| |
| |
| |
P. Conrad
door Henri-Floris Jespers
1. Biografie
Patrick (Jean Armand) Conrad werd op 16 juli 1945 te Antwerpen in een Franstalige familie van Pruisische oorsprong geboren. Ir. Jean-Pierre Conrad, zijn vader, kende een briljante carrière in de scheepsbouw en ging in 1980 als directeur-generaal van de Hoboken Yards met pensioen; moeder Simone, geboren Van Bever, is een bekende keramiste; grootvader Edgar Van Bever, was dirigent van het Bach-gezelschap te Antwerpen en dichter Eddy Van Vliet is een volle neef van Patrick Conrad.
Hij studeerde aan de Koninklijke Athenea te Berchem en Hoboken, volgde enkele jaren te Brussel de cursus Germaanse filologie aan de Vrije Universiteit en de cursus film aan het INSAS (Institut National Supérieur des Arts du Spectacle), alvorens zich als dichter, tekenaar en cineast uitsluitend te wijden aan zijn creatieve roeping.
Naast een reeds omvangrijk literair oeuvre publiceerde hij verhalen, columns en artikelen in Partner, Knack, Avenue en Zie.
In 1976 werd door het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen een overzichtstentoonstelling van zijn grafisch oeuvre georganiseerd, en op 17 januari 1980 ging zijn eerste langspeelfilm, ‘Slachtvee’, in première op het filmfestival te Brussel.
Patrick Conrad is stichter van Pink Poets, lid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en van het PEN-centrum Vlaanderen. Zijn literair oeuvre werd bekroond met de Sienjaalprijs (1968), de Arkprijs van het Vrije Woord (1969) en de tweejaarlijkse poëzieprijs van De Vlaamse Gids (1971).
| |
| |
Voor zover Conrad in literaire tijdschriften heeft gepubliceerd - zelden overigens - gebeurde dit in De Tafelronde en voornamelijk in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, waar hij sinds 1979 redacteur van is.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie
Het poëtisch oeuvre van Patrick Conrad werd aanvankelijk beïnvloed door de tweede generatie van experimentelen, de zogenaamde Vijfenvijftigers, en onderscheidde zich van de post- en/of neo-experimentelen door een strengere taaleconomie. Vrij snel ontwikkelde hij een eigen schriftuur die, mede door de aard van de thematiek en de esthetiserende levensvisie, reeds in de eerste helft van de jaren 60 door de kritiek als ‘maniëristisch’ werd bestempeld, waarbij dit aan de kunstgeschiedenis ontleend begrip gehanteerd werd in de verruimde betekenis die er aan gegeven werd door Gustav René Hocke, een leerling van Ernst Robert Curtius. Andere typeringen die tot dezelfde noemer herleid kunnen worden, verwijzen naar het fin de siècle, naar de dandies en estheten die cynisch amoralisme en exclusieve schoonheidscultus als zelfverweer poneerden. Toch vertoont Conrads vaak emotioneel geladen werk soms moraliserende trekjes: de dichter schrijft over en geeft gestalte aan de zeden van zijn tijd(genoten), hij is ‘slechts een toeschouwer’ en wordt aldus geconfronteerd met decadentie. Ook hier is de verwijzing naar het fin de siècle zinvol en het mag geen toeval heten dat Conrads vroegste tekeningen oppervlakkig verwant lijken met het grafisch oeuvre van Aubrey Beardsley. Naargelang van de gehanteerde criteria kan Patrick Conrad tevens beschouwd worden als een voorloper van de revival van de zwarte romantiek. Naast deze esthetiserende, maniëristische of zelfs gemaniëreerde elementen - die vaak aanleiding geven tot gebruik van een verheven stijl - bevat het werk van Conrad Een aantal burleske of groteske elementen die soms met nadruk verwoord worden in meer platvloerse bewoordingen, regelrecht indruisend tegen de burgerlijke goede smaak. Ook hier is een bepaalde evolutie merkbaar: de speelsheid van het vroegere werk verwordt in het latere werk tot pathetiek. De interne samenhang tussen de
intellectueel bepaalde maniëristische esthetica en de ‘esthetica van de lelijkheid’ blijft steeds in een subtiel evenwicht aanwezig. Camp, kitsj, glittercultuur, uitdagende pop en punk hebben ongetwijfeld hun aandeel in Conrads sensibiliteit. De spanningsvolle gemaniëreerdheid en het esthetisme die hij gemeen heeft met de twee
| |
| |
dichters die hij zijn ‘leermeesters’ noemt, te weten Jan de Roek (1941-1971) en Hugues C. Pernath (1913-1975), hebben blijkbaar soms behoefte aan een krachtige injectie van uit het leven gegrepen elementen. Dat gebeurt dan uiteraard op de Conrad eigen, uitdrukkelijke wijze:
En indien er dan toch uit gewoonte
of om onze twijfels te voeden een God moet bestaan,
dan is het de God van de Vulgariteit. (Continental Hotel)
| |
Thematiek
Erotiek en morbiditeit, levenslust en melancholie zijn de twee polen waartussen de poëzie en het proza van Patrick Conrad zich voortdurend bewegen. Eros en thanatos worden tegelijk gesublimeerd en gerealiseerd in een exclusieve waardering van de schoonheid - de kern waarom alle themata en belangrijke motieven uit Patrick Conrads werk cirkelen. De schoonheidscultus wordt elitair en haast ritueel geponeerd als enige uitweg voor het ontredderde individu geconfronteerd met de absurditeit en de tevergeefsheid.
Gedetailleerde, verfijnde zintuiglijke beschrijvingen verheerlijken de tastbare belichamingen van de schoonheid, terwijl de versplintering, de desintegratie van de werkelijkheid het zich onafwendbaar voltrekkende verval reeds aankondigt. Verstrikt in de maatschappelijke leugen kan het kwetsbare individu nog slechts heil zoeken in vriendschap en liefde, die echter ook onvermijdelijk leugenachtig zijn, zodat het al dan niet geëxpliciteerde verraad een belangrijk thema vormt. Dit verraad is echter volgens de dichter als het ware ingeschreven in de menselijke natuur, zodat er een sterke neiging bestaat de medespelers in de ‘comédie humaine’ niet zonder narcisme tot voorwerpen te herleiden. Anderzijds - en deze twee bewegingen zijn minder antagonistisch dan op het eerste gezicht wel lijkt - worden desalniettemin tegenover het alles teisterend verval vriendschap en liefde geponeerd, aanvankelijk op een speelse, dan cynische en uiteindelijk op pathetische wijze.
Allegria! Allegria! (bestaande uit de korte roman De kleine dood van Kasper Q, het titelverhaal en het verhaal ‘Where is my gun, Lola?’) bevat zowat alle thematische en stilistische elementen uit Conrads oeuvre: de onmogelijkheid tot waarach- | |
| |
tige communicatie, de speelse en haast macabere erotiek - de verwijzing naar Baudelaire dringt zich vaak op -, de vanuit een hoogmoedige en individualistische egelstelling gevoerde tijdskritiek, dit alles doorspekt met surrealistische en popelementen, bijna-porno, pseudo-burlesk, ernstig ironisch en cynisch-teder. Patrick Conrad wordt gefascineerd door het verval, en dit beïnvloedt zijn werk als geheel.
| |
Stijl / Techniek
In de inleiding tot de catalogus van Conrads tentoonstelling in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (Antwerpen, 1976) schrijft Jean F. Buyck terecht: ‘Reeds met de dichtbundel “Rose mon chameau” toonde Patrick Conrad zijn interesse voor grafisch-plastische effecten. Door het aanwenden van een ritmische typografie en montagetechniek in een “zwart-withumoristische pop- en cartoonstijl” (Paul de Vree) streefde hij naar een visualisering van de tekst.’
Deze visuele instelling van de dichter uitte zich aanvankelijk in een reducerende blik, gekoppeld aan woordascese
en evolueerde later tot weelderige en barokke beeldspraak.
De kleine geur van de ouderdom is
die van zandlopers en hortensia's en almanakken
en gember 's avonds in de bonbonnière en pommade
en weldra de pronkende geur van haar liefde gelijk.
De soms uitvoerige zintuiglijke beschrijvingen - die volgens Jan de Roek ook op verveling wijzen - ruimen langzamerhand de plaats voor sterk ik-betrokken, vaak autobiografische teksten. De extraverte verkenning van de zinnelijke wereld slaat om in meedogenloze introspectie:
Ik ben de eeuwige verliefde, de gemaskerde held
de vernielde, gepantserde nar in uniform.
Deze dandyeske levenshouding uit zich tevens in de aangewende stijlfiguren en technieken.
| |
| |
Ludo Andries heeft Conrads technieken en effecten aan een scherpzinnig onderzoek onderworpen. De reeds eerder aangehaalde montagetechniek wordt gekenmerkt door de inlassing van documentaire en semi-documentaire fragmenten of ready-mades, vaak in een andere taal; tevens komen citaten uit literaire of artistieke bron in Conrads gedichten voor. Hugo Brems merkt overigens terecht op dát het bij elkaar brengen van talrijke, uiteenlopende bronnen een maniëristisch kenmerk is. Dit uitpakken met eruditie op velerlei gebied is ook volgens Ludo Andries een uitdrukking van maniërisme en decadentisme, waarbij hij een onderscheid maakt tussen onmiddellijk identificeerbare elementen (eigennamen van personen, firmanamen, titels van films...)en elementen die meestal niet onmiddellijk of exclusief identificeerbaar zijn (bijvoorbeeld voornamen).
De poëtische spanning komt ook vaak tot werking door het naast elkaar leggen van vulgarismen en eufemismen (de spanning tussen verheven, maniëristische stijl en neerhalende, burleske stijl).
Paradox, antagonisme en oxymoron worden graag door de dichter gehanteerd; deze stijlfiguren van de tegenspraak, waarbij twee aan elkaar tegengestelde termen of begrippen in één uitdrukking worden samengevat (bijvoorbeeld liefde als ‘helend gif’), bepalen mede het klimaat van voortdurende meerduidigheid van Conrads poëzie. Zelfs in de neologismen blijft vaak de spanning van de tegenspraak aanwezig: melknacht, marmerporiën, koperstralen...
Naast herhalingen en alternatieven wordt ook de ellips aangewend, zoals in ‘De gehuurde villa te Nikozie’ (1965) waarin twéé elliptische constructies na elkaar voorkomen:
Het hijgen kleeft troebel het glas.
De vrede weegt versierd kanon op de stilte
Soms wordt een bijzondere vorm van weglating toegepast, het plotseling afbreken en niet meer beëindigen van een zin, versregel of gedicht.
Het aforisme en de boutade vinden haast vanzelfsprekend hun plaats in deze poëzie.
| |
| |
De inversie (vooraan- of achteraanplaatsing) is een andere typische syntactische eigenaardigheid van Conrad, naast typisch maniëristische constructies als het asyndeton (het achter elkaar plaatsen van verschillende zinnen of zinsdelen zonder verbindingswoorden) en het chiasme, waarbij de woordorde van twee bij elkaar horende zinnen of zinsdelen wordt omgekeerd.
De meest voorkomende procédés zijn echter de alliteratie, de assonantie, de paronomasia en de homonymie.
Waar alliteraties en homofonen aanvankelijk functioneel waren, blijkt duidelijk uit Conrads evolutie dat woorden hoe langer hoe duidelijker gekozen worden louter omwille van hun klankwaarde.
Ook de verbinding van verwante of gelijkluidende woorden (paronomasia) wordt vaak aangewend, waarbij de techniek van de letteromwisseling dicht aanleunt.
Patrick Conrad hanteert een indrukwekkend arsenaal technieken ontleend aan de klassieke retoriek - die hij echter als dusdanig nooit bestudeerde. Voor zijn meer recent werk verschenen na 1975 geldt ongetwijfeld Pierre H. Dubois' stelling: ‘...Conrad, nogmaals, is een echt, indrukwekkend dichter door zijn taalgebruik, zijn beelden, ellipsen en raccourci's, maar een dichter zonder specifieke modernismen.’
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting / Relatie leven/werk
Ook Patrick Conrads visie op wereld en literatuur wordt gekenmerkt door de paradox. In zijn dankwoord voor de toekenning van de Arkprijs stelt hij dat literatuur wordt beoefend en beleefd als ‘een grote leugen’ die ‘enerzijds bevrijdt van de dikwijls groteske, burleske werkelijkheid’ en ‘anderzijds de saaie alledaagsheid min of meer draaglijk maakt’.
In een gesprek met Luc Pay luidt het kernachtig: ‘Poëzie en leven zijn identiek.’ Hij voegt er echter meteen een paradox in de geest van Oscar Wilde aan toe: ‘Een verfijnd gedicht kan iedereen schrijven. Niet iedereen kan op een verfijnde manier leven.’ In een gedicht wordt het leven gelijkgesteld met ‘een groeiend gevoel van grenzeloos/ want tevergeefs geluk’. Achter een vrij coherente wereld van apodictische
| |
| |
uitspraken, aforismen en boutades gaat echter een onbetwistbaar gevoel voor tragiek schuil.
Hugo Brems merkt op: ‘...de wereld van Conrad is er een van onoplosbare en daarom uitgebuite contradicties.’ Met Hugues C. Pernath heeft Conrad diens ‘twijfelende wellust’ gemeen: ‘de dagelijkse tergende twijfel/ tussen verrukking en aftakeling; / de kortstondige herinnering tussen geboorte en dood’. De dichter die in 1965 nog verkondigde: ‘Ik ben slechts een toeschouwer’ evolueerde langzaam maar treffend tot een genadeloze toeschouwer van zichzelf. Hij kent dan ook de poëzie geen bevoorrechte plaats toe en stelt nuchter en enigszins cynisch maar ontgoocheld vast: ‘Poëzie als wapen? Je hebt nog nooit een tank tegengehouden met een dichtbundel, dus ook zeker de mediocriteit niet. Poëzie is helemaal geen wapen.’
De ‘hyper-geciviliseerde, hypersensibele Patrick Conrad’ (Willy Spillebeen) zet zich, niet zonder hoop en spot, door een aristocratische en eenzame levensvisie afgestemd op het artistieke moment, af tegen de decadentie, de levensmoeheid en de geblaseerdheid. ‘Poëzie is een luxe, tegelijk nutteloos én onmisbaar. Rookgenot.’ Aldus Patrick Conrad, die in dezelfde Arktoespraak de dichter, zichzelf definieert als ‘iemand die, dag na dag, met de regelmaat van een metronoom, aan een ingebeelde biografie werkt’. Hugo Brems onderstreept dat de paradox die door Conrad zo graag gehanteerd wordt, niets anders is ‘dan de enig juiste taalvorm voor dit levensgevoel, waarin alles opgeheven wordt door zijn tegenpool, waarin elke zekerheid van tevoren ondermijnd is, waar de absurditeit heerst en als enige vriend vereerd wordt’.
| |
Kritiek
Mede door deze rijke thematiek kon Patrick Conrad reeds vroeg bogen op belangstelling in de kritiek. De ware doorbraak greep plaats op het einde van de jaren 60, na de publikatie van de verzamelbundel Mercantile Marine Engineering (1968) die een jaar later met de Arkprijs van het Vrije Woord werd bekroond. Hugo Brems, Pierre H. Dubois, Henri-Floris Jespers, Karel Jonckheere, Jan de Roek, Willy Spillebeen, Paul de Vree en anderen wijdden langere bijdragen en studies aan het werk van Conrad, waarbij vaak de nadruk kwam te liggen op de estheticistische levensbeschou- | |
| |
wing van de dichter, waarin bepaalde critici echter een toon van emotionele onmacht en van steriele kunstmatigheid meenden te moeten laken. Conrads proza kreeg relatief minder aandacht.
| |
Verwantschap
Terecht werd de poëzie van Patrick Conrad vaak in één adem genoemd met die van (chronologisch) Nic van Bruggen, Hugues C. Pernath en Leonard Nolens.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Patrick Conrad, Cezar & Jezabel. Antwerpen 1963, Monas, Poëtisch dialoog, GB. |
Patrick Conrad, Ik lig in de dalai-lama. Brussel 1964, ed. Dialogue, GB. |
Patrick Conrad, Rose mon chameau. Antwerpen 1965, Monas, GB. |
Patrick Conrad, Een pop van Patrick Conrad met Pola Negri in de rol van Eleonora. Antwerpen 1966, Monas, G. |
Patrick Conrad, Mercantile marine engineering. Brugge/Antwerpen 1967, De Galge, Galgeboekje 19, GB. |
Patrick Conrad, De kleine dood van Kasper Q. Brugge/Antwerpen 1971, De Galge, Galgeboekje 47, N. |
Patrick Conrad, 11 sad songs for Edward Kienholz, (Brussel) 1971, GB. (Tweede, verbeterde druk 1971, Paris-Manteau) |
Patrick Conrad, Allegria! Allegria!. Amsterdam/Brussel 1972, Paris-Manteau, VB. |
Patrick Conrad, Conrad life on stage. Gedichten 1963-1973. Brussel/Den Haag 1973, Manteau, Grote Marnixpocket 85, GB. |
Patrick Conrad, Requiem. Aalst 1975, 't Hooft, GC. |
Patrick Conrad, Le déjeuner sur l'herbe. Antwerpen 1975, Pink Editions & Productions, GC. |
Patrick Conrad, Continental Hotel of De duisternis der dingen loert. Antwerpen 1975, Pink Editions & Productions en Amsterdam 1975, Arbeiderspers, GB. |
Patrick Conrad, Hugues C. Pernath, Antwerpen/Amsterdam 1976, De Nederlandsche Boekhandel (monografieën over Vlaamse letterkunde), E. |
Patrick Conrad, La mort s'appelle bonsoir. Antwerpen 1977, Pink Editions & Productions, GB. (onder de titel De dood heet welterusten. Amsterdam 1977, Arbeiderspers) |
Patrick Conrad (en Walter Soethoudt), Slachtvee. Antwerpen 1980, Walter Soethoudt, Romanbewerking van de gelijknamige film. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Henri-Floris Jespers, Une nouvelle voix: Patrick Conrad, poète anversois francophone, chante le dandysme en néerlandais. In: Le Courrier d'Anvers, 23-8-1963. (over Cezar & Jezabel) |
Henri-Floris Jespers, Maniérisme et sensibilité. In: Le Courrier d'Anvers, 16-5-1964. (over Ik lig in de dalailama) |
Henri-Floris Jespers, Patrick Conrad of de tocht naar het binnenland. In: De tafelronde, jrg. 10, nr. 3, 1965, pp. 142-147. (over de situering van de dichter in de Vlaamse poëzie en zijn innerlijke evolutie) |
Henri-Floris Jespers, Patrick Conrad ou le mur tapissé. In: Le Courrier d'Anvers, 16-6-1965. (over Rose mon chameau) |
Henri-Floris Jespers, (On)begrijpelijke notities over (on)bekende dichters. In: Frans de Bruyn en Jaap Romijn (ed.), Vandaag 12, Nieuw Werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Utrecht 1966, pp. 144-150. (over Hugues C. Pernath, Nic van Bruggen, Eddy van Vliet en Patrick Conrad) |
Willy Spillebeen, Patrick Conrad. In: De Nieuwe, 12-4-1968. (over Mercantile marine engineering) |
Hugo Brems, Estheticisme en maniërisme. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 113, nr. 6, augustus 1968, pp. 468-471. (over de maniërist Conrad en de estheticist Nic van Bruggen) |
Paul de Vree, Onder experimenteel vuur. Brugge/Antwerpen 1968, pp. 270, 278 e.v., 287 e.v., 314, 321 e.v. (over de reeds verschenen bundels) |
Jan de Roek, Patrick Conrad-Sterven is zijn eigen ogen zien. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, nr. 2, feb. 1969, pp. 190-219. (over Mercantile marine engineering) |
Laurent Veydt, De Arkprijs 1969. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, nr. 5, mei-juni 1969, pp. 483-485. (huldetoespraak naar aanleiding van de toekenning van de Arkprijs van het Vrije Woord en dankwoord van de laureaat) |
Leo Geerts, De Vlaams-erotische dandy Patrick Conrad is een indrukwekkende burger. In: De Nieuwe, 21-5-1971. (over De kleine dood van Kasper Q) |
Willem M. Roggeman, In het spoor van P. van Ostaijen. Patrick Conrad: dandy en maniërist. In: De Nieuwe Gazet, 9-11-1971. (over Patrick Conrad als mariërist) |
Michel Bartosik, 11 sad songs for Edward Kienholz 1970-1971. In: Impuls, jrg. 4, nr. 1, pp. 47-50. |
Jan Vanriet, Dekadentie en aanhalige lichamelijkheid. In: Volksgazet, 8-6-1972. (over Patrick Conrad en Nic van Bruggen) |
Willem M. Roggeman, Dandyisme als levenshouding. In: De Nieuwe Gazet, 14-9-1972. (over Conrads bekroning met de prijs van De Vlaamse Gids en typering van zijn poëzie) |
Paul Hardy, Lelijke dingen in pralinedoosje. In: Gazet van Antwerpen, 18-10-1972. (over Allegria! Allegria!) |
Hugo Brems, Twee dichters. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 117, nr. 9, november 1972, pp. 701-703. (over typische motieven en themata in 11 sad songs for Edward Kienholz) |
Willie Verhegghe, Patrick Conrad: dichter of dandy? In: Ons Erfdeel, jrg. 15, nr. 5, november-december 1972, pp. 88-89. (over de verfijning van Conrads poëzie en over Conrads bewust isolement) |
Marc Dangin, Conrad life on stage. In: Vooruit, 28-12-1973. |
Pierre H. Dubois, Hugo Claus, Patrick Conrad en Eddy van Vliet: Vlaamse dichters van kwaliteit. In: Het Vaderland, 29-12-1973. (over Conrad life on stage) |
Karel Jonckheere, Mijmeren bij Conrad. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 27, nr. 1,
|
| |
| |
januari 1974, pp. 729-730. (over Conrad life on stage) |
Willem M. Roggeman, Lof der decadentie. In: De Nieuwe Gazet, 28-3-1974. (over Conrad life on stage) |
Jo Gerits, Conrad life on stage. In: Streven, jrg. 27, nr. 7, april 1974, pp. 729-730. |
Willy Spillebeen, Kitsj is a beautiful word. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 120, nr. 2, februari 1975, pp. 132-135. (over Conrad life on stage) |
Henri-Floris Jespers, Pink Poetry and Co. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 29, nr. 2, februari 1976, pp. 170-175. (over Continental Hotel) |
Jotie T'Hooft, Vrouwelijk als de dood. In: Yang, jrg. 12, maart 1976, pp. 123-124. (over Continental Hotel) |
Pierre H. Dubois, Decadentie en overbewustzijn. Vlaamse poëzie van betekenis. In: Het Vaderland, 6-3-1976. (over Continental Hotel) |
Willy Spillebeen, Patrick Conrad in de duisternis. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 121, nr. 7, september 1976 (over Continental Hotel) |
Luc Pay, Pink Poets and Pink Poetry visited. In: De Vlaamse Gids, jrg. 61, nr. 5, september-oktober 1977, pp. 33-41. (over Patrick Conrad en de Pink Poets) |
Hugo Brems, PEP en PP. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 123, nr. 5, juni 1978, pp. 367-377. (over La mort s'appelle bonsoir) |
Luc Pay, Een gesprek met Patrick Conrad. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 123, nr. 6, juli-augustus 1978, pp. 424-437. |
Henri-Floris Jespers, Het bed van Procrustes. Antwerpen 1978, Walter Soethoudt. (verspreide passages over Patrick Conrad en het maniërisme) |
Henri-Floris Jespers, Patrick Conrads ‘Slachtvee’: een Vlaamse thriller. In: Wij, 24-1-1980. (over Conrads eerste langspeelfilm) |
2 Kritisch lit. lex.
december 1980
|
|