| |
| |
| |
J.B. Charles
door Willem Maas
1. Biografie
J.B. Charles is het pseudoniem van Willem Hendrik Nagel, die op 25 augustus 1910 te Zwolle werd geboren in een gereformeerd gezin. Zijn vader was handelaar in koffie. Het gezin Nagel verhuisde al spoedig naar Groningen. Willem bracht er zijn jeugd door, volgde er het gymnasium en studeerde er Rechten. Hij trouwde eveneens in Groningen en stichtte er een gezin. In 1941 was hij werkzaam bij de rechtbank te Middelburg. De Duitsers maakten daaraan spoedig een eind. Nagel werd overgeplaatst naar het Ministerie van Landbouw en Visserij. In 1944 raakte hij betrokken bij het verzet (ook gewapend) tegen de Duitsers. Zijn belangrijkste activiteiten in het verzet waren het stelen van persoonsbewijzen en inlichtingen. Na de oorlog was hij betrokken bij de bijzondere rechtspleging tegen oorlogsmisdadigers.
In 1949 promoveerde Nagel op een proefschrift over De criminaliteit van Oss en werd hij hoofdassistent aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij vestigde zich in Noordwijk. In 1956 werd hij buitengewoon, in 1959 gewoon hoogleraar criminologie (penologie en criminele sociologie) te Leiden. Hij bleef het tot 1976.
Niet alleen maatschappelijk maakte Nagel carrière, ook in de literatuur vervulde hij de nodige functies. Van februari 1959 tot juni 1972 was hij voorzitter van De Bezige Bij, bij welke uitgeverij hij de reeks Kwadraatpockets redigeerde. Verder was hij twee maal redacteur van een tijdschrift: van 1947 tot 1951 van Podium en van 1955 tot 1958 van De nieuwe stem; intensieve medewerking verleende hij aan Maatstaf. Nagel overleed op 29 juli 1983.
| |
| |
J.B. Charles werd een aantal malen voor zijn literaire werk onderscheiden: in 1950 ontving hij de Hendrik de Vries-prijs voor zijn poëzie; voor Volg het spoor terug ontving hij in 1953 de extra prijs van de Jan-Campertstichting en in 1954 de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam.
Ook als wetenschapper werd hij geëerd. In 1977 werd hij benoemd tot erelid van de Nederlandse Vereniging van Kriminologie en in 1981 ontving hij de American Criminology Award.
Behalve het pseudoniem J.B. Charles, dat hij in het verzet had gekozen, gebruikte Nagel ook de schuilnaam E.E. Swarts.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
J.B. Charles is een autobiografisch schrijver: in zijn werk komt allereerst een groot aantal passages voor waarin hij delen van zijn persoonlijke levensgeschiedenis beschrijft, maar het zijn niet uitsluitend persoonlijke belevenissen waarover hij schrijft. Het autobiografische uit zich vooral in het feit dat in bijna al zijn werk die onderwerpen terugkomen die hem persoonlijk bezighouden, en wel in directe, onbewerkte vorm; hij is geen schrijver die het graan des levens omstookt tot de jenever der literatuur, maar iemand die zo direct mogelijk reageert op wat hem bezighoudt of opwindt. Dat is vooral de Tweede Wereldoorlog, of preciezer nog, het voortduren ervan. ‘De fascistische klootzakken zijn er nog steeds’, zo typeerde Igor Cornelissen Charles' hoofdthema eens.
| |
Visie op de wereld
De bezetting en zijn rol in het verzet waren bepalend voor de visie op de wereld die hij de rest van zijn leven had. In de oorlog ontdekte Charles wat er mis was in onze wereld, hoe de mens kan zijn. ‘De oorlog van 1940-1945 toonde een glimp van de huid van de demon die mee over ons leven heerst.’ Er leeft, zo meent hij, ‘een verkeerd ventje in de mens, een Oude Adam, een rotzakje. Dat is de fascist avant-la-lettre’. Niemand is vrij van de verleidingen van het fascisme. Het komt er echter op aan, ze te doorzien en te weerstaan. Charles zoekt daarbij zijn heil niet in aansluiting bij het communisme of willekeurig welke andere ideologie. Hij ziet als enige fatsoenlijke positie die van de enkeling. Alleen als individu, buiten de instituties van partijen of ideologieën, kunnen mensen zich zinvol verweren tegen het dreigende gevaar. Hoe het dan allemaal verder moet weet Charles ook niet precies, hij komt daar ruiterlijk voor uit. In een interview zei hij daarover eens: ‘Wat wilt u toch altijd met uw alternatief? Wat stel ik tegenover de reumatiek? Géén reumatiek!’
Opvallend is dat hij er ook herhaaldelijk op heeft gewezen dat hij over de veranderbaarheid van de mens niet al te optimistisch is gestemd. Maar dat is voor hem nog geen reden zaken die hem niet aanstaan maar op hun beloop te laten. Wat fout is is fout, en dat moet gezegd worden ook.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Traditie
Vandaar zijn voortdurende waarschuwingen en tirades. Hij ziet het grote gevaar van het opnieuw opkomende fascisme en wil zijn medeburgers daarvoor behoeden. Zijn ideeën en meningen betekenen voor hem ook een duidelijke keuze voor een bepaald soort literatuur: geen mooischrijverij, maar zich zo duidelijk en direct mogelijk tot het publiek richten. In de woorden van het gedicht ‘Negentien-negentien’ (Verzamelde gedichten, p. 138): ‘Ik sta verkeerd in de bladzij/maar lees mij, lees mij eruit!’ Hij schrijft niet om het publiek te vermaken met aangename lectuur, maar om het wakker te schudden, te waarschuwen, desnoods uit te schelden. Zichzelf sloot hij daarbij nimmer uit van kritiek, hij was de eerste om te erkennen dat de Oude Adam ook in hem huisde. Bovenstaande betekent niet dat hij propaganda voor politieke doeleinden als enige functie van de kunst zag. Hij beschouwde zijn literaire werk veeleer als een vorm van persoonlijke hygiëne. Met deze opvattingen heeft zijn werk een plaats gekregen in de personalistische traditie van Ter Braak en Du Perron en de ethische van Dirk Coster.
| |
Techniek / Stijl
Charles' uitgangspunt en zijn doel hadden ook consequenties voor de vorm en de stijl waarin hij schreef. Veel van zijn poëzie heeft een uitgesproken gesprekskarakter. Ook zijn essaybundels, vooral de latere, lijken de neerslag van een gesprek; zij zijn bijna in dialoogvorm geschreven en veronderstellen een tegenpartij, een toehoorder die kan reageren.
Voor Charles is de inhoud van de boodschap zo belangrijk dat de vorm ervan wel eens in het gedrang komt. Er zijn geen dichtbundels of prozateksten Van hem waar niet met enig speurwerk wat stijlfouten of onhandigheden uit te halen zijn. Dat betekent overigens niet dat hij niet schrijven kon: op veel plaatsen is zijn proza buitengewoon meeslepend en overtuigend en zijn poëzie ontroerend of vermakelijk door de geestige of gevoelige manier van zeggen of de scherpe waarneming van de werkelijkheid.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Charles debuteerde als dichter. De grootste bekendheid kreeg hij echter door zijn essays. In Volg het spoor terug (1953), zijn eerste essaybundel, houdt hij zich voornamelijk bezig met de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. De jaren na de beëindi- | |
| |
ging van de Tweede Wereldoorlog hebben hem doen beseffen dat er eigenlijk nog niets beëindigd is, zolang de werkelijke inzet van deze oorlog niet boven tafel komt: de strijd tegen het fascisme. Dat fascisme kan alleen overwonnen worden door niet in termen als ‘volk en vaderland’, ‘bloed en bodem’ te denken, maar door individu te worden.
Behalve aan zijn persoonlijke belevenissen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, schenkt Charles veel aandacht aan zulke uiteenlopende onderwerpen als de geschiedenis van de Armeniërs, de staat Israël, het erfelijk koningschap, het Wilhelmusgevoel, de verhouding tussen leger en verzet, geschiedenis en lot, het geloof. Ze hangen, hoe uiteenlopend ze op het eerste gezicht ook lijken, in zoverre met elkaar samen dat ze allemaal te maken hebben met het fascisme en de bronnen ervan, het verkeerde ventje in ons. Aan het slot van zijn boek komt Charles tot een keus voor het christelijk geloof, wat overigens niet hetzelfde is als het christendom. Charles beleeft zijn geloof individualistisch, onorthodox, anticlericaal; hij heeft een felle afkeer van het christendom dat zich laat gebruiken om bestaand onrecht te sanctioneren. Op veel plaatsen in zijn werk blijkt dat er, ondanks zijn hevige twijfels, één sterke overtuiging is overgebleven: een geloof in de noodzaak om als eenling te blijven strijden tegen leugen, bedrog, geweld en onderdrukking.
In Van het kleine koude front (1962) werkt Charles zijn ideeën over het fascisme verder uit. Het begin van alle ellende noemt hij ‘de initiale gemeenheid’, ‘de mens die van zijn agressie geniet en van zijn veroveringen leeft; die zijn veroverde voorsprongen wenst te houden en, deze met lust “verdedigend”, het aangename met het nuttige verenigt. Dat is het fascisme’. In dit boek richt hij zich wederom op de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, maar met verschuiving van het accent naar de actualiteit: de beide naoorlogse Duitslanden worden vergeleken, het terugkeren in hooggeplaatste posities van foute generaals en industriëlen in binnen- en buitenland wordt gehekeld, maar ook intellectuelen als De Kadt en Stuiveling moeten het ontgelden. Bovendien wordt, in de personen van Colijn en Chassé, de geschiedenis niet vergeten.
Ook later, in Voor kinderen van ezeldrijvers (1965), een essay
| |
| |
geschreven naar aanleiding van het voorgenomen huwelijk tussen Beatrix en Claus, blijkt Charles vol bezwaren tegen het erfelijk koningschap en het Duitse fascisme. Met Hoe bereidt men een ketter (1976) zet hij de tendens die begon met Van het kleine koude front voort. Nog steeds heeft hij aandacht voor de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, maar groter is zijn aandacht voor de actualiteit: (‘asshole’) Nixon, (‘Heinz’) Kissinger, Strauss en Luns (de ‘hese hufter’) moeten het in ongemeen heftige bewoordingen (‘vette rotzak die je bent, Strauss!’) ontgelden.
Met deze essaybundel zet ook een nieuwe trend in: de stukjes zijn veel korter, minder theoretisch. Het lijkt alsof Charles in de eerste twee bundels zijn theorie heeft uiteengezet en nu verder voornamelijk reageert op nieuwe voorbeelden van fascisme die hij om zich heen waarneemt. Opvallend is ook de fellere toon van de stukken.
| |
Techniek
In het na zijn dood uitgegeven In Frankrijk dacht ik aan mijn vader (1986) laat hij zich van nog een andere kant zien. Ook hier scheldt hij wel weer op Luns, Nixon, Begin en Dayan, Reagan en andere van zijn zwarte schapen, maar de hoofdmoot vormen de herinneringen aan vroeger: aan zijn vader, en vooral aan uitgever en vriend Bert Bakker. Verder verdiept Charles zich nog eens uitgebreid in het Palestijns- Israëlisch conflict en in het monotheïsme. Hij stelt vast dat de monotheïstische rassengod uit het Oude Testament voor veel ellende heeft gezorgd, maar spreekt tegelijk zijn geloof in ‘de Hoge God’ uit. Die God is voor Charles ‘het onaantastbare creatieve beginsel krachtens hetwelk leeft wat er is’, ‘het is ook een moreel beginsel. De Hoge God heeft mij bedacht’. (p. 209) Nieuw is de grote hoeveelheid poëtische beschrijvingen, mijmeringen en anekdotes. Charles laat zich van een mildere kant zien in dit boek. In Hoe bereidt men een ketter geeft hij een omschrijving van wat ik tot nu toe gemakshalve zijn essaybundels heb genoemd: ‘Dit boek lijkt misschien te zijn ontstaan als een dagboek, maar het is meer een kollage van opgeschreven herinneringen, invallen en doorbraken - voorlopig nog alleen van mijzelf - uit probleemsituaties; soms van meer, soms van minder gewicht.’ (p. 29/30) Deze omschrijving geldt ook voor de andere bundels,
| |
| |
met dien verstande dat de stukken uit Volg het spoor terug en Van het kleine koude front gemiddeld veel langer zijn dan die uit de laatste twee bundels. De stukjes in Volg het spoor terug beslaan gemiddeld ruim zes pagina's elk, die in Hoe bereidt men een ketter slechts anderhalve pagina.
| |
Thematiek
Behalve non-fictioneel proza schreef Charles ook fictie. Hij schreef enkele verhalen, gebundeld in De menseneter van Nowawes (1956), een roman, De vrouw van Jupiter (1962), en het kinderboek Naar de barbiesjes (1983). Ze behandelen alledrie thema's die aansluiten bij zijn overige werk.
Het langste verhaal uit De menseneter van Nowawes, het eerder (in 1946) afzonderlijk gepubliceerde Ontmoeting in den vreemde, gaat over een toerist die op het koninklijke plein het uiteenjagen van een volksmenigte bijwoont. Hij ontsnapt maar ternauwernood en ontmoet wat later in een café een oude schoolkameraad, Kraus Leermens. Het gesprek dat zich tussen beiden ontspint gaat over onder andere het doel van de kunst, het pruissisme en het christendom. Steeds komt de verhouding tussen de enkeling en de maatschappij aan de orde.
Het titelverhaal vertelt de gruwelijke geschiedenis van een rechercheur die in een verdacht kosthuis zonder het te weten het gekidnapte dochtertje van een oude vriendin opeet. Hij dreigt zelf het volgende slachtoffer van de vreemde hobby van zijn hospes te worden, maar slagvaardig redt hij zich uit de problemen door de man neer te schieten. Als hij zich realiseert wat hij gedaan heeft, blijft hij ontredderd achter.
Dit laatste heeft hij gemeen met de held van De vrouw van Jupiter. Deze Pieter Elborg weet in de Tweede Wereldoorlog in het verzet zeer slagvaardig te handelen, maar eenmaal buiten de wereld van het verzet - als vluchteling in Londen en later in Canada - is hij ontredderd en ten prooi aan hevige angsten. Hij ervaart een leegte die slechts opgevuld werd in de oorlog, door zijn werk in het verzet. Hij is zijn leven lang op zoek naar ‘de vrouw van Jupiter’, de vrouw die zijn leven zekerheid en geborgenheid kan geven.
Naar de barbiesjes beschrijft de vlucht van vier kinderen uit Suriname, waar de slavernij nog heerst, de vrijheid in Brits- | |
| |
Guyana tegemoet. Belangrijke gespreksonderwerpen van de vier zijn de vrijheid en de kwestie geloof-bijgeloof.
Het ligt in de aard van Charles' schrijverschap dat de thematiek van de gedichten direct aansluit bij die van het proza. Anders dan het proza, dat zich wat directer op de geschiedenis en de actualiteit, op de politiek en de maatschappij richt, neemt de poëzie wat meer afstand: de scala van onderwerpen die er in aan de orde komen, is breder. Naast de van het proza bekende thema's, komen ook de natuur (vooral de dieren), de liefde, de dood, ouderdom en vergankelijkheid aan bod.
| |
Techniek / Ontwikkeling
Charles debuteerde met Een suite van de zee (1944). Aanvankelijk gebruikt hij vaak de ‘suite’-vorm, een cyclus bestaande uit een aantal gedichten, bij hem meestal zeer ongelijk van lengte. Bekende suites zijn ‘Het geheim’ (1952, in de gelijknamige bundel), Het paradijs (1955) en ‘Het eiland onrust’ (in Gedichten, 1955). Vooral in deze gedichten komen veel onderwerpen aan de orde die ook in zijn proza voorkomen: de geschiedenis, de politiek, het geloof, volk en afstamming. Het zijn min of meer leerdichten; min of meer, want Charles wil voor alles geen negentiende-eeuwse dominee lijken, die zalvend moraliseert. Vandaar misschien in zijn allereerste suite een knipoog naar De Schoolmeester: ‘De zee dat is het vaderland / van hollanders en portugezen / en wat er meer voor zeelui mogen wezen.’
De suitevorm gebruikt Charles vooral in de bundels tot 1959, daarna komen er, op één uitzondering na (‘Thailand’ in De blauwe stoel, 1980), geen suites meer voor. Het aantal korte gedichten neemt na 1959, in bundels als Ekskuseer mijn linkerhand (1959), Topeka (1966), De warme slager (1973) en Turner Court (1982) duidelijk toe. Ook schrijft hij wat vaker anekdotische gedichten, die zijn engagement combineren met zijn poëtisch vermogen. Bij deze vormveranderingen blijven thema's en motieven nagenoeg gelijk.
Aan de verstechniek lijkt hij weinig aandacht te besteden. Er zijn wel gedichten met een sterk formele opzet, maar ze zijn in de minderheid. Paul Rodenko typeert in een artikel naar aanleiding van Het paradijs Charles' poëzie als vrije parlante poë- | |
| |
zie. Hij stelt haar tegenover de kristallisatie-poëzie à la Achterberg en Marsman. De kristallisatie-poëzie heeft een middelpunt waarop alles is betrokken. Charles' poëzie heeft alleen maar een vertrekpunt. Vandaaruit schrijft hij driftig en doelgericht.
Zijn poëzie is vooral praat-poëzie; het meest opvallende kenmerk is de gesprekstoon. Veelvuldig zijn uitspraken als ‘nee, je weet weer niet wat ik bedoel’. Ook in zijn proza richt Charles zich trouwens rechtstreeks tot de lezer, bijvoorbeeld met: ‘Als jij zegt dat tenminste de eerste twee dood zijn, maakt je stommiteit mij radeloos.’ en ‘Dat vind jij wat grof?’ (uit Hoe bereidt men een ketter).
Een ander stijlmiddel dat hij in zijn poëzie regelmatig gebruikt is de zelfcorrectie, zoals in ‘Krant naar kruis’: ‘Men meldt ons uit IJmuiden dat / een dienaar van de heilige - hoezo? / laat ons niet lachen - hermandad / een koster heeft betrapt op zeg nou zelf, / het water is daar zeven meter elf. / De koning van jawel, die lange, [...]’
Hoewel regels als ‘Verdrinken dat is water ademhalen’ (Verzamelde gedichten, p. 36) en ‘Giraf onder de dichters’ (p. 67) tot de bekendste uit zijn werk behoren, gebruikt Charles in het algemeen weinig beeldspraak of opvallende stijlfiguren.
Een goed voorbeeld van zijn poëzie is een van zijn laatste gedichten, een reactie op ‘De Ceder’ van Han Hoekstra (p. 386):
Ik heb daarnet een boom gekocht,
nou ja, een boom, zo'n drie voet hoog.
Daarvoor wordt nu een plaats gezocht.
Je zegt: het is een tak, meer niet.
Hoho, met wortels en een kleine kluit;
je zult eens zien, daar groeit wat uit!
Het wonder is, hoe hebben ze de takken
er nu al in kunnen verpakken
met blad en knop, bloesem en al.
Ja, alles wat hij worden zal
zit er al in, zelfs brandhout na zijn dood.
Maar eerst wordt hij nog even groot
| |
| |
| |
Traditie / Verwantschap
In nogal wat gedichten verklaart Charles zich schatplichtig aan andere dichters, of uit hij zijn bewondering voor hen. Hij noemt Marsman, Nijhoff, Achterberg, waaruit blijkt dat hij zich thuis voelt in een vooroorlogse traditie. Door zijn nuchtere parlandotoon echter staat hij dichter bij generatiegenoten als Leo Vroman en C. Buddingh'. Bovendien is ook aan zijn poëzie, net als aan de hunne, in de jaren zestig de Barbarber-golf niet onopgemerkt voorbijgegaan; hij ging wat vaker anekdotische gedichten schrijven, al veranderde hierdoor zijn poëzie niet wezenlijk meer.
Eén bron van inspiratie mag niet onvermeld blijven: de bijbel. Op talloze plaatsen is de invloed hiervan op stijl en onderwerpen te bespeuren.
| |
Kritiek
Een zo uitgesproken auteur als Charles roept uiteraard weerstanden op, ook bij de kritiek. Afgezien van inhoudelijke kritiek, gespuid in artikelen met titels als ‘een in het verzet gefixeerde en maniakale hater van het fascime’ en in kwalificaties als ‘louche prof’, een ‘verblinde, zo niet enigszins domme man, ‘een omgekeerde Jacques Gans’ enzovoort, was er vooral kritiek op Charles' stijl en techniek. Zijn stijl werd door W.F. Hermans omschreven als ‘een stijltje dat het midden hield tussen een procesverbaal en een sportverslag’ en als ‘politie-agenten proza’. Ook andere critici waren nogal eens ontevreden over de stijl van Charles' geschriften. Dat neemt niet weg dat er ook regelmatig werd gewezen op meeslepende passages in de essaybundels en de roman De vrouw van Jupiter.
Het oordeel over zijn verstechniek slaat door naar de negatieve kant. Aanvankelijk werd (door vooral Donker en Rodenko) gewezen op de bijzondere kwaliteiten van zijn verzen. Maar later (De Jong, en vooral Nuis en Middag, naar aanleiding van het verzameld dichtwerk) is het oordeel steeds vaker terughoudend of zelfs negatief: ‘geen poëzie om te herlezen’ schrijft Middag, ‘geen groot dichter’ vindt Nuis: ‘hij begon goed, maar eindigde matig.’
Ook op het verhalend proza is technische kritiek. De vrouw van Jupiter begint veelbelovend, maar het tweede deel doet gekunsteld aan, gaat duidelijk zijn krachten te boven, schrijft Fens. Anderen oordelen overeenkomstig.
| |
| |
Positief wordt er vooral geoordeeld over de oprechtheid en de enorme inzet waarmee Charles schrijft. Die eigenschappen worden vooral in zijn essaybundels, maar ook in de gedichten gesignaleerd. De inhoud en de thematiek van veel van zijn werk blijken voortdurend aan te spreken. Criminoloog Jan van Dijk eert hem, naar aanleiding van de essays, als een vooruitziend man, die in alle zaken die hij aan de orde stelde zijn landgenoten ver vooruit was.
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling voor Charles' werk valt af te lezen uit de drukgeschiedenis ervan: de dichtbundels werden zelden herdrukt, het verhalend proza trof eenzelfde lot, maar de eerste twee essaybundels beleefden herdruk op herdruk. Vooral in de jaren dat de koude oorlog in volle hevigheid woedde, stond Charles in het middelpunt van de belangstelling. Zijn onafhankelijke positie en zijn vaak onconventionele en ongezouten meningen maakten Charles een omstreden figuur: hij werd door velen verguisd, door anderen bewonderd.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
[W.H. Nagel], Een suite van de zee. [Met tekeningen van H.N. Werkman. Groningen 1944, A.Th. Mooy, W.H. Nagel en W.H. Overbeek, Volière reeks, nr. 1], GB. |
[W.H. Nagel] Terzinen van de Mei. [Geïllustreerd door H.N. Werkman. Utrecht 1944, De Bezige Bij], GB. |
J.B. Charles, Ontmoeting in den vreemde. Bussum 1946, F.G. Kroonder, Bayard-reeks, nr. 14, N. (opgenomen in De menseneter van Nowawes) |
J.B. Charles, Zendstation. 's-Graveland 1949, De Driehoek, [Podiumreeks], GB. (opgenomen in Gedichten, 1955) |
H.J. Giskes, Abwehr III F. De Duitse contraspionnage in Nederland. Vertaald door en met een verantwoording van W.H. Nagel. [Met naschrift door H.M.G. Lauwers]. Amsterdam 1949, De Bezige Bij, Feitenrelaas (vert.). |
W.H. Nagel, De criminaliteit van Oss. 's-Gravenhage 1949, D.A. Daamen, Studies over wangedrag en straf, nr. 3, Dissertatie. |
W.H. Nagel, Inleiding. In: H. Voordewind, De commissaris vertelt. Veertig jaren bij de Amsterdamse politie. Documentair geïllustreerd. 's-Gravenhage 1949/1950, D.A. Daamen, pp. 5-6, E. |
W.H. Nagel, De meineed. Strafrechtssociologische beschouwingen. [Amsterdam] 1951, De Bezige Bij, EB. |
J.B. Charles, Het geheim, Amsterdam 1952, Holland, De Windroos, nr. 21, GB. (opgenomen in Gedichten, 1955) |
J.B. Charles, Volg het spoor terug. Amsterdam 1953, De Bezige Bij, EB. (5e druk, met een voorwoord, 1955; 7e druk 1963, Literaire Reuzenpocket, nr. 45; 10e herziene en uitgebreide druk 1976, BB-literair; 11e druk 1984, Bibliotheek Thuis, nr. 16) |
W.H. Nagel, Lezend over misdaad. Leiden 1953, E.J. Brill, E. |
J.B. Charles, Waarheen daarheen. 's-Gravenhage 1954, Bert Bakker/Daamen, [Maatstafdeeltje, nr. 12], GB. (opgenomen in Gedichten, 1955) |
J.B. Charles, Gedichten. Amsterdam 1955, De Bezige Bij, GB. (waarin opgenomen Zendstation, Het geheim, Waarheen daarheen en tot dusverre ongebundelde verzen; 2e [aangevulde] druk 1957, Literaire Pocket, nr. 2) |
J.B. Charles, Het paradijs. Amsterdam 1955, Wereldbibliotheek, GB. |
Emmy Andriesse [foto's] en J.B. Charles [tekst], Beeldroman. 's-Gravenhage 1956, Bert Bakker/Daamen, E. |
J.B. Charles, De menseneter van Nowawes en andere verhalen. Amsterdam 1956, De Bezige Bij, [De literaire raat, 1e serie, nr. 2], VB. (2e druk: Literaire Pocket, nr. 60) |
| |
| |
W.H. Nagel, Het strafrecht en de onmens. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de penologie en de criminele sociologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 2 november 1956. 's-Gravenhage [1956], Bert Bakker/Daamen, Wetenschappelijke publikatie. |
J.B. Charles, Ekskuseer mijn linkerhand. Gedichten. Amsterdam 1959, De Bezige Bij, Literaire Pocket, nr. 36, GB. |
W.H. Nagel, Crimineel ABC. 's-Gravenhage 1960, D.A. Daamen, Ooievaars, nr. 111, Woordenboek. |
J.B. Charles, Van het kleine koude front. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket, nr. 20, EB. (2e verbeterde druk 1962; 6e herziene en [o.a. met register] uitgebreide druk 1978; 7e druk 1984, Querido, Salamander, nr. 599) |
J.B. Charles, De vrouw van Jupiter. Den Haag 1962, Bert Bakker/Daamen, R. (2e druk Amsterdam 1978, De Bezige Bij) |
J.B. Charles, De gedichten tot 1963. Amsterdam 1963, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket, nr. 66, GB. |
L. Aletrino, J.B. Charles, Hans Keilson, H. Wielek, Mogen wij nog anti-Duits zijn?. Met een inleidend woord van W. Drees. Amsterdam 1965, Scheltema & Holkema, EB. |
J.B. Charles, Voor kinderen van ezeldrijvers. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Kwadraatpamflet, nr. 26, E. |
W.H. Nagel, Het voorspellen van crimineel gedrag. Een rapport uitgebracht aan het Ministerie van Justitie. [Uitgegeven in opdracht van het wetenschappelijk voorlichtings- en documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie]. 's-Gravenhage 1965, Staatsuitgeverij, Wetenschappelijke publikatie. |
J.B. Charles, Topeka. De gedichten van 1963 tot 1966. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, Literaire Pocket, nr. 140, GB. |
W.H. Nagel, Ter inleiding. In: SS in actie. Een documentaire over de misdaden der SS. [Uitgegeven door het comité der antifascistische verzetsstrijders in de Duitse Demokratische Republiek. Redakteuren: Heinz Schumann en Heinz Kühnrich. Vertaald en bewerkt naar de 7e Duitse uitgave door J. van Dordt. Uitgebreid met een speciaal nieuw samengesteld hoofdstuk over Nederland]. Amsterdam 1966, Pegasus, E. |
J.B. Charles, De dieren. [Zandvoort 1969], Eliance Pers, Eliance reeks, nr. 7, GB. |
J.B. Charles, Het bataafse christendom. Heerenboeren in het rijk der voorzienigheid. 's-Gravenhage 1970, Bert Bakker, Top-punten, E. (eerder verschenen in Van het kleine koude front) |
Leg je gezicht af. Zes ansichtkaarten met liefdesgedichten van Remco Campert J.B. Charles, Lizzy Sara May, Willem Van Toorn, Hans Vlek, Ellen Warmond. Te- |
| |
| |
keningen: Ingeborg. 's-Gravenhage [1971], Stichting N.V.S.H., Zes kaarten in envelop, G. |
J.B. Charles, De warme slager. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, BB-poëzie, GB. |
W.H. Nagel, Politiek en kriminologie. In: Waarde-macht-kriminologie. [Door G.P. Hoefnagels, W.H. Nagel, W. Calewaert et al.]. 's-Gravenhage 1974, Martinus Nijhoff, Studium generale Rotterdam 3, pp. 3-24, E. |
J.B. Charles, Hoe bereidt men een ketter? Amsterdam 1976, De Bezige Bij, BB-literair, EB. |
W.H. Nagel, Het betrekkelijke van kriminaliteit. Alphen aan den Rijn 1977, Samsom, Kriminologiese cahiers, nr. 1, E. |
W.H. Nagel, Het werkschuwe tuig. Alphen aan den Rijn 1977, Samsom, Kriminologiese cahiers, nr. 2, E. |
W.H. Nagel, De funkties van de vrijheidsstraf. Alphen aan den Rijn 1977, Samsom, Kriminologiese cahiers, nr. 3, E. |
J.B. Charles, De blauwe stoel. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, BB-poëzie, GB. |
J.B. Charles, Abélard aan Heloïse. Linosnede Ruurd Elzer. Yde 1982, Breukenpers, G. (eerder verschenen in Zendstation) |
J.B. Charles, Turner Court. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, BB-poëzie, GB. |
J.B. Charles, Naar de barbiesjes. Jeugdroman. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, JR. |
J.B. Charles, In Frankrijk dacht ik aan mijn vader. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, EB. |
J.B. Charles, De groene zee is mijn vriendin. Gedichten 1944-1982. Nawoord Koos van Weringh. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, GB. (verzamelbundel) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
F. Sierksma, Hinkend onderweg. Kroniek. In: Podium, jrg. 4, nr. 1, oktober 1947, pp. 41-51. (over Ontmoeting in den vreemde) |
Jacques Gans, Het Bezig Bordeel. In: Het Pamflet, jrg. 1, nr. 3 en 4, 28 januari 1950, pp. 38-41. (over Abwehr III F) |
S. Vestdijk, De persoonlijkheid in de poëzie. In: Algemeen Handelsblad, 22-7-1950. (over Zendstation) |
Hendrik de Vries, Zendstation: op welke golflengte. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 5, mei 1950, pp. 151-154. (over Zendstation) |
Guillaume van der Graft, Water en brood of water en vuur. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 22-11-1950. (over Het geheim) |
A. Donker, Het geheim van de kachelsmid. In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 12, december 1952, pp. 541-547. (over Het geheim) |
P. Buckinx, Nieuwe poëzie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 98, nr. 6, juni 1953, pp. 313-317. (over Het geheim) |
L.M.G. Arntzenius, De heer J.B. Charles in het tuig. In: Elseviers Weekblad, 4-7-1953. (over Volg het spoor terug) |
G. Kouwenaar, Het levensgevaarlijk avontuur. Op zoek naar het geweten. In: Vrij Nederland, 25-7-1953. (over Volg het spoor terug) |
J. Meulenbelt, De oorlog en de reactie. In: Critisch Bulletin, jrg. 20, nr. 9, september 1953, pp. 397-405. (over Volg het spoor terug) |
Jan Engelman, Een innerlijk verzetsdrama. Opzienbarend boek van J.B. Charles. In: De Tijd, 28-11-1953. (over Volg het spoor terug) |
Abel J. Herzberg, J.B. Charles en het zionisme. In: Maatstaf, jrg. 2, nr. 2, mei 1954, pp. 55-61. (over Volg het spoor terug) |
C. Rijnsdorp, Een zelfportret. In: Ontmoeting, jrg. 7, nr. 9, juni 1954, pp. 226-228. (over Volg het spoor terug) |
Adriaan Morriën, J.B. Charles schrijft nooit in de vacantie. In: Het Parool, 23-10-1954. (algemeen) |
W.F. Hermans, Het geweten van de Groene Amsterdammer of volg het spoor omhoog. Amsterdam 1955. (over Volg het spoor terug) |
A. Marja, Irriterende verzen van een belangrijk man. In: Haagsch Dagblad, 17-6-1955. (over Gedichten en Het paradijs) |
Anthonie Donker, Cardiogram van een onrustig hart In: Critisch Bulletin, jrg. 22, nr. 7, juli 1955, pp. 299-306. (over Gedichten) |
[S.] Vestdijk, De spoorzoeker en de smalle weg. In: S. Vestdijk, Zuiverende kroniek. Essays. Amsterdam 1956, pp. 134-137. (over Volg het spoor terug) |
Paul Rodenko, Wandelen en spoorzoeken in de poëzie. In: Paul Rodenko, Tussen de regels, wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie. Den Haag 1956, pp. 168-173. (over Het paradijs) |
Esteban Lopez, Open brief aan J.B. Charles. In: Proefschrift, jrg. 1, 1956, p. 198. |
Alfred Kossmann, Ondanks zijn fouten léést men Charles. In: Het Vrije Volk, 23-11-1956. (over De menseneter van Nowawes en andere verhalen) |
Rico Bulthuis, Schrijvers over zichzelf. Haagse Post, 9-2-1957. (interview) |
Piet Calis, Ontwapening zonder controle. Verbeten gevecht om eerlijkheid. In: De Gooi- en Eemlander, 8-10-1957. (over Gedichten) |
C. Rijnsdorp, De dichter J.B. Charles. In: Ontmoeting, jrg. 11, nr. 1, oktober 1957, pp. 11-17. (over Gedichten) |
P. Geyl, De ontgoocheling van de verzetsstrijder. In: P. Geyl, Nederlandse figuren deel 2. Amsterdam 1960, pp. 77-84. (over Volg het spoor terug). |
Hans van Straten, J.B. Charles' dichterschap moet 't hebben van de drift. In: Het Vrije Volk, 5-7-1960. (over Ekskuseer mijn linkerhand) |
L. Visser, Kom dobbel mijn gedicht, Euterpe! In: Ruimte, jrg. 6, nr. 1-2, april-mei 1960, pp. 27-31. (over Ekskuseer mijn linkerhand) |
Hendrik de Vries, Van ‘klimaten’ gesproken. In: Maatstaf, jrg. 8, nr. 9, december 1960, pp. 590-592. (over Van het kleine koude front) |
W.L.M.E. van Leeuwen, J.B. Charles. In:
|
| |
| |
W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Nederland en Vlaanderen. Zeist 1961, pp. 23-27. (over hele werk tot dan toe) |
Hans Sleutelaar, Hans Verhagen en H.J.A. Hofland, Persoonlijkheden. HP-gesprek met J.B. Charles. In: HP, 16-2-1962. (interview) |
Kees Fens, Het middelpunt dat er niet is. De vrouw van Jupiter van J.B. Charles. In: De Tijd, 14-7-1962. |
Jan Kassies, Frontbericht of weerbericht: J.B. Charles en de politieke alternatieven. In: Maatstaf, jrg. 10, nr. 4, juli 1962, pp. 219-227. (over Van het kleine koude front) |
Bibeb, Willem Nagels koude front. In: Vrij Nederland, 11-8-1962. (interview) |
A. Marja, Twee socialisten. In: Maatstaf, jrg. 10, nr. 5-6, augustus-september 1962, pp. 320-326. (over Van het kleine koude front) |
Anthonie Donker, Ex libris. In: De nieuwe stem, jrg. 17, nr. 9, september 1962, pp. 546-548. (over De vrouw van Jupiter) |
Marcel Janssens, De kleine oorlog van J.B. Charles. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 107, nr. 9, november 1962, pp. 680-681. (over Van het kleine koude front) |
K.W. Swaak, De perikelen van het schrijverschap. In: Tirade, jrg. 6, nr. 72, december 1962, pp. 718-725. (over Volg het spoor terug en Van het kleine koude front) |
A. Marja, De christelijke dichter. J.B. Charles. In: A. Marja, Poëzie proeven: over dichters, gedichten, beweegredenen, resultaten. Den Haag 1963, pp. 111-117. (over Ekskuseer mijn linkerhand) |
Pierre H. Dubois, Schrijven als persoonlijke zaak. J.B. Charles als polemist en romanschrijver. In: Het Vaderland, 26-1-1963. (over Van het kleine koude front en De vrouw van Jupiter) |
W.F. Hermans, Literatuur, politiek en overheid. In: W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Groningen 1963, pp. 182-194. (onder andere over Volg het spoor terug) |
F.E. Frenkel, Van de kleine koude grond. In: De Gids, jrg. 126, nr. 4, april 1963, pp. 290-308. (over Van het kleine koude front) |
W.F. Hermans, De Nagel op de kop geslagen. In: Bourgond, 24-10-1963, p. 4. (ingezonden brief) |
C.J.E. Dinaux, ‘Poëzie van scherven’, verzamelde gedichten van J.B. Charles. In: Haarlems Dagblad, 21-3-1964. (over De gedichten tot 1963) |
Herwig Leus, Angst voor de vrede. In: Bok, jrg. 1, nr. 8, mei 1964, pp. 23-26. (over De vrouw van Jupiter) |
Peter Berger, Medeplichtig met Achterberg. In: Kentering, jrg. 6, nr. 2, december 1964, pp. 15-25. (over Achterbergnummer van Maatstaf) |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Polemiek op drukproeven en retourkutschen. In: Merlyn, jrg. 4, nr. 1, januari/februari 1966, pp. 82-84. (over Maatstaf-nummer over het korte gedicht) |
Nico Scheepmaker, Het korte gedicht, of Het geloof in de ooievaar. In: De Gids, jrg. 129, nr. 1, januari 1966, pp. 61-65. (over Maatstaf-nummer over het korte gedicht) |
Martien J.G. de Jong, De professor en zijn dubbelganger. In: Martien J.G. de Jong, Twintig poëziekritieken. Leiden 1966, pp. 87-91. (over De gedichten tot 1963) |
C. Raming, De democratie en de monarchie. In: Raam, nr. 23, 1966, pp. 48-52. (over Voor kinderen van ezeldrijvers) |
José Boijens, Over Topeka, de gedichten van 1963 tot 1966. In: Raam, nr. 29, 1966, pp. 63-64. |
Margaretha Ferguson, J.B. Charles: wij denken 'n vehikel te hebben dat ons recht brengt, maar die trein is altijd te laat. In: Het Vaderland, 7-6-1969. (interview) |
Kees Fens, Anti-Rooms. In: Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1970, pp. 144-146. |
Richter Roegholt, Volg het spoor terug. In: Richter Roegholt, De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972, Amsterdam 1972, pp. 197-201. |
Martin van Amerongen, De boze dromen van J.B. Charles. In: Vrij Nederland, 24-11-1973. (biografisch) |
| |
| |
F. de Vree, Over J.B. Charles, De warme slager. In Kunst & Cultuur, jrg. 6, nr. 24, 27 december 1973, p. 27. |
Anton Korteweg, Charles: beknopte en levendige stijl. In: Het Parool, 5-1-1974. (over De warme slager) |
Karel Soudijn, Aantekeningen uit het pandemonium. NRC Handelsblad, 23-11-1974. (over De warme slager) |
Ischa Meijer, De rechtvaardiging van J.B. Charles. In: Haagse Post, 30-11-1974. (biografisch) |
Patricia Lasoen, Facetten van de hedendaagse Noordnederlandse poëzie. Bezige Bij poëzie. In: Kreatief, jrg. 8, nr. 4-5, december 1974, pp. 124-127. (over De warme slager) |
Jeroen Brouwers J.B. Charles. In: Jeroen Brouwers, Zachtjes knetteren de letteren. Een eeuw Nederlandse literatuurgeschiedenis in anekdoten, samengesteld door Jeroen Brouwers. [Amsterdam] 1975, pp. 208-210. (anekdotes over Charles) |
Koos van Weringh, Eigenzinnig criminoloog en tegendraads auteur. In: Trouw, 22-8-1975. (biografisch) |
Jan J.M. van Dijk, Telganger uit roeping. Over de verzetshouding van J.B. Charles. In: Hollands Maandblad, jrg. 17, nr. 335, oktober 1975, pp. 13-19. |
William Rothuizen, De aanhoudende woede van J.B. Charles. In: Hollands Diep, 17-7-1976. (over Hoe bereidt men een ketter) |
H. van Run, J.B. Charles' onverwerkte trauma's. In: De Tijd, 30-7-1976. (over Hoe bereidt men een ketter) |
Aad Nuis, Librium voor prof. Nagel. In: Haagse Post, 31-7-1976. (over Hoe bereidt men een ketter) |
J.J. Buskes, Een op het verzet gefikseerde, maniakale hater van het fascisme. In: Literama, jrg. 11, nr. 6, oktober 1976, pp. 317-318. (over Hoe bereidt men een ketter) |
Wim Hazeu, J.B. Charles: Hoe bereidt men een ketter. In: Kentering, jrg. 15, nr. 5, december 1976, pp. 2-3. |
Jan Blokker, Vijanden van de bittertafel. In: Jan Blokker, Het eeuwige examen. Amsterdam 1977, pp. 32-35. (over Hoe bereidt men een ketter) |
Marcel Janssens, J.B. Charles en de ketters. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 122, nr. 5, juni 1977, pp. 389-390. (over Hoe bereidt men een ketter) |
M. van Amerongen, ‘Tussen de waanzin en de wetenschap, loopt Willem Nagel met bedaarde stap’. In: M. van Amerongen, De muichelmoordenaar. Artikelen en polemieken. Amsterdam 1978, pp. 250-265. (algemeen) |
Annie Romein-Verschoor, Reacties op het boek van Charles. In: Annie Romein-Verschoor, Spelen met de tijd. Nijmegen 1979, pp. 206-215. (over Volg het spoor terug) |
Louis Ferron, Versteende vruchten. In: Vrij Nederland, 22-9-1979. (over De vrouw van Jupiter) |
Hendrik de Vries, Leo Vroman en J.B. Charles: berusting en beginselvastheid. In: Hendrik de Vries, Kritiek als credo, kritieken, essays en polemieken over poëzie. 's-Gravenhage 1980, pp. 265-269. (over Gedichten) |
Remco Ekkers, Charles-De Jong-Van Baaren. In: Poëziekrant, jrg. 5, nr. 1-2, januari-april 1981, pp. 5-6. (over De blauwe stoel) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 3, maart 1981, pp. 58-63. (over De blauwe stoel) |
Max Pam, W. Nagel/J.B. Charles. Over misdaad en straf. In: HP, 12-6-1982. (interview) |
Karel Soudijn, De latten van het alfabet. In: NRC Handelsblad, 19-11-1982. (over Turner Court) |
G.H. 's-Gravesande, Al pratende met J.B. Charles. In: G.H. 's-Gravesande, Vergeten en gebleven: literaire beschouwingen. 's-Gravenhage 1982, pp. 182-187. (interview) |
Rob Schouten, De beoordeling van ‘onwaardig gedrag’. In: Vrij Nederland, 29-1-1983. (over Turner Court) |
Rob Schouten, Ceterum Censeo. In: Maatstaf, jrg. 31, nr. 2, februari 1983, pp. 65-70. (over Turner Court) |
J. Huisman, Was ik maar eerder voor kinderen gaan schrijven. In: Algemeen Dagblad, 29-4-1983. (over Naar de barbiesjes) |
| |
| |
Herman Tromp, Pretentieus boek voor kinderen van J.B. Charles. In: De Volkskrant, 6-5-1983. (over Naar de barbiesjes) |
Andreas Burnier, Uitstraling kenmerkte innemend persoon. Nagel behalve vooraanstaand criminoloog befaamd essayist. In: De Volkskrant, 3-8-1983. (algemeen) |
R.L.K. Fokkema, Het gelijk van J.B. Charles. In: Trouw, 3-8-1983. |
Igor Cornelissen, Bij de dood van prof. W.H. Nagel. In: Vrij Nederland, 6-8-1983. (algemeen) |
Peter de Boer, Nieuwe poëzie van J.B. Charles, Remco Campert en W.J. van Wouten. In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. 109, oktober 1983, pp. 29-32. (over Turner Court) |
H. Bakker, Het spoor terug gevolgd. In: Intermediair, 18-4-1986. (over Jacques de Kadt en J.B. Charles) |
R.L.K. Fokkema, Een zucht tot ontmaskering. In: Trouw, 17-7-1986. (over In Frankrijk dacht ik aan mijn vader) |
P.M. Reinders, De nalatenschap van een ketter. In: NRC Handelsblad, 11-7-1986. (over In Frankrijk dacht ik aan mijn vader) |
Jaap Goedegebuure, Onbekookte opinies. In: Haagse Post, 9-8-1986. (over In Frankrijk dacht ik aan mijn vader) |
Martin van Amerongen, Mogen wij anti-Duits zijn? In: De Groene Amsterdammer, 10-9-1986. (over In Frankrijk dacht ik aan mijn vader) |
Koos van Weringh, Je kunt niet eens van een stippellijn spreken. In: Vrij Nederland, 18-10-1986. (over In Frankrijk dacht ik aan mijn vader) |
Koos van Weringh, Over J.B. Charles. In: J.B. Charles, De groene zee is mijn vriendin. Gedichten 1944-1982. Amsterdam 1987, pp. 391-401. (algemeen) |
Aad Nuis, De dichter achter de vechter. In: De Volkskrant, 9-10-1987. (over De groene zee is mijn vriendin) |
Guus Middag, De mens op zijn best is half engel half zwijn. De poëtische memo's van J.B. Charles. In: Vrij Nederland, 31-10-1987. (over De groene zee is mijn vriendin) |
35 Kritisch lit. lex.
november 1989
|
|