| |
| |
| |
Hugo Claus
door Paul Claes
1. Biografie
Hugo Claus was een van de veelzijdigste kunstenaars uit de Lage Landen in de naoorlogse tijd. Hij schreef gedichten, liedteksten, romans, novellen, verhalen, monografieën, essays, kritieken, toneelstukken, libretto's, scenario's, filmromans, vertalingen en theaterbewerkingen. Hij was regisseur voor theater, film en televisie. Hij schilderde, tekende, maakte collages en ontwierp boekomslagen. Haast zestig jaar lang beheerste hij als publieke figuur de culturele actualiteit en zette hij via een netwerk van vrienden, collega's en journalisten de media, de kritiek en het publiek naar zijn hand. Dat zijn biografie ondanks talloze onthullende interviews toch nog zo veel open plekken vertoont, is te wijten aan de fabuleerlust van een kunstenaar die zijn eigen leven als een toneelstuk vormgaf.
Hugo Maurice Julien Claus was de oudste zoon van de drieëntwintigjarige drukker Jozef Claus en de tweeëntwintigjarige boerendochter Germaine Vanderlinden. Hij werd op 5 april 1929 geboren in het Brugse Sint-Janshospitaal. De keizersnede die hem op de wereld bracht en de Ram, zijn dierenriemteken, zijn door de auteur meer dan eens gememoreerd.
Toen een tweede zoon zich aankondigde, werd de anderhalf jaar oude Hugo toevertrouwd aan een nonnenpensionaat in Eke bij Deinze. Tijdens de oorlogsjaren volgde hij als leerling aan het Sint-Amandscollege en het atheneum in Kortrijk de eerste jaren van de Grieks-Latijnse afdeling. Hij was een tijdlang aangesloten bij de Duitsgezinde NSJV (Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen). Zijn vader, die lid was van het VNV (Vlaamsch Nationaal Verbond), leverde tijdens de Tweede Wereldoorlog
| |
| |
drukwerk aan de Duitsers. Zijn moeder werkte als secretaresse voor de ERLA, een fabriek van onderdelen voor Duitse oorlogsvliegtuigen. Toen vader Claus na de oorlog in Kortrijk werd geïnterneerd wegens collaboratie, ging zijn vrouw met haar vier zonen bij haar moeder in Astene wonen.
In 1946 ging Hugo weg van huis. Hij betrok met de kunstschilder Antoon De Clerck een hoeve met atelier in Sint-Martens-Leeme. Van oktober tot december 1947 werkte hij als seizoenarbeider in de suikerfabriek van het Noord-Franse Chevrières. In Parijs zag hij kort voor diens dood in maart 1948 de Franse toneelvernieuwer Antonin Artaud.
In 1948 verhuisde hij met zijn ouders en drie broers (Guido, Odo en Johan) naar Oostende, waar hij werkzaam was in de drukkerij van zijn vader. Toen deze hem in oktober op straat zette, kreeg hij van de kunstminnende eigenaar van het Hotel de Londres in Oostende gratis logies. In januari 1949 leerde hij na een poëzievoordracht de Nederlandse redersdochter Elly Overzier kennen. Vanaf 1 april vervulde hij, deels als redacteur van Soldatenpost, zijn dienstplicht. Intussen had hij in eigen beheer twee dichtbundels gepubliceerd: Kleine reeks (1947) en Registreren (1948). Na de bekroning van zijn onuitgegeven roman De Metsiers werd hij algemeen als een ‘wonderkind’ beschouwd. Hij was met Jan Walravens, Tone Brulin en R.C. van de Kerckhove een van de oprichters van het tijdschrift ‘voor de nieuwe generatie’ Tijd en Mens, waarvan het eerste nummer in september 1949 verscheen.
Vanaf najaar 1950 tot begin 1953 schreef en schilderde hij in Parijs, waar zijn vriendin onder het pseudoniem Elly Norden in diverse films optrad. Hij ontmoette er de Nederlandse experimentelen (Andreus, Campert, Kousbroek, Lucebert, Vinkenoog) en de schilders van de Cobragroep (Appel, Corneille, Jorn). In 1953 leerde hij via Elly in Rome de Italiaanse film- en showwereld kennen.
In 1955 keerde hij terug naar Vlaanderen, trouwde op 26 mei in Gent met Elly en startte een succesrijke carrière als romancier, dichter, toneelschrijver en scenarist. In mei 1959 trok het echtpaar voor enkele maanden naar Ibiza, waar in die tijd ook Harry Mulisch en Cees Nooteboom verbleven. In 1960 won Claus een
| |
| |
Amerikaanse prijs - de Ford Foundation Grant - voor veelbelovende kunstenaars en maakte hij een reis door de Verenigde Staten, Mexico en Cuba. In 1963 werd zijn zoon Thomas geboren. Nadat hij in 1964 was afgewezen voor de functie van directeur van de Gentse Koninklijke Nederlandse Schouwburg, verhuisde hij in 1966 naar een boerderij in het Oost-Vlaamse Nukerke.
Aan het eind van de roerige jaren zestig koos Claus resoluut voor het politieke engagement. In 1967 debuteerde hij als cineast met de antioorlogsfilm De vijanden. Wegens het ten tonele voeren van drie naakte mannen in zijn stuk Masscheroen werd hij in 1968 tot vier maanden voorwaardelijk veroordeeld. Bij een bezoek aan Cuba kwam hij evenals Harry Mulisch onder de indruk van de communistische revolutie van Fidel Castro.
In 1970 ging hij in Amsterdam wonen, waar hij met de Nederlandse actrice Kitty Courbois twee jaar lang een verhouding had. Daarna begon hij een relatie met de Nederlandse filmactrice Sylvia ‘Emmanuelle’ Kristel, die hem een zoon, Arthur, schonk. Een druk reizend en mondain leven ving aan. Claus vestigde zich opnieuw in Parijs en legde zijn literaire productie zelfs een jaar lang stil. Na de breuk met Kristel keerde hij naar Vlaanderen terug.
Er volgde een nieuwe explosie van creativiteit met als hoogtepunt de publicatie van Het verdriet van België in 1983. In mei 1990 verhuisde hij naar de Provence, maar behield een woning in Antwerpen. Op 12 juni 1993 trad hij voor de tweede maal in het huwelijk, ditmaal met Veerle de Wit. Die zomer werd hij na een auto-ongeluk bij Saint-Saturnin in de Provence met rugletsel opgenomen in het ziekenhuis van Apt, maar in het najaar was hij alweer present bij de première van zijn stuk Onder de torens, opgevoerd bij de heropening van de Gentse Koninklijke Nederlandse Schouwburg. De vijfenzestigste verjaardag van de als Nobelprijswinnaar gedoodverfde auteur ging niet onopgemerkt voorbij: 1994 werd een Clausjaar vol huldigingen, toneelopvoeringen en zelfs een ‘Tournée Générale’, een reeks literaire avonden met interviews.
Op zijn oude dag kreeg de vitale auteur af te rekenen met fysieke en psychische kwalen (prostaatkanker, longontsteking,
| |
| |
dementie). Toen in 2006 alzheimer bij hem was vastgesteld, weigerde hij dezelfde aftakeling te ondergaan als zijn vader en als zijn collega Gerard Reve. Ten slotte lukte ook het schrijven hem niet meer. Nadat hij afscheid van zijn vriendenkring had genomen, liet hij zich op 19 maart 2008 in het Antwerpse Middelheimziekenhuis een dodelijke dosis pentothal toedienen. Zijn laatste woorden waren het strijdlustige Gentse gezegde ‘nie pleuje’ (niet plooien). De begrafenisviering op 29 maart in de Antwerpse Bourlaschouwburg werd een hoogmis van de vrijzinnigheid en een antiklerikale manifestatie voor het recht op euthanasie.
Hugo Claus was redacteur van Tijd en Mens, het Nieuw Vlaams Tijdschrift, Randstad en De Gids en hij werkte onder andere mee aan Arsenaal, Avenue, Blurb, Braak, Cobra, Podium en De Vlaamse Gids. Met Alex van Royen en Carlos Tindemans stelde hij het theatermanifest T 68 of de toekomst van het theater in Zuid-Nederland (1968) samen. In 1977 richtte hij met Marie-Claire Nuyens en Mark Verstockt de uitgeverij Ziggurat voor bibliofiele edities op.
Claus is tientallen malen bekroond. Alleen de Nobelprijs, waarvoor hij lang in de running was, werd hem niet gegund. Hij kreeg viermaal de staatsprijs voor toneel (in 1955 voor Een bruid in de morgen, een toneelstuk dat ook de Parijse Prix Lugné-Poë kreeg; in 1967 voor De dans van de reiger, in 1973 voor Vrijdag, in 1979 voor Jessica! en de Orestes-bewerking), eenmaal de staatsprijs voor poëzie (in 1971 voor Heer Everzwijn) en eenmaal de staatsprijs voor verhalend proza (in 1984 voor Het verdriet van België). De roman De Metsiers leverde hem in 1950 de Leo J. Krijnprijs en in 1952 de Arkprijs van het Vrije Woord op. In 1960 ontving hij de Koopalprijs voor zijn vertaling van Under Milk Wood, het stemmenspel van Dylan Thomas, in 1964 de August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor de roman De verwondering, in 1965 de driejaarlijkse Henriëtte Roland Holst-prijs voor het gehele toneelwerk, in 1967 de Edmond Hustinxprijs voor het toneelwerk, in 1978 de Cultuurprijs van de stad Gent voor het gehele oeuvre en in 1979 de Constantijn Huygens-prijs van de Jan Campertstichting, eveneens voor het volledige werk.
| |
| |
In 1986 werd hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend voor zijn volledige oeuvre, alsook de Herman Gorter-prijs voor de bundel Alibi. In 1987 kreeg hij voor de sociale inslag van zijn werk de Achilles van Acker-prijs. In 1994 werd hij bekroond met de eerste VSB Poëzieprijs voor De sporen en met de Vijfjaarlijkse Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1997 ontving hij de Libris Literatuurprijs voor de roman De Geruchten en de Prix International Pier Paolo Pasolini voor zijn eigenzinnige oeuvre. Het jaar daarop viel hem voor De Geruchten de Europese Aristeion Literatuurprijs ten deel. Toen de auteur in 1999 de Driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor de bekroning van een schrijversloopbaan kreeg, incasseerde hij de één miljoen Belgische frank met de sneer: ‘Voortaan aanvaard ik alleen nog prijzen die minstens evenveel voorstellen als het loon van een ongeschoold minister’. In 1998 en 2001 kreeg hij de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies, respectievelijk voor het gezamenlijke oeuvre en voor de bundel Wreed geluk. In 2001 volgde de Preis für Europäische Poesie van de Duitse stad Münster voor Gedichte, een bloemlezing uit zijn poëtische oeuvre, en in 2002 de Leipziger Buchpreis zur Europäische Verständigung. In 2005 ten slotte werd hij bekroond met de Cultuurprijs Vlaanderen voor Algemene Culturele Verdienste. In 1996 richtte Georges Wildemeersch het Studie- en Documentatiecentrum Hugo Claus op aan de Universiteit Antwerpen. Daar bevindt zich behalve een schrijversarchief met manuscripten en brieven een omvangrijk knipselarchief. Wildemeersch is ook de stichter en hoofdredacteur van Het teken van de Ram, een jaarboek dat na twee afleveringen veranderde in een periodiek met als ondertitel
‘Bijdragen tot de Clausstudie’. Het centrum hield zich tot nog toe vooral bezig met tekstedities en met de studie van de verhouding tussen leven en werk.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
De commissie die Hugo Claus in 1994 de Vijfjaarlijkse Meesterschapsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde toekende, onderstreepte dat hij ‘een oeuvre heeft geschapen dat in omvang en variëteit zijn weerga in de moderne Nederlandse letterkunde niet kent’ en dat ‘tot de absolute top van onze literatuur’ behoort in de drie genres: poëzie, fictioneel proza en toneel.
| |
Claus als dichter
Techniek
Claus, die als dichter debuteerde in 1947, bouwde in zestig jaar een bijzonder omvangrijk, complex en gevarieerd dichtwerk op. In totaal schreef hij meer dan 1200 gedichten. Aparte, kortere gedichten wisselen af met samenhangende cycli en ietwat apart staande epische gedichten. De meeste bundels hebben een bestudeerde structuur. Soms worden in verzamelbundels cycli die los van elkaar gepubliceerd waren, tot grotere gehelen samengevoegd. Dat is bij voorbeeld het geval voor Heer Everzwijn (1970), waarin de bundels Relikwie (1967) en Genesis (1969) geïntegreerd zijn. De dichter schreef vaak gedichten bij plastisch werk van bevriende schilders (Alechinsky, Appel, D'havé, Joostens, Raveel, Van Severen, Wijckaert) en van zichzelf (Imitaties 1987, Beelden 1988). Die beeldgedichten blijken minder begrijpelijk in de verzamelbundels waar de illustraties zijn weggevallen. In opeenvolgende bundelingen bleef de dichter zijn poëzie constant herschrijven.
| |
Ontwikkeling
In de eerste bundels, Kleine reeks (1947) en Registreren (1948), overheerst, zoals dat voor adolescentenpoëzie te verwachten was, de lyrische zelfontboezeming. De dichter geeft lucht aan gevoelens van existentieel onbehagen. Zijn ontevredenheid is vaag gemotiveerd door relatieproblemen met zijn ouders en zijn geliefde. De bundel Tancredo infrasonic (1952) opent met een protest tegen deze al te individualistische poëzie en verdedigt een socialere opstelling. Enerzijds verbreedt de solidaire ik zich tot een wij, anderzijds projecteert de individuele ik zich in een persona, een masker dat tegelijk verbergt en onthult.
| |
| |
De Oostakkerse gedichten (1955) vormen een eerste lyrisch hoogtepunt. Paul Rodenko noemde de bundel een ‘evenement in de Nederlandse literatuur’ en riep de jonge dichter uit tot de ‘Keizer der Vlaamse experimentelen’. De bundel bestaat uit drie cycli. De openingscyclus evoceert in een objectiverende derde persoon archetypische figuren als de ingewijde, de regenkoning en de zanger. Het zwaartepunt van de bundel ligt in de centrale liefdescyclus. Met verbluffende beeldspraak schildert de dichterlijke ik een blinde bronst die de partners herleidt tot tegenspelers zonder individuele trekken. In deze animale seksualiteit blijven de heftige haat-liefdegevoelens ongeanalyseerd. De slotcyclus bekijkt de relatie op meer afstand en laat zien hoe de liefde bedreigd wordt door dwang en slijtage. De tot sleur vervallen verhouding en de verstarrende tijd worden nog pregnanter verwoord in de zeven jaar later gepubliceerde bundel Een geverfde ruiter (1961). Buiten belijdenispoëzie vinden we hier persona-gedichten, terwijl reportagestukken en kritische gelegenheidsgedichten een groeiend maatschappelijk bewustzijn verraden. Claus is een van de eerste protestdichters in ons taalgebied. Zo leest hij op 1 januari 1962 bij een manifestatie tegen de atoombom in Amsterdam zijn ‘Bericht aan de bevolking’ voor dat het gebed des Heren parodieert: ‘Onze Vader/ Die in de Hemel zijt/ Gezegend is Uw Bom/ Dat Uw Rijk kome/ Dat uw megatonnen ontvlammen hier op aarde/ Als in uw Hemel.’
‘Het teken van de hamster’, het voorlaatste gedicht in Claus' eerste verzamelbundel uit 1965, is een soort van balans. Op het grondschema van een reis van Gent naar Brugge en terug wordt de individuele thematiek weer opgenomen en geïllustreerd met herinneringen, waarnemingen en verzuchtingen waarin een ik anno 1963 zijn weinig rooskleurige visie op leven en maatschappij verwoordt. Na deze persoonlijke afrekening wordt Claus' poëzie minder introvert en richt zich hoe langer hoe meer op existentiële en sociale problemen.
De bundel Heer Everzwijn (1970) is samengesteld uit heterogeen materiaal (waaronder de biografieën van Hugo van der Goes, Hertog Jan I en de schilder Paul Joostens), maar krijgt eenheid door de reflectie op de grondproblemen van het menselijk
| |
| |
bestaan. In de afdeling ‘Genesis’ (oorspronkelijk geschreven bij plastisch werk van Roger Raveel) is de mens een wezen dat een wankel evenwicht zoekt tussen natuur en cultuur: binnen dat kader probeert de dichter verschijnselen als taal, liefde, rede, tijd, godsdienst en kunst te duiden.
De meester cultiveert de variatie. De tegelijk met Heer Everzwijn verschenen bundel Van horen zeggen (1970) bevat ‘publieke gedichten’: uitvallen tegen het Vlaamse provincialisme (‘Suite flamande’) en politieke interventies, zoals het gedicht ‘Cuba libre’, maar ook persoonlijker gelegenheidsverzen. Op de allersubjectiefste, dagboekachtige liefdesverzen van Dag, jij (1971) volgt de bundel objectiverende persona-gedichten Figuratief (1973). Het persiflerende De wangebeden (1978) en het historische gedicht Het Jansenisme (1975) zijn brutale afrekeningen met het christendom. De cyclus Het graf van Pernath (1977) is een voor Claus' doen ongewoon emotioneel afscheid van een vriend en collega, dat vormgegeven wordt door literaire modellen (grafgedichten van Mallarmé en Vondel).
In de jaren tachtig ondergaat Claus' poëzie een merkwaardige ommekeer. Meer en meer verkiest de dichter imperfectie boven constructie, versplintering boven samenhang. Typisch is de door de kritiek genegeerde bundel Almanak (1982) vol groteske knittelrijmen, melige ongein en scheurkalendergrollen. Door de willekeurige ordening (een gedicht voor elke dag van het jaar) zijn poëtische parels moeilijk terug te vinden. Zelfs de veelal bibliofiele bundels (Van de koude grond, Jan de Lichte, Fiesta, Zwart, Fuga, 63-Kwatta-rijmen voor gans België, Antiphon, Claustrum) waaruit veel gedichten stammen, zijn deerlijk verminkt. Toch heeft een enkel vers de kwaliteit van een epigram:
Grieks, dat is: rode wijnranken
rond een verminkte fallos
Grieks, dat is de manke god
die doden verzamelt, Eros Kalos.
Dezelfde tegendraadse toon, ditmaal met sociaal engagement gekruid, weerklinkt in de protestverzen tegen het pausbezoek aan België: Een weerzinwekkend bezoek (1985). In een envelop met
| |
| |
cartoons van Gal ventileert de dichter zijn woede tegen religie en clerus, zonder dat zijn straatrumoer overigens veel ophef maakt.
Als ‘brallen’, ‘zwijmelen’ en ‘lullen’ karakteriseert de auteur zelf de baldadige anti-esthetica van zijn bundel Alibi (1985). De tegelijk stuntelige en gekunstelde stijl van deze verzen is een typische uiting van een verbrokkeld ‘postmodernistisch’ wereldbeeld. Daarop wijzen zowel de anarchistische wijze waarop hier met de traditie wordt gespeeld als de heterogene elementen waaruit het geheel is opgebouwd (zeven cycli van ongelijke lengte en een envoi). Ouderdom en dood zijn kernthema's in de cycli ‘Halloween’ (het feest van de doden), ‘Stele’ (grafteken) en ‘Nu nog’ (gebaseerd op het Sanskriet gedicht De dief van liefde en teksten van Paul Valéry). Vooral deze laatste sectie bevat beklijvende retoriek:
Nu nog, aan de galg vandaag, met een vod in de mond,
zij die wakker wordt met gezwollen lippen, ogen toe,
zij was iets dat ik wist en toen verloren heb, en hoe,
maar hoe ben ik haar kwijt, hoe blaft een dronken hond?
In Alibi verschijnt voor het eerst sinds de jeugdpoëzie opnieuw de sonnetvorm: de Sonnetten (1988) zijn een intertekstueel spel met Shakespeare dat de liefdesboodschap niet minder persoonlijk maakt. Grimmig van timbre en bijna wanhopig van stemming is de bundel De Sporen (1993), waarin ouderdom en verval centraal staan. In dit exuberante maniërisme wordt de balans van een leven opgemaakt. Vijf nenia's of treurdichten geven het laatste woord aan de dood. Het illusieloze ‘Envoi’ besluit de grote verzamelbundel Gedichten 1948-1993 (1994):
Ga elders drammen, rijmen van een cent,
elders beven voor twaalf lezers
en een snurkende recensent.
Ga nu, verzen, op jullie lichte voeten,
jullie hebben niet hard getrapt op de oude aarde
waar de graven lachen als zij hun gasten zien,
| |
| |
het ene lijk gestapeld op het andere.
Ga nu en wankel naar haar
Na de bekroning van De sporen met de prestigieuze VSB Poëzieprijs blijft Claus met wellicht meer vlijt dan inspiratie doorschrijven. Meer dan eens gaat het daarbij om gelegenheidsopdrachten of bibliofiele uitgaven. Haastwerk verklaart de soms twijfelachtige kwaliteit.
De kritiek ontvangt de elegische belijdenislyriek van Wreed geluk (1999) dan weer positief. De cyclus ‘Een aap in Efese’ is geïnspireerd op uitspraken van de Griekse natuurfilosoof Heraclitus, ‘Zoek de zeven’ verwijst naar zeven Antwerpse dichters. Verrassend is het gedicht ‘Interview’, waarin de oude dichter zijn poëtica verdedigt tegenover de jonge dichter die hem verwijt geen oog te hebben voor de tijdgeest. Het gedicht eindigt met de regels:
Buiten wijs ik met mijn vinger naar de
Hij blijft kijken naar mijn vinger.
De dichter verwijt zijn criticus hier op zijn beurt dat hij zich blindstaart op de techniek van zijn verzen en te weinig oog heeft voor de thematiek. Dat lijkt een protest tegen de postmodernistische interpretatie van Claus' werk. Gaat het hier om een ommekeer van de eens zo hermetische experimenteel? Een strofe uit ‘Zolang’ lijkt dat te bevestigen:
voor dichters was verkoos hij
het matglas boven het klare.
Nu het donkert in zijn ogen
hunkert hij naar het ware
van iets zichtbaars als gras.
Een interview in Awater (2002) zegt ongeveer hetzelfde: ‘Tegenwoordig sta ik op het standpunt: het moet glashelder zijn.’
| |
| |
In zijn allerlaatste bundel, In geval van nood (2004), bekritiseert de vijfenzeventigjarige dichter met de verzen ‘Simulacre’ en ‘Brief’ de postmodernistische filosoof Baudrillard voor wie de werkelijkheid alleen bestaat uit ‘simulacres’, schijnbeelden. Het geheel staat opnieuw in het teken van liefde, ouderdom, verval en dood.
| |
Thematiek
Claus' levenslange obsessie voor poëzie heeft ervoor gezorgd dat zijn thematiek meegegroeid is met zijn ontwikkeling. De dichter verwoordt achtereenvolgens de problematiek van de vertwijfelde adolescent, de vitale minnaar, de ontgoochelde partner, de revolutionaire volwassene en de langzaam zijn levenskracht verliezende grijsaard. Daarnaast geeft hij zijn levensgevoel gestalte in historische, mythologische of fictieve figuren (‘personae’ naar het model van Robert Browning en Ezra Pound). Zijn maatschappelijke onvrede leidt tot anarchistische protestgedichten.
| |
Techniek / Stijl
Heterogener nog dan Claus' thematiek is zijn techniek. De enige norm waaraan hij zich schijnt te houden is die van variatie. Zo vinden we een enorme verscheidenheid van genres, stijlen, tonen en ritmes.
De dichter beoefent alle genres met evenveel verve. Drieregelige epigrammen, zoals die in Claustrum (1979), wisselt hij af met lange cycli en langademige gedichten, zoals het drieëndertig pagina's en zowat duizend verzen tellende ‘Het teken van de hamster’. Lyrisch is hij in zijn liefdes-, belijdenisen verjaardagsverzen; didactisch in zijn reis- en gelegenheidsverzen en in sociale en politieke satires en moraliteiten; dramatisch in het pantomimegedicht Zonder vorm van proces (1950) en in de invoelende monologen van zijn personagedichten; episch in zijn historische en mythologische verbeeldingen.
| |
Traditie / Verwantschap
De verzen van de jonge Claus zijn nog erg schatplichtig aan de traditionele Vlaamse belijdenislyriek, maar al vlug drijven de lezing van de Franse surrealisten en het contact met Nederlandse Vijftigers hem in experimentele richting. De Parijse verzen zijn daarvan de beste voorbeelden. Zoals de andere Vijftigers schrijft hij in een op vrije associaties gebaseerde, beeldrijke stijl, die herinnert aan het primitivisme
| |
| |
en spontaneïsme van de Cobragroep.
Onder invloed van de modernistische dichters T.S. Eliot en Ezra Pound krijgt dat expressionistisch-surrealistisch woordenspel weldra een meer doordacht en minder toevallig karakter. Culturele verwijzingen vervangen geleidelijk aan de natuurbeeldspraak. In De Oostakkerse gedichten bereikt de dichter voor het eerst wat de criticus Jean Weisgerber een ‘minnelijke schikking tussen modernisme en traditie’ en een ‘synthese van instinct en rede’ noemt. Dat compromis leidt in Een geverfde ruiter tot maniëristische verzen vol referenties en klankspelingen. Langere gedichten zoals ‘Het teken van de hamster’, ‘Heer Everzwijn’ en ‘Het Jansenisme’ zijn duidelijk opgezet als canto's in poundiaanse zin: zoals hun voorbeeld bestaan zij grotendeels uit citaten en zinspelingen.
Tegenover deze vrij elitaire allusiekunst laten de gelegenheidsgedichten in Van horen zeggen de publieke stem van de dichter horen. Hier en elders belet de maatschappelijke betrokkenheid van de auteur dat zijn werk tot louter literatorenliteratuur verwatert. Zo was de spreektalige serie ‘De ambachten’ in de krant De Morgen ‘bestemd voor een publiek waarvan de meerderheid nog nooit een gedicht gelezen had’. In zijn laatste bundels neemt de ouder wordende dichter een elegische toon aan, die op postmodernistische wijze wordt gecombineerd met gewilde meligheid, verbeten sarcasme en barok woordenspel.
| |
Stijl
Claus is een stijlexperimentator. Alleen in zijn debuutbundels gebruikt hij systematisch klassieke versvormen. Later wisselt hij vrije verzen soms af met bewust onbeholpen knittelverzen. Zijn rederijkerstalent blijkt uit acrostichons (zoals ‘Modellen voor een straatlied’), experimenten met regellengte (‘Het klemwoord: huis’ 3), maar vooral uit talloze klankeffecten (binnenrijmen, klank- en woordspelingen, stafrijmen, halfrijmen, tot anagrammen toe).
De toon van dit werk wisselt voortdurend, zowel binnen de bundels als in aparte gedichten. De dichter verkiest dissonantie boven harmonie. Doorgaans gebruikt hij een middentoon die aansluit bij de spreektaal, maar soms retorisch aanzwelt of verzinkt tot platvloersheid. Verheven taal gebruikt hij praktisch uitsluitend in parodiërende passages; de lage registers reserveert
| |
| |
hij voor persiflages. Het ritme past zich perfect aan bij de wisselende tonaliteit Plotselinge versnellingen en vertragingen zijn typisch voor zijn verzen. Weisgerber wijst erop hoe een hortend en stotend tempo met nevenschikkende zinsbouw, herhaling en parallellisme wordt afgelost door een gebonden ritme met complexe zinsbouw, samenstellingen en simultaneïsme: ‘Geeft de staccatostijl uiting aan het hijgen van het gewonde dier, dan schijnt het legato eerder het uitdrukkingsmiddel van de opstand, de bezetenheid en de roes.’
De omvang en de complexiteit van zijn poëzie stempelen Claus tot een van de indrukwekkendste dichters van zijn tijd. Een fenomenale taalbeheersing gaat bij hem hand in hand met een alomvattende interesse. Anders dan velen van zijn collega's die in het drijfzand van de ik-lyriek vastliepen, wist hij zijn persoonlijke onvrede met het bestaan te verbreden tot een kritiek met existentiële en sociale dimensies. Het is jammer, maar misschien onvermijdelijk voor een klein taalgebied dat zijn dichterlijk genie nooit de internationale erkenning heeft gekregen waarop het recht had.
| |
Claus als romancier en verhalenschrijver
Techniek
Het is een cliché te poneren dat Claus meer dichter dan romancier is: iemand die zich meer interesseert voor taalspel en beeldspraak dan voor intrige en karaktertekening. In feite gebruiken veel twintigste-eeuwse prozavernieuwers poëtiserende technieken: men denke slechts aan Joyce, Proust, Nabokov en Borges. Al drijft zijn aanleg de prozaïst Claus veeleer in experimentele richting, hij opteert zelden voor de uiterste consequenties van het ‘andere proza’. Dat heeft ongetwijfeld te maken met zijn ondogmatisch eclecticisme en zijn intuïtie voor het commercieel haalbare.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
De terneerdrukkende sfeer in Claus' romans en verhalen onderstreept zijn zwartgallige mensvisie. Erfelijke belasting, jeugdtrauma's en frustrerende relaties staan een harmonieuze ontwikkeling van de onaangepaste hoofdfiguren in de weg. Zelfs de figuranten illustreren de fundamentele onvolmaaktheid van de mens: in naturalistische trant zijn het vaak geestelijk onvolgroeiden, lichamelijk gehandicapten en maatschappelijke
| |
| |
underdogs. De verhaalthematiek cirkelt om drie relaties: die van de hoofdfiguur tot de ouders, tot de vrouw en tot de maatschappij. De evolutie van een individuele naar een meer sociale problematiek in de romans loopt parallel met de evolutie in het dicht- en toneelwerk.
Het jeugdwerk staat in het teken van de gezinsthematiek. In de novelle De Metsiers (1950) en de verhalenbundel De zwarte keizer (1958) zijn de motieven al aanwezig die later obsessioneel terugkeren: de onvolwassenheid van de mannelijke hoofdpersoon, de dreigende aantrekkingskracht van de moeder en de afwezigheid van de ideale vader. Die duidelijk oedipale driehoeksstructuur wordt nog niet strikt freudiaans geïnterpreteerd.
De roman De hondsdagen (1952) is een overgangswerk: de jeugdthematiek wijkt hier voor de man-vrouwthematiek. De auteur verbindt beide door de geremde seksualiteit van het mannelijke hoofdpersonage op rekening te schrijven van zijn moederbinding. Soortgelijke remmingen verklaren ook de seksuele weifeling van het hoofdpersonage uit De koele minnaar (1956). Toch wijst de satirische schildering van de Italiaanse filmwereld in deze roman al op een minder introverte benadering van de werkelijkheid.
De verwondering (1962) is wellicht Claus' intelligentste roman. Dat is te danken aan de complexe structuur die subtiel diverse niveaus verknoopt. Op een realistisch niveau is de roman het relaas dat de waanzinnig geworden hoofdfiguur voor zijn psychiater schrijft. De leraar talen Victor-Denijs de Rijckel is door zijn jeugd getekend. Moederliefde en vaderhaat houden hem zo in hun ban dat hij alle mannen en vrouwen als imaginaire dubbelgangers van zijn ouders tegemoet treedt. Dat psychologische niveau is gelinkt aan het sociaal-politieke niveau: het fascistische wereldbeeld met zijn autoritaire leidersfiguren en tot hun moederrol gereduceerde vrouwen blijkt een afspiegeling van de patriarchale familiestructuren in een Vlaamse maatschappij die zich nauwelijks heeft ontrukt aan haar agrarisch verleden. Op het mythische niveau is deze maniëristische roman te lezen als een hellevaart naar het model van Dantes Divina Commedia.
| |
| |
Omtrent Deedee (1963) is een tot roman bewerkt filmscenario (het verhaal werd later nog gerecycled tot het toneelstuk Interieur (1971) en in 1980 tot de film Het sacrament). Hoe verschillend ook qua decor en toon, de roman lijkt op De verwondering doordat ook hier de hoofdfiguur aan zijn oedipale bindingen ten onder gaat. Het psychologisch gebeuren wordt sociologisch geduid door de realistische weergave van een Vlaamse familie van lage komaf en de kritische analyse van een door de kerk opgedrongen moraal. De mythische onderlaag wordt gevormd door een oedipaal geduide theogonie, waarin patriarchaat en matriarchaat met elkaar in conflict komen.
Hoe vrijgevochten de artistieke personages van de duistere roman Schaamte (1972) ook lijken, zij blijken door dezelfde schuldgevoelens gekweld te worden als de Vlaamse volksmens. Het is geen toeval dat het maken van een Christusfilm voor hen de katalysator van een bewustwording wordt: voor Claus zijn Oedipus en Christus vergelijkbare archetypes.
De problematiek van het paar staat centraal in Het jaar van de kreeft (1972), Jessica! (1977) en Het verlangen (1978). De eerste roman verscheen als feuilleton in De Telegraaf. Door zijn duidelijk autobiografische inslag is hij een van de persoonlijkste werken van Claus. Anderzijds is hij ook een van zijn oppervlakkigste romans, omdat hij de sjablonen van een love story à la Erich Segal reproduceert. De hopeloze affaire tussen de zakenman Pierre en het kapstertje Toni eindigt melodramatisch met de dood van deze laatste. Wildemeersch signaleert allerlei dubbele bodems die slechts weinig krantenlezers zullen zijn opgevallen. Jessica! is een iets interessantere mislukking. De toneeltekst waarnaar de roman gemaakt is, schemert wat te sterk door, maar de seksuele onvrede van het hoofdpersonage is complexer gemotiveerd. Het verlangen is een Vlaamse roman over een reis naar Las Vegas, zoals Claus die in de werkelijkheid met zijn broers maakte. Ongewoon is het half optimistische einde: de volkse personages proberen in het reine te komen met hun seksuele begeerten en slagen daar wel en niet in. Als subtekst fungeert het Bijbelse verhaal van de aartsvader Jakob. Claus zelf beschouwde de roman als een vingeroefening voor zijn magnum opus dat vijf jaar later zou verschijnen.
| |
| |
Het verdriet van België (1983) is Claus' meest monumentale, ambitieuze en succesrijke roman. Als ‘familieroman’ behandelt hij de klassieke oedipusdriehoek van een kind tussen een begeerde moeder en een gehate vader. Als bildungsroman laat de fragmentarisch opgebouwde tekst de ontwikkeling zien van een literair begaafde, vroegrijpe knaap tijdens de oorlogsjaren. Als sociale roman analyseert en bekritiseert hij de kleinburgerlijke ideologie waarop de Vlaams-nationalistische collaboratie teerde. De cultuurkritiek stoelt, zoals Gwennie Debergh aantoont, mede op de theorie van de mimetische begeerte van de Frans-Canadese filosoof René Girard. Het autobiografische element is ruimschoots aanwezig, maar als altijd bij deze auteur nauwelijks te onderscheiden van mythologisering.
Door de herhaling van vele motieven uit het vorige werk (de aantrekkelijke en dreigende nonnenfiguren, het pensionaat, de dame in het mysterieuze slot) biedt deze roman het volledigste beeld van ‘Clausitanië’, dat half mythische, half reële Vlaanderen waarin Claus' romans en verhalen spelen. Boeiender nog is de wijze waarop de auteur aan de hand van duizenden populaire gemeenplaatsen een beeld van het Vlaamse volk ophangt dat Brueghel, Ensor, Walschap en Boon waardig is. De literaire experimentator leeft zich uit in de mozaïekachtige montage van heterogene teksten. Door te mikken op uiteenlopende publieken (het brede publiek met sterk in de verf gezette volkse taferelen, het bellettristische publiek met stilistische hoogstandjes, het academische publiek met esoterische referenties) legt de romancier een niet minder commerciële geest aan de dag dan de middenstanders die hij met een medeplichtige monkel ontmaskert.
In de autobiografische roman Een zachte vernieling (1988) schetst Claus een geromantiseerd beeld van zijn Parijse periode. Tot op zekere hoogte is het boek een sleutelroman waarin zowel de schilders van Cobra als de Vijftigers een rol spelen. Speciale aandacht krijgt het personage Bernard Waelhens, waarin we de dichter Hans Andreus herkennen. De hoofdfiguur André Maertens is een alter ego van Claus zelf. Door de ogen van de onervaren jongeman maken wij de soms potsierlijke lotgevallen
| |
| |
mee van de Nederlandse kunstenaarskolonie die zich in het begin van de jaren vijftig in de Rue Santeuil had gevestigd. Het geheel is geen afrekening, maar levert milde kritiek op de experimentelen die zich anders dan Claus zelf aan hun primitieve premissen zijn blijven vastklampen. Tegelijk bevat de tekst zelf taalexperimenten in het voetspoor van Raymond Queneau, wiens roman Odile als model fungeert. Zo worden bijvoorbeeld uitgaande van de naam Andreus letterspelletjes opgezet: André, ASUR, anders, ander, as... Los daarvan is dit een heel romantisch, bijna elegisch verhaal over de dingen die voorbijgaan: vriendschap, liefde, het leven zelf.
De zeven verhalen van De mensen hiernaast (1985) vertonen een bizarre mengeling van volks realisme en vervreemdend surrealisme. In de anekdote ‘Martha, Martha’ herkennen we de populaire toon evenals enkele figuranten van Het verdriet van België. Uit het rijke Vlaamse leven put ook het titelverhaal, dat met wrange details de misère van het ouder worden oproept. Een zelfde realisme wordt in verhalen als ‘I don't care’ en ‘Een gat in de dag’ doorbroken door typisch clausiaanse hallucinaties en droomscènes.
Lichter van toon is het als geschenk voor de Nederlandse boekenweek geschreven verhaal De zwaardvis (1989), dat een misdaadintrige combineert met nogal opzichtig aangebrachte christelijke en antieke elementen: handig vakwerk voor een zo ruim mogelijk publiek. Veel minder geslaagd is het voor de Belgische boekenweek geschreven burleske verhaal Chateau Migraine (1987) over een Dordtse vereniging die op stap gaat naar de Dagen van de Kunst in Gent.
Op pensioengerechtigde leeftijd blijft de prozaïst niet op zijn lauweren rusten. De roman Belladonna (1994) (de oorspronkelijke titel luidde Nachtschade) is een groteske satire op het Vlaamse cultuurleven. De ondertitel ‘Scènes uit het leven in de provincie’ verwijst naar Balzacs romancyclus ‘Scènes de la vie de province’. De kern van het boek is het draaien van een film over Pieter Brueghel, met alles wat dat in een cultureel ontwikkelingsland als België meebrengt aan politiek gekonkel, mercantiele corruptie en professionele onbekwaamheid. De personages zijn gemodelleerd naar bekende Vlamingen. Zo
| |
| |
heeft de hoofdfiguur, de scenarist Axel den Dooven, trekken van Claus zelf en is de acteur Herman Grootaers een karikatuur van Julien Schoenaerts. De filmer Billy Drabbers lijkt op Robbe de Hert, minister Albert Meulemans op André Bourgeois en de schrijver Jules Spanoghe op Louis-Paul Boon.
Als sleutelroman heeft het boek maar weinig indruk gemaakt, omdat de allusies alleen voor insiders echt begrijpelijk zijn. Zelfs als groteske roman is het werkstuk niet echt geslaagd: slapstick is nooit Claus' sterkste kant geweest en de Vlaamse realiteit is op zichzelf al zo karikaturaal dat ze nauwelijks overdrijving behoeft. Als psychologische roman handelt het boek vooral over communicatiestoornis (de hoofdfiguur heet niet voor niets Den Dooven) en verblinding (het extract van belladonna verwijdt de pupillen, maar verblindt bij overdosis). Bijkomende thema's zijn eenzaamheid, veroudering, ziekte en perversie.
Het interessantst is de roman wellicht nog als vormexperiment: fragmentatie gaat gepaard met aaneenschakeling. Terwijl de intrige caleidoscopisch wordt versplinterd in hoofdstukjes rondom aparte figuren (bijvoorbeeld de minister, de kabinetschef, de producer, de scenarist), wordt ieder hoofdstukje via een schakelmotiefje met het vorige verbonden. Scatologische details zijn, zoals dat in een groteske hoort, alomtegenwoordig. Voeding en ontlasting zijn leidmotieven: op haast elke bladzijde vinden we woorden als Drollemolen, Grootaers, fist-fucking, Pier den Drol, stoelgang, plee, flapdrol, bekakt, kick-ass, kontomaan.
De roman De Geruchten (1996) herinnert ons door zijn Vlaamse thematiek en troebele sfeer aan Omtrent Deedee. Ook hier wordt de hoofdfiguur uitgestoten door zijn dorpse omgeving. Roddelpraatjes (‘geruchten’) dat hij de oorzaak zou zijn van een mysterieuze epidemie drijven de oud-koloniaal René Catrijsse ten slotte de dood in. Eerder dan een realistisch verhaal is deze roman een parabel over de hypocriete bekrompenheid van Vlaanderen. De naam van het dorp Alegem (uit ‘aal’, Vlaams voor ‘aalt’, mestgier) is symbolisch voor de mestput van onderdrukte begeerte, schuld en angst die iedereen absoluut gesloten wil houden. De dorpskroeg heet dan ook ironisch ‘De doofpot’. De roman kreeg een onverwachte actualiteit door de zaak van
| |
| |
de Waalse kindermoordenaar Marc Dutroux, die volgens de media alles te maken had met Belgische doofpotpolitiek. De beschuldiging dat de auteur de schandaalsfeer uitgebuit zou hebben, berust nergens op, aangezien de roman, die zich trouwens afspeelt in 1965, al veel eerder was geconcipieerd.
Gerard Raat toont aan hoe de oedipaal geïnterpreteerde vegetatiemythe hier, zoals in veel andere werken van Claus, als substraat fungeert. De hoofdfiguur René (Frans voor de ‘wedergeborene’) Catrijsse is een vorm van de stervende en verrijzende god, zijn moeder Alma (de ‘voedende’) de oude vruchtbaarheidsgodin. Daarnaast zinspeelt de roman op de theorie van het mimetisch verlangen bij de cultuurfilosoof René (!) Girard. Iedere samenleving berust op een streven naar nabootsing, die gelijkheid tussen haar leden moet waarborgen. Het noodzakelijke verschil wordt uitgebannen in de vorm van een individu dat als zondebok fungeert. Deze marginale figuur wordt als oorzaak van het kwaad eerst gedemoniseerd en daarna vergoddelijkt in een poging de schuldgevoelens van de groep af te wenden. De collectieve uitsluiting van het vreemde versterkt de solidariteit. De gesloten dorpsgemeenschap waarin alles gerucht blijft en niets uitgesproken wordt, is de gedroomde omgeving om dit antropologische mechanisme te illustreren.
Dirk de Geest beschrijft De Geruchten als een variant op de Vlaamse streekroman. Yvan de Maesschalck wijst op overeenkomsten met de novelle De zwarte kost en de roman 't Bolleke van Cyriel Buysse. Het boek werd vooral door de Nederlandse kritiek vrij lauw ontvangen. Daarin kwam pas verandering toen Claus voor deze roman de prestigieuze Librisprijs en later zelfs de Europese Aristeionprijs kreeg.
Toen Claus van de directeur van De Morgen de opdracht kreeg een feuilleton te schrijven, opteerde hij voor een vervolg op De Geruchten. In Onvoltooid verleden (1998) is Noël Catrijsse, de niet al te snuggere broer van de kernfiguur uit de vorige roman, het hoofdpersonage. De intrige wordt ontwikkeld via een dramatische dialoog tussen een ondervrager en een beschuldigde. Wildemeersch suggereert dat die vorm wellicht ontleend is aan L'inquisitoire (1962) van Robert Pinget, een Franse nouveau
| |
| |
roman waarin een huisknecht aan de tand gevoeld wordt over het verdwijnen van zijn meester. Terwijl bij Pinget de knecht slechthorend is, wordt die kwaal bij Claus toegeschreven aan de ondervragende ex-commissaris. Net als in het model blijft de ware toedracht van de feiten in het ongewisse. De halfidiote hoofdfiguur is een typische Clauscreatuur. De logge lobbes met de moederbinding wordt door zijn vrouw verlaten en door collega's in de kantoorboekhandel vernederd. Wanneer ook zijn vriendin sterft, slaan de stoppen bij hem door. De wrede geweldscènes in het boek doen denken aan Amerikaanse thrillers over serial killers. Uiteindelijk blijft het onzeker of de door Noël bekende gruwelmoorden geen producten van zijn overspannen fantasie zijn.
Claus verzamelde zijn verhalen in twee banden, waarvan de eerste zijn realistische en de tweede (Een andere keer, 1988) zijn meer surrealistische productie bevat. Het nawoord meldt: ‘Naar aloud gebruik heb ik de verhalen hier en daar wat bijgeschaafd.’ De novelle Het laatste bed (1998) is een bewerking van een hoorspel voor de European Broadcasting Company. Het verhaal handelt over de tragische liefde tussen twee vrouwen, de pianolerares Emily Hopkins en de schoonmaakster Anna Buckinx. De lesbische verhouding komt zowel in gevaar door de ongelijkheid van de partners als door het onbegrip van hun omgeving. De fragmentarische opbouw en de vage psychologie maken de plot niet veel geloofwaardiger.
In de novelle Een slaapwandeling (2000) is de hoofdfiguur een aftakelende kunsthandelaar wiens vrouw een verhouding heeft met een monteur. Hij ontmoet zonder haar te herkennen een vroegere vriendin, die nu een relatie heeft met zijn oude compagnon. In een toestand van verminderd bewustzijn gaat hij als een soort slaapwandelaar op zoek naar haar. Hij is getuige van een orgie die hem herinnert aan de film Eyes wide shut van Stanley Kubrick. Bekende motieven worden hier weer opgenomen: de communicatiestoornis, de zoektocht naar de geliefde, de surrealistische scènes tussen droom en werkelijkheid. Het mythische substraat is de hellevaart van Orpheus op zoek naar Eurydice. De voortdurende versprekingen van het hoofdpersonage zijn symptomatisch voor zijn verslappende
| |
| |
greep op de werkelijkheid. Of zoals de auteur het bij monde van zijn personage uitdrukt: ‘Ik had hen willen vragen of zij het met mij eens waren dat wij overgeleverd zijn aan taal en aan toeval en dat dit herkennen het enige is dat ons rest.’
| |
Stijl
Wat voor de poëzie opgemerkt is, geldt mutatis mutandis ook voor Claus' proza. De auteur hanteert met groot gemak een indrukwekkend aantal stijlen en registers. Een roman als De verwondering met zijn dagboekfragmenten, stukken kunstproza, lyrische en epische passages, volkse dialogen en stijlpastiches (bijvoorbeeld op de Nouveau Roman) is daarvan een excellent voorbeeld. Die stijlvariaties werken komisch in Claus' ludieke werken, zoals de verhalen in Natuurgetrouw (1954), de mystificatie Schola Nostra (1971), de reeks De groene ridder (1973), de bij oude emblemata geschreven tekst De vluchtende Atalanta (1977) en de striptekst De avonturen van Belgman (1967). Bijzonder knap is de vermenging van poëticisme en trivialiteit in de novelle De verzoeking (1980).
| |
Techniek
De prozaïst Claus is grondig op de hoogte van de moderne literaire technieken. Surrealistische vervormingen van het alledaagse verschijnen in veel verhalen, maar het meest systematisch in Natuurgetrouw. De techniek van het leidmotief (herhaling van scènes, relaties, woorden) komt in de meeste van zijn werken voor. In De Metsiers neemt hij de wisselende verteller uit het werk van Faulkner over. Filmische procédés zoals de subjectieve en objectieve camerablik, montage-effecten, flashbacks en flashforwards zijn bij deze filmfan schering en inslag. De hondsdagen speelt een vernuftig ganzenspel met ruimte en tijd. In dezelfde roman vinden we voor het eerst de structurele allusie, waarbij een al dan niet mythische subtekst als interpretatieraster dient. Claus werkt de techniek minder systematisch uit dan zijn grote voorbeeld James Joyce, zelfs niet in De verwondering, dat labyrinthische netwerk van antieke, middeleeuwse en moderne verwijzingen. Schola nostra, een pseudocommentaar op de nagelaten geschriften van ene Dorothea van Male, verbleekt ten opzichte van zijn postmodernistische model, Pale Fire van Vladimir Nabokov. Indachtig het Picasso-adagium ‘Je ne cherche pas, je trouve’ wil de auteur zich niet te sterk door schema's en regels laten leiden, omdat die het resultaat al te voorspelbaar zouden maken.
| |
| |
Inconsequenties en slordigheden zijn de keerzijde van zijn uitbundige experimenteerlust.
Ondanks zijn stilistische vaardigheid en zijn beweeglijke fantasie bereikt Claus' verhalend werk niet de hoogte van zijn dichtkunst. Daarvoor mist het epische adem, raffinement van intrige en vooral complexiteit inzake levens- en maatschappijvisie. Niettemin werd Het verdriet van België terecht een internationaal succes: deze oervlaamse roman werd vertaald in alle grote wereldtalen en opgenomen in de Franse Livre de Poche en de Classics van Penguin.
| |
Claus als toneelschrijver
De auteur Claus is het meest productief geweest op het gebied van de dramaturgie. Op zijn naam staan een zeventigtal stukken, waarvan zowat de helft oorspronkelijk werk en de andere helft bewerkingen. Hij vertaalde of bewerkte antieke en moderne auteurs als Sophocles, Euripides, Aristophanes, Seneca, Shakespeare, Ben Jonson, De Rojas, Tourneur, Büchner, Grabbe, Lorca, Coward, Crommelynck, Audiberti, Anouilh en Beckett. Enkele van zijn eigen stukken, zoals Een bruid in de morgen (1953), Suiker (1958), Vrijdag (1969) en Interieur (1971) zijn onbetwistbare hoogtepunten in het Nederlandstalige repertoire van de twintigste eeuw. Daarnaast was hij werkzaam als regisseur en als verfilmer van zijn eigen toneelwerk.
| |
Stijl
Zoals in al zijn literaire activiteiten streeft hij ook op toneelgebied naar een grote verscheidenheid in genre en stijl. Naast het realistische drama Suiker, de romantische tragedie Een bruid in de morgen en het melodrama Het lied van de moordenaar (1956) schrijft hij de tragikomedie Mama, kijk, zonder handen! (1959) en de satire Het goudland (1966). Komedies als De dans van de reiger (1962) en Blauw blauw (1973) zijn vrij zeldzaam. Meestal weet hij door vermenging van tragiek en komedie de sterkste effecten te bereiken. Zijn stijl bestrijkt een heel gamma van mogelijkheden: experimenteel in (M)oratorium (1954), pathetisch in Thyestes (1966), vlot converserend in Blauw blauw, burlesk rijmelend in Het leven en de werken van Leopold II, populistisch in Thuis (1975). Origineel is het gestileerde Vlaamse dialect dat weerklinkt in stukken als Vrijdag en Blindeman (1985).
| |
| |
| |
Traditie / Verwantschap
Claus breekt met de oubollige sfeer in het Nederlandstalige theater van de jaren vijftig. Zijn originaliteit wordt gevoed door een niet aflatende belangstelling voor de internationale ontwikkelingen op toneelgebied. Zijn feeling voor het moderne en het modieuze maakt hem tot een geknipt introducent van allerhande vernieuwingen. Doordat zijn werk vaak op de sensibiliteit van publiek en kritiek vooruitloopt, zijn misverstand en onbegrip onvermijdelijk.
Al vroeg in zijn carrière blijkt hij uitstekend op de hoogte van het toneelwerk van Artaud en Beckett, dat toen in onze gewesten nauwelijks bekend was. Hun impact blijkt uit de experimentele eenakters De getuigen (1952), (M)oratorium en In een haven (1955). Van het pure avant-gardisme wendt Claus zich al vlug af. Hij schrijft een aantal succesnummers, maar zweert niet bij één formule en blijft zich onophoudelijk vernieuwen. Talrijk zijn de parallellen met buiten- en binnenlandse modellen en genres. Zo herinnert Een bruid in de morgen aan Jean Anouilh en Tennessee Williams, Het lied van de moordenaar aan Georg Büchner; Suiker hanteert de procédés van het naturalistisch melodrama, Mama, kijk, zonder handen! die van het absurdistisch toneel; De dans van de reiger heeft een strindbergiaanse inslag; Thyestes exploreert Artauds theater van de wreedheid; Oedipus (1971) neemt Ted Hughes' rituele bewerking van Seneca's drama tot model; Vrijdag, Interieur en De verlossing sluiten aan bij de Vlaamse naturalistische traditie (Driekoningenavond van Cyriel Buysse is de inspiratiebron van het eerste).
| |
Thematiek
Door deze ongelooflijke verscheidenheid loopt de rode draad van een grondthematiek die de criticus Johan Thielemans omschrijft als onvoldane begeerte. In de eerste stukken krijgt die seksuele thematiek vaak een incestueuze inhoud. In de hoofdpersoon, door wiens blik de toeschouwer de gebeurtenissen volgt en interpreteert, herkennen we zonder moeite oedipale trekken. Zo schrikt Thomas in Een bruid in de morgen terug voor de moederlijke verloofde, maar vervangt hij de moederbinding door een incestueuze verhouding met de zuster. Ook Moerman in Het lied van de moordenaar is een ‘moederman’, die sterven moet wanneer hij de moederlijke Tilda verlaat. De kinderlijke Kilo in Suiker wordt door het moedersubstituut
| |
| |
Malou aangetrokken en verraden. In Mama, kijk, zonder handen! is Stefan niet in staat de vader te vermoorden, zodat hij de vaderrol niet op zich kan nemen. In De dans van de reiger is Edwards afkeer van seksualiteit het gevolg van een moederbinding. Een onverwerkt oedipuscomplex heeft van Claude in Interieur een homoseksueel gemaakt. Georges Vermeersch in Vrijdag is een vereerder van de maagd-moeder Maria. Ook in de Seneca-bewerkingen speelt de Oedipus-thematiek mee. De fatale ontwikkeling in de tragedie Thyestes wordt op gang gebracht door de patriarchale figuur Tantalus. In Phaedra (1980) weigert de jonge Hippolytus de avances van zijn vaders vrouw. De Oedipus krijgt een moderne versie in Blindeman: de volkse overlevenden van een atoomramp spelen nog een laatste maal het aloude stuk om inzicht te krijgen in hun eigen oedipale thematiek. De allegorische farce Het schommelpaard (1988) laat zien hoe het toneel, gepersonifieerd als Thalia (muze van het blijspel), met de begeerte van de mens speelt. In een spleet in de muur van een appartement horen we het gezucht van een onzichtbaar moederlijk wezen, Mathilde, dat elke mannelijke bezoeker aantrekt en vernietigt.
De psychoanalytische onderbouw van Claus' toneelwerk is vaak alleen maar te duiden via een raster van mythologische zinspelingen. Zowel de Oedipusmythe zelf als de daarmee verwante Griekse mythen over de afstamming van de goden en de Klein-Aziatische vruchtbaarheidsmythen illustreren vaak de frustraties van het hoofdpersonage. Zo is Stefan in Mama, kijk, zonder handen! een negatieve Oedipus en Georges in Vrijdag een reïncarnatie van de dienaar van de Grote Godin, Attis. Claus keert de positieve boodschap van de antieke mythe om door de rituele vernieuwing te laten mislukken. Zoals in de Griekse tragedie schijnt een onafwendbaar noodlot de held naar de ondergang te drijven. Dat determinisme is evenwel niet van goddelijke maar van menselijke aard: familiale relaties en sociale constellaties doemen ieder streven naar verlossing tot mislukken.
| |
Techniek
De thematiek van de onvervulde begeerte bepaalt de structuur van Claus' stukken. Na een lange uiteenzetting, waarin de onhoudbaarheid van de situatie geleidelijk aan duidelijker
| |
| |
wordt, volgen in het tweede deel een aantal wendingen, die nauwelijks iets aan de problemen veranderen, zodat het stuk ongeveer op hetzelfde punt eindigt als waar het begonnen was. Deze cirkelstructuur gunt de protagonisten zelfs geen bevrijdend inzicht in de eigen toestand. Hoewel heel wat stukken een scène bevatten die de oorzaak van de situatie verklaart (de charades in Mama, kijk, zonder handen! en Interieur, de droomscènes in De dans van de reiger, Vrijdag en Jessica!), heeft die onthulling voor de personages zelden een cathartisch effect. Hun rest alleen het besef dat alle pogingen om werkelijk iets te veranderen, vergeefs zijn. Dat inzicht leidt tot de zelfmoord van Andrea in Een bruid in de morgen en die van Claude in Interieur. De slotwoorden van Thyestes vatten de pessimistische teneur van Claus' toneelwerk goed samen:
Zo was het. En het zal niet anders zijn.
Nutteloos wentelt het geweldige wiel door de tijd [...]
en de vragen blijven dezelfde
voor de wormen als voor de mensen.
En nog altijd bedekt de nacht de aarde niet
met haar dodelijke dikke wolken.
| |
Ontwikkeling
In de jaren zestig schrijft Claus de geëngageerde operalibretti Morituri (1968) en Reconstructie (1969; over Che Guevara) en de politieke toneelstukken Het leven en de werken van Leopold II (1970) (over een Belgische mythe) en Tand om tand (1970) (over een fascistoïde Vlaamse staat). Zij zijn het minst gewaardeerde deel van zijn toneelwerk, omdat de satire ervan te gemakkelijk en te anekdotisch is.
| |
Traditie
Een belangrijk gedeelte van het toneelwerk bestaat uit adaptaties. De postmodernistische dramaturg vindt in het historische repertoire een schat aan thema's en technieken waaruit hij kan putten. Claus stelt zich zelden tevreden met seriewerk. Dat valt het gemakkelijkst aan te tonen bij de Senecabewerkingen, waarbij de auteur niet kiest voor een oppervlakkige actualisering, maar voor een diepgaande re-interpretatie van het antieke materiaal. Een boodschap van existentiële wanhoop vervangt telkens Seneca's zoetsappige moraliseerzucht. Al even merk- | |
| |
waardig zijn de Shakespearebewerkingen, die het typische Claus-idioom enten op een speels poundiaanse vertaalopvatting.
| |
Kritiek
In het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw doet zich een verrassende wending voor in de waardering van de gevierde toneelauteur. Zijn laatste toneelprijs krijgt hij in 1987. De ultieme apotheose is het jaar 1994, waarin diverse gezelschappen bij wijze van hommage stukken van de vijfenzestigjarige opvoeren. Tegelijk wordt zijn tot dan toe onaantastbare positie aangevochten door een nieuwe generatie theatermakers. Ze zien in hem de vertegenwoordiger van het verkalkte auteurstheater dat niet alleen de dialogen, maar ook de enscenering strikt vastlegt. Sinds de jaren zeventig stelt het nieuwe theater niet langer auteur en tekst, maar regisseur en spelers centraal. De toneelvernieuwer van weleer krijgt het verwijt dat hij niet meegaat met zijn tijd, doordat hij kant-en-klare stukken aflevert in plaats van ruw tekstmateriaal voor theatermakers.
Onder de torens (1993), een gelegenheidsstuk naar aanleiding van de heropening van de Gentse Koninklijke Nederlandse Schouwburg op 14 oktober 1993, is een soort testament waarin de auteur zijn eigen werk en het Vlaamse theater kritisch presenteert. De opvoering wordt door de kritiek slecht ontvangen. In het weekblad Humo richt Claus zich in een open brief tot regisseur Sam Boogaards. Hij stelt hem verantwoordelijk voor het floppen van zijn werk omdat hij de regieaanwijzingen van de auteur heeft genegeerd en alles eigengereid naar zich toe heeft gehaald. In interviews verwerpt hij de nieuwerwetse regiemethode en zweert hij geen toneelstukken meer te zullen schrijven voor de Vlaamse bühne.
| |
Ontwikkeling
Vernieuwing biedt het laatste toneelwerk van Claus niet meer. Zo zijn de stukken Visite (1991) en Winteravond (1991) gebaseerd op twee verhalen uit De zwarte keizer. De verlossing is een Vlaams gezinsdrama op het bekende stramien, compleet met uitvoerige regieaanwijzingen. De flaptekst zet de archetypische clichés van dit volkse realisme sterk in de verf: ‘De leden van een Vlaams gezin, Oscar, de groteske patriarch, zijn bedlegerige vrouw Magda, zijn fletse zoon Karel en zijn dochter Julia die helaas getrouwd is met een ondermaatse voetballer, komen samen in
| |
| |
de ouderlijke woning.’ Als de tekst ten tijde van de dioxinecrisis (1999) wordt opgevoerd, hebben sommige critici het over Claus' profetische kijk omdat hij de kippen in het stuk ziek laat worden. Het operalibretto Borgerocco (1998) is geschreven voor de componist Frederic de Vreese in opdracht van de Koninklijke Vlaamse Opera. Het verhaal is gesitueerd in het multiculturele Borgerhout, waar ene Jan zijn Marokkaanse vrouw Fadoea verstoot voor een Vlaamse Godelieve, waarop de vreemdelinge hun twee kinderen vermoordt. Het antieke model van het libretto is de Medeia van Euripides: Jan is Jason, Fadoea Medeia, Godelieve Glauke. De directie wees het libretto volgens Claus af omdat het ‘te lang en niet nobel genoeg’ was. De criticus Herman Jacobs vond in De Morgen alles ‘zo geheel en al gespeend van iedere subtiliteit, zo zwart-wit, zo clichématig, zo lelijk ook dat het plaatsvervangend schaamrood je uitbreekt’.
| |
Publieke belangstelling
Inmiddels is veel van Claus' theaterwerk verzameld (een enkele keer in een herziene versie, zoals Het huis van Labdakos (1977)). De auteur heeft een relatief groot aantal successtukken geschreven. Ze worden vooral door amateurgezelschappen nog geregeld gespeeld en bieden nog steeds stof voor uiteenlopende interpretaties: het beste bewijs dat zij levend toneel zijn. Zowel de uitgebreidheid als de veelzijdigheid van zijn theater maken Claus tot de grootste Nederlandstalige toneelschrijver na 1950. Weinig van zijn repertoire is echter doorgedrongen tot de internationale scene.
| |
Relatie leven/werk
In dit bestek kunnen we niet ingaan op Claus' andere creatieve bezigheden. Behalve als plastisch kunstenaar was de alleskunner bedrijvig als toneelregisseur, filmer en scenarist voor films, televisieseries en documentaires. Beweeglijkheid is een van de hoofdkenmerken van zijn kunstenaarschap. Deze veelzijdigheid lijkt minder ingegeven door uiterlijke dwang dan door een ingeboren vrijheidsdrang. De man die telkens weer verhuist en rusteloos rondtrekt, die even snel van vrouw verandert als van levensstijl, blijkt ook in zijn kunst een avonturier die telkens weer van medium, genre, stijl en onderwerp wisselt.
| |
Visie op de wereld
Toch staat zelfs een vrijgevochten geest als Claus minder zelfstandig tegenover de werkelijkheid dan hij misschien zelf zou willen. Zijn wereldbeeld is grotendeels bepaald door
| |
| |
familiale, sociale en historische omstandigheden: afkomst (geletterde kleine bourgeoisie), gezinsomstandigheden (oudste zoon, botsing met de vader, moederbinding), opvoeding (katholieke kostscholen), politiek klimaat (oorlogsjaren en hun nasleep, collaboratie en repressie), artistieke contacten (Cobragroep en Hollandse experimentelen), filosofische tijdgeest (existentialisme, sartriaans engagement). Als levensprogramma koos hij het romantische ideaal van zijn idool, de surrealist André Breton: poëzie, liefde en revolutie.
Het dichtst komen we bij de kern van Claus' proteïsche persoonlijkheid als we inzien hoe zijn mateloze vrijheidsdrang de keerzijde is van zijn beklemmingsangst. Vaak voorkomende woorden als klemmen, knellen, binden, verstrikken, omsluiten, omringen, omsingelen, kluisteren, ketenen en kooien zijn symptomen van deze claustrofobie. De auteur voelt zich doorlopend in zijn vrijheid beperkt: hij zit gevangen in zijn omgeving, zijn huis, zijn kamer, ja zelfs in zijn eigen huid. Zoals de naturalisten ziet hij de mens als een door erfelijkheid, milieu en tijdsbestel gedetermineerd wezen. De individuele vrijheid wordt op alle wijzen beknot door de maatschappelijke orde: door de opvoeding in het gezin en op school, door de disciplinerende autoriteit van staat, kerk en leger, door de dwang van wet, traditie en gewoonte.
Het alomtegenwoordige oedipuscomplex illustreert deze fatale constellatie. De castrerende vader is het embleem van de vervreemdende cultuur. Daartegenover staat de begeerde moeder als embleem van de vrije natuur. Zij symboliseert voor de zoon de onbelemmerde seksuele begeerte die zelfs het incestverbod trotseert. Een onopgelost dilemma blijft dat de moederbinding de vrijheid van de zoon wellicht even sterk fnuikt als de wet van de vader. De verhouding tot de geliefde weerspiegelt de verhouding tot de moeder: in de liefde wordt de drang tot overgave voortdurend gedwarsboomd door bindingsangst, de zoektocht naar geborgenheid wisselt voortdurend af met vluchtpogingen.
Claus legt in de revolutionaire jaren zestig een verband tussen individuele frustratie en maatschappelijk onbehagen. Zo sluit hij aan bij het freudiaans marxisme van de cultuurfilosofen
| |
| |
Wilhelm Reich en Herbert Marcuse, die seksuele bevrijding als de motor zagen van sociale en politieke emancipatie. Onbelemmerde lustbeleving blijft in onze maatschappij utopisch. De vrijheidsdrang van het individu stoot altijd weer op de dwang van de instituties. De patriarchale ideologie, de christelijke traditie en de kleinburgerlijke hypocrisie hebben door hun verboden en taboes het driftleven beladen met angst, schuld en schaamte.
Het engagement van Claus is organisch verbonden met zijn vrijheidsdwang. Onvrede met het heersende bestel spreekt uit geheel zijn oeuvre. In het bijzonder kant hij zich tegen het provincialisme, conservatisme en klerikalisme van het traditionele Vlaanderen. Al heeft hij steeds binnen het links-vrijzinnige kamp gestaan (bij voorbeeld als redacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift) en al heeft hij een tijdje geflirt met nieuw links (bijvoorbeeld als Cuba-reiziger), toch lijkt zijn politieke visie minder ingegeven door een positieve maatschappelijke keuze dan door afkeer voor elk gezag. Als eigenzinnig kunstenaar valt het hem moeilijk zich aan een partijprogramma te onderwerpen. Liever laat hij zich leiden door mededogen met de onderdrukte medemens. De indirecte maatschappijkritiek in zijn volkse stukken is dan ook overtuigender dan het sloganeske engagement van zijn politieke verzen. Zijn individualistische protest is uiteindelijk anarchistisch. Op zijn doodsbericht prijkt niet toevallig de leuze ‘ni Dieu, ni maître’ van de anarchist Auguste Blanqui (1880). De onvermijdelijke frustratie van elk vrijheidsstreven vindt geen troost in een of ander religieus of filosofisch optimisme. Voor Claus kent de existentie geen transcendentie: het leven is niet meer dan een absurde grap van het lot.
| |
Techniek / Stijl
Formeel uit zich de vrijheidsdrang van de auteur in een onbedwingbare lust tot experiment en variatie. Geen enkele Nederlands auteur speelt zo wellustig met de moedertaal als hij. Nu eens hanteert hij een retorische kunsttaal, dan weer een vlotte spreektaal of een gestileerd dialect. Zijn stijl wisselt van het meest hermetische maniërisme tot het simpelste spreekvers. Tot in zijn laatste jaren blijft hij onvermoeibaar associaties, woordspelingen en allusies opstapelen. Zoals zijn model Victor
| |
| |
Hugo is hij een meester van de beeldspraak. Zijn gehele oeuvre is een schatkamer van tropen: metaforen, metonymieën, perifrases en ambiguïteiten. Die zijn evenveel maskers van een kunstenaar die zich alleen indirect door zijn lezer wil laten kennen.
| |
Relatie leven/werk
Zoals in zijn werk speelt Claus in zijn leven graag verschillende rollen. Zijn jeugddevies was het agressieve ‘Nemo me impune lacessit’ (Niemand daagt me ongestraft uit), door schade en schande wijs geworden kiest hij voor ‘Toujours sourire’ (Blijven glimlachen). Lang voor dat in onze letteren gebruikelijk werd, heeft hij zich opgeworpen tot een mediafiguur die zijn openbare leven met grote en kleine schandalen stoffeerde. De bekendste zijn de weigering van een onderscheiding van het Referendum der Vlaamse letterkunde (1963), omdat de prijs ‘niet minstens het maandloon van een ongeschoolde arbeider bedraagt’, de rel rondom het zogenaamde plagiaat in Het teken van de hamster (1963), de naaktscènes in Masscheroen (1967) en in het Rubens-feuilleton, de liefdesaffaires met de actrice Kitty Courbois en sekssymbool Sylvia Kristel, de voorpublicatie van Het jaar van de kreeft in de rechtse krant De Telegraaf, de zogenaamde diefstal van een deel van Het verdriet van België en zelfs een lucratief reclamespotje voor Franse kazen. Aan de andere kant blijft hij als een geboren mythomaan de waarheid naar hartenlust manipuleren. Zorgvuldig geselecteerde details uit zijn privéleven moeten de kritiek en het publiek tot nieuwsgierigheid prikkelen, terwijl sociale netwerken en informele contacten zorgvuldig buiten beeld worden gehouden. Collega Walter van den Broeck in 1994: ‘Vraag mij wat het beste is dat hij ooit heeft gecreëerd, dan moet ik daar eerlijk op antwoorden: de mythe rond zijn eigen persoon.’
Bij de promotie van zijn werk speelt het interview een hoofdrol. Verzamelingen van tijdschrift- en kranteninterviews laten zien hoe Claus hier een nieuw literair genre creëert dat leeft bij de gratie van bloemrijke taal, verbluffende boutades en manifeste tegenspraak. Zijn strategie van ‘self-advertisement’ schuwt de mystificatie niet. Geen enkele bewering mag klakkeloos aangenomen worden. Een enkel detail is onthullend: zo gaf hij ooit in een Knack-interview zijn claustrofobie toe.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Sommige interviews gaan dieper in op zijn modernistische kunstopvattingen. De verhouding tussen kunst en werkelijkheid is er niet een van afspiegeling, maar van transformatie. In De koele minnaar zegt een personage: ‘De kunst moet de natuur verdringen en stukmaken.’ De kunstenaar neemt alles op wat in zijn kraam past (‘je prends mon bien où je le trouve’). Hij schept uiteindelijk zijn eigen werkelijkheid. Het effect kan net zo goed realistisch als surrealistisch zijn. De creatieve daad is belangrijker dan het werk. Het kunstwerk staat na zijn creatie los van de kunstenaar en leent zich in principe tot alle mogelijke interpretaties.
| |
Publieke belangstelling
Miskenning heeft Claus nauwelijks gekend. Op zijn vijfentwintigste is zijn naam als ‘wonderkind’ al gevestigd met De Metsiers, Een bruid in de morgen en De Oostakkerse Gedichten. Zijn verkoopcijfers mogen dan minder indrukwekkend zijn dan die van sommige collega's, zijn boeken kennen toch de ene herdruk na de andere. Het publiek is uiteraard vooral in het gemakkelijkere werk geïnteresseerd: meer in De koele minnaar dan in De verwondering, meer in Vrijdag dan in Mama, kijk, zonder handen!, meer in Het jaar van de kreeft dan in Schaamte. Niettemin is zelfs de vrij hermetische poëzie van de Vijftiger relatief succesrijk.
| |
Kritiek
Gevestigde auteurs als Teirlinck, Bordewijk en Vestdijk erkennen al vroeg zijn talent. Alleen de katholieke pers bekritiseert zijn werk lange tijd op ideologische en morele gronden en zorgt daarbij ongewild voor een ‘succès de scandale’. De mythe van de barbaarse natuurkracht wordt in de jaren zestig en zeventig doorgeprikt in studies (Govaart, Weisgerber, Weverbergh, De Decker, Wildemeersch, Claes) die de belezenheid en eruditie van de autodidact aantonen. Terwijl geduldig verder wordt gespeurd naar de verborgen sleutels die op dit oeuvre passen, springt de krantenkritiek vaak al te lichtvaardig met haar be- en veroordelingen om.
Het conservatieve Vlaanderen blijft Claus lang met kwaadwillige aanvallen bestoken. De auteur verdedigt zijn werk steeds met hand en tand tegen alle kritiek. Atypisch is dan ook de bekentenis aan Humo-interviewer Rudy Vandendaele in 1992: ‘Te veel boeken van mij hebben fouten en leemtes die ik had
| |
| |
kunnen vermijden als ik ze wat langer had laten liggen. Dat geldt zeker voor mijn poëzie.’ Naarmate de Vlaamse media progressiever worden, neemt de ophemeling van het linkse boegbeeld toe. Pers, radio en televisie lenen zich gewillig voor de promotie van nieuw werk. Interviews vervangen kritische beschouwingen. Zelfs critici bedekken zijn literaire zwakheden ten slotte met de mantel der liefde. Zo begint Jos Joosten zijn recensie van de slotbundel In geval van nood met de woorden: ‘Hugo Claus mag alles.’
Het dramatische einde van de auteur vestigt andermaal meer de aandacht op de persoon dan op het werk. Veelzeggend is de reactie van diverse zogenaamde Clausbewonderaars die zonder blikken of blozen beweren Het verdriet van België nooit uitgelezen te hebben. Het eindverdict van de Nederlandse critici is minder positief dan dat van hun Vlaamse collega's. Jeroen Vullings schrijft in zijn In Memoriam: ‘De keerzijde van zijn virtuositeit is gemakzucht en dat valt vooral op de korte baan op: in zijn gedichten en verhalen.’ Dat oordeel verschilt niet zo sterk van wat de auteur zich in een van zijn laatste interviews tegen Piet Piryns laat ontvallen: ‘Ik vrees dat ik ook in mijn romans, mijn verhalen en mijn toneel nooit echt tot op het bot ben gegaan.’ Het lijkt nog te vroeg voor een eindbalans: de slagschaduw van de meester valt nog op zijn werk; veel voorbereidende arbeid moet nog verricht worden; lopende commentaren en synthetische studies ontbreken; de omvang van de stof vereist van de beschouwer een haast even grote veelzijdigheid als die van de schrijver zelf; de veelvormigheid en complexiteit van het oeuvre bemoeilijken een evenwichtig oordeel. Ongetwijfeld zou een grondige evaluatie gebreken aan het licht brengen: eenzijdigheid van thematiek, oppervlakkigheid in uitwerking, ongelijkheid van kwaliteit. Gemeten naar internationale maatstaven weegt dit werk daarom misschien net iets te licht. Het zou niet eerlijk zijn daarbij stil te blijven staan, omdat juist de grootte van Claus' talent ons naar die strenge criteria doet grijpen. Hendrik Conscience leerde zijn volk lezen, Hugo Claus is een van degenen die het kritisch heeft leren lezen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Een volledige bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken tot mei 2004, met inbegrip van alle drukken, biedt Hugo Claus voor twaalf lezers en een snurkende recensent (samenstelling Katrien Jacobs, Kris Landuyt, Kris Lembrechts, Georges Wildemeersch. Rijswijk 2004). Daarom beperken we ons hier voor de periode tot mei 2004 tot opgave van de eerste (commerciële) drukken en informatie over de periode vanaf juni 2004. Ook voor de talrijke bibliofiele uitgaven, catalogi, gelegenheidsuitgaven en brochures verwijzen we naar Hugo Claus voor twaalf lezers en een snurkende recensent. Een lopende primaire bibliografie is te vinden op de website van het Studie- en Documentatiecentrum Hugo Claus (www.clauscentrum.be).
Hugo Claus, Kleine reeks. Gedichten. Moeskroen 1947, Aurora, GB. (herdruk in Kleine reeks, gedichten. Facsimile varianteneditie, 2005) |
H.C., Registreren. Gedichten. Oostende 1948, Carillon, GB. |
Hugo Claus, Zonder vorm van proces. Een pantomine-gedicht in twee delen voor één stem, piano, fluit, gitaar en drums met een bruitage van vijf stemmen. Brussel 1950, Draak, G. |
Karel Appel en Hugo Claus, De blijde en onvoorziene week. Parijs 1950, Cobra, Handreeks in de Cobra-Bibliotheek 1, GB. |
Hugo Claus, De Metsiers. Brussel 1951, Manteau, R. (licentieuitgave Apeldoorn 2006, Paperview, Kopstukken 14) |
Hugo Claus, Over het werk van Corneille gevolgd door een gedicht. Amsterdam 1951, Martinet en Michels, E/G. |
Hugo Claus, Tancredo infrasonic. 's-Gravenhage 1952, A.A.M. Stols, GB. |
Hugo Claus, De hondsdagen. Roman. Amsterdam 1952, De Bezige Bij, De Bijenreeks, R. |
Hugo Claus, Een huis dat tussen nacht en morgen staat. Gedichten. Antwerpen/'s-Gravenhage 1953, Sikkel/ Daamen. |
Hugo Claus, Natuurgetrouw. Schetsen, verhalen, fabels, greguéria's, metamorphoses, dialogen, overwegingen, allegorieën, dagboekbladen, een reisbeschrijving, drie gedichten en een brief. Amsterdam 1954, De Bezige Bij, Ultimatumreeks, Reeks 2, nr. 6, VB. (vermeerderde herdruk als Natuurgetrouwer, 1969) |
Hugo Claus, Een bruid in de morgen. Toneelstuk in vier bedrijven. Antwerpen/Amsterdam 1955, Ontwikkeling/Meulenhoff, Nieuw Vlaams Tijdschrift-reeks, T. |
Hugo Claus, De Oostakkerse gedichten. Amsterdam 1955, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Paal en perk. Gedichten van Hugo Claus bij tekeningen van Corneille. Den Haag/Antwerpen 1955, Bert Bakker / Daamen / De Sikkel, GB. |
Hugo Claus, De koele minnaar. Amsterdam 1956, De Bezige Bij, R. |
Hugo Claus, Het lied van de moordenaar. Toneelspel in twee delen. Antwerpen/Amsterdam 1957,
|
| |
| |
Ontwikkeling / De Bezige Bij, T. |
Dylan Thomas, Onder het melkwoud. Amsterdam 1957, De Bezige Bij, T. (vert.) |
Dylan Thomas, Als een jonge hond. Rotterdam 1958, Ad. Donker, Donker Pockets 24, VB. (vert.) |
Hugo Claus, Suiker. Amsterdam/Antwerpen 1958, De Bezige Bij / Ontwikkeling, Literaire Pocket 17, T. |
Hugo Claus, De zwarte keizer. Verhalen. Amsterdam 1958, De Bezige Bij, VB. |
Georg Büchner, Dantons dood en drama. Amsterdam 1958, De Bezige Bij, T. (vert.) |
Hugo Claus, Mama, kijk, zonder handen! Een komedie in vier bedrijven. Amsterdam 1959, De Bezige Bij, Literaire Pocket 23, T. |
Hugo Claus, Het mes. Voorafgegaan door Het Mes onder het mes door H.J. Oolbekkink. Amsterdam 1961, De Bezige Bij, Geïllustreerde Reuzenpocket 2, V en filmscenario. |
Hugo Claus, Een geverfde ruiter. Gedichten. Amsterdam/Antwerpen 1961, De Bezige Bij / Ontwikkeling, Literaire Reuzenpocket 16, GB. |
Hugo Claus, De verwondering. Roman. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 32, R. |
Hugo Claus, De dans van de reiger. Een nare komedie in twee delen. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, Literaire Pocket 102, T. |
Hugo Claus, Omtrent Deedee. Roman. Amsterdam/Antwerpen 1963, De Bezige Bij / Ontwikkeling, Literaire Reuzenpocket 50, R. |
Hugo Claus, Louis-Paul Boon. Brussel 1964, Manteau, Monografieën over Vlaamse letterkunde 30, E/Bl. |
Hugo Claus, Karel Appel. Schilder. Amsterdam 1964, A.J.G. Strengholt, Mammoet Reeks 25, E. |
Hugo Claus, Oog om oog. Foto's van Sanne Sannes. Tekst van Hugo Claus. Amsterdam 1964, De Bezige Bij, GB. (bewerkingen) |
Hugo Claus, De Legende en de heldhaftige, vrolijke en roemrijke avonturen van Uilenspiegel en van Lamme Goedzak in Vlaanderen en elders. Toneelspel in twee delen door Hugo Claus naar het boek van Charles de Coster. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 139, T. |
Hugo Claus, Gedichten. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 106, GB. (bevat meestal herziene versies van: Kleine reeks, Registreren, Zonder vorm van proces, De blijde en onvoorziene week, Paal en perk, Een huis dat tussen nacht en morgen staat, Tancredo infrasonic, De Oostakkerse gedichten, Een geverfde ruiter, Bericht aan de bevolking, Onder water met Ava Gardner, De man van Tollund, Negen rondgedichten bij l'Inferno, Oog om oog, Het teken van de hamster, Het landschap) |
Hugo Claus, De dans van de reiger. Een filmverhaal. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, Geïllustreerde Reuzenpocket 11, Filmverhaal. |
Hugo Claus, Thyestes. Toneelstuk naar de tragedie van Seneca. Amsterdam/Antwerpen 1966, De
|
| |
| |
Bezige Bij / Contact, Literaire Reuzenpocket 186, T. |
Hugo Claus, Acht toneelstukken. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 175, TB. (bevat: Een bruid in de morgen, Het lied van de moordenaar, Suiker, Mama, kijk, zonder handen!, De dans van de reiger, aangevuld met De getuigen, (M)oratorium en In een haven) |
Hugo Claus, Het Goudland. Spel naar de roman van Hendrik Conscience. Amsterdam/Antwerpen 1966, De Bezige Bij/ Contact, Literaire Reuzenpocket 237, T. |
Hugo Claus, De vijanden. Cinéroman. Amsterdam/Antwerpen 1967, De Bezige Bij / Contact, Geïllustreerde Reuzenpocket 15, Cinéroman. |
Hugo Claus en HugOKE, De avonturen van Belgman no 1. De geboorte. Antwerpen 1967, Standaard Uitgeverij, Beeldverhaal. |
Hugo Claus, Masscheroen. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, T. |
Hugo Claus, Morituri. Libretto. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, T. |
Cyril Tourneur, Wrraaak! Toneelspel. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 288, T. (vert.) |
Hugo Claus, Vrijdag. Toneelstuk in vijf scènes. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, T. |
Louis Andriessen, Hugo Claus e.a., Blauwdruk van de opera Reconstructie. Een moraliteit. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, Opera. |
Hugo Claus, De Spaanse hoer. Toneelstuk naar La Celestina van Fernando de Rojas. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, T. |
Hugo Claus, Tand om tand. Een spiegelgevecht. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 311, T. |
Hugo Claus, Heer Everzwijn. Gedichten. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Van horen zeggen. Gedichten. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Het leven en de werken van Leopold II. 29 taferelen uit de Belgische oudheid. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 347, T. |
Hugo Claus, Oedipus. Naar Seneca. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 348, T. |
Hugo Claus, Dag, jij. Tweeënzestig Mad Dog Stanzas, traditioneel voorbehouden aan poëzie van dronkelieden en waanzinnigen. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, GB. |
Dorothea van Male, Schola Nostra. Uitgegeven naar de handschriften toegelicht en ingeleid door Hugo Claus. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, GB, E. |
Hugo Claus, Interieur. Toneelstuk. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 374, T. |
Hugo Claus, Schaamte. Roman. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 374, R. |
Hugo Claus, Het jaar van de kreeft. Een romance. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 396, R. |
| |
| |
Hugo Claus, Gebed om geweld. Verhalen. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Dar Pocket 4, Bl. (verhalen uit De zwarte keizer, Natuurgetrouw en Natuurgetrouwer) |
Hugo Claus, De vossejacht. Toneelstuk naar Volpone van Ben Jonson. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Literaire Reuzepocket 430, T. |
Hugo Claus, In het wilde westen. De groene ridder I. Amsterdam 1973, Erven Thomas Rap / De Bezige Bij, V. |
Hugo Claus, De groene ridder en de paladijnen. De groene ridder II. Amsterdam 1973, Erven Thomas Rap / De Bezige Bij, V. |
Hugo Claus, Aan de evenaar. De groene ridder III. Amsterdam 1973, Erven Thomas Rap / De Bezige Bij, V. |
Hugo Claus, De wangebeden. Antwerpen 1973, Pink Editions & Productions, GB. |
Hugo Claus, Pas de deux. Toneelspel in twee delen. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Figuratief. Gedichten. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. |
Hugo Claus, Blauw blauw. Een komedie. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Het Jansenisme. Antwerpen 1975, Pink Editions & Productions, GB. |
Hugo Claus, Het goudland. Uilenspiegel. Masscheroen. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, BBToneel, TB. |
Hugo Claus, De vossejacht. De Spaanse hoer. Wrraaak! Amsterdam 1975, De Bezige Bij, BBToneel, TB. |
Hugo Claus, Oedipus. Thyestes. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, BBToneel, TB. |
Hugo Claus, Thuis. Toneelspel in drie bedrijven. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Orestes. Naar Euripides. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Het huis van Labdakos. (naar een scenario van Franz Marijnen). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, De vluchtende Atalanta. Antwerpen 1977, Pink Editions & Productions, V. |
Hugo Claus, Jessica! Een toneelstuk. Antwerpen 1977, Ziggurat, T. |
Hugo Claus, Jessica! Amsterdam 1977, De Bezige Bij, BBLiterair, R. |
Hugo Claus, Het graf van Pernath. Antwerpen, 1977, Ziggurat, GB. |
Hugo Claus, Het verlangen. Roman. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, BBLiterair, R. |
Hugo Claus, De wangebeden. Amsterdam 1978, De Bezige Bij GB. |
Karel Appel en Pierre Alechinsky, Zwart. Met gedichten van Hugo Claus en een voorwoord van Christian Dotremont. Bentveld/Aerdenhout 1978, Landshoff, GB. |
Hugo Claus, Gedichten 1969-1978. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. (herdruk van Heer Everzwijn, Dag jij, Van horen zeggen, Figuratief, De wangebeden) |
Hugo Claus, Het teken van de hamster. Met aquarellen en tekeningen van Jan Vanriet. Antwerpen 1979, Lotus, G. |
| |
| |
Hugo Claus, Claustrum. 222 knittelverzen. Antwerpen 1980, Pink Editions & Productions, GB. |
Hugo Claus, Phaedra. Naar Seneca. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Ontmoetingen met Corneille en Karel Appel. Inleiding en samenstelling Erik Slagter. Antwerpen/Amsterdam 1980, Elsevier Manteau, Marnixreeks, EB/Bl. |
Hugo Claus, Dertien manieren om een fragment van Alechinsky te zien. Antwerpen 1980, Ziggurat, GB. |
Hugo Claus, De verzoeking. Amsterdam 1980, Pink Editions & Productions, V. |
Hugo Claus, De pen gaat waar het hart niet kan. Samengesteld door Gerd de Ley. Amsterdam 1980, Loeb & Van der Velden, (interviews) |
Hugo Claus, Een Hooglied. Nederlandse bewerking door Hugo Claus. Antwerpen 1981, Pink Editions & Productions, G. |
Hugo Claus en Roel D'Haese, Jan de Lichte. Antwerpen 1981, Ziggurat, G. |
William Shakespeare, Een winters verhaal. Nederlandse bewerking door Hugo Claus. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Het Hooglied van Salomo. Het lied der liederen. Een nieuwe versie van Hugo Claus geïllustreerd met houtsneden van Erk Gill. Gent 1982, Snoeck-Ducaju, G. (bewerking) |
Hugo Claus, Het haar van de hond. Toneelstuk. Antwerpen 1982, Pink Editions & Productions, T. |
Aristophanes, Lysistrata. Nederlandse bewerking door Hugo Claus. Antwerpen 1982, Pink Editions & Productions, T. (vert.) |
Hugo Claus, Almanak. 366 knittelverzen. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. |
Hugo Claus en Freddy de Vree, Mexico vandaag. Land van Posada. Met een bijdrage over muziek in Mexico door Pieter Andriessen. Brussel 1982, BRT, E. |
Hugo Claus, Het verdriet van België. Roman. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, BBLaterair, R. |
Hugo Claus, Serenade. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Georg Faust. Libretto voor een opera van Konrad Boehmer. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, T. |
Conny Couperus, [= Hugo Claus en Freddy de Vree] Sneeuwwitje en de leeuwerik van Vlaanderen. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, Grote ABC 512, R. |
Hugo Claus, Blindeman. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Gevulde contouren. Amsterdam 1985, Rap, GB. |
Hugo Claus, De mensen hiernaast. Verhalen. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, BBLiterair, VB. |
Hugo Claus, De dief van liefde. Antwerpen 1985, Ziggurat, GB. |
Hugo Claus, Alibi. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
Hugo Claus, In Kolonos. Een bewerking van Sofokles' ‘Oidipoes in Kolonos’. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
William Shakespeare, Hamlet. Van William Shakespeare in een bewerking van Pavel Kohout en een vertaling van Hugo Claus. Antwerpen 1986, Raamtheater op Zuid, T. |
Hugo Claus en Willy Legendre, Bewegen. Brugge 1986, Mare Van de Wiele, GB. |
Hugo Claus, Mijn honderd gedichten. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB/Bl. |
Hugo Claus, Chateau Migraine. Z.pl. 1987, Algemene Vlaamse Boekverkopersbond, V. |
Hugo Claus, Sporen. Wommelgem 1987, De Gulden Engel, GB. |
Hugo Claus, Imitaties. Brussel 1987, Paleis, G. |
Hugo Claus, Sonnetten. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. |
Hugo Claus, Toneel 1. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, T. (6e druk van Acht toneelstukken) |
Hugo Claus, Gilles! Antwerpen 1988, Nioba, T. |
Hugo Claus, Een zachte vernieling. Roman. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, BBLiterair, R. |
Hugo Claus, Beelden. Antwerpen 1988, Mercatorfonds. (beeldend werk). |
Georg Büchner, Woyzeck. Antwerpen 1988, Koninklijke Nederlandse Schouwburg / Theaterwinkel, T. (vert.) |
Hugo Claus, Het schommelpaard. Een kwalijke comedie. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Federico Garcia Lorca, Het huis van Bernarda Alba. Antwerpen 1989, Koninklijke Nederlandse Schouwburg / Theaterwinkel, T. (vert.) |
Hugo Claus, De zwaardvis. Amsterdam 1989, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, V. |
Hugo Claus, Toneel II. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, BBToneel, T. (bevat Morituri, Vrijdag, Tand om tand, Het leven en de werken van Leoplod II, Interieur en Pas de deux) |
Hugo Claus, Hugo Claus. Een keuze uit de poëzie van Hugo Claus samengesteld en ingeleid door Freddy de Vree. Gent 1990, Poëziecentrum, Dichters van nu, 1, Bl. |
Hugo Claus, Genesis 1966/1968. Editie van de originele tekeningen van Roger Raveel met gedichten van Hugo Claus in de verzameling van het Groeningemuseum met een inleiding door Freddy de Vree. Brugge 1990, Jaak Van Damme, GB. |
William Shakespeare, Zomernacht. Vertaald en bewerkt door Hugo Claus. Antwerpen 1991, 't Gebroed, T. (vert.) |
Hugo Claus, Toneel III. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, BBToneel, T. (bevat Blauw blauw, Thuis, Jessica!, Het haar van de hond, Serenade en Blindeman) |
Samuel Beckett, Verroeren. Vertaling Hugo Claus. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, BBLiterair, V. (vert.) |
Hugo Claus, 10 manieren om naar P.B.S. te kijken. Landgraaf 1993, Herik, GB. |
Hugo Claus, De Sporen. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
Hugo Claus, Toneel TV. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, BBToneel, T. (bevat Thyestes, Oedipus, Orestes, Het huis van Labdakos, Phaedra en In Kolonos) |
William Shakespeare, Koning Lear. Toneelspel in vijf bedrijven in de vertaling van Hugo Claus. Den Haag/Amsterdam 1993, Het Nationale Toneel / Uitgeverij International Theatre & Film Books, T. (vert.) |
Hugo Claus, Onder de torens. Een gelegenheidsstuk. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Gedichten 1948-1993. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Belladonna. Scenes uit het leven in de provincie. Roman. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, R. |
Hugo Claus, De eieren van de kaaiman. Toneelstuk. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, Visite / Winteravond. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, De Metsiers. De koele minnaar. Omtrent Deedee. Schaamte. Het jaar van de kreeft. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, RB. |
Hugo Claus, De verlossing. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Hugo Claus, De Geruchten. Roman. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, R. (16e druk Breda 2005, Wegener Dagbladen, Winnaars-collectie 11) |
Hugo Claus, De komedianten. (Pas deux II). Amsterdam 1997, De Bezige Bij, T. |
Hugo Claus, Voor de reiziger. Antwerpen 1998, Alfa Hotels, GB. |
Hugo Claus, Onvoltooid verleden. Roman. Amsterdam 1998, De Bezige Bij, R. |
Hugo Claus, Het laatste bed. Een verhaal. Amsterdam 1998, De Bezige Bij, V. |
Hugo Claus, Borgerocco of De dood in Borgerhout. Libretto voor een opera. Amsterdam 1998, Thomas Rap, T. |
Hugo Claus en Rik Selleslags, Oktober '43. Amsterdam 1998, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Wreed geluk. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Het huis van de liefde. Samenstelling Suzanne Holzer. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, Bl. |
Hugo Claus, Toneel. 2 delen. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, TB. (bevat alle originele toneelstukken) |
Hugo Claus, Verhalen. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, VB/Bl. (bevat: De zwarte keizer, De mensen hiernaast, een keuze uit Natuurgetrouwer, De verzoeking, Chateau Migraine, De zwaardvis) |
Hugo Claus, Een slaapwandeling. Novelle. Amsterdam 2000, De Bijenkorf, V. |
Hugo Claus, Een andere keer. De andere verhalen. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, VB/Bl. (bevat: een keuze uit Natuurgetrouw en Natuurgetrouwer, In het wilde westen, De groene ridder en de paladijnen, Aan de evenaar, De vluchtende Atalanta, Een andere keer) |
| |
| |
Harry Gruyaert en Hugo Claus, Made in Belgium. Foto's/Photographies: Harry Gruyaert. Tekst/Textes: Hugo Claus. Parijs 2000, Delpire, GB. |
Hugo Claus, Ik schrijf je neer. Amsterdam 2002, De Bezige Bij, De Bezige Bij Pockets, Bl. |
Hugo Claus, De groeten. Rotterdam/Amsterdam 2002, Poetry International / De Bezige Bij, GB/Bl. |
Hugo Claus, Mijn hart en ik. De mooiste liefdesgedichten. Amsterdam 2002, Thomas Rap, Bl. Joachim Sartorius, De tafel is leeg. Een keuze uit de gedichten. Vertaling Hugo Claus. Amsterdam 2002, De Bezige Bij, GB. (vert.) |
Hugo Claus, Herbarium. Facsimile varianteneditie samengesteld en becommentarieerd door Georges Wildemeersch. Leuven/Antwerpen 2002, Peeters / Studie- en documentatiecentrum, GB. |
Hugo Claus en Jan Vanriet, Zeelucht. Antwerpen 2003, Behoud de Begeerte, GB. |
William Shakespeare, Macbeth. Nederlandse bewerking Hugo Claus. Amsterdam/Rotterdam 2003, International Theatre & Film Books, T. (vert.) |
Hugo Claus, De verzoeking en andere novellen. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, VB. (bevat: De verzoeking, Het laatste bed en Een slaapwandeling) |
Hugo Claus, In geval van nood. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Gedichten 1948-2004. (2 delen) Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, De romans. (4 delen) Amsterdam 2004, De Bezige Bij, R. (veertien romans in vier delen) |
Hugo Claus, Groepsportret. Een leven in citaten. Bijeengebracht door Mark Schaeners. Amsterdam 2004, De Bezige Bij. (interviewbundel) |
Cees Nooteboom en Hugo Claus. Over Het verdriet van België. Amsterdam/Antwerpen 2004, Atlas, (interview) |
Hugo Claus, Flagrant. Antwerpen 2004, Boekhandel de Slegte, GB. (2e druk Gent 2004, Ergo Pers, 3e druk Antwerpen 2004, Revolver, 5e druk Amsterdam 2004, Uitgeverij 521) |
Hugo Claus, Eros. 21 gedichten gekozen, in het Latijn vertaald en van een nawoord voorzien door Paul Claes, met een kleine toegift van Hafid Bouazza. Z.pl. 2004, Het Beschrijf & De Bezige Bij, GB. |
Hugo Claus, Kleine reeks, gedichten. Facsimile varianteneditie door Edward Vanhoutte. Met bijdragen van Dirk De Geest, Jean Weisgerber en Georges Wildemeersch. Gent 2005, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Literaire tekstedities en bibliografieën 10, GB. |
Hugo Claus, Nu nog. Een keuze uit de gedichten. Amsterdam, 2007, De Bezige Bij, Bl. |
Hugo Claus en Roger Raveel, Brieven 1947-1962. Inleiding, tekstverzorging en annotaties Katrien Jacobs. Gent 2007, Ludion. (brieven) |
| |
| |
Hugo Claus, ‘Elk op zijn toer’. Nota's voor Het verdriet van België. Een selectie samengesteld, ingeleid en toegelicht door Georges Wildemeersch. Antwerpen 2008, Antiquariaat de Slegte. (archiefmateriaal) |
Hugo Claus en Simon Vinkenoog, Laat nooit deze brief aan iemand lezen. De briefwisseling tussen Hugo Claus en Simon Vinkenoog 1951-1956. Samenstelling inleiding en aantekeningen door Georges Wildemeersch. Amsterdam 2008, De Bezige Bij. (brieven) |
Hugo Claus en Simon Vinkenoog, De mooiste kleren. Samengesteld door Erwin Mortier. Amsterdam 2009, De Bezige Bij, Bl. (keuze uit de verhalen, novellen, romans en toneelstukken) |
Hugo Claus en Simon Vinkenoog, Hugo Claus dichterbij. Vertaalde poëzie. Amsterdam 2009, De Bezige Bij, Bl. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Alleen de belangrijkste titels van de afzonderlijk en verspreid verschenen publicaties werden opgenomen, met bijzondere aandacht voor die welke na 2000 het licht zagen. Een uitgebreider overzicht bieden de website van het Studie- en documentatiecentrum Hugo Claus (www.clauscentrum.be) en de bibliografieën in het Lexicon van Literaire Werken.
Th. Govaart, Hugo Claus. De krakende makelaar. In: Th. Govaart, Het geclausuleerde beest. Hilversum/Antwerpen 1962, pp. 129-224. (psychologische studie van het vroege werk tot 1962) |
Johan de Roey, Hugo Claus. Een poreuze man van steen. Tielt/Den Haag 1964. (over leven en levensbeschouwing) |
Jean Weisgerber, Hugo Claus. Experiment en traditie. Leiden 1970. (bloemlezing met inleiding over modernisme, literaire ontwikkeling en mensbeeld) |
Jacques de Decker, Over Claus' toneel. Antwerpen 1971. (structuuranalyse en invloedenstudie) |
Willy Spillebeen, Tweemaal Heer Everzwijn, tweemaal Hugo Claus. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 116, nr. 6, juli-augustus 1971, pp. 434-451. (over Heer Everzwijn en Van horen zeggen) |
Erik Slagter, De gekooide vogel en zijn kleuren. Hugo Claus, dichter bij de schilders. In: De Vlaamse Gids, jrg. 56, nr. 10, oktober 1972, pp. 3-14. |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus of Oedipus in het paradijs. Brugge/'s-Gravenhage 1973. (studie van de poëzie tot 1965 met zijdelingse belichting van de andere activiteiten) |
Hugo Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen. Drie trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1967-1972. Brugge 1974. (essaybundel met onder meer bijdragen over Natuurgetrouwer, Schaamte en Het jaar van de kreeft) |
Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Amsterdam 1974. (essaybundel met onder meer bijdragen over Schaamte, Het jaar van de kreeft, Heer Everzwijn, Van horen zeggen, Schola Nostra en Dag jij) |
Michel Dupuis, Hugo Claus. Antwerpen/Amsterdam 1975. (monografie) |
Hugo Brems, Hugo Claus en zijn temmer. In: Spiegel der Letteren, jrg. 17, nr. 2, 1975, pp. 113-127. (over de thematiek van vrijheid/verstarring in twee gedichten uit Registreren en Tancredo infrasonic) |
Freddy de Vree (red.), Hugo Claus. Biografische, bibliografische, beschouwelijke, documentaire gegevens. Brussel 1976. |
H. van den Bergh, In leunstoel of schouwburgzaal. Een werkings-esthetische benadering van het genre-probleem. In: R.T. Segers (red.), Receptie-esthetika. Grondslagen, theorie en toepassing. (Amsterdam 1978(, pp. 49-73. (vergelijking van het verhaal en het toneelstuk Suiker) |
J. Duytschaever, Over De verwondering van Hugo Claus. Amsterdam 1979. (structuuranalyse) |
De Vlaamse Gids, jrg. 63, nr. 3, 1979. Clausnummer, waarin onder meer: |
De Vlaamse Gids, Joris Duytschaever, Faulkners ‘Absalom! Absalom!’ en Claus' ‘De Verwondering’: de roman als subversief giswerk, pp. 28-39. |
De Vlaamse Gids, Hugo Brems, De man van Tollund, pp. 59-71. |
Hugo Claus, De pen gaat waar het hart niet kan. Samengesteld door Gerd de Ley. Amsterdam/Borsbeek 1980. (verzameling interviews) |
G.F.H. Raat, Over De hondsdagen van Hugo Claus. Amsterdam 1980. (structuuranalyse) |
Jan de Roek, Verzamelde essays. Antwerpen 1980. (essaybundel met onder meer bijdragen over hermetisme, naamgeving en beeldspraak in de poëzie) |
Willy Spillebeen, Een vitalistische (anti-)mythologie in zwart. In: Piet Thomas (red.), Woord en beeld. Drie strekkingen in de Nederlandse poëzie en de schilderkunst na 1945. Tielt 1980, pp. 119-135. (over Zwart) |
| |
| |
Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, jrg. 21, nr. 1, 1980, pp. 108-207. Waarin onder meer:
- | Georges Wildemeersch, Hugo Claus' Vrijdag: naamgeving en geboorteverhaal in christelijk perspektief, pp. 108-138. |
- | Dina van Berlaer-Hellemans, Dramaturgie en dramatische struktuur in ‘Vrijdag’ van Hugo Claus, pp. 139-165. |
- | Guy Segers, Verlangen binnen een scharlaken vierkant. Resultaten van een symboliekanalyse van Hugo Claus' roman ‘Het Verlangen’, pp. 166-207. |
|
J.F.P. de Smit, Symboliek in moderne poëzie. Een proeve van theorie en beschrijving. (Amsterdam( 1981. (discutabele symbolische interpretatie van de cyclus ‘Een vrouw’ uit De Oostakkerse gedichten) |
Georges Wildemeersch, De a-cobra-tiek van Hugo Claus, schilder-schrijver. Een fixatie. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 34, nr. 4, juli-augustus 1981, pp. 532-557. (over de poëzie en het beeldend werk) |
G.F.H. Raat, Het mes ontleed. Over ‘Het mes’ van Hugo Claus. In: J. Hoogteijling en F.C. de Rover (red.), Over verhalen gesproken. Groningen 1982, pp. 63-76. |
G.F.H. Raat, Dante en zijn eigenzinnige volgeling. Over allusies en citaten in ‘Negen randgedichten bij l'Inferno, Canto XIII’ van Hugo Claus. In: Op grond van de tekst. Utrecht 1983, pp. 247-260. |
Paul Claes, Claus-reading. Antwerpen 1984. (algemene essays en analyses van gedichten en romans) |
Paul Claes, De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de oudheid. Amsterdam 1984. (over antieke intertekstualiteit in het werk) |
Hans Dütting (red.), Over Hugo Claus. Via bestaande modellen. Beschouwingen over het werk van Hugo Claus. Schoten/Baarn 1984. (verzameling van kritieken en essays met een bibliografie van secundaire literatuur in dag- en weekbladen en van interviews) |
Bert Kooijman, Hugo Claus. Antwerpen 1984. (beschouwing over leven en werk met bibliografie) |
Dirk de Geest, Het Jansenisme of: Hugo Claus van horen zeggen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 26, nr. 1-2, 1984, pp. 36-72. |
Freddy de Vree, Hugo Claus. Amsterdam 1984. (monografie met geluidscassette) |
Bzzlletin, jrg. 12, nr. 113, februari 1984. Clausnummer, waarin onder meer:
- | G.F.H. Raat, ‘De Metsiers’ nu, pp. 17-20. |
- | Rudi van der Paardt, Over Seneca en Hugo Claus, pp. 21-26. |
- | Willem van Toorn, Hugo Claus als toneelschrijver, pp. 27-30. |
|
Rob Schouten, De naaktloper en zijn hemd. Over de poëzie van Hugo Claus, pp. 31-36. |
Rob Schouten, Graa Boomsma, Schrijven als een weg uit de weerloze onwetendheid. Over ‘het verdriet van België’ van Hugo Claus, pp. 50-65. |
Annie Verhaeghe, ‘De verzoeking’ van H. Claus. Een analyse à la R. Barthes. In: Spiegel der Letteren, jrg. 26, nr. 3-4, 1984, pp. 267-277. |
Annie Verhaeghe, Alchemie en literatuur. ‘De vluchtende Atalanta’ van Claus en Maiers ‘Atalanta fugiens’. In: Literatuur, jrg. 2, nr. 5, september-oktober 1985, pp. 261-267. |
Marcel Janssens, Het naakt en het roze. Schoten 1986. (essaybundel met onder meer bijdragen over Orestes, Thuis, Het huis van Labdakos, Jessica, Het verlangen, Phaedra en Het verdriet van België) |
G. Verschooten, Hugo Claus kinematografisch of de avonturen van een illustere Belgman in kameraland. [Z.pl.] 1986. (over het filmische oeuvre) |
Erik de Winter, Claus laat Hamlet uit. In: Streven, jrg. 53, nr. 7, april 1986, pp. 640-645. (over de Hamlet-bewerking) |
Ernst van Alphen, Zichtbaar onzegbaar. Het geval van Claus' critici. In: Ernst van Alphen, Bang voor schennis? Inleiding in de ideologiekritiek. Utrecht 1987, pp. 96-125. |
Paul Claes, Claus Quadrifrons. Vier gezichten van een dichter. Leiden 1987. |
Dirk de Geest, ‘Een vrouw 1’ van Hugo Claus. Een leesoefening. In: Pi, jrg. 6, nr. 2, juni 1987, pp. 50-62. |
Annie Verhaeghe, Over goud en klatergoud. Alchemistische intertekstualiteit in ‘De
|
| |
| |
vluchtende Atalanta’ van Hugo Claus. In: Spiegel der Letteren, jrg. 30, nr. 2/3, 1988, pp. 167-179. |
Dirk de Geest, Onbewoonbare huizen zijn de woorden. Notities rond een gedicht van Hugo Claus uit ‘paal en perk’. Leuven 1989. (uitvoerige analyse van het gedicht ‘In verwachting’, met methodologische verantwoording) |
Dirk de Geest, Herstel en eerherstel. Een pleidooi voor de recente poëzie van Hugo Claus. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 4, september-oktober 1989, pp. 495-499. (over Alibi en Sonnetten) |
Kris Humbeeck, De ontvreemding. Hugo Claus en de retoriek van elke dag. In: Restant, jrg. 17, nr. 1-2, 1989, pp. 313-388. (over diverse aspecten van het proza) |
Paul Claes, Hugo Claus: Het verdriet van België. In: Lexicon van Literaire Werken, hoofdwerk, januari 1989. |
Paul Claes, Hugo Claus: De Oostakkerse gedichten. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 3, oktober 1989. |
Hugo Bousset, Azuren Claus. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 1, februari 1989, pp. 61-67. (over Een zachte vernieling) |
P. Richard, Ontnuchterd en toch dronken. Over de poëziebundel ‘Alibi’ van Hugo Claus: de rol van het ‘maken’ in een stroomversnelling. In: Spiegel der Letteren, jrg. 32, nr. 4, 1990, pp. 283-303. |
De Vlaamse Gids, jrg. 74, nr. 2, maart-april 1990, pp. 26-52. Nederland-Vlaanderen-nummer gewijd aan Gerrit Kouwenaar en Hugo Claus. Daarin onder meer:
- | G.F.H. Raat, Gij gaat het ver brengen met uw fantasie. Enkele aantekeningen bij vier romans van Hugo Claus, pp. 26-35. (over De Metsiers, De hondsdagen, De verwondering en Het verdriet van België) |
- | Carlos Tindemans, Hugo Claus, de stukkenschrijver, pp. 46-52. (over het toneelwerk) |
|
Hugo Bousset, Hugo Claus: De Metsiers. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 6, mei 1990. |
Jaak van Schoor, Hugo Claus: Vrijdag. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 7, augustus 1990. |
Paul Claes, Hugo Claus: Omtrent Deedee. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 8, november 1990. |
Daan Cartens en Freddy de Vree (red.), Het spiegelpaleis van Hugo Claus. Amsterdam 1991. (deels herdrukte, deels nieuwe beschouwingen en getuigenissen van onder anderen Ton Lutz, Lily en Fons Rademakers, Pjeroo Roobjee en Freddy de Vree) |
Freddy de Vree, Hugo Claus. Beeldend werk 1950-1990. Amersfoort 1991. |
Sonia van Ballaert, Claus' rotte Appel van beschaving. In: De Vlaamse Gids, jrg. 75, nr. 1, januari-februari 1991, pp. 18-32. (over Karel Appel, schilder) |
J.M.G. de Jong, De muze en het beest. Op jacht naar een poëtica van Hugo Claus. In: Spektator, jrg. 20, nr. 1, maart 1991, pp. 97-108. (over varianten en poëtica naar aanleiding van het gedicht ‘Isis en de beesten’ uit Figuratief) |
Rudi van der Paardt en Freddy Decreus, Dodelijke dikke wolken. Leiden 1992. (over Thyestes, Oedipus en Blindeman) |
Ralf Dua, Maskerade van de banaliteit. Het verhaal achter de clichés uit ‘Een zachte vernieling’ van Hugo Claus. In: Restant, jrg. 20, nr. 4, 1992, pp. 137-183. |
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1991-1992. Leiden 1993. Bevat een Clausluik met de volgende bijdragen:
- | Hugo Brems, Hugo Claus en de Guide Bleu, pp. 14-23. (over de heterogeniteit van de poëzie aan de hand van de receptiegeschiedenis) |
- | G.F.H. Raat, De beeldentuin. Enkele aspecten van Hugo Claus' romanpoëtica, pp. 24-33. |
- | Georges Wildemeersch, De plicht van de toneelschrijver of de flater van het gelaagde theater, pp. 34-42. |
|
Freddy de Vree, Hugo Claus, Revolver, jrg. 20, nr. 2, 1993. (over het beeldend werk) |
Hugo Claus, Schatten op zolder: brieven aan Angèle Manteau. In: De Brakke Hond, jrg. 10, nr. 37, maart 1993, pp. 40-49. |
Paul Claes, Hugo Claus: De hondsdagen. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 18, mei 1993. |
| |
| |
Hugo Brems, Hugo Claus: de sporen van een ratelend koetsje. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 4, september-oktober 1993, pp. 483-489. (over De sporen) |
G.F.H. Raat, Hugo Claus: De verwondering. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 20, november 1993. |
Herman de Coninck, Twee keer Claus. In: Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg. Over poëzie. Amsterdam/Antwerpen 1994, pp. 151-161. (over Een huis dat tussen nacht en morgen staat, Alibi en De sporen) |
Johan Decavele (red.), Hugo Claus 65. Gent 1994. Met onder meer:
- | Jef van Gool, Biografische schets. Van letterzetter tot Meester in de Literatuur, pp. 15-31. |
- | Dirk de Geest, Poëzie. De blijvende verwondering, pp. 33-56. |
- | Freddy de Vree, Proza, pp. 57-68. |
- | Jaak van Schoor, Theater. Hugo Claus en zijn vormen: modellen uit zijn toneel, pp. 69-78. |
- | Freddy Decreus, Mythen uit de Oudheid. Heidense lust en wreedheid in de antieke mythologie: Claus tussen matriarchaat en patriarchaat, pp. 79-95. |
- | Frans Heymans, Hugo Claus en/in de prijzen, pp. 97-104. |
- | Gert Jan Hemmink, Bibliografie van het afzonderlijk verschenen werk van Hugo Claus, pp. 105-124. |
|
Marcel Janssens, Met groter L. Van Couperus tot Claus. Leuven 1994. (essaybundel met onder meer bijdragen over ‘April in Paris’ en Omtrent Deedee) |
Jan de Roder, Het woord is woord geworden. Over Sonnetten van Hugo Claus. In: Jos Joosten e.a. (red.), Betrokken buitenstaander. Baarn 1994, pp. 139-162. |
Johan Thielemans, Het Paard Begeerte. Aspecten van het toneel van Hugo Claus. Amsterdam 1994. |
Portret. Hugo Claus. In: Karin van Herwijnen (red.), Theaterfestival. Terugblik 1994. Amsterdam 1994, pp. 80-100. Claus-katern waarin onder meer:
- | Freddy Decreus, Mama kijk, zonder mythen! Hugo Claus en de mythe van de onvoltooide mens, pp. 89-95. |
- | Georges Wildemeersch, Het oplichten van de christelijke sluier. Claus en het effect op een zo breed mogelijk publiek, pp. 96-100. |
|
Het teken van de ram. Jaarboek voor de Clausstudie 1. Leuven/Amsterdam 1994. Bevat, naast ongebundelde gedichten van Claus uit de jaren 1929-1950, de volgende bijdragen:
- | Georges Wildemeersch, Kroniek 1929-1950, pp. 49-80. |
- | Gert Jan Hemmink, Beschrijvende bibliografie van het vóór 1951 afzonderlijk verschenen werk, pp. 81-92. |
- | Dirk de Geest, 't Schor geroep, dat in uw keel bleef kleven. Claus' poëtische debuut herlezen, pp. 93-112. |
- | Jos Joosten, Momentopname van twee gezichten. Hugo Claus, Jan Walravens en hun nooit verschenen tijdschrift Janus, pp. 113-134. |
- | G.F.H. Raat, De meester van De Metsiers. Het vroege proza van Hugo Claus, pp. 135-156. |
- | Freddy de Vree, Soldatenpost, pp. 157-171. (over de medewerking van Claus aan dat blad) |
- | Paul Claes, Claus ontsloten, pp. 175-186. (over determinisme en vrijheidsdrang in de poëzie) |
- | Bert Vanheste, Omtrent Deedee: Claus kleedt de Plaatsbekleders uit, pp. 187-210. |
- | Kristel Marcoen, Schaduwen op rijm. Claus' Sonnetten en Shakespeare, pp. 211-232. |
- | Patrick Peeters, Een tuin van beelden. Notities bij ‘Tien manieren om P.B. Shelley te zien’, pp. 233-251. |
|
Paul Claes, Hugo Claus: Thyestes. Toneelstuk naar de tragedie van Seneca. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 21, februari 1994. |
Jan Walravens, ‘Schrijft gij die gedichten niet wat te gemakkelijk’. Brieven aan Hugo Claus (1948-1955). In: De Vlaamse Gids, jrg. 78, nr. 2, maart-april 1994, pp. 11-37. |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus en de
|
| |
| |
experimentele mythe. In: Literatuur, jrg. 11, nr. 2, maart-april 1994, pp. 66-71. |
Bulkboek, najaar 1994. Speciaal Clausnummer, waarin onder meer:
- | Kester Freriks, ‘Als ik snik dan snikt de toeschouwer ook’, pp. 4-6. (interview) |
- | Johan Thielemans, De rol van de begeerte, pp. 10-12. (over Suiker) |
- | Herman de Coninck en Piet Piryns, ‘Dat weerzinwekkende gevoel van vooral bemind te willen worden. De ellende die daaruit voortkomt. Bàh!’, pp. 18-22. (interview) |
|
Gert Jan Hemmink, Hugo Claus. Het grafische werk. Een eerste aanzet tot een oeuvrecatalogus. Amstelveen 1995. |
Dina en Jean Weisgerber, Claus' geheimschrift. Een handleiding bij het lezen van Het verdriet van België. Brussel 1995. |
Joris Gerits, Het graf van Pernath. In: Streven, jrg. 62, nr. 8, september 1995, pp. 727-730. |
Het teken van de ram. Jaarboek voor de Clausstudie 2. Antwerpen/Amsterdam 1996. Bevat, naast ongepubliceerde en/of ongebundelde teksten van Hugo Claus, de volgende bijdragen:
- | Georges Wildemeersch, Kroniek 1950-1955, pp. 123-174. |
- | Gert Jan Hemmink, Beschrijvende bibliografie van het afzonderlijk verschenen werk tot 1955, pp. 175-184. |
- | Dirk de Geest, Hugo Claus als experimenteel dichter, pp. 185-208. |
- | Jos Joosten, Hugo Claus als ‘Tijd en Mens’-redacteur, pp. 209-234. |
- | G.F.H. Raat, De stem van de vitale mens. Het proza van Hugo Claus tussen 1950 en 1955, pp. 235-252. |
- | Freddy de Vree, Hugo Claus, schilder, pp. 253-265. |
|
Georges Wildemeersch, Hugo Claus en de poëzie. ‘Mijn verzen brabbelen ordinair of brallen al te nobel’. In: Restant, jrg. 23, nr. 3/4, 1996/1997, pp. 95-125. (over eigenheid en ontwikkeling in de poëzie naar aanleiding van Gedichten 1948-1992) |
Jaap Goedegebuure, Jakob in travestie. In: Jaap Goedegebuure, De veelvervige rok. De bijbel in de moderne literatuur 2. Amsterdam 1997, pp. 38-53. (over Het verlangen) |
Jos Joosten en Jos Muyres (red.), Dromen en geruchten. Opstellen over Bom en Claus, aangeboden aan Bert Vanheste. Nijmegen 1997, pp. 111-179. Waarin onder meer:
- | Georges Wildemeersch, Hugo Claus in poëzie en poëtica, pp. 113-125. |
- | Jos Joosten, Heeft waarheid haar gezicht verbrand, pp. 127-144. |
- | Anja de Feijter, Toppen scherend als een baard. Over ‘De zanger’ van Hugo Claus, pp. 159-165. |
- | G.F.H. Raat, Een veredelde kruiswoordpuzzel. Over ‘De Geruchten’ van Hugo Claus, pp. 167-179. |
|
Marcel Janssens, Hugo Claus en William Faulkner. Een beknopte receptiegeschiedenis. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 107, nr. 2-3, 1997, pp. 155-164. |
Marcel Janssens, Hugo Claus en William Faulkner. Tekstuele confrontaties. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 107, nr. 2-3, 1997, pp. 165-176. |
G.F.H. Raat, Schuld en boete. In: Ons Erfdeel, jrg. 40, nr. 2, maart-april 1997, pp. 289-290. (over De eieren van de kaaiman, De verlossing, Visite/Winteravond) |
Peter Roelens en Edward Vanhoutte, Hugo Claus, ‘Een huis dat tussen nacht en morgen staat. Varianten bij Hugo Claus’. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 108, nr. 1, 1998, pp. 74-132. |
Georges Wildemeersch en Gwennie Debergh (red.), Hugo Claus. ‘Wat bekommert zich de leeuw om de vlooien in zijn vacht’. Vijftig jaar beschouwing in citaten, tekeningen en overzichten. Antwerpen/Leuven 1999. Daarin onder meer:
- | Dirk de Geest, Voor twaalf lezers en een snurkende recensent? Over de studie van Claus' poëzie, pp. 7-23. (status questionis) |
- | G.F.H. Raat, Kanttekeningen bij een spiegeloeuvre. Over de studie van Claus' proza, pp. 25-34. (status questionis) |
|
| |
| |
- | Jaak van Schoor en Christel Stalpaert, Een indrukwekkend oeuvre. Over de studie van Claus' toneel, pp. 35-47. (status questionis) |
- | Bert Vanheste, Gebruikte en nieuwe bouwstenen voor een multidisciplinair Claushuis. Over de tekstexterne benadering van Claus' werk, pp. 49-64. |
|
Hugo Brems, Oktober '43. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 1, januari-februari 1999, pp. 109-111. |
Hugo Brems, Wreed geluk. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 144, nr. 4, augustus 1999, pp. 509-516. |
Bert Vanheste, Hugo Claus. Een halve eeuw klokkenluider hors concours. In: Bzzlletin, nr. 268, augustus-september 1999, pp. 41-51- |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus en ‘Tijd en Mens’: wat voorafging (1947-1949). In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 144, nr. 5, oktober 1999, pp. 581-594. |
Joris Gerits, Wreed geluk. Nieuwe dichtbundel van Hugo Claus. In: Streven, jrg. 66, nr. 10, november 1999, pp. 936-938. |
Toneelecho, jrg. 55, nr. 6, november-december 1999, pp. 1-34. (n.a.v. Hugo Claus 70e verjaardag) |
Cyrille Offermans, De ontdekking van de wereld. Amsterdam 2000. (essaybundel met bijdragen over onder meer het gedicht ‘Broer’ uit De sporen en Wreed geluk) |
Het teken van de ram. Bijdragen tot de Clausstudie 3. Amsterdam 2000. Bevat, naast ongepubliceerde en/of ongebundelde teksten van Claus uit de jaren 1955-1965, de volgende bijdragen:
- | Georges Wildemeersch en Gwennie Debergh, Kroniek 1955-1965, pp. 121-184. |
- | G.F.H. Raat, Afscheid van de zilver-vreemde. Het proza van Hugo Claus tussen 1955 en 1965, pp. 185-196. |
- | Luk van den Dries, Het debuut van Hugo Claus als toneelschrijver (1), pp. 219-238. |
- | Paul Demets, Het debuut van Hugo Claus als toneelschrijver (2), pp. 239-258. |
- | Paul Claes, Trobar Claus, pp. 219-238. (Claus en de traditie van de troubadours-lyriek) |
- | G.F.H. Raat, Een monotone opeenhoping van mimetische gehoorzaamheid. Over ‘De Geruchten’ en de kritiek, pp. 237-289. |
|
G.F.H. Raat, De clausen van Claus. Het niet-realistisch drama van Hugo Claus. In: Ons Erfdeel, jrg. 43, nr. 2, maart-april 2000, pp, 241-249. |
G.F.H. Raat, Geen rust voor de kunstvlooien. Over de stand van de Claus-studie. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 5, nr. 2, mei 2000, pp. 173-182. |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus, VWS-Cahiers, jrg. 35, nr. 5, september-oktober 2000. (bondige synthese van het werk) |
Maarten Klein, Oidipous tussen Brugge en Gent. Bij de vijftigste verjaardag van Claus' De hondsdagen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 44, nr. 3, 2002, pp. 204-229. |
Jan Lensen, De val als een reddende sprong. Een herlezing van de jacht van Philip in ‘De hondsdagen’ van Hugo Claus. In: Spiegel der Letteren, jrg. 44, nr. 3, 2002, pp. 231-258. |
Revolver, jrg. 28, nr. 4, maart 2002. Hugo Claus ongezien. Daarin onder meer:
- | Saskia de Coster, Ongezien gedrukt, pp. 13-32. (over vader Claus als drukker, uitgever en schrijver) |
- | Georges Wildemeersch, Hugo Claus mystificator, pp. 109-130. (over Schola Nostra en andere mystificaties) |
|
Marcel Janssens, Hugo Claus: Belladonna. Scènes uit het leven in de provincie. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 55, augustus 2002. |
Gwennie Debergh, Liefdesomhelzing in sepia: Hugo Claus en René Girard. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 147, nr. 6, december 2002, pp. 822-829. |
Marcel Janssens, ‘In Flanders Fields’ in woord en beeld. In: Marc van Vaeck e.a. (red.), De steen van Alciato. Literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden. Leuven 2003, pp. 79-89. (over het gedicht ‘In Flanders Fields’ en de beeldbewerkingen daarvan) |
Jan Lensen, Ambivalent tweerichtingsverkeer. Beeld en woord in ‘Oktober '43’
|
| |
| |
van Hugo Claus. In: Marc van Vaeck e.a. (red.), De steen van Alciato. Literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden. Leuven 2003, pp. 145-160. |
Jean Weisgerber, Ut pictura poesis. Hugo Claus in het teken van Corneille. In: Marc van Vaeck e.a. (red.), De steen van Alciato. Literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden. Leuven 2003, pp. 249-257. |
Jan Lensen, Vluchten om thuis te komen? Identiteit en vervreemding in enkele romans van Hugo Claus. In: Elke Brems e.a. (red.), Ken ik u niet? Over het vreemde en de vreemdeling in de Nederlandse literatuur. Leuven 2003, pp. 127-143. (over De hondsdagen, De koele minnaar en De Geruchten) |
Georges Wildemeersch, Vrome wensen. Over het literaire werk van Hugo Claus. Amsterdam 2003. (over De Oostakkerse gedichten, Vrijdag en Het jaar van de kreeft) |
Pieter Verstraeten, ‘Het geruis dat ons vierendeelt’. Een aantal kanttekeningen bij ‘De verwondering’ van Hugo Claus. In: Spiegel der Letteren, jrg. 45, nr. 2, 2003, pp. 155-183. |
Gwennie Debergh, Afscheid in mineur: Hugo Claus en René Girard. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 148, nr. 3, juni 2003, pp. 358-365. |
De Standaard, 5-6-2003. (boekenbijlage n.a.v. 20 jaar Het verdriet van België) |
Katrien Jacobs e.a. (red.), Hugo Claus. Voor twaalf lezers en een snurkende recensent. Bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken. Rijswijk 2004. |
Mark Schaevers (red.), Hugo Claus, Groepsportret. Een leven in citaten. Amsterdam 2004. |
Hugo Claus, Woordenloos. Antwerpen/Leuven 2004. (overzichtscatalogus van het beeldend werk uit de periode 1947-2004) |
Cees Nooteboom en Hugo Claus, Over Het verdriet van België. Amsterdam/Antwerpen 2004. |
Stéphanie Vanasten, Groteske interfaces in Het verdriet van België. In: Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum. Woubrugge 2004, pp. 365-375. |
De Standaard, 25-3-2004. (boekenbijlage n.a.v. de 75e verjaardag van Hugo Claus) |
De Morgen, 31-3-2004. (boekenbijlage n.a.v. de 75e verjaardag van Hugo Claus) |
Daan Cartens, De mislukte grap van het leven. In: Awater, jrg. 3, nr. 2, zomer 2004, pp. 50-51. (over In geval van nood) |
Marcel Janssens, Hugo Claus: Tancredo infrasonic. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 64, november 2004. |
Ad Beukering, Over ‘Het haar van de hond’ van Hugo Claus. Oosterbeek 2005. |
Georges Wildemeersch, Omtrent het ontstaan van Kleine reeks. In: Hugo Claus, Kleine reeks. Gedichten. Facsimile varianten-editie door Edward Vanhoutte. Gent 2005, pp. 151-182. |
Jean Weisgerber, Met Hugo Claus terug naar het Vaderhuis. In: Hugo Claus, Kleine reeks. Gedichten. Facsimile varianteneditie door Edward Vanhoutte. Gent 2005, pp. 183-192 (over de vaderthematiek in Kleine reeks) |
Dirk de Geest, Kleine reeks van Hugo Claus: een debuut, na ruim een halve eeuw. In: Hugo Claus, Kleine reeks. Gedichten. Facsimile varianteneditie door Edward Vanhoutte. Gent 2005, pp. 193-206. |
Georges Wildemeersch, De blijde en onvoorziene week. In: Maurice Bronslaer, Zichtbaar zeldzaam. Hoogtepunten uit de Antwerpse Stadsbibliotheek. Antwerpen 2005, pp. 116-117. |
Het teken van de ram. Bijdragen tot de Clausstudie 4. Amsterdam 2005. Bevat, naast ongepubliceerde en/of ongebundelde teksten van Claus uit de jaren 1965-1975, de volgende bijdragen:
- | Georges Wildemeersch, Kroniek 1965-1975, pp. 91-144. |
- | Freddy de Vree, Hugo Claus en de jaren 60, pp. 145-158. |
- | Geert Buelens, Iets publieks. De poëzie van Hugo Claus in de jaren 60, pp. 159-185. |
- | Katrien Jacobs en Kris Lembrechts, ‘Maar niemand weet waar hij zijn laatste zingen zal’. Over de Uilenspiegel-bewerkingen door Hugo Claus, pp. 186-207. |
- | Bart Nuyens, Hugo Claus en zijn debuut als cinefiel, scenarist en cineast, pp. 208-231. |
|
| |
| |
- | Kevin Absillis, ‘Je faam is, geloof ik, definitief gevestigd’. Hugo Claus' opmerkelijke intrede in de Vlaamse letteren, pp. 235-262. |
- | Stéphanie Vanasten, ‘Appelez-moi empereur’. Hugo Claus in het Franse pantheon, pp. 263-278. |
- | Dirk de Geest, ‘De verschijnselen zijn verdwenen. Ons dorp is gered’. ‘De Geruchten’ als streekroman, pp. 279-298. |
- | Jan Lensen, Bekentenissen van een verdoemde. Een profiel van Noël Catrijsse in Onvoltooid verleden, pp. 299-316. |
|
Lars Bernaerts, Koppie koppie. Het bereik van de waanzin in Hugo Claus' ‘De verwondering’. In: Spiegel der Letteren, jrg. 47, nr. 4, 2005, pp. 377-401. |
Martien J.G. de Jong, Tussen Everzwijn en Fidel Castro. Het Ik en Nu van Hugo Claus. Soesterberg 2006. (over de thematiek van de poëzie) |
Stéphanie Vanasten, De poepe van de Puppe. Groteske ironie en ironie van het groteske. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 151, nr. 5-6, december 2006, pp. 742-750. (over Het verdriet van België) |
Kevin Absillis en Katrien Jacobs (red.), Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging, 1950-1960. Antwerpen/Apeldoorn 2007. Daarin onder meer:
- | Katrien Jacobs, Hugo Claus, experimenteel kunstenaar, pp. 75-97. |
- | Georges Wildemeersch, Hugo Claus, idool en symbool, pp. 175-188. |
|
Hugo Claus en Roger Raveel, Brieven. 1947-1955. Inleiding, tekstverzorging en annotaties Katrien Jacobs. Gent 2007. |
Dirk de Geest, Daar is mijn bestaan begonnen te vergaan. In: Tom Sintobin en Koen Rymenants, Aan dezelfde zee. Oostende in de Nederlandse literatuur. Leuven 2007, pp. 90-96. (over De verwondering) |
Luk van den Dries, Thyestes: een grondverzakking in het Vlaamse theater. In: Documenta, jrg. 25, nr. 2, 2007, pp. 132-143. |
Erik Spinoy, Rebel zonder zaak. Bij ‘Voor de dichter Antonin Artaud’ van Hugo Claus. In: Raster, nr. 119, 2007, pp. 171-179. |
Georges Wildemeersch, Henri Vandeputtes brieven aan Hugo Claus. In: Zacht Lawijd, jrg. 6, nr. 4, juli-september 2007, pp. 38-63. |
Jan van Luxemburg, Hugo Claus: Het jaar van de kreeft. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 76, november 2007. |
Voor Hugo Claus. De laatste van mijn demonen, Amsterdam 2008. (toespraken en artikelen naar aanleiding van het overlijden van Hugo Claus door onder anderen Robbert Ammerlaan, Geert Buelens, Kees van Kooten, Jef Lambrecht, Tom Lanoye, Cees Nooteboom, Connie Palmen, Piet Piryns en Guy Verhofstadt) |
Hugo Claus en Simon Vinkenoog, Laat nooit deze brief aan iemand lezen. De briefwisseling tussen Hugo Claus en Simon Vinkenoog, 1951-1956. Samenstelling, inleiding en aantekeningen Georges Wildemeersch. Amsterdam 2008. |
Georges Wildemeersch, Jan Cox en Hugo Claus. De sporen van een vriendschap. In: Claire van Damme (red.), Jan Cox. Profiel van een kunstenaarschap. Oostkamp 2008, pp. 86-94. |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus' Jan de Lichte. In: Revolver, jrg. 34, nr. 4, maart 2008, pp. 108-116. |
De Standaard, 14-3-2008. (boekenbijlage n.a.v. 25 jaar Het verdriet van België) |
De Morgen, 20-3-2008. (boekenbijlage Hugo Claus 1929-2008 n.a.v. het overlijden van Claus) |
Het Parool, 20-3-2008. (boekenbijlage Hugo Claus 1929-2008 n.a.v. het overlijden van Claus) |
De Standaard, 20-3-2008. (boekenbijlage Hugo Claus 1929-2008 n.a.v. het overlijden van Claus) |
NRC Handelsblad, 21-3-2008. (In memoriam. Hugo Claus (1929-2008), de literaire alleskunner) |
Knack, 26-3-2008. (boekenbijlage Hugo Claus 1929-2008 n.a.v. het overlijden van Claus) |
Nadia Sels, ‘Lach om wat ik was’. Hugo Claus tussen versplintering en verhaal. In: Poëziekrant, jrg. 32, nr. 3, april-mei 2008, pp. 16-20. (over Nu nog) |
Jaap Goedegebuure, Hugo Claus: Het verlangen. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 78, mei 2008. |
| |
| |
Kevin Absillis, Dode schrijvers - leven(de) zuilen? In: Rekto: verso, mei-juni 2008, pp. 12-13. (kritische reflectie op de reacties op Claus' overlijden) |
Filter, jrg. 15, nr. 3, september 2008, pp. 2-35. (bijdragen over Claus als poëzievertaler, vertalingen van Samuel Becketts ‘Stirrings Still’ en twee Duitse vertalingen van Het verdriet van België) |
Gwennie Debergh, Hugo Claus: De Geruchten. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 79, september 2008. |
Marc Kregting, ‘In de geest van de Meester’. Over seculiere devotie en meer. In: Streven, jrg. 75, nr. 8, september 2008, pp. 709-719. (kritische reflectie op de reacties op Claus' overlijden) |
Kevin Absillis, Arm Vlaanderens vloek en zegen. Kanttekeningen bij het postume beeld van Angèle Manteau (1911-2008) en Hugo Claus (1929-2008). In: Met andere zinnen, jrg. 3, nr. 10, oktober 2008, pp. 6-12. |
Kevin Absillis, Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970). Antwerpen/Amsterdam 2009. (onder meer over de relatie tussen Hugo Claus en zijn eerste uitgever) |
Hugo Claus, De onbekende Oostakkerse gedichten. Ingeleid en toegelicht door Georges Wildemeersch. Antwerpen 2009. |
Hans Dütting, Hugo Claus. De Reus van Vlaanderen. Soesterberg 2009. (chronologisch geordende biogafische documentaire) |
Gwennie Debergh, ‘Kom, komkommer’. Over herhaling, verdubbeling, gelijkenis en variatie in ‘Het verdriet van België’. In: Spiegel der Letteren, jrg. 51, nr. 1, 2009, pp. 71-98. |
Dirk van Hulle, De Beckett van Hugo Claus. Genese, zelfreceptie en ‘wat hem aan rede restte’. In: Spiegel der Letteren, jrg. 51, nr. 1, 2009, pp. 3-21. |
Xandra Knebel, Een frisse wind van Bourgondische blijmoedigheid: Hugo Claus en de Nederlanders. In: Etcetera, jrg. 27, nr. 117, juni 2009, pp. 49-55. (over de betekenis van Claus' toneel voor Nederland en over Claus' relatie met Ton Lutz) |
Boelvaar Poef, jrg. g, nrs. 2/3, september 2009. Claus-herdenking met onder meer:
- | G.F.H. Raat, Een danser op het koord van zijn roman? ‘De hondsdagen’ van Hugo Claus, pp. 37-52. |
- | Ad Beukering, Hugo Claus, Gilles!, pp. 53-66. |
- | Jos Muyres, Het spinnenweb van Hugo Claus. Over ‘Het verdriet van België’, pp. 67-102. |
- | Willem M. Roggeman, Hugo Claus, Louis Paul Boon en de beeldende kunsten, pp. 103-114. |
|
Georges Wildemeersch, Hugo Claus en het surrealisme. In: Revolver, jrg. 36, nr. 2, september 2009, pp. 105-120. |
Yves T'Sjoen, ‘Koloniseren is een smaak die je moet leren’. Hugo Claus en Het leven en de werken van Leopold II (1970). In: Tydskrif vir Letterkunde, jrg. 46, nr. 1, herfst 2009, pp. 151-166. |
T.M J. Sintobin, ‘Verkleed als danseuse mondaine’. Moraliseren in en over ‘Het verlangen’ (1978) van Hugo Claus. In: Bericht aan de vrienden van de Jan Campertstichting. Den Haag 2010, pp. 95-114. |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus en ‘Het lied van de moordenaar’. In: Zacht Lawijd, jrg. 9, nr. 1, januari-maart 2010, pp. 62-85. |
Sarah Beeks, Naakt protest van Hugo Claus. Een reconstructie van de zaak ‘Masscheroen’. In: Zacht Lawijd, jrg. g, nr. 2, april-juni 2010, pp. 2-31. |
122 Kritisch lit. lex.
september 2011
|
|