| |
| |
| |
Jan Campert
door Willem Maas
1. Biografie
Jan Remco Theodoor Campert werd geboren op 15 augustus 1902 in Spijkenisse. Hij bracht zijn jeugd door in Westkapelle, toen een tamelijk geïsoleerde kustplaats op Walcheren. Zijn vader had zich hier per 1 mei 1905 gevestigd als huisarts. Van 1915 tot 1918 bezocht Jan Campert de gemeentelijke hbs met driejarige cursus in Vlissingen. Daarna bezocht hij de tweejarige Handelsschool, die hij niet afmaakte; in de loop van het tweede jaar verliet hij de school voor een baan bij de Twentsche Bank in Amsterdam. Daar bleef hij werkzaam tot 1926.
In dat jaar werd Campert journalist, aanvankelijk bij plaatselijke kranten en streekbladen. In 1927 kwam hij in dienst bij De Nieuwsgier. Dagblad voor Westelijk 's-Gravenhage, dat begin 1929 werd voortgezet onder de titel De Nieuwsbron. Algemeen Nederlandsch Dagblad. Hij schreef aanvankelijk vooral toneelrecensies, al snel ook een dagelijkse column op de voorpagina onder de titel ‘Vuurvliegjes’. Later schreef hij voor verschillende kranten. Als criticus leverde hij bijdragen aan tijdschriften als De Gids, Groot-Nederland, Nederland, De Tooneelspiegel. In Helikon en Criterium publiceerde hij gedichten.
Campert leidde een onregelmatig bestaan dat gekenmerkt werd door verschillende verhoudingen, een fors drankgebruik en een chronisch geldgebrek. Hij woonde afwisselend in Amsterdam en in Den Haag. Twee keer was hij korte tijd getrouwd. In 1928 trouwde hij de actrice Joekie Broedelet. Uit dit huwelijk werd in 1929 een zoon geboren, Remco Campert. Na vier jaar werd de echtscheiding uitgesproken. Vier jaar later trouwde Campert
| |
| |
opnieuw, nu met de schrijfster Clara Eggink. Dit huwelijk, waaruit geen kinderen werden geboren, hield slechts tweeënhalf jaar stand.
Tijdens de Bezetting nam Campert niet in alle opzichten een principiële houding aan. Waarschijnlijk gedreven door geldgebrek zag hij geen bezwaren tegen een baan waaraan politiek bedenkelijke kanten zaten. Hij solliciteerde bijvoorbeeld nog naar een functie bij het inmiddels gelijkgeschakelde Algemeen Nederlandsch Persbureau (ANP). Anderzijds had hij al in 1933 in zijn gedicht ‘Ballade der verbrande boeken’ het nationaalsocialisme in Duitsland aan de kaak gesteld. Ook schreef hij met het gedicht ‘De achttien dooden’ het bekendste verzetsgedicht. Campert raakte bij het actieve verzet betrokken, maar er blijven hardnekkige geruchten dat geldgebrek ook een motief voor zijn betrokkenheid zou zijn geweest. Op dinsdag 21 juli 1942 werd hij gearresteerd bij een poging joden over de Belgische grens te brengen. Tot oktober zat hij gevangen in Breda. Later in die maand bracht men hem naar het kamp te Haaren bij St. Michielsgestel. Daarvandaan werd hij via Amersfoort naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Hier overleed hij op 12 januari 1943. Of hij bezweek aan de vele ontberingen, of dat hij werd vermoord door medegevangen wegens verraad, zoals ook is beweerd, is niet met zekerheid vastgesteld.
Op 18 augustus 1947 werd bij een besluit van de gemeenteraad in Den Haag de Jan Campert-stichting in het leven geroepen, die door middel van jaarlijks uit te reiken prijzen een ‘blijvende herdenking aan de strijd der Nederlandse letterkundigen in de jaren 1940-1945’ wilde bewaren. In 1982 componeerde Herman Strategier de muziek bij Camperts postuum uitgegeven gedicht ‘Lof van Walcheren’. ‘De achttien dooden’ is in het Engels vertaald, de roman Wier in het Noors.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling / Relatie leven/werk
Jan Campert is de geschiedenis in gegaan als de dichter van De achttien dooden. Het gedicht werd tijdens de oorlog als rijmprent in grote oplagen uitgegeven, en groeide na de oorlog uit tot het verzetsgedicht bij uitstek. Campert schreef het nadat hij op 5 maart 1941 hoorde van de doodvonnissen van vijftien verzetslieden van de illegale groep De Geuzen en drie stakers bij de Februaristaking. Het gedicht werd in 1943, een maand na Camperts dood, uitgebracht als rijmprent met een tekening van Fedde Weidema:
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond
maar waar ik naamloos rusten zal,
wij waren achttien in getal,
Aldus het eerste van de in totaal zeven strofen. Al snel vond er mythevorming plaats rondom het gedicht. Campert zou het in de gevangenis hebben geschreven en zelf één van de achttien ter dood veroordeelden zijn geweest. Er verschenen vele duizenden exemplaren die het begin betekenden van uitgeverij De Bezige Bij. Door de inkomsten uit de rijmprent kon de jonge uitgeverij veel geld inzamelen voor verzetswerk.
Dat Campert heel wat meer poëzie heeft geschreven en ook nog proza, is inmiddels vrijwel vergeten. Toch had hij voor hij ‘De achttien doden’ schreef, naast veel journalistiek werk al een reeks dichtbundels en een aantal romans gepubliceerd.
| |
Traditie / Verwantschap
Kritiek
Campert debuteerde als twintigjarige met een bundel die hij gezamenlijk publiceerde met Henne Scholten: Refereinen (1922). Drie jaar later verscheen, nu van Campert alleen, de bundel Verzen (1925). De voornaamste thema's in deze bundels zijn herfst, weemoed en godsverlangen. Zijn wijze van schrijven
| |
| |
deed sterk denken aan het werk van dichters als P.C. Boutens, A. Roland Holst en Geerten Gossaert. In zijn recensie van Verzen zette Martinus Nijhoff de toon voor volgende kritieken door Campert als epigoon te kwalificeren. Hij noemde hem een ‘botanist’, een navolger van de ‘ijle hooggestemdheid van dictie’ en een ‘zekere wereldvreemdheid van sentiment’ van P.C. Boutens. Bovendien publiceerde Campert volgens Nijhoff te veel en was het dichten een maniertje voor hem geworden.
| |
Ontwikkeling
Kritiek
Tot 1928 publiceerde hij nog twee bundels die inhoudelijk sterk leken op de voorafgaande: vol beschouwelijke gedichten met een elegische toon en traditioneel van vorm. Daarna droogde Camperts dichtader enige tijd op en legde hij zich toe op het proza. Pas na acht jaar publiceerde hij met Verwilderd landschap (1936) een nieuwe bundel. Het stigma van epigoon bleef echter onverkort gehandhaafd. Volgens de kritiek was de enige echte verandering dat Campert zich nu door andere dichters had laten beïnvloeden. Zo zag Menno ter Braak bijvoorbeeld naast invloeden van A. Roland Holst ook die van J.W.F. Werumeus Buning, Anthonie Donker en... Nijhoff. Anderen noemen nog J.H. Leopold, Karel van de Woestijne en J.C. Bloem. Ter Braak vatte dit samen in de constatering: ‘In Camperts werk is de gansche terminologie van een dichtergeneratie nog eens herleefd, maar zonder dat de dichter er nieuwe elementen aan wist toe te voegen.’ Weliswaar viel er technisch op de gedichten weinig af te dingen, er sprak echter geen persoonlijkheid uit. Du Perrons oordeel was nog dodelijker: ‘A. Roland Holst en Buning, met banale rijmvaardigheid en burgermansgevoeligheid nagedicht, vormen de cocktail Campert.’
| |
Thematiek / Stijl / Ontwikkeling
Pas in Huis en herberg (1941) en Sonnetten voor Cynara (1942) lijkt Campert een eigen toon gevonden te hebben. Het is de toon van heimwee naar de verloren prilheid van de jeugd, zijn liefde voor het (duin)landschap en de zachte weemoed over door eigen toedoen verloren liefdes. Uit zijn gedichten spreekt nu wel een eigen persoonlijkheid. Zijn biograaf Hans Renders ziet een ontwikkeling naar liefdesgedichten met een eigen toon naast politiek geëngageerde verzen. Daarnaast is duidelijk dat de latere gedichten een sterker autobiografisch karakter hebben dan Camperts eerdere poëzie. In Huis en herberg nam hij naast enkele
| |
| |
gedichten over Amsterdam een autobiografisch getint ‘poëtisch journaal’ op en in de Sonnetten voor Cynara zijn duidelijke verwijzingen te vinden naar Camperts tweede echtgenote Clara Eggink. Een typerend gedicht uit deze periode in het werk van Campert is het derde gedicht uit de Sonnetten voor Cynara:
Steden der wereld, menigten, al wat ik zag:
lentlijk Parijs, een avond langs de Seine-boorden
of het droefgeestig roepen dat ik dikwijls hoorde
langs d'Amsterdamse grachten op een regendag -
het spoelt als water weg, het breekt als spinnerag.
Niets kan er zijn wat 't hart ooit heftiger bekoorde
in mijn herinnering dan de zo ongestoorde
en warme rust in een klein dorp op deze dag.
Hier in dit onverganklijk land een wilde tuin,
waar duindoorn en de hoge vlieren wassen,
uitzicht op glooiend vroon en op 't begroeide duin
en wat daar tiert aan landlijke gewassen,
en daarin ademend naast mij zo rank en bruin
de lieflijkste die sluimert in de grassen.
| |
Thematiek / Stijl
Naast gedichten als dit schrijft de latere Campert verzen die getuigen van maatschappelijke betrokkenheid. Die gedichten - en dat geldt ook voor ‘De achttien doden’ - doen voor een hedendaagse lezer echter nogal pathetisch en hier en daar onhandig aan. In zijn geëngageerde poëzie overheerst de retoriek en blinken de gedichten eerder uit door goede bedoelingen dan in oorspronkelijke formulering. Dat komt overigens in dat genre wel vaker voor. Zo luidt een strofe uit de ‘Ballade der verbrande boeken’;
Zij roofden ons weg uit bibliotheken,
zo moeizaam in lange jaren ontstaan;
een horde wraakzuchtige, dwaze leken
bestond het aan ons de handen te slaan.
| |
| |
Het volk in de straten en op de pleinen,
Verblind en bezeten, tot alles bereid,
de bende der talloos Onnozele Kleinen
verheerlijkt met Heil's deze Stommiteit!
- Van Thomas Mann is slechts as gebleven -
MAAR DE BUDDENBROOKS LEVEN!
| |
Kritiek
Het eindoordeel over Camperts dichterschap valt in de kritiek niet gunstig uit Hoewel er - naast de bovengenoemde kritische opmerkingen - ook lovende commentaren waren, heeft Camperts poëzie nooit grote waardering geoogst. Nog in 2005 schrijven Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker over de betekenis van de dichter Jan Campert dat zijn poëzie ‘geen beeld [heeft] nagelaten’. Daar is een aantal verklaringen voor te geven. Om te beginnen publiceerde Campert in een hoog tempo bundels met gedichten die veel op elkaar leken. Ook hoorde hij niet duidelijk bij een groep of stroming en manoeuvreerde hij soms onhandig in het literaire milieu. Als criticus ontwikkelde hij geen eigen visie, maar bleef hij te veel een echo van Nijhoff. Daarnaast was hij te veel journalist om binnen de letteren serieus genomen te worden. Zijn smaak paste ook niet binnen de heersende opvattingen. Zo was hij negatief over Du Perrons Land van herkomst en prees hij auteurs als A. den Doolaard, Antoon Coolen en Johan Fabricius. Ten slotte raakt hij het stigma van epigonisme pas laat kwijt.
| |
Thematiek
Behalve gedichten schreef Campert ook een aantal romans en novellen. Hij begon met enkele detectives, die hij schreef in samenwerking met derden. Met Ben van Eysselsteyn schreef hij Het Chineesche mysterie, 'n Nederlandsche detective-roman (1932) en met Willy Corsari Klokslag twaalf (1933). Het waren werkjes met een geringe literaire pretentie, ontspanningsliteratuur, geschreven om er wat geld mee te verdienen.
| |
Stijl / Techniek
Serieuzer van opzet waren de twee romans die hij alleen publiceerde. Beide teksten passen binnen de Nieuwe Zakelijkheid. Typerend voor deze in de jaren dertig ontstane nieuwe stroming was de journalistieke inslag en het gebruik van reportageachtige elementen. Men hanteerde een kortere, bondiger en zakelijker
| |
| |
stijl dan tot dan toe gebruikelijk was in literaire romans en stelde actuele maatschappelijke, zakelijke of industriële onderwerpen aan de orde.
| |
Thematiek
Bij Campert komt daar nog bij dat hij in beide romans niets wil betogen of uitdragen; hij beschrijft alleen. Een boodschap of moraal ontbreekt. Beide romans spelen zich af in een afgesloten wereld, een speciaal gebied van de samenleving dat ontoegankelijk is voor buitenstaanders.
In Die in het donker (1934) is dat de Amsterdamse onderwereld, een milieu dat Campert goed blijkt te kennen. Hij beschrijft het als het ware van binnenuit, met empathie en zonder een moreel oordeel uit te spreken. Zijn sympathie ligt bij de eenvoudige sappelaars die geen andere weg zien om het hoofd boven water te houden dan de misdaad. In sommige opzichten moet Campert zich hebben herkend in de mensen uit het milieu dat hij in deze roman beschrijft. Hij laat goed zien hoe de hoofdpersoon, een door het harde leven in de crisisjaren gefrustreerde man, langzaam afglijdt naar een bestaan aan de zelfkant. Ook als hij via een oude schoolvriend de gelegenheid krijgt uit het criminele leven te stappen, doet hij dat niet - hij is al te zeer gewend aan het makkelijke geld. Zo wordt hij ook na een korte aarzeling pooier. Campert maakt geen gewetenloze schurk van hem: als hij aan het einde van de roman een fatale doodslag pleegt, bekommert hij zich om zijn slachtoffer - in plaats van te vluchten, wat hij gemakkelijk had gekund.
In Wier (1935) is de besloten dorpsgemeenschap van Westkapelle, het dorp waar Campert opgroeide, het decor. De weduwe Tanne Ingelse is lichtwachter. Ze staat letterlijk en figuurlijk volledig buiten de dorpsgemeenschap. Een verhouding die ze heeft met een stroper, verbreekt ze. Ze krijgt vervolgens een verhouding met Gabe Vader, die de pacht van zijn boerderij heeft verloren. Omdat hij geen inkomsten meer heeft, had hij zijn verhouding met de dochter van een rijke boer moeten verbreken. De stroper neemt de verhouding tussen Gabe en Tanne hoog op. Het loopt uit op een nachtelijk gevecht waarbij Gabe hem met een messteek ombrengt. Samen met Tanne laat Gabe in dezelfde nacht het lijk bij eb in zee. De moord wordt niet ontdekt; het leven op het land herneemt zijn
| |
| |
| |
Stijl
Campert laat de personages uit het boek ter bevordering van de couleur locale een gestileerd dialect spreken, zoals ook Antoon Coolen, Stijn Streuvels en A.M. de Jong dat deden. Daarbij gaat het wel eens mis. Het Zeeuws van Campert vertoont bijvoorbeeld Brabantse trekken. ‘Rien’ in plaats van ‘rein’, een kind dat ‘vaders’ zegt in plaats van ‘vader’, ‘dat is eenen anderen geval’ en aanspreekvormen als ge, gij en gie. Ook laat Campert een boer in het Zeeuws uit de Bijbel lezen. In de uitgebreide en vaak lyrische beschrijvingen van de zee, het Walcherse duinlandschap en de akkers daarachter, valt duidelijk Camperts liefde voor de streek van zijn jeugd terug te vinden.
| |
Kritiek
De kritiek vond Wier als streekroman geslaagd, maar uitte wel bezwaren tegen de plotontwikkeling: een echte spanningsboog ontbreekt en Campert werkt traag en onhandig naar de ontknoping toe. Als schildering van het milieu van een typisch geïsoleerd boeren- en visserdorp in de crisisjaren vond men het boek echter geslaagd en stelde men het op gelijke hoogte als bijvoorbeeld Dorp aan de rivier of de boeken van Herman de Man en A. den Doolaard.
| |
Relatie leven/werk
In Slordig beheer (1941), zijn laatste prozawerk, beschrijft Campert zijn ongeregelde leven als bohemien in Amsterdam, dat vooral cirkelt om affaires met verschillende liefdes. Het is, naast de poëzie van de Sonnetten voor Cynara, zijn meest onverhuld autobiografische werk. Beide behandelen het thema van het verlies van een grote liefde door de fouten en gebreken van de hoofdpersoon. Slordig beheer is deels een antwoord op Liefde en goudvisschen van Jacques Gans. Campert en Gans beminden eenzelfde vrouw en vochten om haar een duel in de sneeuw uit, dat in beide boeken wordt beschreven; door Campert - als in zijn andere romans - wat afstandelijker en onthechter dan door Gans.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Campert was vooral een journalist met literaire ambities. Zijn kunstopvatting was weinig origineel en duidelijk verwant aan de laat negentiende-eeuwse Parijse bohème. In de officiële literatuur was hij een buitenstaander met een duidelijke sympathie voor figuren die zich - net als hij - in de marge van de samenleving ophielden. Hier ligt ook het verband met zijn engagement met de slachtoffers van het fascisme, van verboden Duitse
| |
| |
auteurs tot ter dood veroordeelde verzetslieden.
| |
Publieke belangstelling
Jan Campert oogstte zijn roem voornamelijk postuum. Vooral zijn poëzie werd na de oorlog verschillende malen opnieuw onder de aandacht gebracht. Niet alleen werden zijn verzamelde gedichten gebundeld, er verschenen tussen 1962 en 2004 ook drie bloemlezingen. Ook zijn proza werd enkele malen herdrukt.
Bij de herdrukken van Camperts poëzie zal zeker de symboolwaarde een rol gespeeld hebben, de mythe die was ontstaan rond zijn persoon en enkele gedichten, met name De achttien dooden en het veertiende sonnet uit Sonnetten voor Cynara: ‘Rebel, mijn hart, gekerkerd en geknecht’.
Zijn andere werk, de romans incluis, werd als verdienstelijk beschouwd en soms ook als veelbelovend. Door zijn tragische dood heeft Campert niet de kans gekregen om te bewijzen dat hij meer was dan de dichter van ‘De achttien dooden’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Henne Scholten en Jan R.Th. Campert, Refereinen. Verzen. Amsterdam 1922, P.N. van Kampen & Zoon, GB. |
Jan R.Th. Campert, Verzen. Maastricht 1925, Leiter-Nypels, GB. |
Jan R.Th. Campert, De bron. Bussum 1927. A.A.M. Stols, Trajectum ad Mosamserie 19, GB. |
Jan R.Th. Campert, Het verliefde lied. Gedichten. Maastricht 1928, A.A.M. Stols, GB. |
Jan R.Th. Campert en Ben van Eysselsteyn, Het Chineesche mysterie. 'n Nederlandsche detective-roman. Illustraties Karel van Seben. Amsterdam [1932], Strengholt, Misdaadroman. |
Willy Corsari en Jan R.Th. Campert, Klokslag twaalf. Maastricht 1933, Leiter-Nypels, Misdaadroman. (3e druk 's-Gravenhage 1965, H.P. Leopold, Serie misdaad en mysterie) |
Jan R.Th. Campert, Die in het donker.... 's-Gravenhage 1934, H.P. Leopold, R. (3e druk 1962, Daamen, Ooievaarpocket 153) |
Jan R.Th. Campert, Wier. 's-Gravenhage 1935, H.P. Leopold, R. (4e druk 1961, Bert Bakker/Daamen, Ooievaarpocket 143/144; 5e druk, onder de titel Kerend getij, Amsterdam 1974, Amsterdam Boek, Streekromans 8) |
Jan Campert, Verwilderd landschap. Gedichten. 's-Gravenhage 1936, H.P. Leopold, GB. |
Ursula Parrot, Als wij opnieuw konden beginnen. Vertaling Jan Campert. 's-Gravenhage 1936, Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij, Cultuurserie, R. (vert.) |
Martin Haller, Trouweloos vaderland. Vertaling Jan Campert. 's-Gravenhage 1937, H.P. Leopold, R. (vert.) |
Jan Campert, Deez' kleine hand. In: [Jan Campert, Egbert Eeewijck en M. Vasalis], Drie novellen. Amsterdam 1940, Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, pp. 63-101, N. |
Jan Campert, Huis en herberg. Gedichten. 's-Gravenhage 1941, A.A.M. Stols, Helikonreeks, GB. |
Jan Campert, Slordig beheer. 's-Gravenhage 1941, H.P. Leopold, N. |
Jan Campert, Sonnetten voor Cynara. 's-Gravenhage 1942, A.A.M. Stols, GB. (opgenomen in De Cynara-sonnetten van Jan Campert. Redactie Marijke Stapert-Eggen. Amsterdam 1994, LM.) |
Jan Campert, De achttien dooden. Tekening Coen van Hart. Utrecht 1943, De Bezige Bij, G. |
Jan Campert, Verzamelde gedichten. Voorwoord G.H. 's-Gravesande. 's-Gravenhage 1947, A.A.M. Stols, GB. |
Jan Campert, Wie weet slaag ik in de dood. Een keuze uit zijn gedichten. Samenstelling Remco Campert. Inleiding Clara Eggink. Den Haag 1962, Bert Bakker/Daamen, Ooievaarpockets 154, Bl. |
| |
| |
Jan Campert, Het onontkoombaar lied. Gedichten van Jan Campert uit de periode 1933-1942. Samenstelling en nawoord Harry Scholten. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, Bl. |
Jan Campert, Dat ik van binnen brand. Een keuze uit de gedichten. Samenstelling en nawoord Hans Renders. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
H. Marsman, Jan R.Th. Campert, Het verliefde lied en andere verzen. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-9-1928. |
R. Herreman, Kroniek der poëzie. In: Den Gulden Windeel, jrg. 27, nr. 12, december 1928, pp. 340-342. (over Verzen, De Bron en Het verliefde lied) |
A. Defresne, Nieuwe Nederlandse verzen. In: De Groene Amsterdammer, 30-7-1927. (over De bron) |
J. Greshoff, Menschen en geschriften. In: Arnhemsche Courant, 5-1-1935. (over Die in het donker) |
Menno ter Braak, Een Zeeuwse roman. In: Het Vaderland, 14-1-1936. (over Wier) |
M.U. [= Maurits Uyldert], ‘Wier’ door Jan Campert. In: Algemeen Handelsblad, 6-4-1936. |
D.A.M. Binnendijk, Geleend dichterland. In: De Groene Amsterdammer, 5-12-1936. (over Verwilderd landschap) |
Menno ter Braak, De profeet in zijn eigen land. Campert krijgt standje uit Westkappel. In: Het Vaderland, 22-9-1937. (over Wier) |
G.H. 's-Gravesande, Een novelle van een bohemien. In: Het Vaderland, 18-5-1941. (over Slordig beheer) |
H.G. Hoekstra, Jan Campert op zoek naar zichzelf. In: Den Gulden Winckel, jrg. 40, nr. 6-7, juni-juli 1941, pp. 14-15. (over Slordig beheer) |
Johan van der Woude, Kritische aanteekeningen over proza. In: Groot Nederland, jrg. 39, nr. 8, augustus 1941, pp. 157-160. (over Slordig beheer) |
Anton van Duinkerken, Over nieuwe poëzie. In: De Tijd, 30-7-1941. (over Huis en herberg) |
D.A.M. Binnendijk, Gewikt, gewogen. Beschouwingen en critieken over moderne Nederlandsche poëzie. Amsterdam 1942, pp. 58-63. (over Huis en herberg) |
R. Houwink, Nieuwe Nederlandsche dichtkunst. In: Utrechts Nieuwsblad, 30-5-1942. (over Sonnetten voor Cynara) |
G.H. 's-Gravesande, Een dichter over poëzie. In: Het Vaderland, 31-5-1942. (over Sonnetten voor Cynara) |
Anthonie Donker, Onherstelbaar verlies. In: Critisch Bulletin, jrg. 13, nr. 12, december 1945, pp. 4-6. (biografisch) |
Clara Eggink, Jan Campert. In: idem, pp. 25-29. (biografisch) |
C.J. Kelk, Wie de Nederlandsche litteratuur verloor. In: Ad interim, [jrg. 2], nr. 5, juli 1945, pp. 138-144. (biografisch) |
Pierre H. Dubois, Rouw over Nederland. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 45, nr. 1, juni 1945, pp. 43-48. (biografisch) |
Han G. Hoekstra, Over Jan Campert. Amsterdam 1946. |
G.H. 's-Gravesande, Jan Campert. In: Jan Campert, Verzamelde gedichten, 1922-1943. 's-Gravenhage 1947, pp. V-VIII. (over poëzie) |
Jan Spierdijk, Een laatste ontmoeting met Jan Campert. In: Ad interim, jrg. 4, nr. 6, 1947, Critische bijlagen, pp. 114-116. (biografisch) |
Max Nord, Jan Camperts volledige dichtwerk. In: Het Parool, 27-11-1947. (over Verzamelde gedichten) |
Ben van Eysselsteijn, Dichters van deze tijd. In: Haagsche Courant, 6-12-1947. (over Verzamelde gedichten) |
Pierre H. Dubois, Jan Campert, menselijk dichter. In: Spectator, 12-12-1947. (over Verzamelde gedichten) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Een waardige herdenking. In: Tubantia, 30-12-1947. (over Verzamelde gedichten) |
J.C. Brandt Corstius, Een monument voor Jan Campert. In: Nieuw Utrechts Dagblad, 9-1-1948. (over Verzamelde gedichten) |
Jos Panhuijsen, De vlucht uit het kleine geluk. In: Het Binnenhof, 24-1-1948. (over Verzamelde gedichten) |
Hendrik de Vries, Jan Campert's veelzijdigheid en grote bescheidenheid. In: Het Vrije Volk, 21-2-1948. (over Verzamelde gedichten) |
C. Bittremieux, Nog verzamelde gedichten.
|
| |
| |
In: De nieuwe Gids, 6-3-1948. (over Verzamelde gedichten) |
Menno ter Braak, De realistische bril. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 5. Amsterdam 1949, pp. 403-409. (over Die in het donker...) |
Menno ter Braak, Problemen der volkspoëzie. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 6. Amsterdam 1950, pp. 256-262. (over Verwilderd landschap) |
Hendrik de Vries, Tweeërlei ontwaken. In: Hendrik de Vries, Tweede ronde van vers tegen vers. 's-Gravenhage 1951, pp. 45-54. (over poëzie) |
Victor E. van Vriesland, Jan Campert's eenvoud. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza. dl. 2. Amsterdam 1958, pp. 46-56. (over Die in het donker..., Wier, Verwilderd landschap) |
Hans Warren, Roman Wier van Jan Campert nu in een pocketuitgave. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 25-11-1961. |
C.J. Kelk, Campert de vader, de zoon. In: De Groene Amsterdammer, 3-2-1962. (over Wier) |
Clara Eggink, Ter inleiding. In: Jan Campert, Wie weet slaag ik in de dood. Den Haag 1962, pp. 5-18. (over poëzie) |
C. Rijnsdorp, Wie weet slaag ik in de dood. In: Nieuwe Leidsche Courant, 21-7-1962. |
Jos Panhuysen, Keuze uit de poëzie van Jan Campert. In: De Gelderlander, 30-8-1962. (over Wie weet slaag ik in de dood) |
Anthonie Donker, De dichter Jan Campert. In: De Nieuwe Stem, jrg. 17, nr. 10, oktober 1962, pp. 587-591. (over Wie weet slaag ik in de dood) |
Nico Scheepmaker, Jan Campert. In: Nico Scheepmaker, De Paus? Daar krijg ik een kind van. Amsterdam 1975, De Arbeiderspers, pp. 104-105. |
M. Nijhoff, Jan R.Th. Campert, Verzen. In: M. Nijhoff, Verzameld werk, dl. 2. Amsterdam 1982, pp. 336-338. (over Verzen) |
A. Smit, Dichter van het verzet. In: Rust, jrg. 5, nr. 24, oktober 1983, pp. 21-24. (over poëzie) |
Gert Klück, Jan Campert (1902-1943). [Interviews met] Joekie Broedelet, Simon Carmiggelt en H.G. Hoekstra. In: Literama, jrg. 17, nr. 9, januari 1983, pp. 364-366. (biografisch) |
Kees de Bakker en Herman Arnolds [red.], De vijftig boekenweekgeschenken 1932-1985. Amsterdam 1985. (over ‘Deez' kleine hand’) |
Harry Scholten, Nawoord. In: Jan Campert, Het onontkoombaar lied. Amsterdam 1985, pp. 41-47. (over poëzie) |
Bibeb, ‘Ik heb zoveel levens geleefd, ik heb weinig overgeslagen’. [Interview met Joekie Broedelet]. In: Bibeb & de kunst. Amsterdam 1985, pp. 82-95. (biografisch) |
Richter Roegholt, Nee, nee en nog eens nee! In: Richter Roegholt en Jacob Zwaan (red.) Het verzet 1940-1945. Weesp 1985, pp. 7-16. (biografisch) |
Guus Middag, Over klein geluk en het gemis daarvan. In: Het Parool, 3-1-1986. (over Het onontkoombaar lied) |
Paul van Loon, Jan Campert, blijvende herinnering aan het verzet. In: Poëziekrant, jrg. 10, nr. 4-5, mei-juni 1986, p. 7. |
H.A. Wage, Campert, Jan Remco Theodoor. In: Biografisch Woordenboek van Nederland 3. Den Haag 1989. (biografisch) |
F. Bordewijk, Roman van het nog ongeschonden Walcheren. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Amsterdam 1989, pp. 286-288. (over Wier) |
Justine Borkes, Een die er buiten valt. Jan Campert herdacht. In: Zeeuws Tijdschrift jrg. 43, nr. 3, 1993. pp. 107-111. (biografisch) |
Lucie Th. Vermij, Ik stortte mij over de grenzen. Lenen en werk van Clara Eggink. Amsterdam 1994. (biografisch) |
Marijke Stapert-Eggen, Bibliografisch commentaar. In: Jan Campert, De Cynarasnnetten. Redactie en samenstelling Marijke Stapert-Eggen. Amsterdam 1994. |
J.C. Bloem, Vertelling op Walcheren. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995, pp. 613-614. (over Wier) |
Tonny van der Horst, Liefde en oorlog. Een autobiografisch verslag. Amsterdam 1995. (biografisch) |
| |
| |
J.Th.M. Houwink ten Cate, Het Rapport-Campert. Enkele dagboekfragmenten van de auteur. In: Madelon de Keizer (red.), ‘Een mol op Soestdijk’ en andere studies over het Koninkrijk in oorlogstijd, dl. 2. [Amsterdam] 1995, pp. 53-68. (biografisch) |
Remco Campert, Over mijn vader. In: Jan Mulder, Remco Campert, Familie-album. Amsterdam 1999, pp. 37-64. (biografisch) |
Gretha Donker, Geheime Bloem stukken. In: Pro memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der Nederlanden, jrg. 3, nr. 2, 2001, pp. 267-312. (biografisch) |
Gretha Donker, Een meester-dichter. De juridische loopbaan van J.C. Bloem (1887-1966). In: Nieuwsbrief voor afgestudeerden van de opleiding Nederlands aan de Vrije Universiteit Amsterdam, nr. 23, november 2002, pp. 3-18. (biografisch) |
Hans Renders, Het onbekende Zeeuwse verleden van Jan Campert. In: Zeeuws tijdschrift, jrg. 52, nr. 4, 2002, pp. 22-23. (biografisch) |
Hans Renders, Gevaarlijk drukwerk. Een vrije uitgeverij in oorlogstijd. Amsterdam 2004, pp. 82-91. (over ‘De achttien doden’) |
Hans Renders, Nawoord. In: Jan Campert Dat ik van binnen brand. Een keuze uit de gedichten. Samenstelling en nawoord Hans Renders. Amsterdam 2004. |
Hans Renders, Wie weet slaag ik in de dood. Biografie van Jan Campert. Amsterdam 2004. |
Hans Renders, De ‘litteraire dagbladschrijver’ en de regionale krant. Jan Campert in Haagse kringen. In: ZL, jrg. 3, nr. 2, januari 2004, pp. 2-23. |
Erica van Boven, Jan Campert als romanschrijver. Een dichter die zich aan de roman bezondigt. In: ZL, jrg. 3, nr. 2, januari 2004, pp. 46-55. (over de romans) |
Sjoerd van Faassen en Hans Renders, Het uitgeefldimaat in de jaren veertig en het ontstaan van De Bezige Bij. Een editoriale doorbraak? In: Daan Cartens e.a., Hoger honing. 60 jaar De Bezige Bij. Den Haag 2004, pp. 58-81. (over ‘De achttien dooden’) |
Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker, Over de betekenis van de dichter Jan Campert. ‘Het heeft geen beeld nagelaten’. In: ZL, jrg. 4, nr. 3, april 2005, pp. 20-33. (over poëzie) |
C.G.M. Noordam, Rapport inzake Jan Campert. Den Haag 2005. (biografisch) |
Hans Renders, Journalistiek of literatuur. De krant op een tweesprong in het interbellum. In: Carla Dauven, Jelle Koopmans en Lisa Kuitert (red.), Publiceren: wat is dat? Een antwoord in dertien opstellen. Amsterdam 2005, pp. 29-40, 232. |
Pauline Bloemsma, Sjoerd van Faassen en Michiel Morel, Een bezield dorp? Kunstenaars in Kijkduin tijdens het interbellum. Den Haag 2006. (biografisch) |
117 Kritisch lit. lex.
mei 2010
|
|