| |
| |
| |
Ben Cami
door Hugo Brems
met een aanvulling door Els Bruynooghe
1. Biografie
Ben (= Benjamin) Cami werd op 30 augustus 1920 geboren in Durham (Engeland) als kind van een Belgische vader en een Engelse moeder. Al een jaar later verhuisde het gezin naar België, waar vader klerk was op het ministerie van Financiën. Ben Cami volgde een opleiding tot regent Germaanse talen aan de Rijksnormaalschool van Gent. Na zijn studies was hij werkzaam als leraar aan diverse rijksscholen, onder meer in Lennik en Geraardsbergen. In 1975 werd hij gepensioneerd.
Hij woonde op verschillende plaatsen in de streek tussen Brussel en Aalst: Aalst, Erembodegem, Asse, Brussel, St.-Martens-Lennik en Heme. In Erembodegem was hij gedurende enkele jaren de naaste buur van Louis Paul Boon.
Het was ook Boon die hem in contact bracht met Jan Walravens, waardoor hij vanaf het tweede nummer deel ging uitmaken van de redactie van Tijd en Mens (1949-1955). Daarvoor had hij al sporadisch meegewerkt aan het Gentse jongerentijdschrift De Faun. Werk van hem werd ook opgenomen in Podium en De Vlaamse Gids. Zijn poëzie werd enkele keren bekroond: in 1974 met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst voor Wat ik wil is gelijk aan nul, en in 1978 met de Literaire Prijs van de stad Brussel voor het manuscript van Wat is er met de dood gaande? Viel gedicht ‘De straat, eertijds’ uit diezelfde bundel werd in 1974 bekroond met de poëzieprijs van Knokke-Heist.
Voor zijn laatste bundel, Ten westen van Eden, ontving Cami in 1999 de Herman Gorterprijs.
Ben Cami overleed in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis van Aalst op 15 november 2004, op vierentachtigjarige leeftijd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
‘Ik weet wel dat ik soms de indruk geef dat poëzie voor mij een bijzaak is. Nee, wat ik schrijf is voor mij heel belangrijk. Ik had willen leven in een tijd waarin de mensen poëzie kennen en lezen en blij zijn om iets dat hen treft, of hen iets onthult, iets dat ze willen van buiten leren om het morgen te citeren aan een vriend.’ Deze mededeling aan Willem M. Roggeman is een van de zeldzame uitspraken van Ben Cami betreffende zijn opvatting over het dichterschap. Er spreekt een wat romantisch heimwee uit naar tijden toen de dichters zich de quasi anonieme stem van de gemeenschap konden voelen. Maar daardoor is dit verlangen meteen de verwoording van een visie op de maatschappij.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Ook in de schaarse gedichten met poëticale strekking benadert Cami het dichterschap vanuit de maatschappelijke functie ervan:
Poëzie is een dier, een kruising
Van de zachtste dieren op aarde.
De mens tegenover, gewapend
Dit citaat is afkomstig uit de bundel Blanco stem (1967), waarvan de titel zelf de verbinding legt tussen poëzie en maatschappij: zoals de burger over geen ander middel beschikt om zijn politieke macht of onmacht te uiten dan ‘om de vier jaar/Eén blanco stem’, zo staat ook de dichter met zijn stem als een roepende in de woestijn.
| |
Visie op de wereld
Van meet af aan, en ongeacht alle formele ontwikkelingen die zijn poëzie heeft ondergaan, heeft Cami zich gemanifesteerd als een dichter van het protest. In verschillende toonaarden, maar met grote consequentie heeft hij zich gekant tegen een samenleving die in zijn ogen beheerst wordt door machtsdrang, corruptie, hypocrisie en winstbejag, tegen een technocratische maatschappij, tegen vervlakking en massificatie. Zijn werk is als geheel een pleidooi voor de enkeling, de dwarsligger, die niet in het systeem past en dus uitgestoten wordt, onmondig gemaakt.
| |
| |
Tegelijk probeert hij in zijn gedichten ruimte te scheppen voor de waarden die dat individu belichaamt, voor ‘wat uitsterft: de lucht, de wind, de planten, eenvoudige mensen (...), trage genoegens zoals luisteren naar anderen, lezen, dingen die voorbij zijn opnieuw beleven en af wegen tegen de toekomst, (...)’ (interview met Willem M. Roggeman).
Agressief en sarcastisch engagement, vooral in de bundels Blanco stem en Wat ik wil is gelijk aan nul uit respectievelijk 1967 en 1974, wordt afgewisseld met utopisch-idyllische taferelen, waarin effectief plaats geruimd wordt voor de trage, ‘zachte’ waarden.
Men vergelijke een strofe uit een gedicht tegen de kernbewapening,
Laten wij twee kaarsen branden
Voor onze welgestelde politici
Laten wij met onze trouwe stemmen
En in het uur van onzen dood
met een fragment uit de cyclus ‘Biesbosch’, waarin twee vissers een dag op het water doorbrengen. Er gebeurt niets, de natuur gaat haar gang en blijft zichzelf:
(...) Heel de dag heeft de Biesbosch
Aan hen geen aandacht geschonken en toch
Ziet hij hen nu maar liever gaan. Hij vouwt
Wanneer in 't riet hun laatste golven zwijgen,
Langzaam achter hen zijn avond toe.
Precies omwille van zijn bescheiden individualisme, zijn mild anarchisme, zijn afwijzen van principes en zekerheden kan Cami, ondanks zijn protesthouding niet echt tot de klasse van de politiek geëngageerde dichters gerekend worden. Veeleer behoort hij op grond van zijn non-conformisme tot de familie van de aardappel, daar die
Strevend naar volkomen rondheid,
| |
| |
en ook omdat die
Door de Groten wordt miskend;
Daar zijn kruid zo lelijk
En zijn bloem zo onaanzienlijk is.
(Alsof hij wist dat hij in vrouwenhand
Verborgen houdt onder het zand.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
De hierboven geschetste levensvisie wordt op het meest algemene niveau geformuleerd in Het land Nod (1954). De bundel is deels geïnspireerd op het Genesisverhaal en vertelt de lotgevallen van Caïn (een bijna-anagram van ‘Cami’), die na zijn broedermoord vlucht naar het land Nod, ten oosten van Eden. Caïn, de ik-verteller, staat zowel voor de dichter als meer in het algemeen voor de mens die niet knielt, die weigert mee te gaan met de massa. Hij is één van de ‘Gevaarlijke dwazen zonder enig geloof./Die nergens hoorden, rust nooit wilden bewaren.’ Als zodanig is hij een teken van tegenspraak voor de anderen. Hij fascineert en schrikt tegelijk af. In een wereld zonder God, die hij metaforisch zelf gedood heeft in de gedaante van Abel, blijft hem niets anders over dan zoeken en zwerven, ook door de geschiedenis, die door middel van anachronistische aanwijzingen aanwezig gesteld wordt. Hij weigert elk houvast, alle troost, is de ‘vlees geworden vraag’.
Het land Nod is een door het Sartriaanse existentialisme geïnspireerde reflectie op het bestaan, op de relatie van de mens tot de anderen en tot de afwezige God.
In Roos uit modder (1958), dat deels de motieven uit Het land Nod herneemt, zij het in een minder gestructureerd verband, komen ook voor het eerst enkele meer realistisch-anekdotische gedichten voor. Daardoor en door de afwezigheid van het mythische verhaalkader, klinkt de aandacht hier bitterder, wordt de eenzaamheid directer - soms ook pathetischer - beleden:
| |
| |
Dat voor uw ogen zich wentelt
De anekdotiek komt helemaal op de voorgrond in de bundels Blanco stem en Wat ik wil is gelijk aan nul. Alles in de enge of ruime omgeving van de dichter kan nu onderwerp worden van een gedicht mits er aanknopingspunten inzitten voor zijn verontwaardiging, zijn ironie, zijn machteloos verweer. Ligt in Blanco stem nog de klemtoon op min of meer prototypische personages en toestanden (de politicus, de honger, het geweld, censuur, de onverschilligheid in een gezinstoestand), toch verschijnen er ook al enkele concreet gesitueerde protestgedichten, zoals die in de volgende bundel de overhand krijgen. Aan de orde komen onderwerpen zoals het Spanje van Franco, Vietnam, de kernbewapening, Martin Luther King, het onderwijs, Brussel, de verloedering van dorp en landschap.
De poëzie van Cami is hier geëvolueerd tot een vorm van kritische, verbitterde randnotities bij het hele scala van gebeurtenissen tussen persoonlijk leven en wereldpolitiek. Beide uitersten daarvan staan niet los van elkaar: tegen de dreiging van de buitenwereld biedt enkel de seksualiteit kortstondige bescherming, maar anderzijds is ook de liefde aangetast door angst en geweld: ‘Ik word te bang om lief te hebben’ en
(...) als ik overga in het zachte
Vrouwelijke, vredelievend
Tot het sterven toe, dan weerhoud ik
Het zaad, bang voor de gelijkenis
Tussen levenden en doden.
De dood is alomtegenwoordig in Wat is er met de dood gaande? (1984). Er is de strijd op leven en dood in de natuur, maar ook de dood van de natuur zelf door toedoen van de mens. Er is het sterven om hem heen en het besef van de eigen sterfelijkheid, van de vorderende leeftijd en de wrange berusting die daarmee samengaat. Ook een poëtische dood, een keuze
| |
| |
voor het zwijgen wordt hier aangekondigd: ‘Ik zwijg. Ik heb jaren/Mijn stem rauw gesproken’, ten voordele van een woordeloos, haast contemplatief ideaal:
Ik adem stilte, alle buren
En ten slotte is er de vraag naar de plaats van de dood in de huidige samenleving, waarin de vervreemding zover is doorgedreven dat zelfs de dood er onzichtbaar geworden is. Dat motief komt het duidelijkst tot uiting in het lange nostalgische gedicht ‘De straat, eertijds’ en in het titelgedicht van de bundel:
Wat is er met de dood gaande?
Wie sterft en waar de lijken
Achter trams en vrachtwagens
| |
Ontwikkeling / Stijl
Zijn mentaliteit en levenshouding in het oeuvre van Cami vrij constant, de stijl vertoont heel wat meer variatie. Het land Nod is bewust archaïserend geschreven in een plechtig, bijbels klinkend register. Zeker voor een bundel uit het milieu van Tijd en Mens worden er opvallend weinig metaforen gebruikt, wat - mede met het episch karakter van de bundel - deze poëzie vlot verstaanbaar maakt. De stilistische klemtoon ligt op de uitgewerkte syntaxis met zijn talrijke uitbreidingen, opstapelingen, bepalingen, adjectieven, inversies en participia:
Langs hun levende handen wrong zich de klei in vormen
Herinnering wekkend aan blij gestorven kinderen,
En ze lagen gelukkig met wijde ogen slapeloos
Om een niets, om een schepping morgen vergeten.
Samen met de woordkeuze en de onbepaaldheid van personages, plaatsen en gebeurtenissen geeft deze stijl aan de bundel de allure van een mythisch gedicht.
| |
Techniek
In het latere werk wordt die wijze van schrijven nooit meer
| |
| |
met dezelfde consequentie toegepast en komt ze in contrast te staan met een veel beknopter stijl, die tegelijk zakelijker, directer en prozaïscher is. Heel wat gedichten spreken een ‘je’ aan (de lezer, de mens, een geportretteerd type) of beschrijven een tafereel, een anekdote. In die laatste gevallen blijft het verhalende element aanwezig, zij het met heel wat minder ‘epische vaart’ dan in Het land Nod. Doordat anderzijds ook de gedachtelijke component meestal uitgesproken op de voorgrond komt, geven sommige verzen een aforistische indruk.
Overigens bevat Roos uit modder (1958) ook een cyclus van ‘Vier zeer korte verhalen’ en verscheen er in diezelfde periode een bundeling van prozafragmenten onder de titel Doorsneemens (1961). In een kort voorwoord karakteriseerde de auteur dat proza als ‘Puntige en ietwat stompere gezegden bij 100 belangrijke probleempjes van onze tijd, (...) doorspekt met onhebbelijkheden, korte essays en zelfs zeer korte verhalen.’
| |
Relatie leven/werk
Voor zover er van een directe relatie tussen het werk van Ben Cami en zijn persoonlijk leven sprake kan zijn, is die overwegend te situeren op het vlak van de levensbeschouwing, de sociale en politieke overtuiging. Van belijdenislyriek in de enge zin is bij hem geen sprake. Maar aangezien hij vanaf Blanco stem zijn materiaal meer en meer put uit zijn dagelijkse omgeving, zijn de sporen daarvan wel hier en daar terug te vinden. Zijn woon- en werkplaats Aalst duikt enkele keren op, af en toe wordt zijn vader ter sprake gebracht en in een paar gedichten komt het schoolmilieu ter sprake. Maar de relevantie van die biografische achtergrond blijft heel beperkt.
| |
Traditie / Verwantschap
Alhoewel hij in de vroege jaren vijftig niet meer dan twee bundels publiceerde, blijft Cami het etiket van Tijd en Mens-dichter met zich meedragen. Dat kan wellicht verklaard worden door zijn geringe produktie en door het feit dat hij zich na 1955 ver gehouden heeft van alle groepsvorming en van het publieke literaire leven.
Maar ook binnen de toch al heterogene Tijd en Mens-groep was hij een aparte figuur, mede doordat hij zijn aanknopingspunten eerder zocht in de Engelse dan in de Franse literatuur. Als kind leerde hij eerst Engels en zijn vertrouwdheid met de Angelsaksische literaire traditie is dan ook groot.
| |
| |
Vooral met betrekking tot Het land Nod werd door de kritiek herhaaldelijk gewezen op verwantschap met auteurs als Eliot, Pound, Muir, Auden en Spender. Vooral de epische en gedachtelijke inslag van zijn poëzie kan aan die invloeden toegeschreven worden.
Tegelijk vertegenwoordigde hij ook, samen met Remy C. van de Kerckhove, de pool die binnen Tijd en Mens het nauwst aansloot bij de traditie van het humanitair expressionisme uit de jaren twintig.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Ben Cami heeft nooit een groot publiek bereikt, al hadden de toegankelijkheid van zijn stijl en de humanitaire dimensie van zijn thematiek daartoe wel aanleiding kunnen geven. Misschien moet ook hier de verklaring gezocht worden in een combinatie van beperkte productie, publiciteitsschuwheid en een weerbarstige levensvisie.
Ook de kritiek heeft geen overweldigende belangstelling voor zijn werk aan de dag gelegd. Enkel Het land Nod werd als een gebeurtenis ontvangen, zowel in de traditionalistische als in de avant-gardemilieus. Zo noemde Jos de Haes (in Dietsche Warande & Belfort) de bundel ‘van literair-historisch belang’ omdat hij ‘het eerst in onze poëzie een consequente en bovendien artistiek waardeerbare belijdenis van het sartriaans getint existentialisme laat horen’.
| |
Traditie / Verwantschap
Anderen, zoals Willy Spillebeen in een aan Cami gewijd nummer van De Vlaamse Gids, dachten bij Cami's werk niet enkel aan het existentialisme van Sartre, maar ook aan dat van Camus. Ook daarvoor valt iets te zeggen. Zo gebruikt ook Camus (in L'homme révolté) de mythische figuur Kaïn als beeld voor de moderne mens en speelt de verbondenheid met de natuur een belangrijke rol in zijn werk, net als in dat van Cami.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Vooral het samengaan van een moderne levensvisie met een al met al nog vrij klassieke vormgeving en de episch-lyrische allure van deze verzen vonden ruime waardering, al werd hier en daar ook gewaarschuwd voor pathetiek.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Toen Cami in 1984 de verzamelbundel Gedichten 1954-1983 publiceerde, ging hij ervan uit dat hij daarna geen gedichten meer zou schrijven. Toch volgden er nog twee dichtbundels: Ik ben hier vreemd (1988), en tien jaar later Ten westen van Eden (1998).
| |
| |
Met die laatste bundel lijkt de cirkel rond: de titel verwijst opnieuw naar Eden, zoals in Het land Nod, dat ten oosten van Eden lag. De toon is in deze bundels vaak berustend en de trage, zachte waarden, zoals de harmonie met de natuur, krijgen er een belangrijke plaats toebedeeld. De tweede cyclus van Ten westen van Eden is bijvoorbeeld helemaal gewijd aan de harmonie die de visser ervaart in het idyllische Friesland, waar Cami zelf een vissersbootje had. Maar anderzijds blijven ook thema's als dood, menselijke vijandigheid en maatschappijkritiek hier aanwezig. In essentie blijft Cami over alle evolutie in stijl en toon heen dus steeds zijn oorspronkelijke thematiek trouw. Dat geldt ook voor zijn proza, zowel voor de verhalende als de filosofische en literatuurkritische stukken. De setting is ook daar die van de generatie die de angst en vijandigheid van de Tweede Wereldoorlog meemaakte. Eén van de belangrijkste thema's is ook in Cami's proza het pleidooi voor de enkeling, de uitgestotene, het begrip voor de zwakkere. In Brief aan Dorothy en andere verhalen (1987) zijn dat bijvoorbeeld een huurling, of de hoeren, die volgens de priester naar de hel gaan maar van God in de hemel een speciale afdeling met koffie en taartjes krijgen, of het oude vrouwtje dat zich bedrinkt in het café en om wie weinigen zich echt bekommeren. De bange, gekwetste mens wordt in een van deze verhalen gesymboliseerd door ‘De Muis’: ‘Neen, men kan niet zeggen dat de muis intelligent is, ze heeft slechts heel kleine hersens, en die zijn dan nog grotendeels verlamd door angst. Strooi haar wat voedsel, dag aan dag, terwijl je gewoon voortdoet aan je arbeid, je zozeer verdiepend dat je haar daadwerkelijk vergeet - tot ze, eindelijk, nieuwsgieriger wordt dan angstig. Dat vraagt, vergeet dat vooral niet, eeuwigheden geduld en zelfoverwinning en liefde.’
| |
Ontwikkeling / Techniek
De grote thematische coherentie in Cami's werk hangt in sommige gevallen samen met een bijzonderheid van zijn schrijf- of productieproces, dat soms een ketting lijkt waarin de ene schakel een verbinding legt naar de volgende. Vele gedichten uit Cami's eerste, in eigen beheer uitgegeven bundel In de Tijd verloren (1950), werden hernomen in Het land Nod (1954), later werd een selectie van gedichten uit deze en zijn andere bundels opgenomen in Gedichten 1954-1983 (1984). Hetzelfde geldt voor
| |
| |
zijn proza: de ‘Vier Zeer Korte Verhalen’ uit Roos uit modder (1958) worden herhaald in Schemerlampen in de zon. Een kleine handleiding voor grasduiners (1959), waarvan Doorsnee-mens (1961) een soort herwerkte versie is. Ten slotte worden zes verhalen uit Doorsnee-mens (één ervan komt ook voor in Schemerlampen in de zon) hernomen in Cami's laatste prozabundel, Brief aan Dorothy en andere verhalen (1987).
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ben Cami, In de tijd verloren. (Aalst) 1950, eigen beheer, GB. |
Ben Cami, Het land Nod. Amsterdam/Antwerpen 1954, C.P.J. van der Peet/De Sikkel, GB. |
Ben Cami, Roos uit modder. 's-Gravenhage (1958), A.A.M. Stols, GB. |
Ben Cami, Het Goudland. Antwerpen 1959, De Sikkel. Historische verhalen, 6e reeks, nr. 6, J. |
Ben Cami, Schemerlampen in de zon. Een kleine handleiding voor grasduiners. Aalst 1959, eigen beheer, C/E/VB. (later met minieme wijzigingen herdrukt onder de titel Doorsnee-mens) |
Ben Cami, Doorsnee-mens. Antwerpen 1961, Ontwikkeling, Nieuw Vlaams Tijdschrift Reeks, C/E/VB. (licht gewijzigde herdruk van Schemerlampen in de zon) |
Ben Cami, Blanco stem. Brussel 1967, eigen beheer, GB. |
Ben Cami, Wat ik wil is gelijk aan nul. Zaandijk 1974, Klaas Woudt, Post podium post, 2e reeks, nr. 2, GB. |
Ben Cami, Gedichten 1954-1983. Een keuze. Antwerpen 1984, Manteau, GB. (bevat een keuze uit Het land Nod, Roos uit modder en Blanco stem, de bundel Wat ik wil is gelijk aan nul en de eerste publicatie van Wat is er met de dood gaande?) |
Ben Cami, Brief aan Dorothy en andere verhalen. Leuven 1987, Kritak, VB. |
Ben Cami, Ik ben hier vreemd. Gedichten. Leuven/Amsterdam 1988, Kritak/Meulenhoff, GB. |
Ben Cami, Ten westen van Eden. Gedichten. Tielt 1998, Lannoo, GB. |
Ben Cami, Nagelaten gedichten van Ben Cami. In: Boelvaar Poef, jrg. 5, nr. 1, april 2005, Ben Cami-nummer, pp. 23-31, G. |
Ben Cami, Nagelaten gedichten. In: Poëziekrant, jrg. 29, nr. 3, mei-juni 2005, pp. 28-30, G. |
Ben Cami, Twee nagelaten gedichten. In: Boelvaar Poef, jrg. 7, nr. 1, maart 2007, pp. 68-69, G. |
Ben Cami, Ongepubliceerde bundel, in: Revolver, jrg. 34, nr. 4 (= 137), maart 2008, pp. 14-18. |
Ben Cami, Nagelaten gedichten, in: Revolver, jrg. 34, nr. 4 (= 137), maart 2008, pp. 57-64. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Christine D'Haen, Vlaamse poëzie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 95, nr. 8, oktober 1950, p. 508. (over In de tijd verloren) |
Boeckaert, Remi, Ben Cami, In de tijd verloren. In: Arsenaal, jrg. 6, 1950, nr. 4, pp. 38-39 |
Karel Jonckheere, Triënnale der Vlaamse poëzie, II. In: Nieuw Vlaams Tijschrift, jrg. 6, 1952, pp. 747-749. (over In de tijd verloren) |
Jan Walravens, Vlaamse letterkunde. Opstandigheid, verrukkelijke arend. In: De Vlaamse Gids, jrg. 37, 1953, pp. 614-629. (naar aanleiding van de poëzie van Remy C. van de Kerckhove, Hugo Claus, Ben Cami) |
Jos de Haes, Ben Cami, en zijn ‘Het land Nod’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 100, 1955, pp. 275-279. |
M. Rutten, Orpheus in dit atupal. In: M. Rutten, Nederlandse Dichtkunst van Kloos tot Claus. Kronieken, Hasselt 1957, pp. 290-310, voornamelijk 301-303. (over Het land Nod) |
Gust Gils, Kanttekeningen bij 3 Vlaamse poëziebijdragen. In: Podium, jrg. 17, nr. 9-10, 1963, pp. 445-457. (over gedichten van Ben Cami, Georges van Vrekhem en Jan Diels) |
Herman J. Claeys, Ben Cami. In: Herman J. Claeys, Wat is links? Vraaggesprekken over litereair engagement. Brugge 1966, pp. 75-78. (interview) |
Erik van Ruysbeek, Inleiding. In: Hugo Claus e.a., Waar is de eerste morgen? 3. Brussel/Den Haag 1967, pp 6-24, voornamelijk 8 en 19-20. (karakterisering van Cami als Tijd en Mens-dichter) |
Louis Paul Boon, De dichter Ben Cami. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. 2e herz. dr., bezorgd door Herwig Leus. Amsterdam 1069, pp. 149-153. |
De Vlaamse Gids, jrg. 59, nr. 2, 1975. Ben Cami-nummer, waarin de volgende bijdragen:
- | Willem M. Roggeman, Gesprek met Ben Cami, pp. 4-13. |
- | Gerrit Borgers, De insecten zijn de denkers der aarde, pp. 18-22. (toespraak bij de uitreiking van de Dirk Martens-prijs) |
- | Marcel Wauters, Moeder, moeder, het vuurwerk gaat beginnen, p. 23. (persoonlijke herinneringen) |
- | Willy Spillebeen, De dichter Ben Cami, pp. 24-32. (algemeen) |
|
Jan van der Vegt, Ben Cami: nog steeds tijd en mens. In: Kentering, jrg. 14, nr. 5, 1975, pp. 1-3 (naar aanleiding van Wat ik wil is gleijk aan nul) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Ben Cami. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 2. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1977, pp 7-19. (interview) |
François van Elmbt, Door de rotslagen der Tijden. Notities bij ‘Het land Nod’. In: Tijdschrift voor levende Talen, jrg. 43, nr. 4, 1977, pp. 371-379. |
François van Elmbt, De man met de korte arm. In: Tijdschrift voor levende Talen, jrg. 44, nr. 2, 1978, pp. 121-131. |
Willem M. Roggeman, Literaire prijs van Brussel toegekend aan Cami. In: De nieuwe Gazet, 26-12-1978. (gesprek naar aanleiding van Wat is er met de dood gaande?) |
Willem M. Roggeman en Luc Vanhaecke, Ben Cami. Vlaamse Vijftiger bekroond. Gesprek door Luc Vanhaecke en Willem en M. Roggeman. In: Literama, jrg. 13, nr. 11, 1979, pp. 409-410. |
Rudolf Van de Perre, Een boom. Twee werelden. In: Rudolf Van de Perre, De gekleurde wereld. Een dertigtal gedichten uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letterkunde benaderd en verklaard. Brugge 1979. pp. 168-170. (commentaar bij het gedicht ‘Een boom schouwt altijd om zich heen’ uit Blanco stem) |
Willem M. Roggeman, ‘Mijn laatste dichtbundel, een avonturenroman en schilderijen’. In: De Nieuwe Gazet, 21-8-1980. (interview) |
Dirk de Geest, Een kruising van de zachtste dieren op aarde. De poëzie van Ben Cami. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 130, nr. 7, september 1985, pp. 525-534. (naar aanleiding van Gedichten 1954-1983. |
Marc de Smet, Ben Cami, verzet in verzen. In: Het Volk, 3-1-1985. (over Gedichten 1954-1983) |
| |
| |
Hugo Brems, Een aardappel ten oosten van Eden. De poëzie van Ben Cami. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 3, mei-juni 1986, pp. 436-438. (over Gedichten 1954-1983) |
Thomas Verbogt, Weldadige roman Sal Santen. In: Tubantia, 29-8-1987. (over Brief aan Dorothy en andere verhalen van Cami, en over werk van Sal Santen en Dirk Jan Luyten) |
Jean Robaey, Epiek en lyriek: het oude en nieuwe ‘Land Nod’ van Ben Cami. In: Diogenes, jrg. 4, nr. 4, 1987, pp. 376-379. (over verschillen tussen Het land Nod en Gedichten 1954-1983) |
Hugo Brems, Proza van Ben Cami. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 5, november-december 1987, pp. 754-755. (over Brief aan Dorothy en andere verhalen) |
Jean Robaey, [Over Ik ben hier vreemd]. In: Tijdschrift voor poëzie/Revue de poésie, jrg. 7, nr. 3-4, december 1988, pp. 173-174. (Franstalige recensie) |
Willie Verhegghe, De stille kracht van een groot dichter. In: Poëziekrant, jrg. 13, nr. 1, januari-februari 1989, p. 9. (over Ik ben hier vreemd) |
Eugène van Itterbeek, Ben Cami: een rijkdom aan misverstanden. In: Letters, jrg. 6, nr. 2, juni 1990, pp. 59-64. (algemeen) |
Dirk de Geest, Mildheid haalt de ouderdom in. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 3, mei-juni 1991, pp. 436-437. (over Ik ben hier vreemd) |
Jos Joosten, Feit en tussenkomst. Geschiedenis en opvattingen van Tijd en Mens (1949-1955). Nijmegen 1996, passim, voornamelijk pp. 234-236 en 247-252. |
Roland Jooris, Ben Cami. Ten westen van Eden. In: Revolver, jrg. 25, nr. 2, oktober pp. 65-68. |
Pascal Verbeken, Dichter Ben Cami wint Herman Gorter-prijs. In; De Standaard, 13-8-1999. |
Paul Bogaert, Geen carnaval. Tijd: 1951 - Mens: Ben Cami. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 144, nr. 5, oktober 1999, Tijd en Mens-nummer, pp. 662-666. (persoonlijke leeservaring) |
Patrick Peeters, Ben Cami. Onlangs verdwaalde hier een dichter. In: Poëziekrant, jrg. 23, nr. 6, november-december 1999, pp. 44-46. (recensie van Ten westen van Eden) |
Koen Vergeer, Ben Cami. De lange weg naar onthechting. In: Ons Erfdeel, jrg. 43, nr. 5, november-december 2000, pp. 753-758. (algemeen, ontwikkeling) |
Geert Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Nijmegen 2001, passim, voornamelijk pp. 612-619. |
Kendall Dunkelberg, Poetry of conscience: The social activism of the Flemish Fiftiers. In: Thomas F. Shannon en Johan P. Snapper (eds.), Janus at the Millennium. Perspectives on Time in the Culture of the Netherlands, Lanham e.a. 2004, pp. 53-63. (over de poëzie van Albert Bontridder, Hugo Claus, Ben Cami) |
Jos Joosten, Vergeet Cami niet. In: De Standaard, 27-1-2005. (naar aanleiding van Cami's overlijden) |
Eva Cox, Overleden. In: Poëziekrant, jrg. 29, nr. 1, februari-maart 2005, p. 9. |
Boelvaar Poef, jrg. 5, nr. 1, april 2005. Ben Cami-nummer, waarin de volgende bijdragen:
- | Roland Jooris, Toespraak bij de begrafenis van Ben Cami, pp. 9-10. |
- | Koen Peeters, Mislukt interview met kantieke dichter, pp. 11-22. |
- | Jos Joosten, Ben Cami. Gedoemd tot Tijd en Mens, pp. 33-42. |
- | Koen Peeters (ed.), Brieven aan Ben Cami, pp. 43-49. |
|
Willem M. Roggeman, De weergevonden stem van Ben Cami. In: Boelvaar Poef, jrg. 7, nr. 1, maart 2007, pp. 64-67. (herhaling van en aanvulling bij het interview in De Nieuwe Gazet, 21-8-1980) |
Revolver, jrg. 14, nr. 4 (= 137), maart 2008. Ben Cami-nummer, waarin o.m.:
- | Jos Joosten, Bij vier vroege gedichten van Ben Cami, pp. 9-13. |
- | Els Bruynooghe, ‘De mens is de held’. In de Tijd verloren en Het land Nod in het licht van het Franse existentialisme, pp. 19-27. |
- | Carl de Strycker, ‘Je kunt je ouders niet ontlopen’. Ben Cami en zijn invloeden, een bloomiaanse (mis)reading, pp. 28-39. |
- | Jean Robaey, De epische muze van Ben Cami, pp. 40-56. |
|
109 Kritisch lit. lex.
mei 2008
|
|