| |
| |
| |
Antoon Coolen
door Siem Bakker
1. Biografie
Antonius Franciscus Coolen werd geboren op 17 april 1897 in Wylre (Zuid-Limburg) als het derde kind van Johan Coolen, bierbrouwersknecht, en Marie Swinkels, beiden afkomstig uit Oost-Brabant. Van 1899 tot 1903 woonde het gezin in het Westbrabantse Zevenbergen, waarna het Peeldorp Deurne de vaste woonplaats werd. Vader Coolen begon daar in de dorpskom een kruidenierswinkeltje. Buurman was de ex-schoolmeester Hendrik Ouwerling, die vanaf 1899 redacteur was van De Zuidwillemsvaart te Helmond. Antoon kende al diens bibliotheek met werken van Conscience en Streuvels, voordat hij in 1909 naar het Norbertijner-gymnasium te Heeswijk vertrok. In 1914 werd hij door bemiddeling van Ouwerling volontair bij drukkerij Pellemans in Helmond, waar hij zelf zijn eerste bundeltje schetsen zette, Opinies. In de jaren 1917-1920 werkte hij als journalist in Eindhoven, Maastricht en Utrecht. Daarna was hij tot april 1933 redacteur bij De Gooische Post in Hilversum. Hij trouwde op 5 mei 1929 met Gerda de Jong. Uit dit huwelijk werden vier zonen geboren.
Mede op aanraden van Doeke Zijlstra, directeur van Nijgh & Van Ditmar, keerde hij in 1933 terug naar Deurne om zich daar te vestigen als zelfstandig auteur, in huize ‘De Romeyn’. In hetzelfde jaar trad hij toe tot de redactie van De Gemeenschap. In 1938 verhuisde hij naar Waalre.
Hij weigerde in juni 1940 de Rembrandtprijs van de Hamburgse universiteit, liet aan de Kultuurkamer weten zijn ‘letterkundig werk als afgesloten te beschouwen’ en dook ten slotte onder. Zijn landhuis ‘De Kempen’ werd door de SD leegge- | |
| |
roofd. Na vijftien jaar als romancier te hebben gezwegen kwam hij in 1953 weer met een roman, De vrouw met de zes slapers. Verdriet en ontgoocheling waren hem in de eerste jaren na de oorlog niet bespaard gebleven. Zijn jongste zoontje was in februari 1947 verdronken. Vrienden uit het bedrijfsleven joeg hij door zijn ongezouten kritiek op hun gedrag in de oorlogsjaren tegen zich in het harnas.
Op 11 oktober 1961 viel hij tussen Waardenburg en Zaltbommel uit een rijdende trein. Hij leek het er met een hersenschudding van te hebben afgebracht, maar thuis herstellende werd hij op 9 november door een hartaanval getroffen, waarna hij enkele uren later in Eindhoven overleed.
Coolen heeft aan tal van periodieken meegewerkt. Voorpublikaties van zijn romans verschenen in De Stem, Roeping, Dietsche Warande & Belfort en De Gemeenschap. Verhalen en journalistiek werk droeg hij bij aan onder andere de Katholieke Illustratie, De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland, Elseviers Weekblad, De Nieuwe Stem en Critisch Bulletin. Hij was bestuurslid van de PEN-club. Het donkere licht werd in 1930 bekroond met de Van der Hoogt-prijs. In 1940 verwierf hij de gouden erepenning van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Hij won in 1947 met De ontmoeting de novelleprijsvraag van de CPNB. In 1953 kreeg hij de Prijs voor de Schone Kunsten van de Provincie Noord-Brabant en in 1954 voor De vrouw met de zes slapers de Brand-van Gentprijs. Daarop volgden de Eindhovense Cultuurprijs (1958), de Joost van den Vondelprijs van de Universiteit van Münster (1960) en de literatuurprijs van de Groot-Kempische Cultuurdagen (1961). Coolen was ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Waalre eerde hem in 1968 met een beeldje van een schrijvende figuur in brons.
Vertalingen van zijn werk verschenen in onder andere het Duits, Tsjechisch, Deens, Frans, Hongaars, Portugees, Catalaans, Fins, Noors, Slowaaks, Spaans en Engels. Zelf vertaalde hij werk van onder meer Franz Herwig, Jean Giono en Charles Dickens. Dorp aan de rivierwerd verfilmd. Herberg In 't Misverstand, De grote voltige en Stad aan de Maas werden voor televisie bewerkt.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Met boeken over de problematiek van de gevaren van de grote stad voor de plattelandsjeugd was Coolen voor Brabant in de jaren twintig en dertig een actueel schrijver. De boerenzoons en -dochters en vooral de Peelbevolking lieten zich in de ogen van de ouderen losscheuren van geloof, traditie en gezin. Tijdens de jaren twintig steeg het percentage van geloofsafvalligen onder de Brabanders die werk hadden in de Rotterdamse haven tot meer dan 90%. Dichter bij huis is het de Philips-fabriek in Eindhoven, die het Oostbrabantse volk ontheemt. In Kinderen van ons volk(1928) maakt Coolen deze realiteit zichtbaar in de persoon van Marieke Wijnands: haar jeugd en leven worden door de grootindustrie onteerd en verminkt. Deze sociale tragiek heeft Coolen ingebed in de gang der seizoenen, in het geheimzinnige leven van heel de natuur, in de dorpswijsheid en in de rituelen van de gemeenschap bij geboorte, huwelijk en sterven, bij feesten of onweer.
Maar Coolen maakt duidelijk dat de natuur soms geen logica kent: menselijke instincten zwenken willekeurig van idylle naar agressie; moord en zwangerschap bestaan vlak naast elkaar; er zijn tragische gevallen van verdrinking.
| |
Visie op de wereld
Zulke schrijnende gebeurtenissen zijn in Coolens opvatting alleen te begrijpen op geloofsniveau, waar elementaire natuurwetten en katholiek geestesleven samengaan, zoals bij pastoor Vogels, die ongetwijfeld een van de weinige geslaagde priesterfiguren mag heten in onze letterkunde. In deze figuur is leven meer dan een dogmatisch stelsel, en wijsheid meer dan filosofie of theologie. Maar de velen die geen pastoor zijn, niet behoren tot de kleine elite of geen zelfstandigheid kennen als boer, kunnen weinig anders doen dan zich gelaten overgeven aan ‘hogere beslissingen’, burenhulp en af en toe wat particuliere liefdadigheid. Doruske Timmer en zijn gezin bij voorbeeld, in Kinderen van ons volk, die gelaten zegt: ‘mijnheer pastoor, de twaalfde is op komst, nou krijg ik het getal der apostelen.’ Of de allerarmste Peelbewoners in plaggenhutten, zoals Vuil Leenke in Peelwerkers. Toen Coolen over hen schreef, waren ze al aan het verdwijnen. Maar keuterboertjes, die de stap
| |
| |
naar een eigen bedrijfje hadden gemaakt, waren er nog genoeg. Het zijn hún kinderen én die van de Peelwerkers die naar de verfoeide fabrieken gaan.
| |
Techniek / Stijl
Gaandeweg heeft Coolen in zijn taalgebruik voor het Algemeen Beschaafd Nederlands gekozen. Althans als basis, want voortdurend schept hij met een eigenaardige menging van ABN en Oostbrabants dialect een persoonlijk idioom, een beschaafd Brabants, dat vooral voor zijn vroegste boeken typerend is. Neem het begin van Het donkere licht (1929):
‘Toen Simon Wijnands zag, dat het donkeravond begost te worre over de peel, toen lee hij zijn tuig aan de kant. Hij stond in de laagte van de afgraving en kwam mee 't bovenlijf uit boven de rand waar den klot niet gestoken was. Hij kwamp tegen dien zwarten wand van klot en tusschlagen staan en lee zijn twee armen op den grond voor hem in de ruigte die er woekerde. Hij zag de grif witte striep aan den boord, die tusschen hemel en aarde is. Daar konde ge in kijken naar verre en hoogere werelden, waar wij ver af zijn. Maar daar houdt een peelwerker zijn eigen niet mee bezig.’
Meestal lopen er verscheidene geschiedenissen door elkaar, zodat zij in breedgeschilderde taferelen samen een fresco-achtige kroniek van een dorpsgemeenschap vormen. Soms is er een opvallend verbindende figuur: Pastoor Vogels in Kinderen van ons volk at dokter Van Taeke in Dorp aan de rivier. Anton van Duinkerken heeft voorgesteld Coolens verhalen ‘straalvertellingen’ te noemen in plaats van raamvertellingen: er is wel een centraal thema, maar de ontwikkeling ervan speelt zich gelijktijdig af in een aantal min of meer analoge verhalen; de verteller hiervan staat midden tussen het volk: ‘Wij leefden hier zoo met zijn allen te samen.’ (De goede moordenaar, 1931) Als een van de dorpelingen spreekt hij ook hun taal, een levendige taal. De vele gissingen en veronderstellingen erin (‘het kan best zijn’, ‘God weet wat’, ‘wie weet’, ‘misschien’) zijn typerend voor het vage en nieuwsgierige karakter van dorpsgesprekken. Maar zij accentueren ook hoe onbegrijpelijk het leven is.
| |
Verwantschap / Kunstopvatting
Liet Coolens vroegste werk zich nog vergelijken met dat van veelgelezen Vlaamse regionale schrijvers als de gebroeders
| |
| |
Snieders en Brabantse volksschrijvers als Marie Gijsen en Herman Maas (de ‘Brabantse Zola’), met Kinderen van ons volk (1928) plaatste hij zich als verteller naast bij voorbeeld Albert Helmans Zuid Zuid Werf (1926) en met Hun grond verwaait (1927) naast de boerenroman Hoe het groeide (1917) van de Noor Knut Hamsun. In zijn eerste werken leunde hij stevig op de traditie van het naturalisme. Maar daarin klonken ook romantische en optimistische geluiden mee: ‘Het leven hangt niet uitsluitend van het noodlot af, het noodlot is er een deel van, als de stormen van het land.’ (Herberg In 't Misverstand, 1938) Coolens Peeltypen zijn daarom niet alleen aan hun oerinstincten overgeleverd, ze vertegenwoordigen ook een vorm van primitieve mystiek. En niet-gelovigen als notaris Van Heijste en de dorpsarts Van Taeke, wiens lijfspreuk luidt ‘paganum esse non timeo’ (‘ik ben niet bang een heiden te zijn’), blijken niettemin uiterst menslievende mensen, filosofen van nature, die de christelijke kwaliteiten als vanzelf bezitten.
Tot de weinige beschouwende stukken die Coolen in de periode van zijn redacteurschap aan De Gemeenschap bijdroeg, behoort een opvallende reeks over door hem zeer bewonderde auteurs. Op een lyrische toon schrijft hij over de invloed van Hendrik Conscience op de vorming van een Vlaams volksbewustzijn; over het vermogen van Hans Christian Andersen een speels verteller te zijn voor zowel kinderen als volwassenen; over de sociale romans van de Duitse, katholieke auteur Franz Herwig en over de kerstvertellingen van Stijn Streuvels en Charles Dickens.
Menig criticus herkende in de ‘devote eerbiediging der levenswetten’ (Van Duinkerken) de band met zijn leermeester Streuvels. In hem ontdekte Coolen de mogelijkheid het besef van de noodlotskracht van de natuur te combineren met de doorbreking van het naturalistische patroon naar een ‘hoger moment’. Ook Coolens romanfiguren zijn geheel onderworpen aan de gang der seizoenen en aan de gesteldheden van het weer. Op belangrijke momenten versmelt de natuur met de gevoelens en de stemmingen van de personages. Ze zijn trouw aan de traditie en aan hun grond, maar alleen met de gedachte aan Gods voorzienigheid op de achtergrond. Hoe groot bij Coolen de
| |
| |
omzwervingen, de veronachtzaming en ten slotte de gevaren van de grote stad ook zijn, altijd is er weer sprake van terugkeer naar de belangrijkste elementen van het leven: de liefde, het kind en de arbeid.
| |
Ontwikkeling
Kenmerkende structuuraspecten zijn al te vinden in de verhalenbundel Lentebloesem (1921): motieven als de kinderziel, de negatieve invloed van fabrieksarbeid, drankzucht die kapot maakt, verdachte sterfgevallen. Hierin beschrijft Coolen ook de in zijn landschappen nooit meer verdwijnende populieren, de canadassen, en zelfs al de Peel.
De eerste Peel figuur, het eerste ‘kind van zijn volk’, is de titelfiguur in de novelle Peerke, dat manneke (1926): een doodarm boertje ziet zijn oude dag door kwaadsprekerij vergald; het praten, het dorpsgerucht richt een individu te gronde. Tot Coolens landschap behoren van hieraf voorgoed ook de spoorlijnen en de telegraafdraden, als uitdrukking van een heimwee en een perspectief op een verre wereld.
De rauwe grond is zijn eerste roman, met daarin als antipoden van de Peelbewoners degenen die vanoudsher de ‘kaaljakkers’ heten, de stedelingen, Hollanders en andere vreemden, met hun nieuwe machines en uitvindingen in dienst van de ontginning. Een voor die tijd nog vrij modern, echt Brabants interieur-attribuut in deze roman en in veel van Coolens vroege werk is de plattebuiskachel in de ‘herd’ - het eerste fornuis vinden we in De schoone voleinding. Het zijn sprekende details in zijn streven naar een historisch betrouwbare weergave van het Brabantse dorpsleven in de eerste decennia van deze eeuw.
| |
Kritiek
De scherpe kritiek van Anton van Duinkerken op het te eenzijdige naturalistische karakter van Peerke, dat manneke heeft al gauw voor een wending gezorgd. In deze novelle reageren de hoofdpersonen louter instinctief, zonder religieus geïnspireerde levenswil, zonder besef van ‘een hogere wet’ en natuurlijke ‘goedheid des gemoeds’. Deze laatste eigenschappen zouden daarna Kinderen van ons volk, De schoone voleinding en Het donkere licht tot een doorslaggevend succes maken onder de jongere katholieke literatuur. Een niet-katholiek criticus als H. Marsman had echter grote moeite in dit proza meer te zien dan een pittoreske representatie van provinciaal leven. Hij raadde
| |
| |
Coleen aan een voorbeeld te nemen aan het ‘europese peil’ van de schilderijen van Hendrik Wiegersma, hoe Brabants de herkomst van diens onderwerpen ook mochten zijn. Van Duinkerken pareerde deze kritiek met te wijzen op Coolens perfectie in het verbeelden van personages, die zijn werk, wanneer de actuele functie ervan zou zijn verdwenen, in dit opzicht voor altijd leesbaar zouden houden. Zelfs Ter Braak gaf toe het dialect nauwelijks hinderlijk te vinden.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Het is niet verwonderlijk dat de verhalen en romans uit de periode vóór Kinderen van ons volk min of meer vergeten zijn. Ze zijn overdreven pathetisch en moraliserend. Maar de bekende thema's zijn er al: door hartstochten en driften veroorzaakte conflicten, tegenstellingen tussen stad en platteland, spanningen tussen behoudzuchtige ouderen en ondernemende jeugd.
Een mozaïek van eigen jeugdherinneringen vormt de basis van Kinderen van ons volken De schoone voleinding. Het kind staat centraal, levensvreugde wint het van tragiek. Harde sociale motieven komen terug in de roman Het donkere licht, die zijn aanleiding vond in een krantebericht over een schrijnend geval van abortus. Ook de gevolgen van de Mobilisatie 1914-1918 voor het Brabantse leven krijgen aandacht. Al even tragisch is het daarop volgende Peelwerkers (1930), waarin sprake is van slechte behuizing, drankverslaving, kindersterfte, psychische depressies en vechtpartijen, die de levens ruïneren. Deze boeken worden overtroffen door De goede moordenaar, een roman die sterker is van structuur door de onderlinge verbondenheid van de nevengeschiedenissen en contrasterende nevenfiguren, indringender in de psychologische beschrijvingen van menselijke drijfveren en instincten. Beeldend ook, zoals soms de schilderijen zijn van de mede-Brabander aan wie het boek is opgedragen: Jeroen Bosch.
| |
Visie op de wereld
Opmerkelijk is dat geen personage ooit door de schrijver wordt veroordeeld. In iedere dief, leugenaar, verleider of moordenaar ziet hij wel iets goeds. Zoals in Corneliske Schoonderwiel, in De man met het Jan Klaassenspel (1933), die zich niet kan neerleggen bij het gedrag van zijn inwonende dochter. Ze vreest als vrouw alleen achter te blijven, knoopt een relatie aan met een
| |
| |
toevallig passerende artiest en blijft met een kind zitten. Haar oude vader hangt zich op.
De goede moordenaar en De man met het Jan Klaassenspel mogen tot zijn somberste boeken behoren, pessimistisch is Coolen zelden. Al helemaal niet in Zegen der goedheid (1934), waarin twaalf heiligenlegenden worden verteld, onder andere over Dismas, de patroon der goede moordenaars. Geloof in de goedheid der mensen, voorliefde voor helden en geweldenaars, deernis met de zondaars, gestrafte hoogmoed, de macht van het kind: dezelfde thema's spelen in zijn eigen werk. In deze lijn horen ook thuis Kerstvertellingen (1935) en Kerstmis in de Kempen (1937).
| |
Ontwikkeling
De romans Dorp aan de rivier en De drie gebroeders (1936) spelen zich niet meer af in de grauwheid van het Peellandschap, maar temidden van de vlakke velden en akkers langs de Maas en in de ruimte op en rond de Friese meren. De verhalen die aan deze twee romans ten grondslag liggen, hoorde Coolen van zijn vriend, de arts-schilder Hendrik Wiegersma in Deurne, zoon van de legendarische Friese arts Jacob Wiegersma, praktizerend in het Brabantse dorp Lith aan de Maas en prototype voor de arts Tjerk van Taeke in Dorp aan de rivier. Nieuw is ook het grotere aandeel van het macabere en gruwelijke: er wordt met een lijk gedanst, er heeft een serie ophangingen plaats in de molen, enzovoort. Bovendien gaat Coolen steeds suggestiever vertellen, waarbij hij het stijlmiddel van de overdrijving niet schuwt. Klassiek is de wijze waarop hij de tocht van de arts over de nauwelijks dichtgevroren Maas weet op te roepen: door niet de tocht zelf te beschrijven, maar de spanning onder de wachtenden. Zijn voorliefde voor buitensporige mensen of figuren van een fantastisch formaat blijkt onverminderd.
| |
Relatie leven/werk
In De drie gebroeders is de genealogie van de Van Taekes voortgezet. Sommige gedeelten van het boek zijn historisch gesitueerd vóór de periode verteld in Dorp aan de rivier, maar andere erna. Daardoor maakt het geheel een fragmentarische indruk, wat samen met de opzettelijke, experimenterende vermenging van werkelijkheid en fantasie de verklaring zou kunnen zijn voor het feit dat dit boek de lezers minder heeft aangesproken. Met Herberg In 't Misverstand (1938) keerde Coolen terug naar
| |
| |
een Brabantse locatie en koos hij voor een herberg als het middelpunt van een gevarieerd gezelschap hogere en lagere dorpsgoden. Niet één figuur speciaal is het onderwerp, maar, zoals zo vaak, de hele dorpsgemeenschap. Toch springt één personage eruit: Anna, de naar vrijheid en zelfstandigheid snakkende boerendochter, die tegen alle conservatisme en vooroordelen in erin slaagt een eigen boerderij te verwerven. Zuiver autobiografisch is Stijntje (1934); behalve de dagelijkse lotgevallen van zijn opgroeiende zoon Stijntje, beschrijft Coolen hierin ook zijn liefde voor de sprookjes en de persoonlijkheid van Hans Christian Andersen, die even gelovig was als hij en even gevoelig voor ‘de eindelooze vreugden van het leven, die in bloemen en kinderoogen, in de natuur, in de genade der dingen al is het maar een kinderjurk, een beukentak of het vergenoegde glanzen van een theeketel liggen geborgen.’
| |
Publieke belangstelling
De lof en erkenning kwamen inmiddels van alle kanten. In 1940 verzorgde Coolen een bloemlezing uit de sprookjes en reisverhalen van Andersen, in 1941 gevolgd door de grote bundel Sprookjes uit alle landen. Al in 1933 had hij ook succes gehad met de toneelbewerking van Kinderen van ons volk, opgevoerd in de Amsterdamse stadsschouwburg. Er zouden nog negen toneelstukken van zijn hand volgen, vooral gebaseerd op sprookjes en volksverhalen. Voor het merendeel zijn ze opgevoerd als openluchtspelen door de toneelgroep De Kersouwe uit Heeswijk. De novelle De man met het Jan Klaassenspel werd door menigeen voor zijn hoogtepunt gehouden, maar in het algemeen was de bewondering voor Dorp aan de rivier het grootst. Befaamd waren ook de kerstvertellingen, waarvan hij er op verzoek van weekbladen tientallen schreef. Veroordelingen kwamen er ook: Albert Kuyle en Chris de Graaff, beland in het fascistische kamp, zagen aan het eind van de jaren dertig met lede ogen hoe Coolen zich onttrok aan elk verband met de nationaal-socialistische bloed- en bodemtheorie.
| |
Relatie leven/werk
Met de publikatie van Bevrijd vaderland (1945) markeert hij zich scherper dan tevoren als een schrijver met persoonlijke overtuigingen. Hij beschrijft in deze oorlogskroniek hoe hij in 1940 weigert de Rembrandtprijs van de Hamburgse universiteit te aanvaarden en hoe hij in 1941 niet ingaat op de uitnodi- | |
| |
ging voor de Nederlandse Kunstweek in Keulen een voordracht te houden. En ook hoe hij in 1942 bedankt voor de Kultuurkamer. Hij kapittelt Felix Timmermans om zijn onvoorstelbare naïveteit de Rembrandtprijs 1942 wél te aanvaarden. In grote lijnen en soms in scherpe details laat hij de oorlog in Nederland voorbijtrekken.
De periode van de Tweede Wereldoorlog is als onderwerp in zijn oeuvre niet tot dit gedenkschrift beperkt gebleven. De kleine roman De ontmoeting (1947) behelst de geschiedenis van een verzetsgroep die Engelse piloten helpt te ontkomen. In Tsjechische suite (1948) beschrijft Coolen zijn bezoek aan het in 1942 platgebrande en uitgemoorde dorp Lidice - zijn oordeel over heel Duitsland is genadeloos.
| |
Ontwikkeling
Het heeft na Herberg In 't Misverstand lang geduurd voordat er weer een roman verscheen. Misschien vreesde hij na de oorlog gedateerd te zijn en beschouwd te gaan worden als schrijver van oppervlakkig, gezellig en sentimenteel werk. Of vreesde hij voor het niet meer herkend worden van de krachten die onder die gezellige, praterige oppervlakte werkzaam zijn en die steeds opnieuw leiden tot uitbarstingen van leven of fatale gebeurtenissen in de levens van iedereen, ongeacht of ze leden zijn van ‘dat kringetje van de kleine élite, de fabrikant, de kantonrechter, een notaris, een deftige dorpsdokter’ (De grote voltige) of behoren tot het verarmde Peelvolk.
| |
Thematiek
In 1950 stelde hij Land en volk van Brabant samen, met bijdragen van Brabantse schrijvers en deskundigen. In 1952 publiceerde hij zelf een studie over het onstuitbare vernieuwingsproces van Brabant in de richting van verstedelijking en industrialisatie, gedemonstreerd aan de geschiedenis van Eindhoven (Groei van een stad, 1951). Tegen deze studieuze achtergrond is er wat voor te zeggen in zijn romans niet zozeer streekliteratuur te zien als wel sociografie. Het milieu overheerst de individuele persoonlijkheid; plaats van handeling en de maatschappelijke groep bepalen het menselijk lot.
| |
Techniek / Thematiek
Toen dan eindelijk weer een roman het licht zag, De vrouw met de zes slapers, bleek zijn vertelkunst weinig veranderd. Wel was het dialect nagenoeg verdwenen. Nog altijd is een dichterlijke verteller aan het woord, met zijn bekende voorkeuren voor
| |
| |
contrasterende beelden als: ‘overal in Europa liep de jeugd nu over den grond, waarin de jeugd lag die niet had mogen leven’. De natuur doet mee als een levend wezen, waarin de mens is opgenomen, en andersom. Jacob Cordewever, een van de hoofdfiguren in De vrouw met de zes slapers, droomt weg op het geluid, het lied van de ritselende populieren in het zomerlicht: ‘Het zingt het innerlijk open en bloot, daar ligt het met zijn tegenstrijdigheden, die verliezen zeker hun klinische slagschaduw in dat open en blote, schaduwloze licht.’ Niet de geschiedenis van een barones en haar kasteel aan de Aa domineert, maar de stroom van gesprekken en veronderstellingen, die op gang gehouden wordt door de dorpelingen en de zes wachters van de barones.
De grote voltige bezit een toon van resignatie, merkbaar aan de vele aforismen en sofismen, die ontleend zijn aan uiteenlopende denkers als Pascal, Augustinus, Mohammed, Descartes en Voltaire. Hoewel de titel in directe zin is afgeleid van het succesnummer in de circusuitvoering door de dorpsbewoners, verwijst deze toch ook naar de grote sociaal-economische ommezwaai. Het onderwerp is allesbehalve nieuw, maar de compositie is verrassend. Per hoofdstuk wisselen de jaren vijftig en het begin van deze eeuw elkaar af, weerspiegeld in dezelfde personages en verwikkelingen rond een circusvoorstelling. Paradoxaal genoeg is het feodalistisch gevoel van de dorpsbevolking nauwelijks geschokt: in plaats van kerk of adel heeft nu de grootindustrie de touwtjes in handen.
Zijn laatste roman, Stad aan de Maas, speelt zich af binnen de muren van het oude vestingstadje Grave, vóór de Tweede Wereldoorlog. Ook hier past hij zijn beproefde frescoformule toe: een rijkgeschakeerde kroniek van een kleine stadsgemeenschap, een stoet van mensen, aan wie en door wie zich van alles voltrekt dat volgens de Kerk en het Wetboek van Strafrecht verboden is. Centraal staat niet een spannende plot of een markante figuur, maar de voortgang van de tijd, de levensstroom. Ingrijpende uiterlijke veranderingen, zoals de aanleg van een brug over de Maas, laten het wezen van de mensen echter onveranderd.
| |
| |
| |
Kritiek
In 1990 kwamen De grote voltige en Stad aan de Maas plotseling in de belangstelling, doordat de KRO beide romans tot de achtdelige tv-serie De Brug had laten bewerken. Tegenover heftige kritiek van degenen die meenden dat er niets was overgebleven van het eigene van elk werk, van de schroom en fijn-zinnigheid waarmee Coolen schreef, verdedigde Tomas Ross zijn script met te wijzen op het zo typerende ontbreken van één allesomvattende dramatische lijn. Ross voegde een eigen intrige toe, creëerde werkelijke hoofdfiguren en situeerde het geheel direct vóór de Tweede Wereldoorlog. Zo ontstond een serie naar de twee romans, die bij de kijkers een goede ontvangst kreeg.
| |
Visie op de wereld
Een opvallend element in de discussie rond De Brug vormde de vraag in hoeverre Coolen in De grote voltige gestalte heeft willen geven aan zijn visie op de houding van DAF-directeur Huub van Doorne tijdens de oorlog. Van het fanatisme waarmee hij in de Deurnesche Courant destijds zijn vermoedens en beschuldigingen inzake vermeende collaboratie had geuit, valt hierin weinig of niets meer te bespeuren. Op 8 februari 1946 had de rechtbank in Den Bosch hem veroordeeld tot een bedrag van f 1000, - wegens belediging. Maar wie deze affaire niet kent, zou niet zeggen dat hier sprake is van een afrekening. Aan het woord is een mild auteur, die op subtiele wijze nog iets van zijn argwaan laat doorklinken in deze dorpsgeschiedenis. Als romancier bleef Coolen, hoeveel conflictstof hij ook heeft verwerkt, ook in zijn laatste romans in zijn visie op de samenleving de schrijver van het harmoniemodel, die hij van huis uit was.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Van de werken die door Antoon Coolen (mede) werden samengesteld of ingeleid, maar die geen bijdragen van hem bevatten (onder meer diverse sprookjesverzamelingen en -bewerkingen), zijn er hier slechts enkele opgenomen. Men raadplege hiervoor, evenals voor vertalingen van zijn werk en voor een volledig overzicht van zijn verspreide bijdragen aan verzamelwerken: T. Renes, Bibliografie van Antoon Coolen (1961).
Antoon F. Coolen, Opinies. Helmond 1914, Aug. Pellemans, VB. |
Antoon Coolen, Lentebloesem. Tilburg 1921, Het Nederlandsche Boekhuis, VB. |
Antoon Coolen, Peerke, dat manneke. Edam 1926, De Klyne Librye, V. (herschreven als Peerke, den Haas. Amsterdam 1935, Bigot en Van Rossum) |
Antoon Coolen, De rauwe grond. Blaricum 1926, De Waelburgh, R. |
Antoon Coolen, Hun grond verwaait. Blaricum 1927, De Waelburgh, R. |
Antoon Coolen, Jantje den schoenlapper en zijn Weensch kiendje. Blaricum 1927, De Waelburgh, V. |
Antoon Coolen, Kinderen van ons volk. Hilversum 1928, Paul Brand, R. |
Antoon Coolen, Het donkere licht. Rotterdam 1929, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, Peelwerkers. Rotterdam 1930, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, De goede moordenaar. Rotterdam 1931, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, De schoone voleinding. Hilversum 1932, Paul Brand, R. |
Kees Spierings en Cor Hermus, in samenwerking met Antoon Coolen, Kinderen van ons volk. Spel van het land. Toneelspel in vijf bedrijven, naar de romans Kinderen van ons volk en De schoone voleinding. Hilversum 1933, Paul Brand, T. |
Antoon Coolen, De man met het Jan Klaassenspel. Rotterdam 1933, Nijgh & Van Ditmar, V. |
Antoon Coolen, Zegen der goedheid. Legendenboek. Rotterdam 1934, Nijgh & Van Ditmar, VB. |
Antoon Coolen, De vier jaargetijden. Toneelspel in vier bedrijven. Rotterdam 1934, Nijgh & Van Ditmar, T. |
Antoon Coolen, Dorp aan de rivier. Rotterdam 1934, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, Stijntje. Roermond 1934. J-J. Romen & Zn., V.(opgenomen in Uit het kleine rijk) |
Antoon Coolen, Zoo zie je me, zoo zie je niet. In: De Gemeenschap, jrg. 11, 1935, pp. 325-329, E. |
Antoon Coolen, Peerke, den Haas. Amsterdam 1935, Bigot en Van Rossum, Uilenreeks nr. 9, V. (herschreven versie van Peerke, dat manneke) |
Franz Herwig, Sextet in 't Hemelrijk. Een Oud-Frankische roman. Bewerkt en ingeleid door Antoon Coolen. Tilburg 1935, Het Nederlandsche Boekhuis, R. (vert.) |
Antoon Coolen, Kerstvertellingen. Een vijftal sagen. Rotterdam 1935, Nijgh & Van Ditmar, VB. |
| |
| |
Antoon Coolen, De vreemdeling. Toneelspel in vier bedrijven. Rotterdam 1935, Nijgh & Van Ditmar, T. |
Het gouden gymnasium. Herinneringen van oud-leerlingen aan het gymnasium Sint Norbertus te Heeswijk. Samengesteld en ingeleid door Antoon Coolen. Heeswijk 1936, Abdij van Berne, EB. |
Antoon Coolen, De drie gebroeders. Rotterdam 1936, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, De weg terug... Een kerstverhaal. Amsterdam 1936, H. Nelissen, V. |
Jean Giono, Weer een lente. Vertaald door Antoon Coolen. 's-Gravenhage 1937, L.J.C. Boucher, Karavaan-serie nr. 12, R. (vert.) |
Antoon Coolen, Kerstmis in de Kempen. Rotterdam 1937, Nijgh & Van Ditmar, VB. (2e gewijzigde en vermeerderde druk: 1946) |
Antoon Coolen en P.H. Ritter Jr., Zwerftochten door ons land. [Noord-Brabant: Antoon Coolen; Zeeland: P.H. Ritter Jr.] Zaandam 1938, Koek- en Beschuitfabriek v/h Hille en Zoon, E. |
Antoon Coolen, De Oost-Brabanders. In: De Nederlandse Volkskarakters. Onder redactie van P.J. Meertens en A. de Vries. Kampen 1938, J.H. Kok, pp. 278-293, E. |
Antoon Coolen, Herberg in 't Misverstand. Rotterdam 1938, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, Hendrik Conscience, de verteller van zijn volk. In: De Gemeenschap, jrg. 14, 1938, pp. 337-346, E. |
Antoon Coolen, Vertellen (Hans Christiaan Andersen). In: De Gemeenschap, jrg. 15, 1939, pp. 177-195, E- |
Antoon Coolen, Onder het Diksmuider Kruis. In: De Gemeenschap, jrg. 15, 1939, pp. 381-384, E. |
Antoon Coolen, Franz Herwig. In: De Gemeenschap, jrg. 15, 1939, pp. 560-571, E. |
Antoon Coolen, Streuvels en Dickens. In: De Gemeenschap, jrg. 15, 1939, pp. 577-588, E. |
Antoon Coolen, Uit het kleine rijk. Rotterdam 1939, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, De klokkengieter. Toneelspel in drie bedrijven. Rotterdam 1940, Nijgh & Van Ditmar, T. |
H.C. Andersen, Sprookjes, vertellingen en reisverhalen. Verzameld en ingeleid door Antoon Coolen. Amsterdam 1940, Contact, Bl. |
Antoon Coolen, Sprookjes uit alle landen. 's-Gravenhage 1941, J. Philip Kruseman, Bl. |
Antoon Coolen, Van de koe, die aan St. Antonius verkocht werd en De boer en zijn kerkplavei. Kaatsheuvel 194 2, Missiehuis St. Antonius, VB. |
Antoon Coolen, Kerstmis in de Pannenschop. Eindhoven 1944, Boekhandel M.F. van Piere, V. |
Antoon Coolen, Bevrijd vaderland. Rotterdam 1945, Nijgh & Van Ditmar, E. |
Antoon Coolen, Peerke, den haas, Jantje de schoenlapper en zijn Weens kindje, Huwelijk, De man
|
| |
| |
met het Jan Klaassenspel. Antwerpen 1946, Het kompas, De Feniks 13e reeks, nr. 1, VB. |
Antoon Coolen, De ontmoeting. Amsterdam 1947, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, Boekenweekgeschenk 1-8 maart 1947, V. |
Uri Nooteboom, Het land der Sniedersen. Biografische roman uit de Kempen. Voltooid door Antoon Coolen. [Dommelen 1948, Bierbrouwerij De Oranjeboom], R. |
Antoon Coolen, Van en over en rond de honderdjarige, M.F. van Piere 100 jaar boeken. Eindhoven 1948, Boekhandel M.F. van Piere, E. |
Antoon Coolen, Tsjechische suite. Rotterdam/'s-Gravenhage 1948, Nijgh & Van Ditmar, E. |
Ben Lucien Burman, Mississippi-melodie. Vertaald door Marcelle Schlomer en Antoon Coolen. 's-Gravenhage 1948, J. Philip Kruseman, R. (vert.) |
Antoon Coolen, Onder de canadassen. Rotterdam/'s-Gravenhage 1949, Nijgh & Van Ditmar, VB. (2e gewijzigde druk onder de titel Wegen door het land. 1957, Nimmer-Dralend reeks nr. 66) |
Land en volk van Brabant. Bijdragen van Brabantse schrijvers, dichters en geleerden. Verzameld en ingeleid door Antoon Coolen. Amsterdam 1950, Kosmos, Bl. |
Antoon Coolen, Spel van Sint Geerten minne. Openluchtspel in drie bedrijven. Bussum 1950, Ons Leekenspel, Spiegel der mensheid, nr. 6, T. |
Antoon Coolen, Waalre's oud Willibrorduskerkje: herdenkingskapel van Brabant's gesneuvelden. Met foto's van Martien Coppens. Waalre 1951, Stichting Herdenking Brabantsche gesneuvelden, E. |
Antoon Coolen, Groei van een stad, Groot Eindhoven onder zijn eersten burgemeester. Zaltbommel/Antwerpen 1951 J. van Tuyl, E. |
Paul Keller, Mijnheer Hubertus. Roman uit het woud. Vertaald door Antoon Coolen. Heemstede 1952, Hofboekerij [= Paul Brand, H. Nelissen, Het Spectrum, De Toorts], Hofboekerij. De huisbibliotheek voor het katholieke gezin, R. (vert.) |
Antoon Coolen, Het meisje in den toren. Sprookjesspel in drie bedrijven. Bussum 1952, Ons Leekenspel, T. |
Antoon Coolen, De zeven rozen. Een sprookjesspel in drie bedrijven. Antwerpen/Zaltbommel 1952. J. van Tuyl, T. |
Antoon Coolen, De glimlach van het Gooi. Rede. Uitgave bij gelegenheid van de tentoonstelling ‘Schrijvers in het Gooi’. Hilversum 1953, Gemeente Hilversum Afdeling Culturele Zaken, E. |
Antoon Coolen, In Holland staat een huis. Spel van het gezin. Bussum 1953, Ons Leekenspel, T. |
Antoon Coolen, De vrouw met de zes slapers. 's-Gravenhage 1953, Nijgh & Van Ditmar, R. |
| |
| |
Antoon Coolen, Sint Cunera van Rhenen. Toneelspel. Antwerpen 1954, Toneelfonds P. Vink, T. |
Antoon Coolen, Genoveva van Brabant. Toneelspel in vier bedrijven. Amsterdam 1954, Wereldbibliotheek, Wereldboog nr. 43, T. |
Antoon Coolen, Van de breischei tot 75 gauge. Het verhaal van een kousenfabriek, 1830-1955. Gedenkboek uitgegeven bij het 40-jarig bestaan van M. Jansen de Wit's Kousenfabrieken N.V. in Schijndel, in het 125e jaar na de oprichting van het bedrijf. Schijndel 1955, M. Jansen de Wit's Kousenfabrieken N.V., E. |
Antoon Coolen, Omnibus. Dorp aan de rivier, De drie gebroeders, Herberg In 't Misverstand. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, R. |
Antoon Coolen, De grote voltige. 's-Gravenhage 1957, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, Wegen door het land. 's-Gravenhage 1957, Nijgh & Van Ditmar, VB. (Herdruk van Onder de canadassen met weglating van de verhalen ‘De wijze gek’ en ‘Bikkele Cis’; met toevoeging van ‘Huis van geluk’) |
Antoon Coolen, De gouden webben. Twee kerstverhalen. Baarn 1957, Het Wereldvenster, VB. |
Antoon Coolen, Mars en Venus. Comedie in drie bedrijven. Alkmaar 1958, Vink, T. |
Antoon Coolen, Sawitri. Oosters spel van de liefde en de dood. Toneelspel in drie bedrijven. 's-Gravenhage 1958, Nijgh & Van Ditmar, T. |
Antoon Coolen, Stad aan de Maas. 's-Gravenhage/Rotterdam 1960, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Antoon Coolen, Keuromnibus. De goede moordenaar, Hun grond verwaait, De man met het Jan Klaassenspel, De vrouw met de zes slapers. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, R. |
Antoon Coolen, Erfgoed. Vijfverhalen. 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem]. In: De Katholiek, jrg. 49, deel I, 1922, pp. 62-63. (over Lentebloesem) |
H.P., Antoon Coolen. Lentebloesem. Schetsen. In: Studiën, jrg. 53, december 1922, p. 486. |
Anton van Duinkerken, Dat Manneke. In: Roeping, jrg. 5, 1926-1927, pp. 284-288. (kritiek op het naturalistische karakter van Peerke, dat manneke) |
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Algemeen Handelsblad, 29-1-1927. (over De rauwe grond) |
Anton van Duinkerken, Een katholieke roman. In: De Gemeenschap, jrg. 5, nr. 2-3, februari-maart 1929, pp. 102-105. (over Kinderen van ons volk) |
C. Tazelaar, De moeilijke keuze. In: Stemmen de stijds, jrg. 18, nr. 4, april 1929, pp. 419-423. (over Kinderen van ons volk) |
H[erman] R[obbers], Kroniek. Boekbespreking. In: Elzeviers Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 39, nr. 5, mei 1929, pp. 354-355. (over Kinderen van ons volk) |
Jan N[aaykens?], Coolen bekroond. Het donkere licht. Een roman over het lot van het fabrieksmeisje in de moderne grootindustrie. In: De Maasbode, 12-6-1930. |
Gerard Knuvelder, Vanuit wingewesten. Een sociografie van het zuiden. Hilversum 1930, pp. 108-115, 490-503. (over sociale achtergronden bij het oeuvre van Coolen tot dan toe) |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week. Peelwerkers. In: De Tijd, 4-12-1930. |
Gabriël Smit, Regionalistische romankunst. In: Roeping, jrg. 9, 1930-1931, pp. 103-106. (over Peelwerkers) |
Anthonie Donker, Antoon Coolen, De goede moordenaar. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-12-1931. |
J. v[an] H[eugten], De schoone voleinding. In: Boekenschouw, jrg. 26, 1932-1933, pp. 424-427. |
Marie Schmitz, Antoon Coolen, De schoone voleinding. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-12-1932. |
A. van Duinkerken, Twintig tijdgenooten. Nederlandsch proza na 1930. Schiedam [1933], pp. 135-144. (over De schoone voleinding) |
Ad. Sassen, Onder 4 oogen met Antoon Coolen. In: Boekenschouw, jrg. 27, 1933-1934. pp. 311-315. (interview) |
Gerard van Eckeren, Een legendenboek. In: Den Gulden Winckel, jrg. 33, juni 1934, pp. 95-97. (over Zegen der goedheid) |
Gerard van Eckeren, ‘Horizontale’ en ‘verticale’ verbeelding. In: Den Gulden Winckel, jrg. 34, juni 1935, pp. 69-70. (Over Dorp aan de rivier) |
Jan N[aaykens?], Nieuwe kerstliteratuur. In: De Maasbode, 3-12-1935. (over Kerstvertellingen) |
[Anoniem], Dorp aan de rivier. Nagekomen critiek van medische zijde. Antoon Coolen en de waarheid en waarschijnlijkheid van het roman-gebeuren. In: De Maasbode, 7-5-1936. |
B.M. Boerebach, Antoon Coolen: de romanschrijver en zijn onderwerp. Naar aanleiding van een recente polemiek om Coolen's werk. In: Boekenschouw, jrg. 30, 1936-1937, pp. 178-182. |
H. Marsman, Roman in tafreelen. In: De Groene Amsterdammer, 13-2-1937. (over De drie gebroeders) |
[Anoniem], Sacramenteele bierkelders. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26-11-1938. (over Herberg In 't Misverstand) |
Marie Schmitz, [Recensie]. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12-12-1939. (over Uit het kleine rijk) |
H.P. van den Aardweg, Een litteraire zwerftocht. In: Den Gulden Winckel, jrg. 39, juli-augustus 1940, pp. 5-10. (verslag van een bezoek aan Antoon Coolen) |
Joris Taels, Antoon Coolen. Zijn werk - zijn kunst. Leuven 1941. (proefschrift; bevat een uitgebreide bibliografie van en over Coolen, gevolgd door een thematisch en stilistisch onderzoek vanaf Lentebloesem tot Uit het kleine rijk) |
| |
| |
Blanche Baillievier, Antoon Coolen en de Peel. Luik 1941. (licentiaatsverhandeling; bevat uitgebreide samenvattingen van vier romans: Kinderen van ons volk, Het donkere licht, Dorp aan de rivier, Herberg In 't Misverstand) |
Karel Elebaers, Antoon Coolen. Diest [1943]. (over thematiek en taalontwikkeling; bevat een bloemlezing) |
L. de Bourbon, Bevrijd vaderland. Antoon Coolens nieuwste schepping. Zeldzame vogel in Nederland. In: De drie landen, 28-9-1946. |
M.J. Jochems, De kosmische kijk van een dichter. In: De nieuwe Taalgids, jrg. 40, 1947, pp. 14-20. (over thematische en stilistische aspecten van Kinderen van ons volk) |
J. Heyman, Antoon Coolen. Brussel-Namen 1947. (bevat een summiere inleiding en een royale bloemlezing uit Kinderen van ons volk, Dorp aan de rivier en De klokkengieter en het kind; bibliografie, woordenlijst) |
Anton van Duinkerken, Antoon Coolen. Een inleiding tot zijn werk. Met enkele teksten, handschrift, portretten en een bibliographie. 's-Gravenhage 1949. (bevat een bibliografische schets, analyses van de afzonderlijke werken tot en met Bevrijd vaderland en besprekingen van bepaalde facetten zoals regionalisme, de relatie met De Gemeenschap en genres als kerstverhalen en sprookjes; ook is beschouwend werk van Coolen zelf opgenomen) |
Menno ter Braak, Provincialisme-Regionalisme. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 5. Amsterdam 1949, pp. 106-112. (over De man met het Jan Klaassenspel) |
Jan Engelman, Over een barones en haar zes slapers. Het belang van de dialoog. In: De Tijd, 5-12-1953. |
Anthonie Donker, De pen op papier en het papier onder de pen. In: Critisch Bulletin, jrg. 21, nr. 1, 1954, pp. 11-20. (over De vrouw met de zes slapers) |
J. Roeland Vermeer, Antoon Coolen's nieuwe roman. Het experiment met de wij-vorm. In: Kultuurleven, jrg. 22, nr. 1, januari 1955, pp. 48-52. (over De vrouw met de zes slapers) |
Clare Lennart, Antoon Coolen trouw aan oude idealen. In: Clare Lennart, Op schrijversvoeten door Nederland. Amsterdam 1955, pp. 9-15. (verslag van een bezoek aan Coolen in Waalre) |
H. Kapteijns, De streekroman in Noord-Brabant. In: Brabantia, jrg. 5, november 1956, pp. 257-264. |
Herman Hofhuizen, Antoon Coolen, een geboren verteller. In: De Tijd, 19-1-1957. (interview) |
Roeping, jrg. 32, nr. 12, april, Antoon Coolen zestig jaar. Speciaal nummer, waarin onder meer:
- | Anton van Duinkerken, Omgang met Antoon Coolen, pp. 619-628. |
- | H. Th. Heijman, Antoon Coolen en Heeswijk, pp. 629-633. (over de opvoering van Coolens openluchtspelen) |
- | Bernard Bekman, De journalist Coolen, pp. 634-636. |
- | Louis de Bourbon, Antoon Coolen zestig jaar, pp. 637-653. (persoonlijke herinneringen) |
- | Lambert Tegenbosch, De streekroman, pp. 656-665. |
- | Daan van de Meeberg, Antoon Coolen en de sociale wetenschap, pp. 666-671. |
- | Johan van der Woude, De vrouw met de zes slapers, pp. 672-674. |
- | Frans Babylon, Coolen in mijn jeugd en daarna, pp. 677-687. |
|
Brabantia, jrg. 6, april-mei 1957. Speciaal nummer ‘Aan Antoon Coolen als gelukwens bij zijn 60e verjaardag aangeboden door de Besturen van het Provinciaal Genootschap en de Stichting Brabantia Nostra’, met bijdragen van onder meer Anton van Duinkerken, Jac. J.M. Heeren, H. Wiegersma en H. Th. Heijman. |
Ad Bevers, Nieuw meesterwerk van Coolen: De grote voltige. In: De Volkskrant, 9-11-1957. |
Lambert Tegenbosch, Nieuwe roman van Antoon Coolen. De grote voltige vertelt van de
|
| |
| |
industrialisering en een wonderlijk industrieel genie. In: Oost-Brabant, 16-11-1957. |
P.K., De grote voltige. De nieuwste roman van Antoon Coolen. Geschrift rond de figuur van Dr. Huub van Doorne. In: Helmondse Courant, 30-11-1957. |
Garmt Stuiveling, Coolens jubileumnummer. In: Boek van Nu, jrg. 11, nr. 6, februari 1958, pp. 110-111. (over De grote voltige) |
Piet Oomes, Antoon Coolen. Breda 1959. (bevat een schets van leven en werk; behandelt de streekromans als sociografisch werk; gaat alleen nader in op de romans, vanaf Kinderen van ons volk tot De grote voltige) |
Jaap Joppe, Geboren verteller van lugubere drama's. Antoon Coolen beschrijft stille stad aan de Maas. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 19-11-1960. |
Kees Fens, Uit een klein rijk. Stad aan de Maas. Nieuwe roman van Antoon Coolen. In: De Tijd, 26-11-1960. |
Garmt Stuiveling, De tijd verandert. In: Haagsch Dagblad, 3-12-1960. (over Stad aan de Maas) |
T. Renes, Bibliografie van Antoon Coolen. Tweede druk, bijgewerkt tot 1 januari 1961. [Eerste druk april 1957.] 's-Gravenhage/Rotterdam 1961. (alle titels uit het oeuvre in negen categorieën beschreven, inclusief de drukgeschiedenissen: romans, novellen, drama, inleidingen, verspreide bijdragen in boeken, diversen, vertalingen van Coolens werk, vertalingen door Coolen, vertaalde korte verhalen in buitenlandse publikaties; met registers) |
Ignaat Agasi, Antoon Coolen uit de trein gevallen. In: De Tijd-Maasbode, 12-10-1961. |
Anton van Duinkerken, Antoon Coolen. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1961-1962, pp. 60-64. |
Fons Sarneel, Antoon Coolen. In: Jeugd en cultuur, jrg. 7, nr. 2, november 1961, pp. 72-77. (over Het donkere licht) |
Anton van Duinkerken, Antoon Coolen. In: Anton van Duinkerken, Verzamelde geschriften. Deel 3. Utrecht/Antwerpen 1961, pp. 911-935. (over onder meer Tsjechische suite en Stad aan de Maas) |
K[ees] F[ens], Coolen. In: De Tijd-Maasbode, 20-4-1962. (over Jantje de schoenlapper en zijn Weens kindje en De man met het Jan Klaassenspet) |
J. Noë, Een roman verklaren. In: Nova et vetera, jrg. 40, nr. 6, 1962-1963, pp. 446-456. (een structurele analyse van Kinderen van ons volk) |
H. Marsman, Derde dimensie en Europees peil. In: H. Marsman, Verzameld werk. Amsterdam 1963. 2e druk, pp. 617-621. (veroordeelt Kinderen van ons volk en De goede moordenaar als provincialistisch) |
Ad Bevers, Het zelfstandig spel der verbeelding. Beeldje voor Antoon Coolen. In: De Volkskrant, 7-9-1968. (over het gedenkteken voor Coolen in Waalre, met tekeningen door Jan Bouman van onder andere Coolens geboortehuis in Wylre en zijn huis ‘De Kempen’ in Waalre) |
Herman Post, Antoon Coolen - een vrij gesloten boek. In: Studio, 25 april-1 mei 1975, pp. 18-19. (schrijversportret, met foto's, naar aanleiding van de tv-bewerking van Herberg In 't Misverstand) |
A.C. Maas. In: De Vacature, 14-8-1975. (over alle toneelstukken) |
Theo Pollemans, Antoon Coolen. Lelystad 1978. (beknopte monografie) |
Bert Beulens, Antoon Coolen 1897-1961. Artikelen, gedichten en foto's bijeengebracht en ingeleid door Bert Beulens. Deurne 1980. (voor het merendeel artikelen en gedichten uit de speciaalnummers van Roeping en Brabantia, aangevuld met onder meer artikelen van H. Marsman, Menno ter Braak, Clare Lennart, Godfried Bomans, Jan van Sleeuwen en met enkele In Memoriams. Met een genealogisch en bibliografisch overzicht) |
Michel de Koning, Antoon Coolen opnieuw in belangstelling. In: Brabants Nieuwsblad, 13-9-1980. (over Antoon Coolendag op 6-9-1980 in Deurne) |
C.E.H.M. Peters, De verbeelding van Antoon
|
| |
| |
Coolen en de werkelijkheid van De Peel. In: Sociale wetenschappen, jrg. 24, nr. 1, 1981, pp. 181-194. (behandelt op kritische wijze sociaal- economische aspecten van Coolens Peel-romans) |
H. ten B[erge], Dorp aan de rivier was opzienbarend debuut. In: De Telegraaf, 9-9-1983. (over het speelfilmdebuut van Fons Rademakers in 1958 met Dorp aan de rivier naar aanleiding van de tv-vertoning hiervan) |
Tij Kools, De naoorlogse relatie tussen Antoon Coolen en Huub van Doorne. Deurne 1986. |
Martin Ros, Belangstelling voor de streekroman. Vergeten hoofdstukken uit het leven van Antoon Coolen. In: HN Magazine, 3-5-1986. |
Michel van der Plas, Een man van de dorpskom en de snorrende haard. Guido Coolen over zijn vader Antoon Coolen. In: Elsevier, 16-1-1988. |
F. Bordewijk, Wereldvijand nummer een. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Amsterdam 1989, pp. 15-19, 298-301; Deel 13, pp. 203-206. (over Bevrijd vaderland; Sprookjes voor groote menschen; Triptiek van Kerstmis) |
Jannetje Koelewijn, ‘Waarom kunnen wij geen televisiedrama maken dat meer is dan een streekverhaal waarvoor een blik Nederlandse acteurs is opengetrokken?’. In: Vrij Nederland, 10-2-1990. (over de bewerking van De grote voltige en Stad aan de Maas tot de tv-serie De Brug door Tomas Ross) |
Carel Swinkels, God help me de brug over. Klein zwartboek in piam memoriam amici Antoon Coolen. Nuland 1990. (neerslag van commotie rond uitzending van de tv-serie De Brug, gebaseerd op De grote voltige en Stad aan de Maas) |
46 Kritisch lit. lex.
augustus 1992
|
|