| |
| |
| |
Remco Campert
door Koos Hageraats
met een aanvulling door Gaston Franssen
1. Biografie
Remco Wouter Campert werd geboren op 28 juli 1929 als enig kind van de dichter Jan Campert en de actrice Joekie Broedelet. Toen hij drie jaar oud was, scheidden zijn ouders. Daardoor woonde hij tot zijn twaalfde jaar afwisselend bij zijn moeder, zijn vader en zijn grootouders. Vanaf 1942 leefde hij bij een bevriend gezin dat tijdens de oorlog verhuisde van Den Haag naar Epe. Zijn vader overleed in 1943 in het concentratiekamp Neuengamme.
In 1945 keerde Campert met zijn moeder terug naar Amsterdam, waar hij het Amsterdams Lyceum bezocht. Doordat zijn moeder dikwijls op tournee was, kreeg hij volop kans om te spijbelen en zich intensief bezig te houden met zijn twee grootste hobby's: film en - vooral - jazz. Hij raakte bevriend met Rudy Kousbroek, met wie hij in mei 1950 het gestencilde tijdschrift Braak oprichtte, waaraan na het derde nummer ook Lucebert en Bert Schierbeek meewerkten. Ook met de andere schilders en dichters van de Vijftigers raakte Campert na verloop van tijd bevriend.
Vanaf 1950 woonde Campert, als hij niet door West-Europa zwierf, afwisselend in Parijs, Blaricum, Amsterdam en Antwerpen, totdat hij zich in 1966 definitief in Amsterdam vestigde. Uit zijn in totaal vier huwelijken werden één zoon en twee dochters geboren.
Vanaf het allereerste begin probeerde Campert te leven van wat hij schreef. Om in zijn levensonderhoud te voorzien schreef hij in de jaren vijftig reclameteksten, maakte vertalingen en werkte mee aan onder andere Podium, Elseviers weekblad, Haagse Post,
| |
| |
Vrij Nederland, Tirade en Het Parool. Hij publiceerde gedichten en verhalen in tientallen tijdschriften, in het begin onder pseudoniemen als Erce, Klungel en Vincent Mureno. Van 1969 tot 1979 werkte hij als redacteur bij De Bezige Bij. Hij was oprichter en enig redacteur van het tijdschrift Gedicht, dat van 1974 tot 1977 verscheen. Vanaf 1976 was hij presentator en adviseur van Poetry International. Van 1975 tot 1983 schreef hij columns in de Haagse Post, in 1984 begon hij een column in de Volkskrant, die hij vanaf 1996 in dagelijkse afwisseling met Jan Mulder schrijft. Ook maakte hij samen met Mulder tussen 1989 en 1995 verscheidene theaterprogramma's.
Verhalen en novellen van Campert zijn meerdere malen verfilmd: zo verscheen in 1966 de film Het gangstermeisje, in 1976 Alle dagen feest (gebaseerd op vier verhalen) en in 1999 Somberman's actie. Daarnaast schreef Campert zelf regelmatig scenario's en werkte hij samen met regisseur Hans Keiler aan een aantal tv-documentaires over onder meer de auteur Raymond Queneau (Hotel Hilton - Hilton Hotel, 1978), Camperts poëzie (Naar Mozambique, 1990), de Vijftigers (Hotel Atonaal, 1993) en Camperts eigen leven (Het alfabet van Remco Campert, 1996).
Campert ontving verscheidene prijzen voor zijn werk: in 1953 de Reina Prinsen Geerligsprijs voor de bundel Berchtesgaden, in 1955 de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor ‘Gedicht met een moraal’, in 1956 de Jan Campertprijs voor Met man en muis en Het huis waarin ik woonde (het laatste schreef hij in regeringsopdracht), in 1958 de Anne Frankprijs voor Vogels vliegen toch, in 1959 de prozaprijs van de gemeente Amsterdam voor De jongen met het mes (een jaar later kreeg hij voor dezelfde bundel de prijs van de Amsterdamse kunstraad), in 1979 de P.C. Hooftprijs 1976 voor zijn gehele dichtwerk en in 1987 de Cestodaprijs. In 2000 werd Campert benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, maar hij weigerde deze benoeming te aanvaarden. Camperts werk werd vertaald in het Engels, Tsjechisch, Italiaans, Duits, Zweeds en het Bahasa Indonesia.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Camperts debuutbundel Vogels vliegen toch uit 1951 opent met het gedicht ‘Credo’ waarin men de twee belangrijkste thema's van zijn poëzie kan vinden: het idealistische geloof in een poëzie die het moet opnemen tegen de wetten van de werkelijkheid, en het besef dat die poëzie alleen vatbaar is in het moment van ontstaan:
die stroomt van zee naar de bergen
ik vraag van poëzie niet meer
dan die rivier in kaart te brengen
ik wil geen water uit de rotsen slaan
maar ik wil water naar de rotsen dragen
maar de kranten willen het anders
willen droog en zwart van koppen staan
werpen dammen op en dwingen
In de eerste twee regels van de middelste strofe neemt de poëzie het op tegen de werkelijkheid door het onmogelijke na te streven (‘water naar de rotsen dragen’) - en blijkbaar is het geloof in de kracht van het onmogelijke groot genoeg, want in de twee volgende regels wordt heel even het onmogelijke gerealiseerd in de poëzie: ‘droge zwarte rots/wordt blauwe waterrots’. Karakteristiek voor Camperts poëzie eindigt dit gedicht echter in een anticlimax: de wetten van de werkelijkheid (‘de kranten’) hebben het laatste woord.
Hoewel Vogels vliegen toch een nogal heterogene bundel is, worden de gedichten bijeengehouden door dit centrale thema van het romantisch dualisme van droom, verlangen en ideaal versus de nuchtere werkelijkheid. Het veelvuldig optredende vogelmotief symboliseert daarbij de drang om zich te verweren door uit te stijgen boven de desolate (naoorlogse) realiteit. Maar tegelijkertijd brengt dit motief de verbinding tot stand tussen ideaal en werkelijkheid in een confrontatie van tegengestelden waaraan Camperts poëzie haar spanning
| |
| |
ontleent. Zodra echter die confrontatie plaatsvindt, lijkt de hoop op betere tijden uiteindelijk niet opgewassen te zijn tegen de ontluisterende werkelijkheid. Deze bundel bestaat dan ook grotendeels uit gedichten die heel even het romantisch getinte verlangen naar geluk realiseren, maar die steeds ook uitmonden in de ontnuchtering in en door de werkelijkheid.
Behalve in zijn gedichten zoekt Campert in de liefde naar een mogelijkheid om zich te verweren tegen de werkelijkheid. Maar zoals de poëzie slechts een kortstondig toevluchtsoord biedt, zo wordt ook de liefde vrijwel steeds overschaduwd door het desillusionerende besef van de realiteit. Alleen in het romantisch verlangen dat niet wordt aangetast door de confrontatie met de werkelijkheid ziet Campert nog de zuiverheid van de liefde.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Zowel in Camperts poëzie als in zijn proza speelt dit thema een overheersende rol. In zijn poëzie spreekt hij zich er het meest direct over uit. In zijn vroegste werk is nog de hoop te vinden op een zuivere liefde, maar al gauw klinkt de fatalistisch-cynische toon door waarmee hij over het failliet daarvan spreekt. Doordat zijn aandacht zich meer en meer verplaatst van ideaal naar werkelijkheid, verliest hij het vertrouwen in dat ideaal en blijft er (in de bundel Berchtesgaden) hooguit nog de schamele troost van de poëzie over: ‘Woorden die nooit worden uitgesproken/Dan in mijn bloed: Liefde’ (Alle bundels gedichten, p. 108; in het vervolg aangeduid met ABG). Maar het dichterschap biedt hem geen plaats in een werkelijkheid waarin het op handelen aankomt; in zijn eenzame onmacht ziet hij zichzelf dan ook scherp afgetekend tegen zijn omgeving.
Vanaf de bundel Met man en muis probeert Campert voortdurend een middenweg te vinden tussen enerzijds het aanvaarden van de werkelijkheid die het dreigt te winnen van de idealistische droom, en anderzijds het verzet tegen de troosteloosheid en de sleur van het alledaagse bestaan.
Veel van wat hier gezegd is over de rol van de liefde in Camperts poëzie geldt eveneens voor zijn proza. Als de per- | |
| |
sonages hun ideaal al niet vanaf het begin verloren hebben en zich hooguit nog proberen te verzetten tegen de wetten van de werkelijkheid, verliezen ze dat ideaal wel in de loop van het verhaal. Hun onvermogen om de droom van de ware liefde te realiseren wordt overigens niet alleen veroorzaakt door de frustrerende realiteit: ook het karakter van nogal wat personages - verlegen op het mensenschuwe af - is daar debet aan. Erik Hagen uit het verhaal ‘In de kast’ (in De jongen met het mes) verstopt zich in een kast wanneer er iemand op bezoek komt, om vervolgens stille getuige te moeten zijn van de wijze waarop zijn vriendin hem bedriegt. In het verhaal ‘Mijn halfbroer’ (in Hoe ik mijn verjaardag vierde) vindt een vergelijkbare ontsnappingspoging plaats. Wanneer Campert zich in zijn poëzie presenteert als ‘een verlegen lyricus’ (Rodenko) die zich in zijn teruggetrokkenheid voornamelijk interesseert voor zichzelf (zie het gedicht ‘Grenzeloos egocentrisch’, ABG, p. 408), ligt het voor de hand dergelijke personages als een humoristische uitvergroting van deze passiviteit en verlegenheid te beschouwen.
Naast dit soort personages treden er nogal wat figuren op die als de personificatie van de creatieve onmacht beschouwd kunnen worden. Meestal betreft het hier schrijvers en dichters die van zichzelf weten dat hun talent zo mager is als ‘een oude boterham met margarine in de lunchtrommel van een kantoorbediende’ (‘Brief aan Z’, in De jongen met het mes).
Maar in Camperts verhalen en romans zijn ook personages te vinden die de luidruchtige maskering van die verlegenheid en dat gebrek aan talent vertegenwoordigen. Zo treden in het verhaal ‘Het meisje met de baard’ (in Alle dagen feest) deze met elkaar samenhangende antipoden op in de personen van Alfred Hast (‘de dichter, de gevoelige’) en Bernard Algenhuis (‘de luidruchtige’). In Het leven is vurrukkulluk verhouden Boelie en Mees zich op dezelfde wijze tot elkaar.
Op het eerste gezicht vormt deze opgewekte roman een uitzondering op het thema van het verloren ideaal. Toch is dat gezichtsbedrog, want uiteindelijk slaagt geen van de personages er in een liefde in het leven te bestendigen (met uitzondering misschien van Kees en Rosa, maar die waren allang niet meer op zoek naar dat ideaal). Ongetwijfeld
| |
| |
wordt dit gezichtsbedrog veroorzaakt door de luchtige toon van het verhaalniveau die de weemoed om het onbereikbare verbergt.
| |
Stijl
De stijl van Camperts proza is herkenbaar aan de lichtvoetigheid waarmee hij een vaak melancholische sfeer weet op te roepen. Middelen als understatement, zelfcorrectie en ironie gebruikt hij vooral om zich te beschermen tegen een al te directe verwoording van die melancholie, maar met name in de ironie wordt het failliet van het ideaal natuurlijk wel zichtbaar. Zowel in zijn proza als in zijn poëzie komen woordspelingen voor die het speelse en tegelijkertijd verhullende karakter van zijn stijl accentueren. Het leven is vurrukkulluk en, in mindere mate, Tjeempie! of Liesje in Luiletterland bevatten veel voorbeelden van verrassende taalspelletjes.
Dupuis heeft erop gewezen dat Liefdes schijnbewegingen op stilistisch niveau een min of meer experimenteel karakter heeft. Door stilistische ‘experimenten’ en vondsten - opzettelijke invoeging van niet-fictionele elementen, hyperrealistische dialogen met ‘overbodige’ informatie, onverwachte en zinloze onderbreking van het verhaal, het gebruik van voetnoten, enzovoort - ziet Campert af van de autonomie van de romanwereld. Hij promoveert de functieloosheid van al die elementen juist tot het hoofdkenmerk van zijn roman, in plaats van ze te gebruiken om een onsamenhangende visie, een schijnbaar onsamenhangend verhaal en een chaotische wereld in een zinvol verband tot een autonome eenheid te ‘herstellen’. Daardoor wordt de aandacht van de lezer sterk gevestigd op de verteldimensie van de romanwereld en loopt de destructurerende vertellersrol hier parallel met Camperts ‘gekelderde’ levensbeschouwing.
| |
Techniek
De parlandostijl van Camperts poëzie is in de loop van de jaren weinig veranderd, hooguit geëvolueerd van ‘gematigd experimenteel’ naar meer prozaïsch. In een interview uit 1965 zegt Campert over zijn poëzie: ‘Het is een mentaliteit, die daardoor ook al vrij vroeg zijn vorm had gevonden. Ik wist wat ik in de poëzie wilde doen. () Ik denk dat ik altijd bezig ben geweest een bepaald gevoel schoon te houden.’ En in een interview uit 1986: ‘Ik ben geen oeuvrebouwer, daar ben ik te wisselvallig voor. Het constante zit bij mij in de
| |
| |
toon.’ Bij de verwoording van dat gevoel staat hem de methode voor ogen om de regels af te breken door zich voor te stellen hoe zij als spreektaal uiteen zouden vallen. Campert streeft in zijn overwegend vrije gedichten niet een organische geslotenheid na waarbij de laatste regel van het gedicht een daadwerkelijke afsluiting is in de traditionele zin van het woord, - hij heeft een uitgangspunt (‘een bepaald gevoel’) en zoekt van daaruit in die parlandostijl een eindpunt, maar ‘zonder dit ooit te bereiken, omdat de rechte lijn nu eenmaal per definitie tot in het oneindige doorloopt’ (Rodenko).
Binnen het gedicht bestaat dan ook volop de mogelijkheid te associëren en te improviseren. Van deze procédés, ontleend aan de jazzmuziek waardoor Camperts poëzie sterk beïnvloed is, maakt hij royaal gebruik. Deze techniek biedt hem de mogelijkheid datgene waar het in het gedicht ‘eigenlijk’ om gaat, te temperen. Het dieperliggende belang van het gedicht, het uitgangspunt zelf, wordt bijna terloops meegedeeld; dikwijls staat de essentie van het verbeelde gevoel tussen haakjes.
| |
Visie op de wereld
Die open structuur met daarbinnen een zo groot mogelijke vrijheid om op het thema te variëren, is een adequate weerspiegeling van Camperts visie op de incoherente werkelijkheid. Hij heeft geen enkele boodschap aan vastliggende ideeën, moralistische opvattingen, theoretische verhandelingen of psychologische diepgraverij. Hij wil met zijn proza en poëzie zo dicht mogelijk langs de veranderlijke, onsamenhangende werkelijkheid scheren.
| |
Verwantschap
Doordat Campert zijn aandacht geleidelijk meer ging richten op de werkelijkheid, sloot zijn poëzie in de jaren zestig aan bij het neorealisme (hij werkte enige tijd mee aan het tijdschrift Barbarber), maar hij vertegenwoordigt daarbij een gematigder standpunt dan dat van Gard Sivik en De Nieuwe Stijl. Waar auteurs als Armando of Vaandrager de werkelijkheid aanvaarden en er zich vrijuit over kunnen verwonderen in een zo onpersoonlijk mogelijke poëzie, klinkt bij Campert altijd de melancholische ondertoon door van zijn poging zich tegen de werkelijkheid te verzetten. Bovendien zet hij zich af tegen het dogmatische element in de Gard Sivik-poëzie: ‘Ik heb het idee dat ze de mensheid uit de ogen willen leren
| |
| |
kijken en ik vind mensen die de mensheid iets willen leren altijd gevaarlijk.’ En ten slotte is de werkelijkheid van de Gard Sivik-poëzie wat hem betreft te veel beperkt tot die van ‘de geoefende krantelezer’ wiens belangstelling hoofdzakelijk uitgaat naar de vorderingen van de techniek, terwijl voor Campert in principe alle aspecten van de werkelijkheid in aanmerking komen voor zijn poëzie.
| |
Visie op de wereld
Toch ontkomt hij zelf ook niet helemaal aan een moralistische tendens waar hij zich uitspreekt over - of liever: verzet tegen iedere vorm van maatschappelijke onderdrukking. In dit soort poëzie is hij het sterkst wanneer hij het evenwicht vindt tussen de uiting van zijn persoonlijke verontwaardiging en de sociaal-geëngageerde boodschap. liet gedicht ‘Iemand stelt een vraag’, geschreven voor de manifestatie ‘Schrijvers voor Vietnam’, maart 1970, is daarvan een goed voorbeeld (ABG, p. 426).
In de verhalen en romans speelt het sociale engagement een ondergeschikte rol; de sporadische tirades tegen machthebbers en onderdrukkers zijn eerder humeurige oprispingen dan dat ze voortkomen uit een gedreven betrokkenheid van de personages bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Bovendien zijn ze vooral geïnteresseerd in hun eigen leven. Alleen in Somberman's actie wordt de desillusie en de uitzichtloosheid van het leven eerder veroorzaakt door de algemene maatschappelijke problematiek van de werkloosheid dan door het defaitistische karakter van de hoofdpersoon, en is de geëngageerde stellingname veel uitgesprokener.
Die geringe aandacht voor maatschappelijke en politieke ontwikkelingen houdt ongetwijfeld verband met het feit dat Campert zijn proza in de eerste plaats beschouwt als een mogelijkheid om de lezer te amuseren. Hij maakt het zijn lezers daarbij in zoverre gemakkelijk, dat hij de scènes in zijn verhalen en romans uitgesproken filmisch beschrijft en monteert. (Op filmgebied heeft hij een ruime ervaring: hij schreef meerdere stenario's, waarvan dat voor de film Het gangstermeisje wel het bekendste is.) Alleen de roman Het gangstermeisje, geschreven in dezelfde periode als het gelijknamige scenario, is een uitzondering op de bescheiden pretentie om te amuseren: de structuur van deze serieuze roman is veel
| |
| |
geslotener en de sombere sfeer wordt nauwelijks verborgen achter humor en stilistische capriolen.
| |
Ontwikkeling
Camperts voorkeur gaat het sterkst uit naar het schrijven van poëzie. Dat blijkt alleen al uit het openingsgedicht van Scènes in Hotel Morandi, waarin hij op bijna vertederde toon de voorzichtige wedergeboorte van zijn poëtische activiteit verbeeldt. Na een periode van meer dan tien jaar stilte bevat deze hecht samenhangende bundel weer nieuwe gedichten. Na de bundel Betere tijden (1970) had Campert vrijwel geen nieuwe poëzie meer gepubliceerd. Dat kan samenhangen met het feit dat hij zich vanaf de jaren zestig meer ging concentreren op het schrijven van proza, waarin hij een deel van de taalexperimenten uit de poëzie kon onderbrengen. Maar ook speelt Camperts zelfkritiek hierbij een rol: in verscheidene interviews heeft hij verteld dat het schrijven hem steeds moeilijker afging, dat hij niet meer, zoals in de beginperiode, alles zo gemakkelijk op papier kreeg. De belangrijkste reden voor dit langdurig stilzwijgen ligt echter in de aard van zijn poëzie zelf: de bundels gedichten geven de weg aan waarlangs Campert voortdurend op zoek is naar een mogelijkheid om het leven te aanvaarden - en wanneer hij in het slotgedicht van Betere tijden bereid is om de mogelijkheden en beperkingen van zijn plaats in het leven onder ogen te zien, is de ontwikkeling van droom naar realiteit dan wel niet voltooid, maar toch ver genoeg gevorderd om het schrijven daarover minder direct noodzakelijk te maken.
| |
Thematiek
Het zoeken naar een aanvaardbare plaats in het leven impliceert dat er af en toe een blik wordt geworpen op de afgelegde weg. Campert doet dat vooral door afstand te nemen van zijn verleden. Zowel in zijn proza als in zijn poëzie relativeert hij nogal eens de idealen van vroeger; zodoende richt hij zich met zijn schrijven steeds sterker op de (voortdurend veranderende) werkelijkheid van nu. Maar bij alle afrekeningen blijken er toch ook twee vaste punten in zijn leven te bestaan. Ten eerste zijn dat zijn jeugdjaren waarmee hij zich zijn leven lang verbonden voelt. Dit gevoel staat haaks op de ontwikkelingen die hij signaleert in de terugblikken op zijn latere leven, want ‘eigenlijk’ voelt hij
| |
| |
zich nog altijd de jongen van toen: ‘Toch/nog zijn de jaren van het Indiaantje spelen/niet voorbij’ (ABG, p. 285). De paradoxale J consequentie hiervan is, dat hij zijn poëzie beschouwt als een constante die gevormd wordt door de beweging van het leven.
Het tweede; vaste punt in zijn leven is zijn onvoorwaardelijke liefde voor de jazz, - niet alleen voor de muzikale en ritmische mogelijkheden daarvan, maar ook voor de alles-of-niets-stijl die onverbrekelijk met het jazzleven verbonden is. Het is deze manier van leven die hij in zijn poëzie tot uitdrukking wil brengen.
| |
Kunstopvatting
Al in Camperts debuutbundel speelt de jazz een rol: van het gedicht ‘Lullaby for a bebop baby’ (ABG, p. 12) zijn ritme en compositie gebaseerd op de principes van de jazzmuziek. Later schrijft hij talloze gedichten die naar vorm en inhoud verwijzen naar die muziek. Daarbij laat hij vooral uitkomen hoe de jazz, en dus ook zijn poëzie, voor hem de enig waardevolle manier van leven is. Zoals de jazz ontstaat in de improvisaties tijdens het spelen, zo krijgt Camperts poëzie vorm in het moment van ontstaan; de echte dichtkunst, en dus de enig waardevolle mogelijkheid in het leven, ligt in het creatieve ogenblik. Met de vitale kracht van de poëzie ‘in statu nascendi’ verzet Campert zich tegen de aftakeling van en in het leven en tegen de dood. Door haar zo te beleven is ‘Elk woord dat: wordt geschreven/() een aanslag op de ouderdom’ (ABG, p. 154). Dit laatste citaat is afkomstig uit een van Camperts bekendste gedichten waarin hij poëzie en leven volkomen gelijkschakelt in de programmatische verklaring:
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.
Door deze opvatting weet Campert zich genoodzaakt alle facetten van het leven onder ogen te zien om zowel het geluk als de schaduwzijde te kunnen ervaren. In de loop van de jaren is zijn geloof in de kracht van de poëzie overigens behoorlijk: afgezwakt: men vergelijke het bevlogen ‘Credo’ uit de debuutbundel met de regels uit het gedicht ‘1975’ (in
| |
| |
Theater): ‘Schrijven die lullige luxe/waar ademen al een weelde is/en eten, je bordje leeg.’
| |
Relatie leven/werk
Vanzelfsprekend kan men zich uit de ontwikkelingen in zijn poëzie een helder beeld vormen van de dichter Campert, maar ook in zijn proza, waar hij maar weinig gebruik maakt van het ik-perspectief, zijn elementen terug te vinden die verwijzen naar zijn leven en belevenissen. Uit beide een paar voorbeelden. De Tweede Wereldoorlog beschrijft hij aanvankelijk als de spannende achtergrond waartegen zich zijn jeugdjaren afspelen. Later wordt de herinnering eraan meer en meer een symbolisch decor voor zijn gedesillusioneerde levenshouding. Zijn vader, de dichter Jan Campert, speelt in de bundel Betere tijden nauwelijks een rol, maar in de cyclus ‘Het geheim van de smid’ (in Theater) vindt een aarzelende vereenzelviging plaats met diens dichterschap, waarna Campert in het gedicht ‘Januari 1943’ (in Scènes in Hotel Morandi) het bericht van zijn vaders dood zeer betrokken verwoordt. De sfeer van de jaren vijftig en zestig in het wereldje van schilders en schrijvers waarmee Campert goed bekend was, heeft hij meermalen beschreven. Het feest aan het slot van Het leven is vurrukkulluk geeft daarvan een goed beeld. En ten slotte is een belangrijk autobiografisch element het onrustige karakter van de hoofdpersonen die altijd schijnen weg te willen van de plaats waar zij zich bevinden. In dit verband zijn de omslagfoto's van Camperts verzamelbundels veelzeggend: op beide foto's staat hij gereed voor vertrek.
| |
Tranditie / Verwantschap
Campert behoort met zijn eerste poëziebundels tot de Vijftigers, hoewel hij zich van hen onderscheidt doordat hij veel romantischer is ingesteld dan bijvoorbeeld Lucebert, Kouwenaar of Schierbeek. De lichamelijk-zintuiglijke taal staat bij Campert meer in dienst van het thema van de liefde, dan dat hij er een autonome taalwereld mee probeert te scheppen. Typerend voor zijn romantische inslag is zijn bewondering voor Theo Thijssens Kees de Jongen, waaruit hij Kees en Rosa op hoogbejaarde leeftijd laat terugkeren in Het leven is vurrukkulluk. Daarnaast is er in zijn werk in meerdere of mindere mate invloed aan te wijzen van Hans Lodeizen, Raymond Queneau, Scott Fitzgerald, Marianne Moore,
| |
| |
Wallace Stevens en William Carlos Williams. Bij deze invloeden of verwantschappen is het niet in de eerste plaats de ideeënwereld die Campert aanspreekt, maar vooral de specifieke manier waarop ieder van hen de taal gebruikt. In de jaren zestig is er een verwantschap te bespeuren met dichters als K. Schippers en J. Bernlef. Op zijn beurt heeft Campert invloed uitgeoefend op Nederlandse dichters als Harry Scholten en Anton Korteweg, en op Vlaamse neorealisten als Daniël van Ryssel, Gerd Segers, Herman de Coninck en Hedwig Verlinde.
| |
Publieke belangstelling
Dat er over Campert maar een paar diepgaande studies bestaan, komt met name doordat er in zijn werk nauwelijks theoretische of filosofische denkbeelden te vinden zijn. In dag- en weekbladen is echter altijd ruim aandacht aan zijn werk besteed. Als minst experimentele dichter van de Vijftigers sloeg hij vrij snel aan bij een breed publiek. Zijn verhalenbundels en romans beleefden vele herdrukken. Dat Campert door een groot publiek gelezen wordt blijkt wel uit het feit dat de eerste druk van Campert Compleet in een oplage van 40 000 exemplaren kon verschijnen.
| |
Kritiek
Over het algemeen heeft de kritiek vanaf het begin positief gereageerd op Camperts werk. Bij het verschijnen van Campert Compleet wees men vooral op de stilistische en compositorische kwaliteit van de latere verhalen. Bij het verschijnen van Alle bundels gedichten was een kritiekpunt dat de spanning in Camperts poëzie vanaf de bundel Dit gebeurde overal zou afnemen doordat ironie en cynisme de overhand krijgen (Hugo Brems, M. Rutten). Anderen (Rein Bloem, Harry Scholten) bestrijden deze kritiek. Kees Fens vindt de eerste helft van de bundel enigszins gedateerd, te duidelijk vijftiger jaren; anderzijds constateert hij dat Campert van alle Vijftigers de meeste gedichten heeft geschreven die een algemene bekendheid hebben gekregen - en dat dat in technisch opzicht vaak ook zijn beste zijn. Na een teleurgestelde reactie op de bundel Theater (overwegend zwakke gedichten in een weinig samenhang vertonende bundel), was men unaniem enthousiast over Scènes in Hotel Morandi. Ook het boekenweekgeschenk Somberman's actie werd zeer positief ontvangen.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
In Camperts prozawerk en gedichten blijft de confrontatie van idealisme met de beperkingen van een teleurstellende werkelijkheid een hoofdrol spelen. Die confrontatie heeft grote gevolgen voor de waardering van het schrijverschap: de figuren uit Camperts verhalen hebben vaak een weinig florissant beeld van de functie of het belang van het schrijven. De auteur uit het verhaal ‘In vraaggesprek’ (uit Tot zoens, 1986) is zelf niet eens in staat een afdoend antwoord te geven op de vraag naar het waarom van zijn schrijverschap. De bijna zestigjarige dichter Onno Mulder uit Zachtjes neerkomen (1989) wil een groots gedicht schrijven voor zijn doodzieke vriend, maar struikelt in de praktijk dronken en doelloos door het leven, waarbij hij zelden zachtjes neerkomt. Ook in Ohi, hoho, bang, bang of het lied van de vrijheid (1995) - de titel is ontleend aan een regel van Tristan Tzara - is sprake van een conflict tussen droomwens en realiteit: de jonge dichter Menno van der Staak neemt deel aan een internationaal poëziefestival, maar heeft weinig op met de artistieke verbroedering die het festival zou moeten bewerkstelligen. Menno heeft meer oog voor de studente Minnie, met wie hij de gedichten van een Koreaanse dichter moet vertalen. Aan het slot van het verhaal scheurt Menno zijn eigen poëziebundel op het festivalpodium aan stukken. Werkelijk engagement en idealistische pretenties lijken voor de schrijvers uit Camperts verhalen niet te zijn weggelegd.
| |
Kunstopvatting
Het terugbrengen van het schrijverschap tot menselijke proporties wordt treffend verbeeld in het gedicht ‘Huisman’ (uit Rechterschoenen, 1992), waarin Campert het werk van de dichter vergelijkt met huishouden:
De elegische en gedesillusioneerde toon van de gedichten deed Rob Schouten spreken van een bundel met een ‘blues-karakter’. Het afscheid van hooggestemde idealen werd ook al in het eerder aangehaalde gedicht ‘1975’ onder woorden gebracht. Zin- | |
| |
spelend op een bekende dichtregel van Lucebert (uit het gedicht ‘ik tracht op poëtische wijze’), concludeert Campert dat de experimentele dichters weinig hadden te bieden: ‘nauwelijks een doek voor het bloeden / of schoonheid die een gedicht verbrandt’ Het geloof in de poëzie maakt plaats voor een sterk relativerende, ontluisterende literatuuropvatting. De lezer hoeft van Campert geen oplossingen of antwoorden op existentiële vragen te verwachten, zo blijkt uit ‘Piropo’ (uit Straatfotografie, 1994): ‘Staande in lijn 16 richting huis / (altijd weer naar huis, waarom? / ja los dat zelf maar op)’. In een interview zegt Campert, terugblikkend op het hoogdravende optimisme uit het begin van zijn dichterlijke carrière: ‘Eigenlijk hebben we de realiteit een beetje uit het oog verloren. De taal is niet sterk genoeg gebleken’.
Camperts ontnuchterende opvattingen over het schrijverschap leiden echter niet altijd tot verhalen over mislukte en neerslachtige auteurs. In de novelle Gouden dagen (1990) is een schrijver aan het woord die zijn leven lang slechts gelukkig is geweest: ‘Ik ken alleen het geluk, en hoe ik ook een beroep doe op mijn inlevingsvermogen, ik kan me er geen voorstelling van maken hoe een ongelukkig mens zich voelt.’ In een archaïserende en opvallend formele stijl stelt de verteller zijn memoires op schrift. Zijn leven is een zorgeloos bestaan: ouders sterven niet, maar ‘gaan op reis’, en kinderen worden niet geboren, maar op al wat oudere leeftijd ‘gevonden’. In een interview met Doeschka Meijsing uit 1986 zei Campert dat hij zich bij wijze van uitdaging had voorgenomen om een boek te schrijven over een volledig gelukkig iemand. Toch is Gouden dagen niet alleen een experiment: het boek kan ook worden gelezen als een commentaar op de romantische opvatting dat een auteur ongelukkig moet zijn om te kunnen schrijven.
| |
Techniek
In plaats van naar het meeslepende of het hogere te streven, neemt Campert eerder het kleine, het onopvallende en het terloopse als uitgangspunt. Vaak combineert hij de letterlijke betekenis van alledaagse beelden en conventionele zegswijzen met een figuurlijke interpretatie. Zo schrijft hij in ‘Een nieuw leven’ (uit Eetlezen, 1987): ‘Morgen ga ik een nieuw leven beginnen. Het oude bevalt me al een tijd niet meer. Er zit flink de sleet in,
| |
| |
hier en daar zijn er gaten gevallen, het ruikt te veel naar cafés en sigarettenrook.’ Door de letterlijke en metaforische lezing van de vergelijking tussen het leven en een kledingstuk tegen elkaar uit te spelen, geeft hij de elementen uit die vergelijking een ruimere betekenis: de ‘gaten’ zijn niet alleen kleerscheuren, maar ook gaten in het geheugen van de verteller. De geur van ‘cafés en sigarettenrook’ zegt niet alleen iets over het leefgedrag van de verteller, maar ook over zijn uiterlijk. De lezer krijgt zo in weinig woorden een gelaagd beeld van de verteller. Ook in Camperts poëzie zijn zulke combinaties van letterlijk met figuurlijk taalgebruik talrijk. In ‘Stadseiland’ (uit Rechterschoenen) wandelt de dichter door een vervallen stadsdeel en constateert hij dat ‘hier en daar’ weliswaar ‘nog een brandje van leven’ woedt, maar dat de toekomst bitter weinig te bieden heeft: ‘dit alles is opgeschreven / zoals nu ook onze liefde’. Door het meest voor de hand liggende gebruik van het woord ‘schrijven’ te combineren met de spreekwoordelijke bijbetekenis ervan (in de zin van ‘ten dode te zijn opgeschreven’), bereikt Campert een maximum aan betekenisdichtheid en poëtisch effect.
| |
Stijl
Camperts voorkeur voor het alledaagse en zijn stilistische meesterschap bieden een verklaring voor zijn succes als columnist. In zijn columns behandelt hij een breed scala aan onderwerpen, veelal naar aanleiding van persoonlijke ervaringen. Hij heeft het genre tevens vernieuwd door voortdurend te experimenteren met de vorm: zijn columns zijn nu eens prozaïsche bespiegelingen, dan weer dialogen, maar het kunnen ook gedichten of korte verhalen zijn. De vorm die Campert kiest, is in de eerste plaats ter amusering van de lezer, maar kan ook fungeren als een milde vorm van maatschappijkritiek: door verschillende typen van taalgebruik te imiteren (een procédé dat Ellen de Bruin ‘stijlstelen’ doopte), weet Campert deze tegelijkertijd te ondergraven. Zo wordt in de columns over drs. Mallebrootje, ‘het bekende Tweede-Kamerlid uit Elst’, het discours van de politici geparodieerd, en in de broeierige verhalen over de incestueuze boerenfamilie Kneupma stelt Campert de conventies van de streekroman en de stereotiepe beeldvorming over het platteland aan de kaak.
| |
Visie op de wereld
De maatschappelijke betrokkenheid van Campert beperkt zich
| |
| |
niet altijd tot milde spot. Met name zijn latere poëzie getuigt van een oprechte verbondenheid met de medemens en van verbolgenheid over maatschappelijk onrecht. In Rechterschoenen beschrijft hij de bril van een omgekomen inwoner van Hiroshima als een ‘onuitgesproken woord / versteend’. Door een gedicht over deze gebeurtenis te schrijven, probeert Campert het slachtoffer alsnog een stem te geven. Ook schreef hij na de affaire Hans Kok - een kraker die op 25 oktober 1985 onder vreemde omstandigheden in een Amsterdamse politiecel om het leven kwam - uit protest het gedicht ‘Klein Chili’, dat in Het Parool werd gepubliceerd. Dat Camperts poëzie toch nog iets van het revolutionaire elan van de Vijftigers in zich draagt, zoals dat in ‘Credo’ werd verwoord, blijkt ook uit het feit dat in de latere bundels zijn generatiegenoten een prominente rol spelen. In Rechterschoenen is een ge dicht opgenomen over Elburg en in ‘Ger. Kou. in Les Abbes’ (uit Straatfotografie) beschrijft Campert een bezoek aan Gerrit Kouwenaar. In Ode aan mijn jas (1997) herinnert hij zich in ‘Winter 1950-1951 (een anekdote)’ zijn bezoek aan Parijs met Lucebert (die ook in andere gedichten uit deze bundel voorkomt) en in ‘Bert’ wordt Bert Schierbeek herdacht.
| |
Kunstopvatting
Ondanks zijn sombere kijk op het bestaan en het schrijverschap heeft Campert zijn hoop dus nog steeds op de poëzie gevestigd. Dit komt ook duidelijk naar voren in Ode aan mijn jas. In deze bundel gebruikt de dichter zijn regenjas als symbool voor zijn poëtische leven. De poëzie vergezelt hem op al zijn reizen en is onlosmakelijk met zijn bestaan verbonden. De gedichten dragen daardoor, net zoals zijn jas, de sporen van dat leven - ‘je ruikt een beetje naar je stof / en naar mijn dwalen door de stad’, zo spreekt hij zijn jas aan. Ondanks alle beperkingen die taal en werkelijkheid de dichter opleggen, wil Campert zijn leven in dienst van de literatuur blijven stellen: hij neemt zich voor ‘poëzie te schrijven / die als een jas met je meegaat’. De reden hiervoor wordt verwoord in ‘Het Alfabet van Remco Campert’. In het laatste gedicht uit deze reeks blijkt de dichter ervan overtuigd dat werkelijk contact tassen schrijver en lezer mogelijk is:
| |
| |
al is het maar kortstondig
Poëzie mag dan machteloos staan tegenover misstanden in de wereld, zij biedt desalniettemin de mogelijkheid tot communicatie en dialoog. Zo bezien is de bundel niet alleen een loflied op Camperts leven als dichter, maar ook een ode aan de poëzie in het algemeen.
| |
Kritiek
De publicatie van Dichter (1995) en Alle verhalen (2001) gaf critici opnieuw de gelegenheid om de balans op te maken van Camperts schrijverschap. Beide verzamelbundels werden zeer welwillend ontvangen. Men is enthousiast over de authenticiteit en de transparantie van zijn gedichten, terwijl in de verhalen vooral de combinatie van sombere karakters met hilarische ontwikkelingen wordt gewaardeerd. Toch wordt Campert soms ook gemakzucht en voorspelbaarheid verweten. Zijn poëzie is weliswaar toegankelijk, maar dreigt daardoor volgens sommigen nietszeggend te worden (Gerbrandy). Volgens andere critici is Camperts werk slechts ogenschijnlijk eenvoudig, maar in feite juist geraffineerd en subtiel (Schouten). Vergelijkbare uiteenlopende kritiek kreeg het proza.
| |
Relatie leven/werk
Camperts succes is ten dele ook toe te schrijven aan de autobiografische inslag van zijn werk, een eigenschap die sterk bijdraagt aan de herkenbaarheid ervan. De titel van de verzamelbundel Dichter is in dit opzicht veelzeggend: via de gedichten krijgt de lezer toegang tot het persoonlijke domein van de dichter achter het werk. Vaak reflecteert Campert in zijn proza direct op privé-aangelegenheden - in Al die dromen al die jaren (2000), het schrijversprentenboek bij de Campert-tentoonstelling in het Letterkundig Museum, wordt zijn levensverhaal zelfs gereconstrueerd aan de hand van citaten uit verhalen en columns. Wanneer hem in 1999 verzocht wordt om samen met Jan Mulder het boekenweekessay over het thema ‘familie’ te schrijven, grijpt Campert dat verzoek aan om - voor het eerst - het verleden van zijn vader in kaart te brengen aan de hand van archiefonderzoek in het Letterkundig Museum en het Riod.
| |
Publieke belangstelling
Aan waardering voor Camperts oeuvre heeft het nooit ontbroken, maar sinds Harry Scholtens Een aanslag op de ouderdom
| |
| |
(1979) zijn er weinig nieuwe studies over dit werk verschenen. Het ‘is er te eenvoudig voor’, volgens Martin Reints. Pas in 2000 werd er weer serieuze aandacht aan Campert besteed in Al die dromen al die jaren. Desondanks is Campert nog onverminderd bekend en geliefd bij een zeer groot publiek. Zijn verzamelbundels worden in grote oplagen gedrukt en regelmatig verschijnen bundelingen van zijn verhalen of columns. Ook laten nieuwere generaties dichters en prozaschrijvers zich waarderend uit over Camperts werk: Mustafa Stitou werd naar eigen zeggen beïnvloed door Vogels vliegen toch en Ronald Giphart schreef enthousiast over De zomer van de zwarte jurkjes (1996). Grote populariteit verwierf Campert in de jaren negentig met zijn CaMu's in de Volkskrant, die elk jaar worden gebundeld als ‘het jaaroverzicht van Remco Campert en Jan Mulder’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Remco Campert, Ten lessons with Timothy. Amsterdam 1950, eigen beheer, GB. |
Remco Campert, Vogels vliegen toch. Amsterdam 1951, U.M. Holland, De Windroos nr. 14, GB. (tweede druk 1977, De Bezige Bij) |
Remco Campert, Een standbeeld opwinden. Amsterdam 1952, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Berchtesgaden. Amsterdam 1953, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Eendjes voeren. Amsterdam 1953, De Arbeiderspers, De Boekvink, VB. |
Remco Campert, Met man en muis. Amsterdam 1955, De Beuk, GB. |
Remco Campert, Alle dagen feest. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, De Boekvink, VB. (derde druk 1976, De Bezige Bij) |
Remco Campert, Het huis waarin ik woonde. Amsterdam 1955, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Lodewijk Sebastiaan. Amsterdam 1956, C.P.J. van der Peet, VB. (ten dele opgenomen in Kinderverhalen van Remco Campert, Haarlem 1984) |
Remco Campert, Van de wijs. Met tekeningen van Jan van Oosten. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Groningen, Utrecht, Den Bosch en Almelo 1956, C.G.A. Corvey Papiergroothandel, Het Model voor de uitgever, VB. (opgenomen in Het paard van Ome Loeks, Utrecht 1962) |
Remco Campert, De jongen met het mes en andere verhalen. Amsterdam 1958, De Bezige Bij, VB. (achtste druk, samen met Nacht op de kale dwerg, 1973) |
Remco Campert, Bij hoog en bij laag. Amsterdam 1959, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Een ellendige nietsnut en andere verhalen. Amsterdam 1960, De Bezige Bij, VB. |
Remco Campert, Het leven is vurrukkulluk. Amsterdam 1961, De Bezige Bij, R. |
Remco Campert, Het paard van Ome Loeks. Utrecht 1962, Bruna, Zwarte Beertjes 524, VB. (ten dele opgenomen in Tot zoens, Amsterdam 1986) |
Remco Campert, Dit gebeurde overal. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, GB. (derde druk, samen met Hoera, hoera, 1968; achtste druk, met nawoord van Remco Ekkers, 1985, De Bezige Bij, Poëziepocket 4) |
Remco Campert, Liefdes schijnbewegingen. Een leesboek. Amsterdam 1963, De Bezige Bij, R. |
Remco Campert, Nacht op de kale dwerg. Amsterdam 1964, De Bezige Bij, VB. (vierde druk, samen met De jongen met het mes, 1973) |
Remco Campert, Hoera, hoera. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, GB. (tweede druk, samen met Dit gebeurde overal, 1968) |
Remco Campert, Het gangstermeisje. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, R. |
Remko Kampurt, Tjeempie! of Liesje in Luiletterland (in eigen nieuwe spelling). Amsterdam 1968, De Bezige Bij, R. (achtste druk, met illustraties van Joost Roelofsz, 1976) |
Remco Campert, Mijn leven's liederen. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
Remco Campert, Fabeltjes vertellen. Met illustraties van F. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam 1968, Thomas Rap, VB. (vijfde druk 1979, De Harmonie) |
Remco Campert, Hoe ik mijn verjaardag vierde. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, VB. |
Remco Campert, Betere tijden. Utrecht 1969, Motion, Motion mini pocket, GB. (opgenomen in Betere tijden, Amsterdam 1970) |
Remco Campert, Betere tijden. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Campert Compleet. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, VB. (onder de titel Verzamelde verhalen verschenen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1971) (bevat Alle dagen feest, De jongen met het mes, Een ellendige nietsnut, Nacht op de kale dwerg, Hoe ik mijn verjaardag vierde en twee ongebundelde verhalen) |
Remco Campert, Janies Dean en het verdriet. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Dar Pocket 5, Bl. (tweede druk 1983, Querido, Salamander 579) |
Remco Campert en Willem Malsen, Op reis. Amsterdam 1974, De Harmonie, V. |
Remco Campert, Basta het toverkonijn. Met tekeningen van Franka van der Loo. Den Haag 1974, Bert Bakker, VB. |
Gerd de Ley, Luister goed naar wat ik verzwijg. Gedachten en aforismen uit het werk van Remco Campert. Brugge 1976, Orion, Bl. |
Remco Campert, Alle bundels gedichten. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, GB. (bevat Vogels vliegen toch, Een standbeeld opwinden, Berchtesgaden, Het huis waarin ik woonde, Met man en muis, Bij hoog en bij laag, Dit gebeurde overal, Hoera, hoera, Mijn leven's liederen en Betere tijden) |
Remco Campert, Waar is Remco Campert? Amsterdam 1978, De Bezige Bij, VB. (ten dele opgenomen in Tot zoens, Amsterdam 1986) |
Remco Campert, Theater. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Na de troonrede. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, VB. |
Remco Campert, De tijden. [Amsterdam] 1980, HP-Kerstweekgeschenk, V. |
Remco Campert, De Harm & Miepje Kurk Story. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, R. |
Remco Campert, Scènes in Hotel Morandi. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Wie doet de koningin? Amsterdam 1984, De Bezige Bij, VB. |
Remco Campert, Amsterdamse dagen. Amsterdam 1984, Cornamona Pers, GB. |
Remco Campert, Drie vergeten gedichten. Met uitleiding van Aldert Waldrecht. Terhorst 1984, Ser J.L. Prop, GB. |
Remco Campert, Kinderverhalen van Remco Campert. Met tekeningen van Tineke Schinkel. Haarlem 1984, Holland, VB. (ten dele eerder verschenen in Lodewijk Sebastiaan, Amsterdam 1956) |
Remco Campert, Zeven vrijheden. Bij kleuretsen van Hannes Postma. Amsterdam 1984, Print-shop, GB. |
| |
| |
Remco Campert, Somberman's actie. [Amsterdam 1985], Stichting voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, R. (tweede druk 1986, De Bezige Bij; opgenomen in Campert Compleet Vervolg, licentie-uitgave, samen met Zachtjes neerkomen, 1995, Bulkboek, jrg. 23, nr. 230) |
Remco Campert, Somberman's maandag. Toespraak gehouden tijdens de persbijeenkomst op 25 februari 1985 ter gelegenheid van de Gouden Boekenweek. Uitgedeeld op het Boekenbal van 19 maart 1985. [Amsterdam 1985], CPNB, V. |
Remco Campert, Zijn hoofd verliezen. Enkhuizen 1985, Achter de Dromedaris, V. |
Remco Campert, Collega's. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert, Hier is Remco Campert. Amsterdam 1986, [de Volkskrant], CB. |
Remco Campert, Rustig. Wijhe 1986, Hein Elferink, C. |
Remco Campert, Tot zoens. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, Bezige Bij Pocket 27, VB. (ten dele eerder verschenen in Het paard van Ome Loeks en Waar is Remco Campert?) |
Remco Campert, Eetlezen. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, Bezige Bij Pocket 50, CB. |
Remco Campert, Een neger uit Mozambique. Een keuze uit de gedichten. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, Bl. |
Remco Campert, Verzet. Groningen 1988, De Vier Seizoenen, GB. |
Remco Campert en Peter de Jong, Toen ik je zag. Rotterdam 1988, Bébert, GB. (ten dele, en herzien, opgenomen in Rechterschoenen) |
Remco Campert, Zachtjes neerkomen. [Amsterdam] 1989, Vroom & Dreesmann, V. (opgenomen in Campert Compleet Vervolg, licentie-uitgave, samen met Somberman's actie, 1995, Bulkboek, jrg. 23, nr. 230) |
Remco Campert, Gouden dagen. Een vertelling. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, N. |
Remco Campert, Graag gedaan. Verhalen. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, Bezige Bij Pocket 75, VB. |
Remco Campert, Campert Compleet Vervolg. Verhalen 1971-1991. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, VB. (bevat Op reis, Na de troonrede, De Harm en Miepje Kurk Story, Wie doet de koningin, Somberman's actie, Zachtjes neerkomen en Zes verhalen) |
Remco Campert, Dansschoenen. Amsterdam 1991, De Harmonie, V. (opgenomen in Het bijzettafeltje) |
Remco Campert, Oproepen. Megen 1991, Literafiele Uitgeverij Perifeer, Dialogen 10, C. |
Remco Campert, Rechterschoenen. Vila Pouca da Beira 1992, Charles Hofman, O Heraldo Oliveirense 1, GB. (opgenomen in Rechterschoenen) |
Remco Campert, Rechterschoenen. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Dichter) |
Remco Campert, Het bijzettafeltje. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, Bezige Bij Pocket 114, CB. |
Remco Campert, Restbeelden. Notities van Izegrim. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Dichter) |
Remco Campert, Straatfotografie. Met tekeningen van Lucebert. Landgraaf 1994, Herik, Zwarte Reeks 25, GB. (opgenomen in Dichter) |
| |
| |
Remco Campert, Vele kleintjes. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, VB. (bevat Tot zoens, Eetlezen, Graag gedaan en Het bijzettafeltje) |
Remco Campert en Jan Hanlo, Plan voor een tuin (van Klee)/ Het dak. Leiden 1994, De Uitvreter, G. (ten dele opgenomen in Dichter) |
Remco Campert en Jan Mulder, Fiebelekwinten. Amsterdam 1994, De Harmonie, Bl. |
Remco Campert, Dichter. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, GB. (bevat Vogels vliegen toch, Een standbeeld opwinden, Berchtesgaden, Het huis waarin ik woonde, Met man en muis, Bij hoog en bij laag, Dit gebeurde overal, Hoera, hoera, Mijn leven's liederen, Betere tijden, Theater, Scènes in Hotel Morandi, Amsterdamse dagen, Collega's, Rechterschoenen, Restbeelden, Straatfotografie en verspreide gedichten) |
Remco Campert, Ohi, hoho, bang, bang of het lied van de vrijheid. Novelle. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, N. |
Willem Diepraam, Landschap aan zee. Gedichten van Remco Campert. Amsterdam 1995, Focus, GC. (opgenomen in Ode aan mijn jas) |
Remco Campert, Oom Boos-Kusje en de kinderen. Tekeningen van Poeka Veldman. [Amsterdam 1996], De Bezige Bij, J. |
Remco Campert, Voorgevoelens. Bergeyk [1996], De Ploeg, GB. |
Remco Campert, Zeventien schetsen voor Ysbrant. Antwerpen 1996, Gerd Segers, Revolver 22, nr. 3, GB. (opgenomen in Ode aan mijn jas) |
Remco Campert, De zomer van de zwarte jurkjes. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, CB. |
Remco Campert, Ode aan mijn jas. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, GB. |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 1996. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, CB. |
Remco Campert, Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen. Amsterdam 1998, De Bezige Bij, VB. (opgenomen in Alle verhalen) |
Remco Campert, Zilverpraten. Amsterdam 1998, De Harmonie, Bl. (compact disc met door Campert voorgedragen gedichten) |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 1997. [Amsterdam] 1998, De Bezige Bij, CB. |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 1998. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, CB. |
Jan Mulder en Remco Campert, Familie-album. Amsterdam 1999, CPNB, EB. |
Remco Campert, Als in een droom. Een vertelling. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, N. |
Remco Campert, Kus zoekt mond. Amsterdam 2000, Muntinga, Rainbow pocketboeken 516, Bl. |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 1999. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, CB. |
Georges Feydeau, Mijnheer gaat op jacht. Vertaling Remco Campert. Krommenie 2000, Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 3844, T. (vert.) |
Harry Mulisch, Gerrit Komrij, Adriaan van Dis, Maarten 't Hart, Remco Campert, Marga Minco, Hugo Claus en Joost Zwagerman, De schrijver. Een literaire estafette. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, R. |
Remco Campert, Alle verhalen. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, VB. (bevat Alle dagen feest, De jongen met het mes, Een ellendige nietsnut, Nacht op de kale dwerg, Hoe ik mijn
|
| |
| |
verjaardag vierde, twee ongebundelde verhalen, Op reis, Na de troonrede, De Harm en Miepje Kurk Story, Wie doet de koningin, Somberman's actie, Zachtjes neerkomen, Zes verhalen en Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen) |
Remco Campert, Beschreven blad. Novelle. [Amsterdam] 2001, De Bijenkorf, N. (tweede druk 2002, De Bezige Bij) |
Remco Campert, De familie Kneupma. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, Bl. (ten dele eerder verschenen in CaMu-bundels) |
Remco Campert, Mei 1940, Den Haag. Den Haag 2001, Letterkundig Museum, G. |
Remco Campert, De olifant die lui was. Haarlem 2001, Holland, JVB. (eerder verschenen in Kinderverhalen van Remco Campert) |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 2000. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, CB. |
Remco Campert, Ja rozen. De mooiste liefdesgedichten. Amsterdam 2002, Rap, Bl. |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 2001. Amsterdam 2002, De Bezige Bij, CB. |
Remco Campert, Drs. Mallebrootje en het jonge ding uit de achterban. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, Bl. (ten dele eerder verschenen in CaMu-bundels) |
Remco Campert en Jan Mulder, CaMu 2002. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, CB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Greshoff, Een serie goede novellen in De Boekvink. In: Het Vaderland, 30-7-1955. (over Eendjes voeren) |
Paul Rodenko, De nieuwe poëzie is pragmatisch. In: Paul Rodenko, Tussen de regels. Den Haag 1956, pp. 158-162. (over Berchtesgaden) |
Paul Rodenko, Wandelen en spoorzoeken in de poëzie. In: Paul Rodenko, Tussen de regels. Den Haag 1956, pp. 168-173. (over Met man en muis) |
Gerrit Kouwenaar, Goede literatuur in dunne boekjes. In: Vrij Nederland, 28-4-1956. (over Alle dagen feest) |
Gerrit Kouwenaar, Ondanks misnoegen van hogerhand. In: Vrij Nederland, 28-7-1956. (over Het huis waarin ik woonde) |
Jan Elemans, Kunstmaan boven Amsterdam. De Beatrijs van deze tijd. In: De Tijd, 17-5-1958. (over De jongen met het mes) |
Adriaan Morriën, De kunst van het verschrijven. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 27-30. (over de lichtvoetige ernst van zijn poëzie) |
M. Rutten, Remco Campert of Poëzie als daad van bevestiging. In De Vlaamse Gids, jrg. 43, nr. 1, januari 1959, pp. 31-44. (enigszins gewijzigd opgenomen in: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Hasselt 1967, pp. 212-230) (over zijn vroege poëzie) |
L. Th. Lehmann, Remco Campert: indringend spreken. In: Vrij Nederland, 1-9-1969. (over Dit gebeurde overal) |
Hans van Straten, Het leven is doelloos voor ‘Een ellendige nietsnut’. In: Het Vrije Volk, 5-11-1960. |
Reg ten Zijthoff, Notities bij Remco Camperts dichterschap. In: Yang, jrg. 7, mei 1964, pp. 35-39. (korte karakteristiek van zijn poëzie) |
Nico Scheepmaker, Het kwalijkste aspect van de ‘Lugtenburg-affaire’. In: Vrij Nederland, 6-6-1964. (over de televisieuitzending die door de Avro werd afgelast naar aanleiding van het gedicht ‘Niet te geloven’) |
B. van Houten, Slechte chocolade met gratis plakplaatjes. In: Tegenstroom, jrg. 1, nr. 1, juli 1964, pp. 13-17. (aanval op het taalgebruik in de titels van zijn boeken) |
P.H.S. Batelaan, De poëzie van Remco Campert. In: Maatstaf, jrg. 11, nr. 12, maart 1964, pp. 909-930. Opgenomen in: Lessen in lezen 1, Essays uit 12 jaargangen Maatstaf. Den Haag 1967, pp. 327-350. (over de vormveranderingen in zijn poëzie) |
J. Bernlef, De kleine dingen. In: De Groene Amsterdammer, 30-1-1965. (over Nacht op de kale dwerg) |
J. Bernlef en K. Schippers, Wat zij bedoelen. Amsterdam 1965, pp. 134-160, en in: Archief de Vijftigers 1, samengesteld door Hans Dütting. Baarn 1983, pp. 31-55. (interview) |
Walter van den Broeck, Understatement-literatuur in Noord en Zuid. In: Heibel, jrg. 1, nr. 2, 1965, pp. 16-18. (over Liefdes schijnbewegingen) |
K.L. Poll, In het stoffige groen. In: Algemeen Handelsblad, 30-10-1965. (interpretatie van ‘In het stoffige groen’ uit Dit gebeurde overal) |
Bibeb, Remco Campert: ‘Er zal altijd wel geschreven worden’. In: Bibeb & Vip's, Amsterdam 1966, pp. 157-168. (interview) |
Frans Depeuter, Zich vrij schrijven uit een illusie. In: Heibel, jrg. 2, nr. 2, 1966, pp. 45-60. (over Het gangstermeisje) |
L. Scheer, Remco Campert en de Leegheid. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 7, september 1966, pp. 554-556. (over Het gangstermeisje) |
Richter Roegholt, Zoek het gangstermeisje of de twee liefdes van Wessel Franken. In: Verstandig ouderschap, jrg. 46, nr. 11, december 1966, pp. 346-347. (over de film Het gangstermeisje) |
| |
| |
Paul de Wispelaere, De taal is vurrukkulluk. In: Paul de Wispelaere, Het perzische tapijt. Literaire essays en kritieken. Amsterdam 1966, pp. 127-135. (over Het leven is vurrukkulluk) |
Piet van Aken, Agenda van een heidens lezer. In: Piet van Aken, Agenda van een heidens lezer. Antwerpen 1967, pp. 166-180. (over Het leven is vurrukkulluk) |
Hugo Brems, ‘Hoera, hoera!’ In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 3, maart 1967, pp. 233-234. |
K.L. Poll, Campert, Bernlef en de schijn. In: K.L. Poll, De eigen vorm. Essays over poëzie. Amsterdam 1967, pp. 125-131. (over Hoera, Hoera) |
Jan H. Cartens, De oude dame en haar huisgenoot. In: Raam, nr. 42, februari 1968, pp. 31-35. (over ‘De oude dame’ uit Alle dagen feest) |
R.A. Cornets de Groot, Een quiz. In: R.A. Cornets de Groot, Labirinteek. Den Haag 1968, pp. m-123. (over ‘Lullaby for a bebop baby’ uit Vogels vliegen toch) |
Aad Nuis, Journaal van een gedichtenlezer. In: Aad Nuis, Twee schelven hooi. Amsterdam 1968, pp. 151-155. (over Hoera, hoera) |
Fons Sarneel, Nuchter antwoord aan Jan Cremer. In: Vrij Nederland, 27-4-1968. (over Tjeempie! of Liesje in Luiletterland) |
Hugo Brems, Remco Campert: leven en dichten. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 114, nr. 2, februari 1969, pp. 126-130. (over Mijn leven's liederen) |
Hugo Brems, Mensbeeld en schrijfwijze. Het lichaam in de experimentele beeldspraak. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 114, nr. 3, maart 1969, pp. 184-195. (over ‘Als’ uit Bij hoog en bij laag) |
Frans Depeuter, Postzegels plakken. In: Heibel, jrg. 5, nr. 1, juni 1969, pp. 20-22. (over Mijn leven's liederen) |
Kees Fens, Hoe ik mijn verjaardag vierde. In: De Volkskrant, 13-9-1969. |
Alain Teister, Interview en essay. In: 40+. Literaire radioportretten. [Amsterdam] 1969, pp. 102-115. |
J. Bernlef, Nog net geen spiegelbeeld. In: J. Bernlef, Wie a zegt. Amsterdam 1970, pp. 39-40. (over Hoera, hoera) |
Herman de Coninck, Het Parlandisme. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 10, 1970, pp. 738-748. (over Hoera, hoera) |
T.R. Graber, Vliegen, eskimo's, lokomotieven en andersdenkenden. In: Soma, jrg. 2, nr. 13, januari-februari 1971, pp. 48-50. (over Betere tijden) |
Georges Suurmond en Leo Ross, Twee visies op de dichter Remco Campert. In: Spektator, jrg. 1, nr. 2, december 1971, pp. 60-73. (twee tegengestelde beschouwingen over de gedichten ‘Sonnet’, ‘Als twee witte schepen’ en ‘In het stoffige groen’ respectievelijk uit Vogels vliegen toch, Tirade nr. 11, november 1957, en Dit gebeurde overal) |
Hugo Brems, Remco Campert. Elementen voor een gedicht. In: Hugo Brems, De brekende sleutel. Antwerpen 1972, pp. 98-102. (analyse van ‘Elementen van een gedicht’ uit Bij hoog en bij laag) |
Max van Rooy, Remco Campert - welwillende paus aan het hoofd van Gedicht. In: NRC Handelsblad, 1-3-1974. (interview over het tijdschrift Gedicht) |
I. S[itniakowsky], Pret met kort reisverhaal van Remco Campert. In: De Telegraaf, 20-4-1974. (over Op reis) |
Michel Dupuis, Neo-realisme en experiment met verhaalvormen: Remco Camperts Schijnbewegingen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 17, nr. 2, 1975, pp. 81-112. (over Liefdes schijnbewegingen) |
Eelke de Jong en Jacob Groot, Het verrukkelijke leven van Remco Campert. In: Schrijversportretten uit de Haagse Post. Amsterdam/Brussel 1975, pp. 33-50. (biografische schets) |
J. Bernlef, Remco Campert. Een mompelaar van sombere levensberichten. In: Haagse Post, 20-3-1976. (over Alle bundels gedichten) |
Rein Bloem, Remco Campert: Hamlet op de bodem van de hemel. In: Vrij Nederland, 27-3-1976. (over Alle bundels gedichten) |
Eric de Bruyn, Een leven lijden. Een kennis- |
| |
| |
making met de korte verhalen van Remco Campert. In: Drempel, jrg. 1, nr. 2-3, november 1976, pp. 25-34. (over Campert Compleet) |
Carel Peeters, Tjeempie bij Meester Roelofszoon. In: Vrij Nederland, 20-11-1976. (over de door Joost Roelofsz geïllustreerde uitgave van Tjeempie! of Liesje in Luiletterland) |
Rob Vooren, De puntige tanden van een humorist. In: Leids Dagblad, 11-11-1978. (over Waar is Remco Campert?) |
F. van Campenhout, Remco Campert. Nijmegen/Brugge 1979. (monografie) |
Peter Nijmeijer, Campert dichter zonder stemverheffing. In: de Volkskrant, 9-6-1979. (over Theater) |
Harry Scholten, Een aanslag op de ouderdom - over de poëzie van Remco Campert. 's-Gravenhage 1979. (essay geschreven ter gelegenheid van de P.C. Hooftprijs 1976) |
Jan Brokken, Remco Campert. Afleiding is het brood van de schrijver. In: Jan Brokken, Schrijven. Interviews met Biesheuvel, Brakman, Campert e.a. Amsterdam 1980, pp. 219-230. |
T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 64-69. (over de poëzie en Campert Compleet) |
Jan Fontijn, De vier jaargetijden van een schrijverschap. In: Vrij Nederland, 7-6-1980. (over Na de troonrede) |
Wam de Moor, Het gretig happen in de zure appel. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 66-70. (over Campert Compleet) |
De Vlaamse Gids, jrg. 64, nr. 5, september-oktober 1980, Remco Campert nummer. Daarin:
- | Willem M. Roggeman, Gesprek met Remco Campert, pp. 7-20. |
- | Lionel Deflo, De poëzie van Remco Campert: met het leven geëngageerd, pp. 25-33. (over de ontwikkeling van zijn dichterschap en zijn visie op poëzie) |
- | Willy Spillebeen, Geprevelde memoires, pp. 35-40. (over Theater) |
- | Frans van Campenhout, Het proza van Remco Campert, pp. 41-45. |
|
Wiel Kusters, Wakken in het kroos. In: NRC Handelsblad, 10-6-1983. (over Scènes in Hotel Morandi) |
Reinjan Mulder, De Harm & Miepje Kurk Story - rauwe seks en modieuze depressies. In: NRC Handelsblad, 24-6-1983. |
Peter Nijmeijer, Camperts poëzie wordt spannender. In: de Volkskrant, 29-7-1983. (over Scènes in Hotel Morandi) |
T. van Deel, Camperts droefgeestige cartoons. In: Trouw, 22-3-1984. (over Wie doet de koningin?) |
Carel Peeters, Tarzans kreet. In: Vrij Nederland, 9-3-1985. (over Somberman's actie) |
Aleid Truijens, Moederziel alleen. In: Diepzee, jrg. 4, nr. 1, februari 1986, pp. 1-5. (over het proza) |
Doeschka Meijsing, Remco Campert. ‘Ik ben geen oeuvrebouwer, daar ben ik te wisselvallig voor. Het constante zit bij mij in de toon.’ In: Vrij Nederland, 8-3-1986. (interview) |
Hans Warren, Van Kooten-Campert. Leuk zijn en leuk doen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-4-1986. (over Tot zoens) |
Felix de Vree, Gepensioneerd proza. In: Het Parool, 16-10-1987. (over Eetlezen) |
Arnold Heumakers, Verborgen melancholie. In: de Volkskrant, 6-11-1987. (over Eetlezen) |
Frank van Dijl, Het artiestenleven van Remco Campert. In: Het Vrije Volk, 19-2-1988. (interview) |
Wiel Kusters, Alle wegen lopen dood (2). In: Wiel Kusters, De geheimen van wikke en dille. Amsterdam 1988, pp. 197-209. (interpretatie van ‘Eeuwig Stalingrad’ en ‘Januari 1943’ uit Scènes in Hotel Morandi en van ‘Dichterlijke vrijheid’ en ‘Vorm’ uit Dichter) |
Bert van de Kamp, De vurrukkullukke Remco Campert. In: Oor, jrg. 19, nr. 22, 4 november 1989, pp. 46-49. (interview) |
Jessica Durlacher, Elke keer weer verliefd. In: De Tijd, 22-12-1989. (interview) |
Jessica Durlacher, De stroomversnellingen in de Moldau. In: de Volkskrant, 6-4-1990. (over de film Naar Mozambique) |
Guus Vleugel, ‘Elke ochtend een kater, dat maakt op den duur niet erg gelukkig.’ In: HP/De Tijd, 26-10-1990. (interview) |
Carel Peeters, Wat is het geheim van Remco Campert? In: Vrij Nederland, 10-11-1990. (over Gouden dagen) |
| |
| |
Doeschka Meijsing, Kleurige melancholie. In: Elsevier, 17-11-1990. (over Gouden dagen) |
Jan Haerynck, ‘Pas op, niets mannelijks is mij vreemd’. In: De Morgen, 8-2-1991. (interview) |
Theodor Holman, Remco de Jongen. In: O, jrg. 2, nr. 9-10, zomer 1991, pp. 34-41. (interview) |
Cees van Hoore, ‘Altijd is er die drang’. In: Haarlems Dagblad, 29-6-1991. (interview) |
Jacob Moerman, Campert Compleet Vervolg. zoektocht naar een eigen stijl. In: Amersfoortse Courant, 10-8-1991. |
Peter van Brummelen, ‘J.C. Bloem was een knorrige man’. In: Het Parool, 6-6-1992. (interview) |
Ad Zuiderent, Je okeren schouder in het middaglicht. In: Trouw, 23-7-1992. (over Rechterschoenen) |
Ruud A.J. Kraaijeveld, Remco Campert, Het leven is vurrukkulluk. Laren 1992. (samenvatting en analyse) |
Jo de Poorter, ‘De grote angsten bewaar ik voor de laatste drie minuten’. In: Knack, 22-9-1993. (interview) |
Jan Haerynck, ‘Het woordje melancholie achtervolgt me al mijn hele leven’. In: De Groene Amsterdammer, 15-12-1993. (interview) |
Ron Elshout, Leven schrijven. Over proza en poëzie van Remco Campert. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 5, 1993, pp. 652-661. |
Guus Middag, Hier en daar nog een brandje van leven. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Amsterdam 1993, pp. 41-44. (over Rechterschoenen) |
Kees Fens, De poespas van de betekenislaag. In: de Volkskrant, 28-1-1994. (over Restbeelden) |
Mary Ann Lindo, Stukjes. In: Het Parool, 11-11-1994. (interview) |
Matt Dings, De grand tour van Mulder & Campert. In: HP/De Tijd, 9-12-1994. (interview) |
Cees van Hoore, Met de schrijfmachine naar de bank van lening. In: Leidsch Dagblad, 10-12-1994. (interview) |
Kees Schrevel, ‘Ik heb nooit meer omgekeken’. In: Schrijverskrant, jrg. 4, nr. 2, 1994, pp. 24-28. (interview) |
Arno Kersten, Kleine kanttekeningen bij het bestaan. In: De Gelderlander, 16-3-1995. (interview) |
Frank van Dijl, Campert geeft wat de lezer verwacht. In: Algemeen Dagblad, 14-4-1995. (over Ohi, hoho, bang, bang of het lied van de vrijheid) |
Nico de Boer, Leven dwars tegen alles in. In: Rotterdams Dagblad, 27-5-1995. (interview) |
Michiel Maas, Remco Campert, dichter. In: de Volkskrant, 27-5-1995. (interview) |
Arend Evenhuis, ‘Al die jaren leef ik al met m'n tijd mee’. In: Trouw, 1-6-1995. (interview) |
Rob Schouten, Poëzie is een daad van ontkenning. In: Vrij Nederland, 10-6-1995. (over Dichter) |
Hans Warren, Ook alle misgrepen laten zich bundelen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16-6-1995. (over Dichter) |
Bart Vanegeren, ‘Allemaal heel simpel’. In: Knack, 28-6-1995. (interview) |
Aleid Truijens, ‘Ik ben van de generatie van de drank en de sigaretten’. In: Elsevier, 23-12-1995. (interview) |
Yves T'Sjoen, Remco Campert Dichter. In: Ons Erfdeel, jrg. 38, nr. 5, 1995, pp. 741-744. (over de poëzie) |
Margreet Kooiman en Matthé ten Wolde, ‘Na een jaar dacht ik: verdomme, ik ben schrijver’. In: Diepzee, jrg. 13, nr. 3, februari 1996, pp. 45-48. (interview) |
Ronald Giphart, Nieuwe pinda's van Campert. In: Het Parool, 12-4-1996. (over De zomer van de zwarte jurkjes) |
Corine Koole, Het terugfluiten van de regels. In: Het Parool, 21-12-1996. (interview) |
Rob Schouten, Steeds meer gedichten rijker. In: Vrij Nederland, 1-11-1997. (over Ode aan mijn jas) |
Piet Gerbrandy, De pokdalige kont van de kunst. In: de Volkskrant, 7-11-1997. (over Ode aan mijn jas) |
Arie van den Berg, Zoek wat je liefhebt. In: NRC Handelsblad, 14-11-1997. (over Ode aan mijn jas) |
H.J.A. Hofland en Tom Rooduijn (red.), Dwars door puinstof heen. Grondleggers van de naoorlogse literatuur. Met een documentaire over de Vijftigers op cd. [Amsterdam]
|
| |
| |
1997. (selectie uit interviews met onder andere Campert) |
Johan Vandenbroucke, ‘Als een stoethaspel struikel ik de verhalen door’. In: De Morgen, 22-10-1998. (interview) |
Abdelkader Benali, In de trein te genieten anti-held. In: Algemeen Dagblad, 23-10-1998. (over Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen) |
Ingrid Hoogervorst, ‘Ik blijf altijd schrijven’. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 260, november 1998, pp. 49-52. (interview) |
Martijn Meijer, Klaag, maar klaag met mate. In: NRC Handelsblad, 13-11-1998. (over Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen) |
Eveline Brandt, ‘Eens met het bestaan’. In: De Groene Amsterdammer, 2-12-1998. (interview) |
Piet Gerbrandy, Poëzie die als een jas met je meegaat. Remco Campert on the road. In: Maatstaf, jrg. 46, nr. 1, 1998, pp. 40-45. (over Ode aan mijn jas) |
Annejet van der Zijl, Jagtlust. Hoe in een Goois buitenhuis de wereld openging. Amsterdam 1998. (biografische schets over de periode 1956 tot 1958) |
Peter Noordermeer, Entree. In: Psychologie Magazine, jrg. 18, nr. 2, februari 1999, pp. 8-9. (interview) |
Coen Verbraak, Remco Campert schrijft zich tot zoon van zijn vader. In: Vrij Nederland, 27-2-1999. (interview) |
Elsbeth Etty, Een erfenis heroverd. In: NRC Handelsblad, 5-3-1999. (over Familie-album) |
Xandra Schutte, Literatuur om op te drijven. In: Vrij Nederland, 17-7-1999. (over het proza) |
Johan Vandenbroucke, ‘Heerlijk, ik besta’. In: De Morgen, 30-7-1999. (interview) |
Bart Vanegeren, De 7 decennia van Remco Campert. In: Humo, 7-9-1999. (interview) |
Hugo Camps, ‘Ik hou van humor, om het slordig te zeggen’. In: Elsevier, 2-10-1999. (interview) |
Annemiek Neefjes, Soulbrothers in de poëzie. In: Vrij Nederland, 9-10-1999. (interview met Remco Campert en Mustafa Stitou) |
Jacob Moerman, De ontdekkingstocht van Campert. In: Drentse Courant, 19-10-1999. (interview) |
Mirjam van Hengel, Boodschappen aan hemzelf. In: Het Financieel Dagblad, 25-3-2000. (over Als in een droom) |
Robert Anker, Een loslatende postzegel. In: Het Parool, 31-3-2000. (over Als in een droom) |
Dirk Vellenga, ‘Het is allemaal goed gekomen’. In: De Stem, 14-10-2000. (interview) |
Jan Wolkers, De sleepteen van de tijd. Lofrede voor Remco Campert. In: NRC Handelsblad, 10-11-2000. |
Daan Cartens, Aad Meinderts en Erna Staal (red.), Remco Campert. Al die dromen al die jaren. Amsterdam 2000. Daarin:
- | Daan Cartens, Al die dromen al die jaren. Een schrijversleven in citaten en fragmenten, pp. 9-88. |
- | Ton Anbeek, Slordige levens, stijlvolle zinnen. Over het proza, pp. 89-98. |
- | Ellen de Bruin, ‘Ik plons er altijd in’. Over het taalgebruik, pp. 99-110. |
- | Jeroen Vullings, ‘Ik scheer er maar wat langs’. Het schrijverschap van Remco Campert, pp. 111-122. |
- | Martin Reints, Remco Campert, dichter. Over de poëzie, pp. 123-135. |
- | Erna Staal en Dick Welsink, Bibliografie van afzonderlijk verschenen werken, pp. 136-143. |
|
Hans Renders, Braak. Een kleine mooie revolutie tussen Cobra en Atonaal. Met een facsimile-uitgave vim het tijdschrift. Amsterdam 2000. |
Els Brenninkmeijer, Een opgebroken, Haagse jeugd. In: Haagsche Courant, 3-2-2001. (interview) |
Doris Grootenboer, Een heer die dicht en schrijft. In: Algemeen Dagblad, 16-2-2001. (interview) |
Annemiek Neefjes, Poppenkast in de polder. Een vunzige idylle. In: Vrij Nederland, 10-3-2001. (over De familie Kneupma) |
Janet Luis, Klagen dat toch nooit klagerig overkomt. De onverwoestbare vitaliteit van Remco Campert. In: NRC Handelsblad, 16-3-2001. (over Alle verhalen) |
Herman Jacobs, God weet, maar ik niet. In: De Morgen, 28-3-2001. (over De familie Kneupma en Beschreven blad) |
Erik Vissers, Elke dag een streepje. In: De Standaard, 3-5-2001. (over Alle verhalen) |
| |
| |
Betty Mellaerts, ‘Ik bezwijk al snel voor verleidingen’. In: De Morgen, 28-4-2001. (interview) |
Arjan Peters, Piekeren onder een plensregen. Over Basta het toverkonijn, een vergeten kleinood van Remco Campert. In: Optima, jrg. 18, nr. 8, augustus 2001, pp. 97-101. |
Piet Calis, Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1991. Amsterdam 2001. (literair-historische studie over de jaren vijftig, onder andere over Braak en Podium) |
Onno Blom, ‘Niet schrijven bestaat niet’, interview met een verlegen dichter. In: Awater, jrg. 1, nr. 2, augustus 2002, pp. 3-5. |
90 Kritisch lit. lex.
augustus 2003
|
|