| |
| |
| |
C.C.S. Crone
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Cornelius Carolus Stephan Crone (roepnaam Kees) werd op 26 december 1914 te Utrecht geboren, als zesde kind van een kroostrijk rooms-katholiek gezin. Zijn vader was chef in een kledingmagazijn; zijn moeder, Theodora Engelman (een zuster van de dichter Jan Engelman), dreef een kleine lingeriewinkel in het woonhuis van het gezin Crone.
Na de lagere school ging Kees naar het gymnasium; aanvankelijk naar een kostschool in Pey-Echt, een opleiding voor aanstaande seminaristen. Hij bleek voor een eventueel priesterschap niet geschikt en vervolgde zijn opleiding aan het Bonifaciuslyceum in zijn woonplaats. In de schoolbladen van voornoemde gymnasia is voor het eerst werk van Crone verschenen. Uit de schoolkrant kwam ook zijn eerste boekje voort: Stephan en Lizette, dat in eigen beheer werd uitgegeven.
Crone maakte de middelbare school niet af. Hij zwierf, als andere jonge werklozen in die tijd, urenlang door zijn stad. Daarnaast publiceerde hij enkele korte verhaaltjes, om financiële redenen hetzelfde soms in meer dan één tijdschrift; voor De Nieuwe Eeuw recenseerde hij regelmatig moderne Nederlandse literatuur.
In 1941 vond Crone een vaste betrekking: hij werd lector bij uitgeverij Bruna, in zijn woonplaats. Na gedwongen ontslag verwierf hij zich een zelfde functie in 1944 bij uitgeverij Strengholt te Amsterdam. Hij verhuisde daarom naar de hoofdstad met zijn vrouw Jopie Markenhof, met wie hij het jaar
| |
| |
tevoren was getrouwd. In 1947 aanvaardde Crone in Arnhem een nieuwe betrekking: hij werd redacteur van een tweetal door de AKU (Algemene Kunstzijde Unie) uitgegeven bladen (een personeels- en een propagandablad). Hij deed dit werk met volle inzet en hield weinig tijd over voor zijn eigen literaire werk. Toch verkeerde een nieuwe novelle, Dansen(d) met de bruid, in het stadium van voltooiing, toen Crone op 9 november 1951 na een korte ziekte plotseling overleed. Als doodsoorzaak werd kinderverlamming genoemd. Crone liet zijn vrouw met drie kinderen achter.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek
Het eerste dat opvalt aan Crone's bundel De schuiftrompet (1947), die afgezien van zijn eersteling en een enkel naoorlogs verhaaltje al het fictionele proza bevat dat hij schreef, is de geringe omvang: in de herdruk die in de Salamanderreeks verscheen telt dit ‘verzameld werk’ slechts 152 bladzijden. Die geringe produktie (Crone schreef al met al toch zo'n vijftien jaar) laat zich verklaren uit zijn heel bijzondere werkwijze, die diverse malen is beschreven, onder meer door Crone zelf in een interview met G.H. Wallagh. In het kort komt die werkwijze hierop neer: Crone noteerde allerlei invallen, observaties en dergelijke die bij hem opkwamen tijdens zijn tochten door de Utrechtse binnenstad, op strookjes papier. Die verzamelde en nummerde hij, tot hij er honderden had. Hij legde ze dan op de vloer in een nieuwe, voor een verhaal bruikbare volgorde en plakte ze vervolgens in een oud kasboek. De laatste fase van dit proces bestond uit het bijschaven van de genoteerde zinnen en het ‘onmerkbaar aan elkaar lassen van de gemonteerde détails’. Al met al geen werkwijze die leidt tot romans van grote omvang. Het langste werk van Crone, de novelle Gymnasium en liefde, telt dan ook nog geen vijftig bladzijden.
| |
Stijl
Door het procédé dat hij hanteerde, bereikte Crone een stilistische perfectie van zijn afzonderlijke zinnen of paragrafen: zoals hij zelf met duidelijke trots in het genoemde interview verklaarde, wist hij meer te leggen in één zin dan een andere schrijver in een bladzijde. Soms wist hij zelfs met een enkel woord van een personage een rake typering te geven. Zo deelt de verteller van Gymnasium en liefde over de weinig spirituele leraar wiskunde, de antiheld van de novelle, mee (hij heeft van zijn klas bloemen gekregen voor zijn verjaardag): ‘In ruil daarvoor overhoorde hij de les niet en heeft weer de aardigheden verteld uit zijn leraarsloopbaan.’ Wat de zin een voltreffer maakt is het gebruik van het bepalend lidwoord bij ‘aardigheden’; weglating ervan zou hier een heel ander personage oproepen.
| |
Kritiek
Toch wist Crone, ondanks zijn lastechniek, niet altijd te voorkomen dat zijn teksten een verbrokkelde indruk maken. Zo had
| |
| |
Victor E. van Vriesland eigenlijk wel gelijk, toen hij over Gymnasium en liefde opmerkte: ‘Doordat de novelle zo haastig mogelijk van de ene pointe of aardigheid naar de andere huppelt, is de vulling daartussen wel eens wat schraal, zodat over het geheel dan de samenhang te zwak is.’ En S. Vestdijk sprak, in een overigens vrij lovende recensie van Het feestelijke leven, over een ‘versnipperde rarekiek’.
| |
Thematiek
Met de beperkte omvang van het werk en de grote aandacht die Crone besteedde aan stilistische perfectie valt het niet te verwonderen dat zijn thematiek vrij beperkt is. Crone's novellen en schetsen hebben één duidelijk onderwerp: het trieste leven van kleinburgers (kantoorbedienden, ambtenaartjes, leraren) in de crisistijd, die met ontslag worden bedreigd en voortdurend met de dood worden geconfronteerd. Zij zwerven door de stad (Utrecht), waar steeds muziek klinkt, die hun ellende illustreert (de melancholieke klank van de schuiftrompet) of die daarjuist een ironisch contrast mee vormt (het vrolijk getingel van het carillon).
| |
Techniek
De cirkelgang die de personages maken wordt soms in de vorm, namelijk door een zogenaamde ringcompositie, uitgedrukt. Zo zet Het feestelijke leven in met: ‘Een man [Buysman] kwam op de drempel van zijn huisdeur staan om het draaiorgel beter te kunnen horen’, en eindigt met: ‘Bij zijn ontwaken klonk opnieuw muziek. Hij ging op de drempel van de voordeur staan om het draaiorgel beter te kunnen horen’. Ook Muziek over het water kent, zij het in iets mindere mate, een ringcompositie. Na een eerste alinea waarin een drenkeling wordt geïntroduceerd, vestigt de verteller de aandacht op een voorlopig anonieme vrouw (Leentje, de trieste hoofdfiguur van de novelle) die luistert naar het klokkenspel van ‘het Klaasje’; vlak voor het einde wordt weer naar ‘het Klaasje’ verwezen, waarna de novelle eindigt met de onafwendbare zekerheid van de ondergang van Leentje. Dat we hier een voor Crone typerende compositietechniek aanstippen, blijkt uit het feit dat dezelfde structuur ook in een (uit 1934 stammend, maar pas in 1980 afzonderlijk gepubliceerd) gedicht als ‘Latijnsche les’ zichtbaar is:
| |
| |
De zon schijnt licht op de verwarming;
dat is misschien een soort erbarming
van den Heer voor heel dit bête schoolgedoe.
Buiten klopt een juffrouw kleedjes met een moe
gebaar. Een haan kraait naar de lucht.
M'n buurman slaakt een diepe zucht,
tot Phaëton ons allen meesleept met z'n paarden en z'n wagen
en wij de foltering opnieuw met versche indolentie dragen.
Slechts de zon strooit schuchter nog erbarming
op de radiator der verwarming.
Dat de lezer het gehele werk van Crone sterk als een eenheid ervaart, komt niet alleen door de herhaling van de motieven als ‘omzwerving’ en ‘muziekklanken’, maar ook door andere zaken. Hiertoe behoort in de eerste plaats de relatie van de verteller tot de door hem ten tonele gevoerde personages: hij is daar in alle gevallen dicht bij betrokken; één keer, in Gymnasium en liefde, is er sprake van een ik-getuige verhaal. Naar schoolse maatstaven gemeten maakt Crone nog wel eens een fout tegen het perspectief. Wanneer van de eerder genoemde wiskundeleraar in Gymnasium en liefde wordt verteld: ‘De hospita kwam zeggen, dat er bezoek voor hem was. Verschrikt herinnerde hij zich Fermont, Kakie en mij te hebben uitgenodigd, zijn nieuwe kamer te komen zien’ - valt de eerste zin eigenlijk buiten de grenzen van het gekozen perspectief; anders geformuleerd: de overgang van een auctoriale naar een ik-vertelsituatie is wel erg abrupt. Het ligt voor de hand deze inconsistenties vanuit de unieke werkwijze van Crone te verklaren.
De indruk van eenheid van het werk wordt verder bevorderd doordat dezelfde opvallende uitdrukkingen en namen in verschillende teksten voorkomen. Zo is ‘het feestelijke leven’ niet alleen de titel van een novelle, maar ook van een hoofdstuk uit Muziek over het water. En de nogal symbolisch geladen naam Eefje wordt gebruikt voor het jong gestorven dochtertje van Buysman en voor de echtgenote van ‘de man met de schuiftrompet’ uit het gelijknamige titelverhaal.
| |
Relatie leven/werk
Dat het autobiografische gehalte van Crone's werk nogal groot is, spreekt wel voor zichzelf. Het moeizame leven in de crisistijd van degenen die met een klein loontje of van een werklozenuit- | |
| |
kering rond moesten komen, was Crone maar al te bekend. De zwerftochten die bijna al zijn personages door Utrecht ondernemen, had hijzelf tientallen malen gemaakt (Gaarlandt beschrijft wel veertien Crone-routes). Maar er is meer dan deze vanuit een directe kennis van en vergroeidheid met de stad aangebrachte couleur locale. Eigen belevenissen heeft Crone vooral verwerkt in zijn eerste twee boekjes. In Gymnasium en liefde heeft hij autobiografische elementen verleend aan de figuur van de nieuweling in de klas, Harrie Fermont, enerzijds, aan de ik-verteller anderzijds. Heeft eerstgenoemde een korte gymnasiale loopbaan in Limburg en een ‘religieuze bevlieging’ achter de rug, de ik-figuur houdt een redevoering ter gelegenheid van de promotie van een van zijn docenten, een leraar klassieke talen - iets wat Crone inderdaad ook zelf op het Bonifaciuslyceum had gedaan (de originele tekst is bewaard gebleven en opgenomen in de monografie van Mielen, pp. 35 e.v.).
In zijn aardige boekje over Utrechts literair leven heeft Wouter Paap de opmerking gemaakt, dat Crone zo met de Domstad was vergroeid ‘dat zijn talent wel los in de grond moest komen te staan, toen hij de stad verlaten had’. Het is waar dat Crone na zijn verhuizing uit Utrecht geen nieuw literair werk heeft gepubliceerd, althans niet in boekvorm. Maar nog afgezien van het feit dat Crone ondanks zijn drukke werk een nieuwe novelle bijna klaar had toen hij overleed, lijkt het niet juist zijn werk helemaal op ‘het Utrechtse’ te fixeren. Het is veeleer zo dat ‘Utrecht’ bij Crone het symbool is van ‘de wereld’; of, zoals Barend de Goede het heeft geformuleerd, dat zijn werk ‘de grens van welke stad ook te buiten gaaf en juist daarin zijn bijzondere waarde vindt.
| |
Kritiek
Traditie
Daarmee zijn we beland bij de waarderingsgeschiedenis van dit kleine oeuvre. Crone's eerste novellen kregen geen al te warm onthaal. Van de invloedrijke critici uit de jaren dertig besteedden Van Vriesland, Van Duinkerken en Vestdijk wel aandacht aan het werk, maar vooral de eerste liet duidelijk zijn reserves blijken. Hij sprak van ‘bizarre humor’, een karakteristiek die men in de oudste kritieken op Crone's werk met de nodige variaties vaker tegenkomt. Vestdijk was positief over
| |
| |
Crone's aandacht voor het detail, maar signaleerde het gevaar van een te grote invloed van Van Schendel - een naam waaraan de lezer van nu niet het eerst zal denken. Mede door de oorlogsomstandigheden wellicht verschenen over Muziek over het water heel weinig kritieken. Overigens waren deze recensies nogal gunstig; vooral Bertus Aafjes was zeer lovend over compositie en stijl van deze novelle.
| |
Publieke belangstelling
De verzamelbundel De schuiftrompet, welwillend ingeleid door de destijds befaamde journalist en radioprogramma-maker P.H. Ritter jr., trok niet bijzonder veel aandacht en evenmin veel lezers: het boek verdween in de ramsj, waar het nog jaren te koop was. In de jaren vijftig en zestig werd, de herdenkingsstukken bij Crone's plotselinge dood daargelaten, vrijwel nergens meer aan Crone aandacht besteed.
| |
Verwantschap
Publieke belangstelling
De herdruk van De schuiftrompet in 1972 bracht Crone voor het eerst zoiets als literaire roem, zij het in bescheiden mate. In de relatief talrijke kritieken, vaak afkomstig van collega-schrijvers (Eelke de Jong, Bernlef, Buddingh'), viel de term ‘miskend’ nogal eens. Men wees op de verfijnde formuleerkunst van Crone en vergeleek hem met andere auteurs op de korte baan als Nescio, Carmiggelt en Mary Dorna; ook de naam van Elsschot werd wel genoemd. Een tweede Crone-golf(je) deed zich enkele jaren later voor, toen het verzameld werk werd herdrukt als Salamanderpocket en Eddy Mielen een deeltje in de Engelbewaarder-reeks liet verschijnen met veel biografische gegevens en fotomateriaal. Er ontspon zich zelfs een discussie over de vraag welke novelle van Crone het hoogst moest worden aangeslagen. Vrij algemeen werd als zodanig Het feestelijke leven genoemd; Crone's stadgenoot Hans van Straten echter opteerde voor Muziek over het water. Al dit enthousiasme van een beperkte kring liefhebbers leidde tot de oprichting van een Crone-comité, dat in 1979 een beeldje ‘Man met schuiftrompet’ in het plantsoen bij de Bruntenhof te Utrecht door Simon Carmiggelt kon laten onthullen. Na 1981, toen nog een facsimile-uitgave verscheen van Crone's allereerste publikatie in boekvorm, lijkt Crone weer in de vergetelheid te zijn geraakt. Er wordt niet meer over zijn werk geschreven en er is op het ogenblik zelfs niets meer van hem verkrijgbaar.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
C.C.S. Crone, Stephan en Lizette. Fragmenten met keermotieven uit de roman Stephan. Utrecht 1933, Eigen beheer, N. (facsimile-uitgave Amsterdam 1981, Em. Querido) |
C.C.S. Crone, Gymnasium en liefde. Met een enkel woord ingeleid door Van Oldenburg Ermke. Rotterdam [1936], Vox Romana, N. (opgenomen in De schuiftrompet) |
C.C.S. Crone, (samenst.), De vroolijke dichtkunst. Humor en ironie uit de Nederlandsche poëzie. Baarn [1938], Bosch en Keuning, Bl. |
C.C.S. Crone, Het feestelijke leven. Amsterdam 1939, Wereldbibliotheek NV, N. (opgenomen in De schuiftrompet) |
C.C.S. Crone, Muziek over het water. Amsterdam 1940, Wereldbibliotheek NV, N. (opgenomen in De schuiftrompet) |
C.C.S. Crone, Drie in de pan. Maastricht 1942 [= 1943], M.N. Engelman, NB. (opgenomen in De schuiftrompet) |
C.C.S. Crone, De schuiftrompet. Verzameld proza. Ingeleid door P.H. Ritter jr. Amsterdam [1947], A.J.G. Strengholt, NB. (tweede druk 1972, Em. Querido; vierde druk 1980, Salamanderpockets nr. 443) |
C.C.S. Crone, Latijnsche les. Woubrugge [1980], Avalon Pers, G. |
C.C.S. Crone, De ware geschiedenis van Herman Schuddelever of Hoe men als provinciaal Wakker wordt. Oosterbeek [1980], Bosbespers, N. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anton van Duinkerken, Gymnasium en liefde. Onderwijsanecdoten. In: De Tijd, 1-7-1936. |
J.H. de Bois, C.C.S. Crone: Het feestelijke leven. In: Haarlemsch Dagblad, 4-3-1939. |
Jan Engelman, Een klein leven en een procédé. In: De Nieuwe Eeuw, 6-4-1939. (over Het feestelijke leven). |
Felix van Aret, Proza van den weemoed. In: De Maasbode, 28-11-1939. (over Het feestelijke leven). |
Ernst Groenevelt, Het feestelijke leven. In: Avondpost, 30-11-1939. |
G.H. Wallagh, Hoe C.C.S. Crone een novelle schrijft. In: Hollandsch Weekblad, 6-4-1940. (interview). |
J[aap] R[omijn], Muziek over het water. Een Utrechtse novelle van C.C.S. Crone. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 6-11-1940. |
C.J. Kelk, C.C.S. Crone: Muziek over het water. In: Zwolsche Courant, 16-12-1940. |
[Anoniem], C.C.S. Crone: Muziek over het water. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-2-1941. |
Bertus Aafjes, Clavecymbel-proza. In: Criterium, jrg. 2, 1941, pp. 238-240. (over Muziek over het water) |
Theo van Baaren, Naar aanleiding van het proza van C.C.S. Crone. In: Den Gulden Winckel, jrg. 40, nr. 2-3, februari-maart 1941, pp. 14-15. |
Barend de Goede, C.C.S. Crone: Op de grens van twee werelden. In: Ad Interim, jrg. 5, nr. 9-10, 1948, pp. 113-117. (over De schuiftrompet) |
Johan van der Woude, Onder Hollandse luchten. C.C.S. Crone's ‘Schuiftrompet’. In: Vrij Nederland, 29-7-1950. |
Wouter Paap, C.C.S. Crone overleden. In: Utrechts Katholiek Dagblad, 10-11-1951. |
G.H. 's-Gravesande, In memoriam C.C.S. Crone. In: Het Vaderland, 13-11-1951. |
Johan van der Woude, In memoriam C.C.S. Crone. In: Vrij Nederland, 17-11-1951. |
Nico Verhoeven, De kunst van het intiem verzwijgen. ‘De schuiftrompet’, verzameld proza van C.C.S. Crone. In: Nieuwe Haagsche Courant, 15-12-1951. |
Menno ter Braak, Zonderlinge carrière. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel VII. Amsterdam 1951, pp. 230-231. |
Barend de Goede, Geen hek meer om 't plantsoen. In: Maatstaf, jrg. 4, nr. 7-8, 1956, pp. 549-552. (herinneringen aan Crone) |
Victor E. van Vriesland, Gecommentarieerde humor. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en Vertoog, deel II. Amsterdam 1958, pp. 236-237. (over Gymnasium en liefde) |
S. Vestdijk, Navrante rarekiek. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal, deel I. Den Haag, 19663, pp. 104-108. (over Het feestelijke leven) |
William D. Kuik, Utrechtse notities. Amsterdam 1968, pp. 51-56. (herinneringen aan Crone) |
Wouter Paap. Literair leven in Utrecht tussen de beide Wereldoorlogen. Utrecht 1970, pp. 60-62. (over Crone als Utrechts auteur) |
J. Bernlef, De zin van C.C.S. Crone. In: Algemeen Dagblad, 13-5-1972. (over Crone's stijl) |
Eelke de Jong, Het monnikenwerk van C.C.S. Crone. In: Haagse Post, 20-9-1972. (over Crone's werkwijze) |
Hans van Straten, C.C.S. Crone (1914-'51). In: Utrechtsch Nieuwsblad, 23-9-1972. (algemene karakteristiek) |
Henk Buurman, Het gekorrumpeerde bestaan. In: Ons Erfdeel, 15, nr. 5, november-december 1972, pp. 89-92. (overzichtsartikel). |
Alfred Kossmann, Crone: Armoede, muziek en Utrecht. In: Het Vrije Volk, 14-10-1972. |
Wam de Moor, De ontroerend mooie lappendeken van C.C.S. Crone. Utrecht bij stukjes en beetjes. In: De Tijd, 28-10-1972. (uitgebreid, bewonderend artikel over Crone's werk) |
C.J. K[elk], De schuiftrompet. In: De Groene Amsterdammer, 13-11-1972. |
Gabriël Smit, Fijn Utrechts Proza van Crone herdrukt. In: De Volkskrant, 2-12-1972. |
J. Fontijn, C.C.S. Crone: de Carmiggelt van de
|
| |
| |
jaren dertig. In: NRC Handelsblad, 8-12-1972. |
C. Buddingh', Onvergetelijke verhaaltjes van Crone nu herdrukt. In: Het Parool, 23-12-1972. |
Ab Visser, Het klooster van Sint Jurriaan., Utrecht/Antwerpen 1974, pp. 109-111. (herinneringen aan Crone) |
J.J. Wesselo, Vergeten deuntjes. C.C.S. Crone: De schuiftrompet. In: Raam, nr. 100, januari 1974, pp. 58-60. |
Eddy Mielen, De microscopisch prozaïst van de weemoed. Een portret van C.C.S. Crone. In: Vrij Nederland, 19-11-1977. |
Eddy Mielen, C.C.S. Crone. Kroniek van een Utrechtse schrijver. Amsterdam 1978. (monografie over leven en werk van Crone met veel foto's en uitvoerige bibliografie) |
Simon Carmiggelt, Pointe. In: Het Parool, 10-7-1978. (over de titel van Crone's verzamelbundel) |
Wam de Moor, C.C.S. Crone en de kwetsbaarheid van het geluk. In: De Tijd, 14-7-1978. (overzichtsartikel naar aanleiding van Mielens boekje) |
Johan van der Woude, Crone's stem nog niet verstomd. In: Nieuwsblad van het Noorden, 25-8-1978. |
F. Crone, T. Hendriks en A. van Nimwegen (samenst), Crones Utrecht. Utrecht 1979. (fotoboek) |
H. van Straten, Boek vol sublieme foto's doet Utrecht van Crone herleven. In: Utrechts Nieuwsblad, 23-5-1979. |
J.G. Gaarlandt, Utrecht, stad van zachte idioten. z.p. 1980. (KRO/Spektakelcahier; bevat onder meer interviews met vrienden en kenners van Crone) |
H. van Straten, Talent van Crone liet zich al raden uit jeugdwerkje. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-8-1981. (over de facsimile-uitgave van Crone's debuut) |
Willem van Toorn (red.), Querido's letterkundige reisgids van Nederland. Amsterdam 1982, pp. 229; 585. (respectievelijk over Crone in Utrecht en Pey-Echt) |
38 Kritisch lit. lex.
augustus 1990
|
|