordt in haar visioenen opgeheven naar de hemelen. Aan de hand van hemelse wezens als engelen wordt zij in hemelse wijsheid en kennis omtrent haar minnaar ingevoerd. In ‘Brief over het eindige’ valt een engel uit de hemel en neemt de gestalte aan van een mens. In deze gestalte volvoert de engel een reis over de aarde om het leven en lijden op aarde te doorgronden. Resultaat is een aardse wijsheid:
Ik ben afgedaald in de vlakte
waar zich de duizenden bevinden
tot stikkens toe gewikkeld in de dood.
Ik ben de muur waarin de weg begint;
ik moet het uitspreken; dagelijks
| |
Ontwikkeling / Techniek
Na het strenge begin is de poëzie van Van Daalen vrijer en lyrischer geworden. In Onder het hart en Het Hotel is een grote plaats ingeruimd voor het lyrisch ik. Bovendien spelen ritmiek en klankstructurering een grotere rol. Melodie neemt een zelfstandige positie in in de vorming van de eenheid van het gedicht. De beelden maken niet langer alleen de dienst uit.
Dat wil niet zeggen dat Onder het hart en Het Hotel toegankelijker zijn dan Raveslag. Schrijven blijft voor Van Daalen een beweging naar het onbekende. Zij acht het op gang brengen van taalbewegingen door het creëren van spanningen belangrijker dan het overbrengen van een gedachte. Die bewegingen zijn erop gericht voor het onnoembare een naam te vinden, val te krijgen op het onvatbare of blinde vlekken uit te lichten.
ik ben zelf de enige weg.
En zo buig ik mij naar binnen,
rillend, klaar voor de sprong
om buiten mijn bereik te komen
aan de rand van het noembare.
| |
| |
Met deze ‘beweeglijkheid’ is een verlangen naar een voortdurende metamorfose verbonden. Niets mag hetzelfde blijven. Schrijven is voor Van Daalen een verweer tegen de dood. Zij is daarom steeds uit op taal die het lichaam in beweging houdt Als schrijver en lezer is zij uit op het ‘goddelijk’ woord. Zo schrijft zij in ‘Omslag’ (in Onder het hart): ‘op zoek / naar het woord dat mij wikt en beweegt.’ Alleen als de verandering voortduurt en het bloed blijft stromen, is de dood nog niet ingetreden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Maria van Daalen, Onder het mes. Met tekeningen van F.M. Hutchison. Groningen 1987, Philip Elchers, GB. (opgenomen in Raveslag, 1989) |
Maria van Daalen, Raveslag. Groningen 1987, Schut & Casparie, G. (opgenomen in Raveslag, 1989) |
Maria van Daalen, Raveslag. Amsterdam 1989, Querido, GB. |
Maria van Daalen, Onder het hart. Amsterdam 1992, Querido, GB. |
Maria van Daalen, Schoolavond. Groningen 1992, Philip Elchers, GB. |
Maria van Daalen, Kennisgeving. Een vertelling in brieven en notities. In: De XXI eeuw, jrg. 2, nr. 1, 1992, V. |
Maria van Daalen, Onderweg. Groningen z.j. [1992], Hans Hartsuiker [Umbra], G. (opgenomen in Het Hotel) |
Maria van Daalen, Brief over het eindige. [Bedum] 1993, Exponent, G. (opgenomen in Het Hotel) |
Maria van Daalen, Het Hotel. Amsterdam 1994, Querido, GB. |
Maria van Daalen, Teorema. Groningen 1994, Philip Elchers, GB. (opgenomen in Het Hotel) |
Maria van Daalen, Deze geschiedenis. Landgraaf 1994, Herik, GB. |
Maria van Daalen, Rozenkrans, of het gebed voor een goede dood. In: [Ad Zuiderent, Maria van Daalen en Martin Reints], De kunst van het aanbidden. Met een voorwoord van Henk van Os. Amsterdam 1994, Esther van Weelden, pp. 25-39, GC. |
Maria van Daalen, Lucas Hüsgen, De verleiding van Marieken. Nijmegen 1995, Stichting Randschrift, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Wiel Kusters, Bij iedere poging verder van huis. In: de Volkskrant, 28-4-1989. (over Raveslag) |
Trienke Damstra, Taal is mijn minnaar. In: Gris, april 1989, pp. 33-34. (interview over Raveslag) |
Guus Middag, Teder een gezwel wegsnijden. In: NRC Handelsblad, 19-5-1989. (over Raveslag) |
C.O. Jellema, Geschreven met het oog op het mes. In: Nieuwsblad van het Noorden, 2-6-1989. (over Raveslag) |
Hans Tentije, Het gedicht als offerplaats. In: De Groene Amsterdammer, 7-6-1989. (over Raveslag) |
Hans Groenewegen, De raaf is zichzelf geworden. In: De Waarheid, 22-7-1989. (over Raveslag) |
Remco Ekkers, Verlangen en pijn. In: De Gids, jrg. 152, nr. 7, juli 1989, pp. 562-563. (over Raveslag) |
Herman de Coninck, Op de canapé. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 6, nr. 4, augustus/september 1989, pp. 76-77. (over Raveslag) |
Flip Rogiers, Met krassende pen. In: Poëziekrant, jrg. 13, nr. 5, september/oktober 1989, p. 15. (over Raveslag) |
Jan van der Vegt, Geen genezing voor het gedicht. Het debuut van Maria van Daalen. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 2, maart/april 1990, pp. 274-275. (over Raveslag) |
Lucas Ligtenberg, Maria van Daalen: Verstikkende minnaar. In: NRC Handelsblad, 22-6-1990. (interview over Raveslag) |
Peter Blom, M. van Daalens natuurreligie. In: Nieuwsblad van het Noorden, 23-10-1992. (over Onder het hart) |
Dien de Boer, Poëzie. In: Surplus, jrg. 6, nr. 6, november/december 1992, pp. 8-9. (over Onder het hart) |
Wim Vegt, Gedichten geëtst met de droge naald. In: Leidsch Dagblad, 21-1-1993. (onder andere over Onder het hart) |
Gerard Berends, Een kind baren, of een gedicht. In: Drents Groningse Pers, 13-2-1993. (over Onder het hart) |
Remco Ekkers, Priesteresse van het woord. In: Leeuwarder Courant, 12-3-1993. (over Onder het hart) |
Hanneke Klinkert-Koopmans, De vrucht van de poëzie. In: Poëziekrant, jrg. 17, nr. 3, mei/juni 1993, pp. 19-20. (over Onder het hart) |
Paul Herruer, ‘Ik probeer mijn poëzie in beweging te houden’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 27-5-1994. (interview over Het Hotel) |
Christiane Kuby, Brief over het eindige. In: Lust & Gratie, jrg. 11, nr. 42, zomer 1994. |
H[ans] W[arren], Geen grotere waarheid dan vochtig zand. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-8-1994. (over Het Hotel) |
Reinjan Mulder, Als je wilt denken, moet je schrijven. In: NRC Handelsblad, 12-8-1994. (interview over De Revisor) |
Maarten Doorman, ‘Ik ben de muur waarin de weg begint’. In: de Volkskrant, 7-10-1994. (over Het Hotel) |
59 Kritisch lit. lex.
november 1995
|
|