| |
| |
| |
Paul Claes
door Martijn de Bont
1. Biografie
Paul Claes werd op 30 oktober 1943 geboren in Leuven. Zijn vader was hoogleraar Klinische Chemie. Aan de Katholieke Universiteit Leuven studeerde hij klassieke letteren. Na enkele jaren in de journalistiek gewerkt te hebben begon hij aan een volgende studie: Germaanse filologie (Nederlands en Engels), opnieuw in Leuven. In 1974 vestigde hij zich in het voorstadje Kessel-Lo, waar hij nog steeds woonachtig is. Hij voltooide zijn studie in 1976 met een verhandeling over klassieke elementen in het werk van Hugo Claus en was tot 1984 werkzaam in het middelbaar onderwijs. Claes' licentiaat vormde de opmaat voor een uitgebreide studie naar antieke verwijzingen bij Claus, die uitmondde in het proefschrift De mot zit in de mythe (1981). Voor deze studie ontving Claes de door het Vlaamse Willemsfonds ingesteld Prijs voor de Kunstkritiek (1984), de Literaire Prijs van de stad Antwerpen (1985) en de Eeckhoutprijs van de Vlaamse Academie (1986). In de jaren tachtig was hij wetenschappelijk medewerker aan de universiteiten van Leuven (1984-1985) en Nijmegen (1985-1988). Toen hij zijn academische loopbaan had afgesloten, publiceerde Claes de essaybundel Echo's echo's (1988), die in 1991 werd bekroond met de driejaarlijkse Belgische Staatsprijs voor het Essay.
In 1983 debuteerde Claes als literator met de sonnettenbundel De Zonen van de Zon, die een op drieëntwintigjarige leeftijd geschreven gedicht bevat, gevolgd door zeven eigen vertalingen in het Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Grieks en Latijn. Hij nam de sonnettencyclus op in zijn dichtbundel Rebis (1989).
| |
| |
De Zonen van de Zon heeft ook aan het begin gestaan van een imposante carrière als vertaler van complexe literatuur: Claes heeft werk vertaald van - onder anderen - Catullus, Sappho, Mallarmé, Rimbaud, Bataille, Pound en Joyce. Voor hun vertaling van Ulysses (1994) werden Mon Nys en hij genomineerd voor de Europese Aristeionprijs. Van Claus, Gezelle en Leopold vertaalde Claes poëzie in het Engels en het Latijn. In 1996 ontving hij de Martinus Nijhoff Prijs voor zijn gehele vertaaloeuvre.
Van Claes' hand verschenen artikelen in meer dan twintig wetenschappelijke en literaire tijdschriften, waaronder De Gids, Dietsche Warande & Belfort, Raster, de Revisor en Spiegel der Letteren. Sinds 1988 doceert hij literair vertalen aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor vertalers in Antwerpen en de Mercator Hogeschool te Gent, en daarnaast vanaf 1993 (wederom) aan de K.U. Leuven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Het oeuvre van Paul Claes is indrukwekkend van omvang en veelzijdigheid, maar vertoont in zijn verscheidenheid onmiskenbaar een grote eenheid. Enerzijds kan zijn essayistische werk beschouwd worden als een introductie op zijn literaire werk, terwijl anderzijds zowel zijn literaire productie als zijn vertalingen gelezen kunnen worden als een illustratie bij zijn essays. Centraal in het oeuvre staat de literatuur zelf. Claes is een schrijver die zijn leven letterlijk aan de letteren heeft gewijd.
| |
Thematiek / Traditie
Bekendheid verwierf hij in eerste instantie in academische kringen, met zijn proefschrift De mot zit in de mythe. In deze studie paste hij de ideeën van de Franse literatuurwetenschappers Roland Barthes en Julia Kristeva toe op het oeuvre van Hugo Claus. Eind jaren zestig ontwikkelde Kristeva het begrip ‘intertekstualiteit’. Met deze term wordt de notie verwoord dat teksten altijd in een netwerk van teksten ontstaan: teksten die elkaar navolgen, verwerpen of gebruiken. Dit inzicht was natuurlijk niet nieuw, wel de programmatische invulling ervan door Barthes, Kristeva en anderen. In hun publicaties pleitten zij voor een dubbelzinnige, veelduidige literatuur. Literaire werken waarin veel stijlen, stemmen en andere teksten opklinken, zetten - volgens hen - de lezer aan het denken over hoe hij betekenis toekent: niet alleen aan literatuur, maar ook aan de wereld om zich heen en de maatschappij waarin hij leeft. Het is Claes' verdienste dat hij deze moeilijke theorie praktisch en aanschouwelijk heeft uitgewerkt. In De mot zit in de mythe en Claus-reading (beide 1984) heeft hij dat gedaan door nauwkeurig na te gaan welke functies de antieke en moderne verwijzingen in het werk van Claus hebben. Met Echo's echo's (1988), een inventarisatie van alle vormen die literaire en andere verwijzingen kunnen aannemen en een analyse van hun betekenis, wierp hij zich op als de belangrijkste Nederlandstalige theoreticus van de intertekstualiteit. In de laatste alinea van dit boek noemt Claes intertekstualiteit ‘het beginsel zelf van de taal’. Als de mens spreekt of schrijft, is het onvermijdelijk dat hij ‘citeert’, omdat taaluitingen alleen begrijpelijk zijn tegen de
| |
| |
achtergrond van bekende woorden, uitdrukkingen of teksten.
| |
Kritiek
Publieke belangstelling
De kritiek verwelkomde de studies hartelijk. Ze werden gewaardeerd om hun explorerende waarde met betrekking tot het werk van Claus in het bijzonder en de moderne (Nederlandse) literatuur(wetenschap) in het algemeen. Claes' pen werd ook geprezen: ‘In zijn gehele kritisch-essayistische oeuvre gaat diepgang met helderheid samen’ (Van den Broeck). Enkele recensenten merkten op dat het werk van Claus door de interpretaties van Claes weliswaar toegankelijker en rijker is geworden, maar tegelijk ook ontoegankelijker: je moet blijkbaar erg belezen en erudiet zijn om het (volledig) te kunnen begrijpen. Ze (Anbeek, Borré en Fens) wezen erop dat de boeken van Claus ook vanuit andere perspectieven gelezen en genoten kunnen worden. Door het publiek werden de essays goed ontvangen: beide boeken beleefden een herdruk.
| |
Thematiek / Techniek
Al in zijn eerste echte dichtbundel, Rebis (1989), vinden we de thematiek, motieven en literaire procédés toegepast die heel het oeuvre van Claes beheersen. Claes heeft alle literaire trucs uit de kast gehaald om een tekst te produceren die het menselijk leven in al zijn facetten, met al zijn mogelijkheden en tegenstellingen, probeert te omvatten. Hij legt zichzelf daarbij diverse beperkingen op. Zo bestaat de gedichtencyclus ‘Rebis’ waarnaar de bundel is vernoemd, uit vijfentwintig sonnetten die in hun titel alle een letter van het Griekse alfabet dragen. In de cyclus zijn man en vrouw op zoek naar elkaar én naar zichzelf, naar verlies in de ander en bevestiging van zichzelf. Deze in de eerste plaats psychische zoektocht houdt een langdurig proces van aantrekken en afstoten in, terwijl de horten en stoten waarmee dit proces verloopt ook fysiek hun uiting vinden, zoals in ‘Chiasme’:
| |
| |
De liefdesdaad die beschreven wordt, wordt ook in de vorm weerspiegeld: de beide partners zijn om en om aan het woord; hun houding wordt uitgebeeld door de Griekse letter uit de titel, de Chi (‘X’).
Uiteindelijk versmelten man en vrouw in het slotgedicht (‘Orgasme’) met elkaar tot een hermafrodiet, de ‘Rebis’; een alchemistisch symbool voor ‘de volkomen, tweegeslachtelijke mens’, die geen onderscheid meer maakt op basis van het eigen geslacht. Om het wordingsproces van deze Rebis uit te werken heeft Claes teruggegrepen op de symbolentaal van de alchemie. En zoals de alchemisten onedele metalen in goud zochten om te zetten, heeft hij in zijn gedichten talloze citaten en zinspelingen samengesmolten: behalve uit de alchemie onder andere uit de bijbel, de antieke mythologie, de kunst-, de literatuur- en de muziekgeschiedenis afkomstig.
| |
Traditie / Kunstopvatting
In de afdeling ‘Scholiën’ die de cyclus besluit, wijdt Claes de lezer in in zijn literaire praktijk. Hij licht hier veel bronteksten alvast in het kort toe. Aan de aard van de meeste bronteksten valt af te lezen in welke traditie Claes zichzelf plaatst: een maniëristische traditie die vanaf de zestiende eeuw deel uitmaakt van de Europese literatuurgeschiedenis, maar waarvan we al in de provençaalse troubadourslyriek en de Alexandrijnse literatuur de kiemen kunnen vinden. In deze traditie wordt kunst nadrukkelijk ‘geconcipieerd’ en is de dichter de maker van moeilijk te doorgronden of zelfs ondoordringbare, ‘hermetische’ poëzie, van ‘absolute kunstwerken’, wier schepping die van God echoot.
| |
| |
Door al hun gelaagdheid, ambivalentie en interne spiegelingen lijken ook de sonnetten van Claes volmaakt in zichzelf besloten gedichten. Doordat de dichter de afkomst van veel ‘citaten’ aan zijn lezer verklapt, licht hij weliswaar de sluier van hun betekenis op, doch niet zo ver dat alle raadsels worden opgelost. Op deze manier biedt Claes de lezer tenminste een ingang, maar ook voldoende ruimte voor eigen lezingen. In ‘Rebis’ staat niet alleen het spel met bekende en minder bekende teksten voorop, dat niet voor iedereen even toegankelijk is, maar vooral ook het spel met taal (woorden en letters) en klanken. Rebis is een ode aan de taal, het schrift en de literatuur.
| |
Kritiek
De kritiek op de dichtbundel wordt beheerst door twee extremen. Guus Middag noemde de poëzie ‘erudiete rederijkerij’ en stoorde zich aan het onpersoonlijke, geleerde karakter ervan. Daarmee had Christine D'haen geen moeite: ‘Het is een cliché dat geleerdheid doodt, maar deze gedichten, zoals die van Mallarmé, bewijzen dat het tegendeel, bij mirakel, kàn.’
Claes is zich ervan bewust dat nadrukkelijke geconstrueerdheid en intertekstualiteit een tekst kunnen ‘doden’. In zijn volgende boek, de verhalenbundel Het laatste boek (1992), speelt hij dit gegeven uit. Het motto van het tweede verhaal, ‘De brief’: ‘Litara occidit’ (de letter doodt; 2 Corinthiërs 3:6), is tegelijk op heel de bundel van toepassing. Claes heeft het letterlijk genomen: de hoofdpersoon van het verhaal, Hans Casea, verliest zich in een brief aan zijn vader in een gekmakende letterobsessie en pleegt vervolgens zelfmoord door zichzelf met de omgekeerde letter A in het hart te steken. Het verhaal is een moderne, humoristische variant op Kafka's Brief an den Vater. In andere verhalen in Het laatste boek is de relatie met het origineel nog sterker dan in ‘De brief’. Het derde verhaal, ‘De driehoek’, neemt in dit verband een centrale positie in. Het wordt gepresenteerd als de tekstbezorging van een lang gedicht, de zogenaamde ‘Bloomiade’, door iemand die werkelijkheid en fictie niet meer uit elkaar kan houden. Tot zover is het een pastiche (stijlimitatie) van Nabokov, in wiens roman Pale Fire hetzelfde gebeurt. De ‘Bloomiade’, op haar beurt, is een overzetting of pastiche van Joyce's roman
| |
| |
Ulysses in achttien strofen. Claes wendt voor van deze uitgave, die behalve het becommentarieerde gedicht een voorwoord, een inleiding en een nawoord bevat, slechts de vertaler te zijn. De lezer kent hem natuurlijk als daadwerkelijke vertaler van Ulysses en weet wel beter. De tekstbezorger, een zekere William Horn, heeft zijn werkzaamheden niet helemaal kunnen voltooien, daar hij onverwacht is komen te overlijden. Horn ziet in zijn commentaar op de Bloomiade overal driehoeksverhoudingen opduiken en legt verbanden met gebeurtenissen in het leven van Joyce om deze te verklaren. Pas in het door een collega geschreven nawoord worden de aard van zijn dood en de achtergrond van zijn driehoeksobsessie duidelijk: de tekstbezorger heeft zelfmoord gepleegd toen hij ontdekte dat zijn vrouw hem met zijn collega bedroog. De verhaallijn van de dood van Horn bezorgt het verhaal het karakter van een detective, al is dit wel een ‘omgekeerde’ detective: pas de onthullingen achteraf brengen er (met terugwerkende kracht) een spanningsboog in aan.
| |
Techniek
De Bloomiade geeft opnieuw een staaltje van zowel Claes' techniek als zijn vormbeheersing. De strofen zijn sonnetten die in hun vorm teruggrijpen op Shakespeare en in hun rijmschema op Poesjkins Jevgeni Onegin. Op inhoudelijk en op stilistisch niveau corresponderen ze met de achttien hoofdstukken van Ulysses. Het fraaiste voorbeeld van het door Claes gebruikte citeerprocédé van pastiche-in-pastiche en citaat-in-citaat is de ‘versificatie’ van het hoofdstuk ‘Runderen in de zon’. In een opeenvolging van stijlen uit de Engelse literatuurhistorie vertelt Joyce hoe hoofdpersoon Leopold Bloom in een kraamkliniek op een bevalling wacht. Claes heeft zijn omzetting gecompileerd uit diverse citaten uit de Nederlandse literatuur:
Het was in eenen donderdaghe
dat Bloem met clerck ende surgijn
de wachte hield bij groter vlaghe:
dat was gheselscap goed end fijn.
Daer wert dat kindekijn geboren,
diere ghecocht, node verlooren,
in tHuys van Hoorn. Met tegenzin
| |
| |
tradt het ter snode werelt in.
Het kruipend rupsje, moê gekropen,
spert thans het muilken rood en rond:
hoe zoete zoele kindermond
gaat als een meisjeskamer open.
Kom, lach, klein kind, uw moeder toe:
| |
Thematiek / Visie op de wereld
De meeste personages in Het laatste boek zijn of worden gek: ze zetten hun interpretatiedrift zo ver door dat ze elk contact met de realiteit verliezen. In het hun toebedeelde lot parodieert Claes zelfbewust zijn eigen bezigheden, want net als zij is hij een volhardende interpreet. En niet alleen als literair essayist. De verhalen van Claes dragen zijn theoretische inzichten en wereldbeeld uit: alles is een citaat en de wereld een boek, dat gelezen moet om begrepen te kunnen worden. Voor dit begrip zijn zelfkennis en zelfbegrip van de lezer vereist, en daaraan probeert Claes bij te dragen door hem zich ervan bewust te laten maken hoe hij betekenis toekent: in de eerste plaats in taal. In zijn werk nodigt Claes de lezer uit zijn teksten te ‘herschrijven’ - dat wil zeggen er zelf een eigen betekenis aan te geven - zoals hij zelf diverse literaire werken en genres herneemt of ‘herschrijft’ (de smalle sonnetten in ‘Rebis’ vernieuwen het genre van het sonnet; ‘De driehoek’ kan gelezen worden als een herschrijving van het detective-genre). Hij geeft de lezer vingerwijzingen op welke teksten en culturele voorstellingen hij zinspeelt, maar bewaart tegelijk diens vrijheid om een tekst zelf van een interpretatie te voorzien.
| |
Traditie / Verwantschap
Het nadrukkelijk ‘gemaakte’ karakter en de sterke intertekstualiteit van zijn werk, alsmede het daarin vormgegeven ideeengoed rechtvaardigen het Paul Claes onder te brengen bij het postmodernisme. Zijn werk is verwant aan dat van buitenlandse auteurs als John Barth, A.S. Byatt en Umberto Eco, net als hij alle drie ook schrijvende literatuurwetenschappers of poetae docti (‘geleerde dichters’), maar ook aan dat van de postmodernisten Nabokov en Borges, die beiden door hem gepasticheerd worden in Het laatste boek. De paradoxale aard van het postmodernisme, dat immers vanuit het uitgangspunt dat alles al eens
| |
| |
geschreven is toch weer nieuwe literatuur heeft doen ontstaan, toont zich ook bij Claes: die maakt nieuwe verhalen door nota bene op bestaande postmodernistische werken te variëren. Voor Claes doodt de letter niet, maar maakt ze wel degelijk levend.
Hiernaast heeft Claes grote affiniteit met literatuur waarin de mogelijkheden van (een) taal zoveel mogelijk worden uitgebuit, literatuur die op veel niveaus tegelijk gelezen kan worden, vaak sterk ‘intertekstuele’ literatuur ook. Het is de gestileerde literatuur uit deze (grotendeels maniëristische) traditie die hij (uit diverse talen) vertaalt: Horatius en Catullus, Nerval, Rimbaud en Mallarmé, Joyce en Pound, en anderen - naar eigen zeggen in eerste instantie om ze zelf beter te leren begrijpen. Ook in zijn essays toont Claes een grote belangstelling voor het literaire taalspel, zoals voor dat van Christine D'haen, Guido Gezelle en de modernistische Rilke.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De in 1993 verschenen roman De Sater kan beschouwd worden als Claes' literaire meesterstuk. In het boek treffen we een vertrouwde thematiek en bekende motieven aan, maar ditmaal volledig geïntegreerd in het lichtvoetige kader van een antieke schelmenroman. Hoewel het boek een bonte verzameling is van klassieke poëziefragmenten, spreuken en vooral verhalen, die vooral gymnasiasten een feest van herkenning zal bezorgen, is het ook voor minder belezen lezers zeer toegankelijk. De ‘poëticale’ lading van de gedichten in Rebis en met name in de verhalen in Het laatste boek (die vooral over het schrijven (van literatuur) gingen), ontbreekt in De Sater niet, maar dient zich, naast andere betekenislagen, pas bij herlezing aan. Het verhaal van de roman wordt beheerst door de verwikkelingen waarin de hoofdpersoon Endymion geraakt, voor en tijdens zijn verbanning uit Ephese. Endymion heeft de gewijde Priapusmysteriën in zijn geboortestad verstoord en wordt daarom samen met de jonge slavin Helena verbannen. Op zijn tocht door Klein-Aziä maakt hij met zijn reispartners Helena en zijn gewezen huisleraar Phemius een reeks avonturen mee (varierend van scabreuze ontmoetingen tot schipbreuk en ontvoeringen), maar wordt hij ook herhaaldelijk door hen in de steek gelaten. Aan het einde van de roman wordt het gezelschap in Ephese weer herenigd en trouwen Helena en Endymion.
| |
| |
| |
Traditie
De stof van de avonturen in De Sater heeft Claes uit de klassieke roman geput. Twee bekende titels springen daarbij vooral in het oog: Satyricon van Petronius (± 60 na Chr.) en De gouden ezel van Apuleius (± 165 na Chr.). Deze werken zijn, op hun beurt, waarschijnlijk voor een belangrijk deel door de Milesische vertellingen van Aristides (± 100 voor Chr.) geïnspireerd, een werk dat Claes beschouwt als ‘de eerste roman’ uit de literatuurgeschiedenis. Hij presenteert De Sater als een reconstructie van dit verloren gegane geschrift en draait de boel aldus om, alsof zijn roman het model zou zijn waarop Petronius en Apuleius zich gebaseerd zouden hebben. Veel scènes uit Satyricon en De gouden ezel keren in De Sater in een nieuwe gedaante terug. Maar ook op andere niveaus verwijst Claes naar deze Latijnse romans. Zo wordt de motor van de intrige net als bij Petronius gevormd door de ‘wrok van Priapus’, een aan zijn enorme rode fallus herkenbare vruchtbaarheidsgod. En met de hoofdpersoon Lucius van De gouden ezel heeft Endymion gemeen dat hij een waarachtige verhalenverteller is. Lucius en Endymion worden bovendien beiden aan het einde van hun omzwervingen ingewijd in de mysteriën van de godin Isis. Tenslotte bevatten alle drie de romans talloze parodistische elementen: parodieën op ondermeer Homerus, klassieke mythen en het christelijke opstandingsverhaal.
| |
Thematiek
In De Sater vinden we een belangrijk motief in het werk van Claes ingenieus uitgewerkt: dood en verrijzenis spelen een hoofdrol. Het eerste hoofdstuk verhaalt hoe Endymion zijn geboorte aan een graf te danken heeft (hij is in een grafkelder verwekt). In het slothoofdstuk wordt zijn geboortehuis een sterfhuis (zijn moeder en vader overlijden vlak na elkaar) maar wordt Endymion ook herboren: hij is door zijn persoonlijke ‘odyssee’ een volwassen man geworden. In vrijwel alle tussenliggende hoofdstukken vinden we de dood terug, die bijna steeds een schijndood blijkt, omdat zij een opstanding mogelijk maakt. Zo verbeeldt Claes het lot van de literatuur, die altijd hernomen zal blijven worden.
| |
Kritiek / Stijl
Zowel Het laatste boek als De Sater werden door de kritiek overwegend gunstig ontvangen. De critici noemen de stijl van Claes ‘soepel’ en ‘elegant’, doch niettemin ‘scherp’. Ruiter prees
| |
| |
hem om de manier waarop hij de ‘speciale combinatie van lichtvoetigheid en raadselachtigheid’ van de door hem geïmiteerde auteurs heeft weten te behouden. Door deze intrigerende combinatie blijft de lezer geboeid, is ook de teneur van andere kritieken. De Sater viel een nog gunstiger ontvangst ten deel. Men vond de roman bijzonder komisch en onderhoudend en was onder de indruk van de manier waarop het boek ‘de leeslust’ bevordert. Joris Note beschouwt Claes als ‘de belangrijkste Vlaamse schrijver van zijn generatie’.
| |
Stijl
Sterker verdeeld dan over verhalenbundel en roman is de kritiek in 1995 over de gedichtenbundel Mimicry. Deze bevat pastiches van de Nederlandse poëzie. De kritiek spitst zich vooral toe op de vraag die het literaire werk van Claes blijkbaar steeds weer oproept: die naar de ‘eigenheid’ van stijl. ‘Hij kan het echt op iedereens manier’, aldus Herman de Coninck: ‘Nu nog op de zijne.’ Hans Warren repliceert: ‘Paul Claes is zo bedreven in het imiteren van andere handschriften dat ook hij inmiddels voor literatuurliefhebbers een onmiskenbare signatuur heeft. [...] Zo is hij eenvoudig te herkennen: de enige kameleon in onze letterkunde.’
| |
Ontwikkeling
Met de in 1996 verschenen roman De Zoon van de Panter gaat Claes verder op de met De Sater ingeslagen weg van meer vertellend proza. De roman is opnieuw een reconstructie van een oud geschrift, ditmaal het door antieke bronnen vermelde ‘Evangelie van de Twaalf’. Claes laat twaalf personen uit het leven van Christus verslag doen. Door het wisselende perspectief wordt duidelijk dat iedereen zijn eigen verhaal en zijn eigen Christus creëert. Of zoals de heremiet die het evangelie inleidt het verwoordt: ‘Het was dus niet God die de wereld schiep, maar het Woord dat zei: Er zij.’ De uitspraak zou Claes' credo kunnen zijn.
| |
Relatie leven/werk
Ook De zoon van de Panter moet daarom in de eerste plaats beschouwd worden als een intertekstuele eye-opener. Claes combineert literatuur en didactiek niet alleen in zijn werk aan universiteit en hogeschool, maar ook in zijn literaire oeuvre.
| |
Publieke belangstelling
Aan de beperkte bekendheid die hij als schrijver tot op heden geniet, is waarschijnlijk met name deze didactische of reflectieve dimensie debet. Slechts De Sater, dat in 1994 genomineerd
| |
| |
werd voor de Libris Literatuur Prijs, beleefde een tweede druk. Als vertaler van liefdespoëzie (Sappho en twee bloemlezingen) en Ulysses heeft Claes meer succes.
| |
Relatie leven/werk
De didactische inslag van zijn oeuvre herinnert aan de idealen van Kristeva en Barthes. Waar Barthes echter zijn eigen persoonlijkheid als uitgangspunt neemt van zijn essays over ‘het plezier van de tekst’, houdt Claes zijn eigen persoon bijna geheel buiten zijn werk en laat hij de taal en de literatuur zelf de hoofdrol spelen. Slechts op één plaats krijgen we iets van de persoon Claes te zien, namelijk in de cyclus van beeldgedichten ‘Schaduwbeelden’ in de dichtbundel Embleem (1994). Tien korte gedichten begeleiden evenzoveel foto's uit het leven van de auteur. Maar wat de verzen lijken te willen zeggen, is juist dat je een persoon niet in een foto kunt fixeren. Volgens Claes (in een interview van Martin Coenen op de BRT) houden veel auteurs zich bezig met ‘futiliteiten, in de zin dat zij de allerkleinste details uit hun leven willen opgraven.’ Het gaat hem erom dat autobiografische details ‘symbolisch worden voor het mens-zijn in zijn totaliteit’. De titel van de ‘autobiografische’ roman die hij in 1995 in een interview met Van der Paardt in het vooruitzicht stelt, De lezer, doet al vermoeden dat ook dit ‘symbolisch worden’ bij Claes via de literatuur verloopt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Paul Claes, Het netwerk en de nevelvlek. Semiotische studies. Leuven 1979, Acco, Wetenschappelijke publicatie. |
Afbreken is gemakkelijk: het beste uit ‘Heibel’. Met bijdragen van Paul Claes [et al.]. Leuven 1981, Kritak, Bl. |
Paul Claes, De mot zin in de mythe. Antieke intertextualiteit in het werk van Hugo Claus. Leuven 1981, Eigen beheer, Dissertatie. (herziene uitgave onder de titel De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de oudheid. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, E.) |
Paul Claes, De Zonen van de Zon. Een sonnet en zeven transposities. Amsterdam 1983, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1983, GC. (opgenomen in Rebis) |
Paul Claes, De Griekse Liefde. Honderd epigrammen uit de Griekse Anthologie. Leiden 1983, Martinus Nijhoff, Bl. (vert.) |
Stéphane Mallarmé, Gedichten. Vertaald en toegelicht door Paul Claes. Amsterdam 1983, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Bl. (vert.) (2e, vermeerderde druk onder de titel De middag van een faun en andere gedichten: 1992) |
Paul Claes, Claus-reading. Antwerpen 1984, Manteau, EB. |
Gérard de Nerval, Christus in de Hof van Olijven = Le Christ aux Oliviers. Vertaald door Paul Claes. Amsterdam 1984, Regulierenpers, G. (vert.) |
Paul Claes, Nawoord. In: Hugo Claus, De Oostakkerse gedichten. 11e druk. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, pp. 65-71, GB. |
John Donne, Een nocturne op het feest van St. Lucia, zijnde de kortste dag. Vertaald door Paul Claes & Christine D'haen. Amsterdam 1985, Regulierenpers, G. (vert.) |
Ezra Pound, Mauberley en andere gedichten. Vertaling en redactie Paul Claes en Mon Nys. Haarlem/Gent 1985, In de knipscheer/Zuid, Bl. (vert.) |
Ezra Pound, De Pisaanse Canto's. Vertaald en toegelicht door Paul Claes & Mon Nys. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, GB. (vert.) |
Sappho, Liederen van Lesbos. Vertaald door Paul Claes. Leuven 1985, Kritak, Kritak Klassiek 1, Bl. (vert.) |
Paul Claes, De kwadratuur van de Onyx. Over de dichtkunst van Christine D'haen. Leiden 1986, Dimensie, Leidse opstellen 1, E. |
D.H. Lawrence, Vijgen. Vertaald door Paul Claes. Leuven 1986, Kritak, Kritak Klassiek 5, GB. (vert.) |
John Milton, Sonnet. [Vertaald door Paul Claes]. Amsterdam 1986, Regulierenpers, G. (vert.) |
Arthur Rimbaud, De dronken boot = Le bateau ivre. Vertaald door Paul Claes. Amsterdam 1986, Regulierenpers, G. (vert.) |
| |
| |
Arthur Rimbaud, Twaalf gedichten. Vertaald door Paul Claes. Amsterdam 1987, Regulierenpers, Bl. (vert.) |
Arthur Rimbaud, Gedichten. Keuze uit zijn poëzie met vertalingen en commentaren samengesteld door Paul Claes. Baarn 1987, Ambo, Bl. (vert.) |
Arthur Rimbaud, Stupra. Vertaling Paul Claes. [Utrecht] 1987, Sub Signo Libelli, Le petit defaut 2, G. (vert.) |
Georges Bataille, Het oog. Vertaald door Paul Claes. Leuven 1987, Kritak, Kritak Klassiek 8, E. (vert.) (vermeerderde uitgave onder de titel Het oog. De dode: Amsterdam 1994, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboek 168, VB.) |
Paul Claes, Claus quadrifons. Vier gezichten van een dichter. Leiden 1987, Dimensie, Leidse opstellen 6, EB. |
Paul Claes, Inleiding. In: Gustave Flaubert, Reis door de Oriënt. Vertaald door Chris van de Poel. Ingeleid door Paul Claes. Leuven 1987, Kritak, pp. 7-13, E. |
Paul Claes, Echo's echo's. De kunst van de allusie. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, EB. |
Victor Segalen, Oostwaartse stèles. Vertaald door Paul Claes. Zutphen 1988, Ten Bosch, Bloem der decadentie 3, GC. (vert.) |
Paul Claes, Rebis. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, GB. |
Paul Claes, Dodendans. Zandhoven 1989, De Diamant Pers, GC. (opgenomen in Embleem) |
Paul Claes, Nawoord. In: Gregorius van Tours, De vaas van Soissons. Frankische verhalen. Vertaald door Jef Ector. [Leuven] 1989, Kritak, Kritak Klassiek 10, pp. 75-81, E. |
Paul Claes en Gonda Lesaffer, De dansende faun. Topmomenten uit de Latijnse literatuur. Leuven 1989, Wolters, Handboek. |
De liefste. Onsterfelijke liefdesverzen. Samengesteld en vertaald [uit diverse talen] door Paul Claes. Leuven 1990, Kritak Meulenhoff, Kritak Klassiek 11, Bl. (vert.) |
A.J. Greimas, De betekenis als verhaal. Semiotische opstellen. Vertaald door W. van Belle, P. Claes, D. de Geest en H. Parret. Amsterdam [1991], John Benjamins, Wetenschappelijke publicatie. (vert.) |
Rainer Maria Rilke, De kornet. Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke. Vertaald door Paul Claes. Leuven 1991, Kritak, Kritak Klassiek 12, [Amsterdam] 1991, Balans, G. (vert.) |
Paul Claes, Het laatste boek. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, VB. Gezelle gelezen. Leiden 1993 [= 1992], Dimensie, Leidse opstellen 16, E. |
August von Platen, Venetiaanse sonnetten. Vertaald en ingeleid door Paul Claes. Leiden 1992, Plantage/G&S, Visum 8, GC. (vert.) |
Paul Claes, De Sater. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, R. |
Paul Claes, Feux. Zandhoven 1993, De Diamant Pers, GB. (Franstalig) |
| |
| |
Paul Claes, Poppenspel. In: Paul Claes [et al.], Plejade. Zeven Vlaamse dichters. Leuven 1993, Plek vzw, pp. 1-23, GC. |
Arthur Rimbaud, H. Erotische gedichten. Vertaald en toegelicht door Paul Claes. Leuven [/Rijswijk] 1993, Kritak/Goossens, Kritak Klassiek 14, GB. (vert.) |
Gedicht en omgedicht. Dertig jaar wereldpoëzie in vertaling (1960-1990). Samengesteld en ingeleid door Paul Claes en Frans Denissen. Gent 1993, Poëziecentrum, Bl. (vert.) |
De tiende Muze. Vrouwenpoëzie van Sappho tot Tsvetajeva. Samengesteld en vertaald [uit diverse talen] door Paul Claes. Kritak 1994, Kritak Klassiek 17, Bl. (vert.) (2e druk onder de titel De tiende Muze. Onsterfelijke vrouwenpoëzie: Antwerpen/- Rijswijk 1995, Kritak/Goossens) |
Paul Claes, Embleem. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, GB. |
Paul Claes, Mimicry. Leuven 1994, Kritak, GB. |
James Joyce, Ulysses. Vertaald door Paul Claes en Mon Nys. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, R. (vert.) |
Gérard de Nerval, Hersenschimmen = Les Chimères. Vertaald door Paul Claes. Amsterdam 1994, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GC. (vert.) |
Paul Claes, Raadsels van Rilke. Een nieuwe lezing van de ‘Neue Gedichte’. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, EB. |
Arthur Rimbaud, Een seizoen in de hel = Une saison en enfer. Vertaald door Paul Claes. Leuven [/Rijswijk] 1995, Kritak/Goossens, Kritak Klassiek 16, Prozagedicht. (vert.) |
James Joyce, Giacomo Joyce. Vertaald door Paul Claes. Antwerpen/Rijswijk 1995, Kritak/Goossens, Klassiek 18, Autobiografische prozaschetsen. (vert.) |
Catullus, Verzen. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Paul Claes. Amsterdam 1995, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Bl. (vert.) |
Horatius, Vijf vrouwen. Vertaald door Paul Claes. [Leuven] 1995, Van Halewyck, GB. (vert.) |
Paul Claes, De Bloomiade. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, V. (eerder onder de titel ‘De driehoek’ in Het laatste boek) |
Paul Claes, De Zoon van de Panter. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, R. |
José-Maria de Heredia, Trofeeën = Tropheés. Vertaald door Paul Claes. Antwerpen/Rijswijk 1996, Kritak/Goossens, Klassiek 20, GB. (vert.) |
Louïze Labé, Sonnetten = Sonnets. Vertaald door Paul Claes. Antwerpen/Rijswijk 1996, Kritak/Goossens, Klassiek 21, GB. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Rudi van der Paardt, Claes over Claus. In: Hermeneus, jrg. 54, nr. 1, juni 1982, pp. 42-43. (over De mot zit in de mythe) |
C. Tindemans, De mythologie van H. Claus. In: Streven, jrg. 49, nr. 9, juni 1982, pp. 806-810. (over De mot zit in de mythe) |
Kester Freriks, Hugo Claus en de oudheid: trouw en ontrouw aan de klassieken. In: NRC Handelsblad, 13-3-1984. (over De mot zit in de mythe) |
Kees Fens, Hinkend tussen de puinhopen. In: de Volkskrant, 26-3-1984. (over De mot zit in de mythe) |
Hans Warren, Claes lees Claus. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-6-1984. (over Claus-reading en De mot zit in de mythe) |
Raymond van den Broeck, Geen imitator maar transformator. In: De Nieuwe, 21-6-1984. (over De mot zit in de mythe) |
Rudi van der Paardt, Het hogere stelen: Hugo Claus en de klassieke oudheid. In: de Volkskrant, 18-8-1984. (over De mot zit in de mythe) |
Willem M. Roggeman, De criticus is een doorgeefluik. Gesprek met Paul Claes, laureaat van de Willemsfonds-Kritiekprijs. In: De Nieuwe Gazet, 2-10-1984. (interview) |
Jos Borré, Claus' Egotrips. In: De Morgen, 10-10-1984. (over De mot zit in de mythe) |
Michel Boll, Mythen met motgaten. Hugo Claus' kritische belangstelling voor de antieke oudheid. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 120, november 1984, pp. 35-37. (over De mot zit in de mythe) |
Ton Anbeek, Claus en Claes in Allusië. In: Literatuur, jrg. 2, nr. 1, januari-februari 1985, pp. 54-55. (over Claus-reading) |
Jozef de Vos, Claes over Claus. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 1, januari-februari 1985, pp. 101-103. (over De mot zit in de mythe) |
R[onald] S[oetaert], Boeken over Hugo Claus. In: De Morgen, 13-4-1985. (over Claus-reading) |
Rudi van der Paardt, ‘Ik schrijf nog steeds niet zo snel als Hugo Claus'. In: Literatuur, jrg. 3, nr. 6, november-december 1986, pp. 375-379. (interview) |
G.F.H. Raat, Elk woord is een citaat. In: de Volkskrant, 30-9-1988. (over Echo's echo's) |
Koen Vermeiren, De tekst als geheugen van de mensheid. In: De Boekengids, jrg. 67, nr. 2, maart 1989, pp. 105-107. (over Echo's echo's) |
Rudi van der Paardt, Intertekstualiteit: theorie en praktijk. In: Hermeneus, jrg. 61, nr. 3, juli 1989, pp. 215-216. (over Echo's echo's, plus de theorie van dit boek toegepast op een gedicht van Willem Jan Ottten) |
Rita de Maeseneer en Hans Vandevoorde, Claes' Claesens. In: Yang, jrg. 25, nr. 142-143, juli-december 1989, pp. 175-176. (over Echo's echo's) |
Guus Middag, Een pakhuisje citaten. Geleerde gedichten van Paul Claes. In: NRC Handelsblad, 8-9-1989. (over Rebis) |
Joris Note, De laatste alchemist. In: De Morgen, 3-11-1989. (interview) |
Rudi van der Paardt, Mythe en Metamorfose. Klassieke thema's en motieven in de moderne literatuur. Amsterdam 1991, pp. 168-172, 183. (bespreking van De mot zit in de mythe en Claus-reading) |
Christine D'haen, Het raadsel van de rebis. Over Paul Claes' bundel Rebis. In: De Revisor, jrg. 19, nr. 2, april 1992, pp. 90-95. (inleidende analyse van Rebis) |
Frank Hellemans, Tekst der wijzen. In: Knack, 15-7-1992. (interview) |
Janet Luis, Vader moet tot zoon verschrompelen. Prozadebuut van Paul Claes. In: NRC Handelsblad, 11-9-1992. (over Het laatste boek) |
J.A. Dautzenberg, De wereld als letter en boek. In: de Volkskrant, 2-10-1992. (over Het laatste boek) |
| |
| |
Jooris van Hulle, De wereld als een mooi boek. In: De Standaard, 3-10-1992. (over Het laatste boek) |
Geert Lernout, Niets dan tekst. In: De Morgen, 9-10-1992. (over Het laatste boek) |
T. van Deel, Hoe gevaarlijk is de letter A? In: Trouw, 22-10-1992. |
Frans Ruiter, De intertekstuele hoogstandjes van Paul Claes. In: Vrij Nederland, 31-10-1992. (over Het laatste boek) |
Alfred Kossmann, Letteren als echoput of als spiegelzaal. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-11-1992. (over Het laatste boek) |
Anthony Mertens, Huidworm. De ontknoping van alfa tot omega. In: De Groene Amsterdammer, 1-9-1993. (over De Sater) |
Janet Luis, Bezing de god van de vruchtbaarheid. Komisch mengsel van Griekse literatuur door Paul Claes. In: NRC Handelsblad, 3-9-1993. (over De Sater) |
Jooris van Hulle, De wraak van Priapus. In: De Standaard, 11-9-1993. (over De Sater) |
Frans Ruiter, Wellustig stelen uit Satyricon. In: Vrij Nederland, 23-10-1993. (over De Sater) |
Arnold Heumakers, Kleindochter van Trotski en Barnabooth. In: de Volkskrant, 5-11-1993. (over De Sater) |
Joris Note, De Sater, roman van Paul Claes. In: De Morgen, 12-11-1993. |
Raymond van den Broek, De velerlei gedaanten van Proteus. Een bijdrage over Paul Claes. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 5, november-december 1993, pp. 642-651. (overzichtsartikel over het complete oeuvre van Claes en diens intermediërende rol met betrekking tot de literatuurgeschiedenis) |
Battus [= Hugo Brandt Corstius], Paul Claes wint de lenteprijs. In: de Volkskrant, 8-4-1994. (column over Claes' essayisme, geschreven naar aanleiding van de nominatie van De Sater voor de Libris Literatuurprijs) |
Geert Lernout, We stoeien evenveel met woorden als Joyce zelf. In: De Morgen, 7-10-1994. (interview met Paul Claes en Mon Nys) (onder de titel ‘Ulysses is een feest van taal’ ookverschenen in Vrij Nederland, 5-11-1994) |
Wim van Mierlo, Niets is willekeurig. In: Knack, 26-10-1994. (schriftelijk interview met Claes en Nys) |
[Anoniem], De nieuwe vertaling van James Joyce's Ulysses een openbaring voor gewone lezers. In: Trouw, 10-11-1994. (interview) |
Theo Hakkert, Alles mocht in Ulysses. In: Nieuwsblad van het Noorden, 11-11-1994. (interview) |
Nicolaas Matsier, Een feest van alle Nederlands. In: de Volkskrant, 11-11-1994. (over Ulysses) |
Rudi van der Paardt, De Sater: ‘geen verzameling fiches’. In: De Leidse Adonis, jrg. 3, [enige nr.], 1995, pp. 22-30. (interview) |
Herman de Coninck, [Column/Recensie]. In: De Morgen, 20-1-1995. (onder meer over Mimicry) |
T. van Deel, Claus of Claes, een klein verschil. In: Trouw, 2-2-1995. (over Mimicry) |
Theodor Holman, Les 1: hoe het niet moet. In: Het Parool, 3-2-1995. (over Mimicry) |
H[ans] W[arren], Claes is bedreven in het imiteren. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-2-1995. (over Mimicry) |
Rogi Wieg, Wat is de zieke prachtig ongeneeslijk. In: Het Parool, 17-2-1995. (onder meer over Embleem) |
Jaap Goedegebuure, De trouwste criticus. In: HP/De Tijd, 24-2-1995. (over Mimicry) |
R.Th. van der Paardt, Banbliksems uit Kessel-Lo. Zeven vragen aan Paul Claes. In: Frons, jrg. 15, nr. 4, mei 1995, pp. 66-72. (interview) |
J.A. Dautzenberg, Literaire echoput. In: de Volkskrant, 5-5-1995. (over Mimicry) |
| |
| |
C.O. Jellema, ‘Rilke, ik heb je - nu is het uit met dat verstoppertje spelen van jou’. In: Trouw, 29-9-1995. (over Raadsels van Rilke) |
Guus Middag, Een regenbui is een ejaculatie. In: NRC Handelsblad, 10-11-1995. (over Raadsels van Rilke) |
Michel Maas, Het mannetje achter de tekst. In: de Volkskrant, 22-12-1995. (interview) |
Christine D'haen, [over Raadsels van Rilke]. In: De Standaard, 14-3-1996. |
Christine D'haen, Rilkes Nieuwe Gedichten, als nieuw. In: Vrij Nederland, 20-4-1996. (over Raadsels van Rilke) |
H[ans] W[arren], Literair spel met een godenzoon. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-6-1996. (over De zoon van de Panter) |
T. van Deel, ‘Ieder woord, hoe dwaas, arm en duister ook, is een woord van God’. In: Trouw, 5-7-1996. (over De zoon van de Panter) |
Doeschka Meijsing, De twaalf evangeliën. Jezus-roman van Paul Claes. In: Elsevier, 13-7-1996. (over De zoon van de Panter) |
Arnold Heumakers, Zoon van de Panter. Paul Claes doet een vernuftige poging het Nieuwe Testament te herschrijven. In: de Volkskrant, 26-7-1996. (over De zoon van de Panter) |
Hans den Hartog Jager, De goddelijke kracht van het woord. Apocriefe en canonieke vertellingen in roman van Paul Claes. In: NRC Handelsblad, 2-8-1996. (over De zoon van de Panter) |
Marjolein de Vos, Ik ben u. Schrijver Paul Claes over twee- en drieëenheid. In: NRC Handelsblad, 16-8-1996. (interview) |
64 Kritisch lit. lex.
februari 1997
|
|