| |
| |
| |
Cyriel Buysse
door Anne Marie Musschoot
1. Biografie
Cyrillus Gustave Emile Buysse werd geboren te Nevele (Oost-Vlaanderen) op 20 september 1859. Zijn vader, Ludovicus Buysse (1830-1901), was op dat moment stijfselfabrikant. Zijn moeder, Maria Paulina Loveling (1832-1909), was de oudere zuster van de schrijfsters Rosalie (1834-1875) en Virginie Loveling (1836-1923). Grootmoeder langs moederszijde was Marie Comparé (1791-1879), die vóór haar huwelijk met Herman Anton Loveling (1806-1846) getrouwd was geweest met Jacques Fredericq (1778-1824). Ze schonk hem zes kinderen, onder wie verscheidene een vooraanstaande rol zouden spelen in het maatschappelijke en intellectuele leven.
Na Cyriel Buysse werden in het gezin nog geboren: Arthur Buysse (1864-1926), later liberaal volksvertegenwoordiger, en Alice Buysse (1868-1963), later liberaal gemeenteraadslid in Gent en voorzitster van de Koninklijke Maatschappij voor Dierenbescherming.
De fabriek van vader L. Buysse werd in 1865 uitgebreid en groeide uit tot een gespecialiseerde cichoreifabriek. Zoon Cyriel was bestemd om zijn vader op te volgen in het bedrijf. Hij volgde lager en middelbaar onderwijs (Stedelijk, thans Koninklijk Athenaeum, beroepsafdeling) in Gent, maar voltooide zijn studies niet. Vanaf de zomer van 1875 werkte hij in de fabriek van zijn vader. In 1878 werd hij bediende van de burgerlijke stand te Nevele, wat hem inspireerde tot zijn officieuze debuut, de satirische ‘Verslagen over de Gemeenteraad te Nevele’ (verspreid op gestencilde bladen, 1885). In zijn literaire ambities werd hij gedwarsboomd door zijn vader, maar gesteund door zijn moeder en zijn tante Virginie Loveling. Zijn vader stuurde hem in de
| |
| |
herfst van 1886 ‘voor zaken’ naar Amerika. De reis zou nog door verschillende andere gevolgd worden, telkens met de bedoeling een cichoreifabriek in de Verenigde Staten te vestigen, wat mislukte. Alles samen verbleef Cyriel er drie jaar.
Met de publicatie van de naturalistische novelle ‘De biezenstekker’ in De nieuwe gids (juni 1890) vestigde hij zijn reputatie als schrijver. Hij werd redactielid van Van Nu en Straks, Eerste Reeks (1893-1894). Aan de Nieuwe Reeks (1896-1901) heeft hij echter niet meer meegewerkt: hij kon de schulden van de eerste reeks niet mee vereffenen (zijn vader had hem ‘de vivres gecoupeerd’; hij zat dus zonder inkomsten) en op 1 oktober 1896 was hij in het huwelijk getreden met de Haagse weduwe Nelly Tromp-Dyserinck, waarna het echtpaar zich vestigde in Den Haag, Laan van Meerdervoort 11. In 1887 veroorzaakte het vinnig polemische stuk over ‘Flamingantisme en Flaminganten’ voor een tijdelijke breuk met de literaire vrienden in Vlaanderen.
Na de geboorte van zoon René Cyriel (1897-1969) bracht de familie de lente- en zomermaanden door in Vlaanderen, te Afsnee bij Gent (vanaf 1899), waardoor Buysse verbonden bleef met het (ook Franstalige) literaire leven in Vlaanderen. Hij publiceerde echter voornamelijk bij Nederlandse uitgevers en trad toe tot de redactie van Groot Nederland, opgericht in 1903 door W.G. van Nouhuys en Louis Couperus. Met deze laatste bleef hij levenslang bevriend, evenals met Maurice Maeterlinck. Buysse heeft zelf een aantal verhalen en beschouwende stukken in het Frans geschreven en ook eigen werk vertaald, maar Maeterlinck heeft hem ontraden om verder in het Frans te schrijven. Behalve in het Frans werd veel van Buysses werk in het Duits vertaald.
Buysse is steeds een groot reiziger geweest; hij bezat al vroeg een auto, waarmee hij vaak door Frankrijk reed, onder meer samen met zijn vriend, de schilder Emile Claus, op bezoek bij Maurice Maeterlinck. In Vlaanderen voelde hij zich als schrijver miskend. Een bredere, officiële hulde kreeg hij pas in 1929, toen hij zeventig werd. Eind 1930 werd hij verkozen tot lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent. Op 21 juli, enkele dagen vóór zijn overlijden (op 25 juli 1932 te Afsnee), verleende koning Albert hem de titel van baron.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Cyriel Buysses officiële debuut in de literatuur is de novelle ‘Het erfdeel van Onkel Baptiste’, anoniem verschenen als feuilleton in het liberale Gentse weekblad Het Volksbelangen 5 september tot 10 oktober 1885. Het verhaal werd in een niet ondertekende korte inleiding van de hand van Virginie Loveling aanbevolen als ‘de eersteling van een jong schrijver, die ons geroepen schijnt om eene eervolle plaats in de rei onzer Zuid-Nederlandsche letterkundige te nemen’. Er wordt voorts gewezen op ‘een diep gevoel van het natuurschoon’ en de ‘treffende waarheid’ waarmee ‘de tooneelen uit het boerenleven’ zijn geschetst Beide elementen, de aandacht voor de natuur en de ‘waarheidsgetrouwe’ werkelijkheidsuitbeelding, zijn blijvende kenmerken geworden van het geheel van het oeuvre van Buysse.
| |
Stijl / Ontwikkeling
Traditie / Verwantschap
Buysse debuteerde in de nog idyllisch-realistische trant van zijn tantes Rosalie en Virginie Loveling, een stijl die hij nog even aanhield in zijn snel opeenvolgend verschenen vroege verhalen en schetsen, waaronder enkele geïnspireerd door zijn verblijf in Amerika. In 1889 begonnen naast deze traditionele verhalen, waarin de melodramatische component niet ontbreekt, echter ook meer sombere elementen op te duiken (in ‘De pokken’ en in ‘Twee beesten’) en in 1890 volgde de definitieve doorbraak van een ruwe, hard-naturalistische werkelijkheidsweergave met ‘De biezenstekker’. De novelle werd opgenomen in De nieuwe gids met een nogal laatdunkende noot van de redactie over ‘het dialect’ van de auteur: ‘Ofschoon deze studie in het Vlaamsche taaleigen is gesteld, meenden wij haar toch onzen lezers niet te mogen onthouden’, waarmee Buysse dus de waardering meekreeg van de toenmalige Nederlandse literaire avant-garde. In Nederland was de doorbraak van het naturalisme, met de publicatie
van Een drietal novellen (1879) van Marcellus Emants, overigens al tien jaar een feit en maakte de vroege Zola-adept Lodewijk van Deyssel zich klaar om De dood van het naturalisme (1891) af te kondigen en de door Maurice Maeterlinck geïnspireerde nieuwe mystiek te verwelkomen.
| |
Ontwikkeling
Traditie / Verwantschap
Het virulente naturalisme zou ook bij Buysse beperkt blijven tot een korte fase in zijn schrijversloopbaan. Omstreeks 1901 valt er
| |
| |
in zijn verhalen al een kentering waar te nemen en in 1905, met de publicatie van de verhalenbundel In de natuur en de roman Het leven van Rozeke van Dalen (1906; verschenen eind november 1905) heeft de nadrukkelijke aandacht voor de mens als lastdier aan de rand van de maatschappij al plaats gemaakt voor een mildere visie op de samenleving. In die periode van 1890 tot 1905 heeft Buysse wel de werken geschreven die de tijdgenoten het meest choqueerden en waarmee hij blijvende bekendheid heeft verworven: behalve ‘De biezenstekker’, dat hij zelf tot toneelstuk bewerkte in Driekoningenavond (1899), zijn dat de romans Het recht van de sterkste (1893) en Schoppenboer (1898), de novellenbundels Uit Vlaanderen (1899), Te lande (1900) en Van arme mensen (1901) en vooral het toneelstuk Het gezin Van Paemel (1902). Nog in diezelfde periode schreef Buysse ook de romans die door P.H.S. van Vreckem als een ‘hyperromantische tetralogie’ werden omschreven: Sursum corda! (1894), Wroeging (1895), Mea culpa (1896) en Op 't Blauwhuis (1897). Het verschijnen van sterk uiteenlopend getinte werken hoeft echter niet noodzakelijkerwijze geïnterpreteerd te worden als een paradox in Buysses poëticale opvattingen. Het is immers heel goed mogelijk de overtrokken pathetiek van deze romans in verband te brengen met het naturalisme zoals het in Nederland werd beoefend door Van Deyssel (Een liefde, 1888) en door Marcellus Emants (Juffrouw Lino, 1888; Een nagelaten bekentenis, 1894). En dit zou dan tevens bevestigen dat de karakteristieke kenmerken die door Ton Anbeek werden toegekend aan het Noord-Nederlandse naturalisme, onder meer het centraal
stellen van een ‘nerveus’ gestel of een pathologisch geval, de plot als ‘geschiedenis van een ontnuchtering’, het belang van de determinerende omstandigheden, de haat tegen de burgerij en de belangstelling voor seksualiteit, wel degelijk ook in Vlaanderen, met name bij Buysse zijn te vinden.
Er is overigens nog een punt van overeenstemming: net als zijn Nederlandse collega's zette Buysse zich af tegen het doctrinaire, theoretische aspect van het naturalisme. Typerend hiervoor is bijvoorbeeld dat hij in de tweede druk van Het recht van de sterkste een passage schrapte waarin hij de fysieke en zedelijke degradatie van de boeven uit de Nevelse Zijstraat verklaarde van- | |
| |
uit hun erfelijke bepaaldheid. Opvallend is ook dat de typering van de lijdensweg van de vrouwelijke hoofdfiguur Maria een ‘onnaturalistisch’ element vertoont: op deze Maria hebben de doem van de erfelijkheid en de determinerende opvoeding geen vat gehad; zij is onder deze ‘vertegenwoordigers van een der laagste sporten der maatschappelijke ladders’ een onwaarschijnlijk zuivere uitzondering gebleven: ‘zo onvrijwillig als het bestaan van een fraaie bloem, die vanzelf op een mesthoop groeit’. De uitvoerig beschreven ‘harde’ verkrachtingsscène waarmee de roman opent en de zogenoemde ‘wiedstersscène’, waarin de vriendinnen van Maria elk om beurt vertellen hoe ook zij voor het eerst werden ‘gepakt’ - dat is: verkracht - werden door de tijdgenoten echter als bijzonder schokkend ervaren. De treffende, scenisch-realistische uitbeelding, gecombineerd met meeslepende vertelmomenten (zoals de breed-episch geborstelde nachtelijke strooptocht en de uitvoerig beschreven ‘trouwpartij’) confronteerden de lezers met een zeer ‘reële’, zij het nooit eerder zo direct uitgebeelde werkelijkheid.
Met werken als Het recht van de sterkste, Schoppenboer en Het gezin Van Paemel, alle gesitueerd onder arme heden op het Vlaamse platteland en - letterlijk en figuurlijk - aan de rand van de maatschappij, heeft Buysse een vorm van sociaal bewogen naturalisme geïntroduceerd die in Nederland werd beoefend door Herman Heijermans, maar die vervolgens vooral in Vlaanderen toonaangevend is geworden. Niet alleen de toenmalige, overwegend katholieke Vlaamse literaire kritiek was hierdoor gechoqueerd: ook Willem Kloos schreef naar aanleiding van Het recht van de sterkste dat de roman ‘te veel sexueele dingen’ behandelde om als geheel in De nieuwe gids opgenomen te kunnen worden en Buysses (vrijzinnige) vriend Emmanuel de Bom betreurde dat hij in diezelfde roman ‘geen enkel lichtstraaltje, geen genstertje poëzie’ had gevonden. De meest consequent naturalistische roman, Schoppenboer, waarin de liefde wordt getekend als een dierlijke drift waaraan de mens niet kan ontkomen, is bij het grote publiek zelfs nauwelijks bekend geworden. Ondanks de overwegend negatieve beoordeling van Buysses vroege werk kreeg het boerendrama Het gezin Van Paemel echter spontaan en- | |
| |
thousiaste reacties en groeide het uit tot een klassieker van het Vlaamse toneel.
| |
Visie op de wereld
Het gezin Van Paemel werd voor het eerst gespeeld op 25 januari 1902 door de socialistische amateurtoneelvereniging Multatulikring te Gent. Het stuk dankt deze opvoering aan de socialistische leider Eduard Anseele, die het te lezen had gekregen van een bevriend advocaat en meteen enthousiast besliste: ‘dat moeten wij absoluut spelen; dat moet Vlaanderen rondgaan’. Het blijvende succes, dat gedurende de eerste decennia vooral het gevolg was van de inzet van de Multatulikring, heeft Het gezin Van Paemel te danken aan de realistische schildering van bestaande historische toestanden. Het stuk schetst de tragische ondergang van een arme pachter - ‘in een dorp van Vlaanderen op het einde van de XIXe eeuw’ - die het slachtoffer is van de toenmalige economische crisis en de hiermee samengaande armoede. De historische omstandigheden die de directe achtergrond van het gebeuren vormen, zijn de emigratie van het plattelandsproletariaat en de opkomst van het socialisme. Het gezin Van Paemel is echter niet in eerste instantie een geëngageerd tendensstuk waarin Buysse - zoals steeds in zijn werk - resoluut partij kiest voor de onderdrukte: centraal in de dramatische handeling staat een menselijk conflict. Boer van Paemel is overgeleverd aan de tweevoudige almacht van de rijke baron-kasteelheer die hem ruïneert door het pachtgeld te verhogen en van de pastoor die alleen gelatenheid en gehoorzaamheid predikt. Tragisch in het familiedrama is dat een aantal van zijn kinderen ontsnapt aan dit juk, wat het uiteenvallen van de familie nog bespoedigt. Het stuk ontleent zijn blijvende dramatische kracht niet alleen aan die beklemmende menselijke tragiek, maar ook aan de sterke typering, waaraan satirische elementen overigens niet ontbreken, zoals de grotesk aangezette voorstelling van de verfranste kasteelheer. Het gezin Van Paemel bracht door zijn levensechte typering,
die sterk werd bevorderd door het consequente gebruik van de gewesttaal (het Oost-Vlaamse dialect), een radicale ommekeer teweeg in de doorsnee toneelproductie in Vlaanderen in die jaren, die toen nog werd beheerst door vertalingen van Franse en Duitse ‘romantische’ stukken. De definitieve vernieuwing van de toneelliteratuur -
| |
| |
die in Nederland al was ingezet door Herman Heijermans (naar het voorbeeld van G. Hauptmann in Duitsland) - zou in Vlaanderen echter nog even op zich laten wachten.
| |
Thematiek
Buysses vroege novellen en schetsen vertonen dezelfde thematiek als de romans en het toneel van die periode. De eerste volwaardige novellenbundel, Uit Vlaanderen, bevat in hoofdzaak werk dat al enkele jaren eerder was ontstaan en biedt ‘een greep uit het leven’: niet het leven in het idyllische, naïeve Vlaanderen zoals Conscience het had geschetst, maar het ruwe bestaan in een milieu dat volgens Buysse tot dan toe nagenoeg onbekend was gebleven. Buysse, die in de fabriek van zijn vader met de arbeiders werkte, was gedreven door de behoefte de werkelijkheid weer te geven zoals ze was, in al haar aspecten, met haar proletariërs, armoe en honger, haar onmenselijkheid en grove sociale onrechtvaardigheden. Het is vooral in deze vroege verhalen dat hij de mens heeft getekend als een ‘uitgehongerd, afgebeuld en uitgebuit lastdier’, als ‘martelaar van de arbeid’ (in ‘Een levensdroom’) of als ‘een werktuig van gedwongen arbeid’ (in ‘De kikkers’). De bundel Uit Vlaanderen drukt vooral Buysses deernis uit met ‘de verdrukten van het mensdom’. Opmerkelijk is dat vijf van de verhalen oorspronkelijk in het Frans zijn geschreven; drie daarvan zijn eerder verschenen in het Franstalige Gentse blad Le Réveil (1895); ze zijn opgedragen aan respectievelijk Camille Lemonnier, Emile Claus en Maurice Maeterlinck. Buysses poging om via Lemonnier door te dringen in de Franstalige literatuur is echter mislukt; ook een poging om de eigen Franse bewerking van ‘De biezenstekker’ (‘Le batard’) te laten opvoeren in Parijs is zonder gevolg gebleven.
| |
Visie op de wereld / Kritiek
Thematiek
Net als zijn romans vertonen de vroege novellenbundels niet zozeer een sociale tendens als wel een zeer sterke sociale bekommernis. Tegenover de kritiek van De Bom, die het verhaal ‘Een levensdroom’ had afgedaan als ‘een socialistisch tractaatje’, verdedigde Buysse zich door zich af te zetten tegen ‘algemene theorieën’ en erop te wijzen dat het om een ‘eenvoudig en aangrijpend menselijk drama’ gaat: om een man die net voor zijn dood beseft dat ‘heel zijn bestaan iets monstrueus is geweest’, dat hij schandelijk werd bedrogen en uitgebuit. Naast het uit- | |
| |
beelden van de menselijke ellende van de proletariër komen in deze vroege novellen echter ook andere motieven naar voren. Er zijn verhalen waarin een weemoedige beschouwer aan het woord komt en waarin het mededogen met de zwakkere en de onderworpene in de samenleving wordt uitgebreid tot het mishandelde dier. Dierenliefde werd een terugkerend hoofd- en nevenmotief in Buysses oeuvre. Daarnaast blijkt ook de natuurbeleving een voorname plaats in te nemen in deze verhalen van meelij en liefde.
In de tweede bundel, Te lande, introduceerde Buysse ook een variant van het naturalisme die dichter aanleunt bij het Noord-Nederlandse: de analytisch uitdiepende visie op de mens en diens psyche. Naast ‘De biezenstekker’, met zijn overwegend externe observatie van het menselijk gedrag, bevat de bundel analyses of ‘studies’ van pathologisch menselijk gedrag: ‘De wraak van Permentier’ heeft als ondertitel ‘Een psychologische studie van de wraak’ en ‘Van Alleynes' ziel’ wordt omschreven als ‘Een psychologische studie van bijgeloof’.
Een belangrijk thema dat Buysse al in zijn vroegste werk introduceerde, is het streven naar ‘hogere idealen’ en het uitgroeien boven de banaliteit van het dagelijkse bestaan. De hoofdfiguur van Sursum corda! is een bevlogen held die probeert de bekrompenheid en de middelmatigheid van het sociale leven van de burgerij op het platteland te bestrijden. Met zijn pogingen om het volk te verheffen en met zijn lange tirades tegen het sociale onrecht loopt hij echter tegen een muur van onbegrip aan. Op kleinere schaal werden de eentonigheid en het gebrek aan verheffing die het burgerlijke leven kenmerkten vol begrijpende en milde ironie uitgewerkt in een verhaal als ‘De steunpilaren der “Ope van Vrede”’ (in Tussen Leie en Schelde, 1904) en het latere toneelstuk Sususususut (1921). De kleurloosheid en de ‘deftige saaiheid’ van het leven van de burger in het dorp zijn als motief ook nog aanwezig gebleven in de latere autobiografische roman Zoals het was... (1921) en de klassieke psychologische roman Tantes (1924).
| |
Visie op de wereld
De nadrukkelijk sociaal-politieke positionering daarentegen is vrijwel exclusief beperkt gebleven tot Buysses vroegste werk, evenwel met uitzondering van het ‘Vlaamse’ toneelstuk Jan Bron
| |
| |
(1921), dat werd gepresenteerd als een objectief beeld van het activisme in Vlaanderen tijdens en onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog. Een opvoering van het stuk in de Nederlandse Schouwburg te Antwerpen werd geweigerd, wellicht omdat het activisme er in een te gunstig daglicht werd gesteld.
Buysse heeft zich overigens maar zelden uitgelaten over zijn politieke opvattingen. In het opstel ‘Het socialisme en de Vlaamsche landlieden’, geschreven naar aanleiding van de verkiezingen van 1894, gaf hij een scherpe en realistische analyse van de mogelijkheden van enerzijds het socialisme en anderzijds de christen-democratie en de daensistische beweging op het platteland. Die laatste beweging, onder leiding van priester Adolf Daens, vormde een onderdeel van de christen-democratie, maar legde de nadruk op de sociaal-economische aspecten van de Vlaamse emancipatie. Ondanks zijn familiale bindingen met het liberalisme laat Buysse in dit commentaarstuk zijn nauwelijks verholen sympathie blijken voor de grotere mogelijkheden van de christen-democratie op het platteland: een boer zou volgens hem nooit kunnen instemmen met de collectivistische ideeën van het socialisme. Het genuanceerde standpunt is kenmerkend voor Buysses humanitaire, niet doctrinaire visie. Hij heeft de problematiek ook uitvoerig behandeld in 'n Leeuw van Vlaanderen (1900), een roman waarin een jonge intellectueel alweer met apostolische geestdrift zijn ideologische opvattingen verdedigt: centraal staat ook hier het streven naar verheffing van het volk en naar het oprichten van een sociale staat, gesteund op meer rechtvaardigheid. Juist in deze roman echter heeft Buysse ook van de hem zo passionerende thematiek afstand gedaan: de jonge, daensistisch geïnspireerde held trekt zich terug uit het politieke leven en vindt het geluk of althans een zekere geborgenheid in een soort huiselijk-idyllische, Tolstojaanse afzondering. Het abrupte happy end toont ook aan dat fatalisme en determinisme, de typische noodlotfactoren van de naturalistische visie, naar de achtergrond zijn verschoven.
| |
Ontwikkeling
Na 1905 heeft Buysse de somber-naturalistische visie definitief verlaten en koos hij voor een realistische vertelkunst met een veel mildere, vaak warm-ironische visie op de mens. Typerend
| |
| |
voor deze overgang is de roman Het leven van Rozeke van Dalen, waarop zelfs in het katholieke blad Dietsche Warande & Belfort gematigd positief werd gereageerd en die door Maurice Maeterlinck werd begroet als Buysses meesterwerk. Deze roman brengt een harmonische synthese tot stand tussen de ruw-realistische en gevoelig-romantische of idealiserende polen in zijn werk. De hoofdfiguur Rozeke wordt, na een kort en idyllisch gelukkig huwelijk met de tengere boer Alfons, wel nog het slachtoffer van ‘het recht van de sterkste’, hier vertegenwoordigd door de knecht Smul. Evenals Jan uit Schoppenboer is Smul niet alleen een harde werker, maar ook een woesteling die zich na de dood van zijn meester Alfons onmisbaar weet te maken op de hoeve en zijn meesteres verkracht. De zwaarbeproefde Rozeke moet een soort noodhuwelijk sluiten met Smul, die haar blijft vernederen. Rozeke wordt hierdoor zowat het symbool van het vertrapte Vlaanderen. Maar in deze roman worden ook lichtpunten aangebracht: Rozeke staat in contact met de wereld van het kasteel, die, anders dan in Het gezin Van Paemel of in de bundel Van arme mensen, niet in een louter ongunstig daglicht wordt gesteld. Rozeke is zelfs bevriend met Jonkvrouw Anna, die haar beschermelinge allerlei gunsten bewijst. Hun beider lot loopt parallel. De jonkvrouw wordt bedrogen en verlaten door de man die ze liefheeft en zal wegkwijnen van verdriet. Hoe verschillend ze ook zijn in stand en fortuin, op louter menselijk vlak zijn Rozeke en Anna volstrekt elkaars gelijken.
| |
Thematiek / Techniek
Ondanks de duidelijke verschuiving in Buysses visie op de mens is de thematiek van zijn werk opmerkelijk consistent gebleven. De diepe bewogenheid die Het leven van Rozeke van Dalen nog kenmerkt, heeft in 't Bolleken (1906) plaats gemaakt voor een meer afstandelijke satire en persiflage. Buysse zet hier in enkele - vaak grotesk aangezette - trekken het leven neer van een ‘buitenviveurtje’, een dorpsnotabele die net als zijn oom ten onder is gegaan aan een overdaad van ‘l'alcool et Flavie’: ook hier demonstreert hij dus de onbenulligheid, het sociaal conformisme en het bekrompen materialisme van het afstompende leven van de burgerij op het dorp, maar de typering van de figuren wordt gekenmerkt door een ‘geamuseerde’, licht spottende, maar niet boosaardige blik. Het gaat nu, ook in zijn verha- | |
| |
len, om tonelen die uit het leven zijn gegrepen, maar die vooral pittoresk, levendig en kleurrijk, bijna filmisch-direct worden uitgebeeld. In Het volle leven (1908) wordt nog teruggekeerd naar het aftakelingsproces van een typisch decadente, melodramatisch-overspannen naturalistische held volgens Hollandse normen, maar met Het ‘Ezflken’. Wat niet vergeten was (1910) is de toon definitief gezet voor Buysses nieuwe, fijntjes spottende typeringskunst De hoofdfiguur is een kribbige oude vrijster, die in feite slechts ‘un coeur simple’ blijkt te zijn en het slachtoffer van haar eigen offervaardigheid is. Haar lotgevallen worden getypeerd met creatieve spotlust, met dat mengsel van ironie en deernis dat Buysses latere werk kenmerkt, maar het verhaal wekte nogal wat beroering in de katholieke kritiek doordat wordt gesuggereerd dat de dorpsgeestelijke, broer van de preutse hoofdfiguur, een verhouding zou hebben gehad met zijn meid.
Het thema van de oorlog heeft in de romans geen of nauwelijks sporen nagelaten, maar de verwerking van de oorlogsindrukken is wel prominent aanwezig in de novellen en verhalen (Oorlogsvizioenen, 1915) en in het oorlogsreisdagboek Van een verloren zomer (1917): Buysse doet er verslag van een bezoek achter het front, waar hij zijn zoon opzocht die als vrijwilliger vocht achter de IJzer. Dat het oorlogsgebeuren Buysse dus heeft aangegrepen, blijkt onrechtstreeks ook uit het feit dat hij zich in zijn werk als het ware heeft afgewend van de werkelijkheid: na de idyllische memoireroman De roman van den schaatsenrijder (1918), met herinneringen aan zijn verblijven in Amerika, volgde nog de autobiografische roman Zoals het was..., met herinneringen aan het werk en het leven in de fabriek van zijn vader. Daarna schreef Buysse alleen nog romans waarin twee generaties tegenover elkaar worden gesteld en waarin de oude en de nieuwe wereld (Europa en Amerika) met elkaar worden geconfronteerd. In Tantes, een klassieke psychologische roman, keert het motief van verlangen om aan het bekrompen dorpsleven te ontkomen terug in de verzuchtingen van drie jonge zussen die bang zijn dat hun hetzelfde lot te wachten staat als hun oude, ongetrouwd gebleven tantes. Deze roman is opgebouwd rond een web van contrasten en parallellen en vertoont nog een fatalistisch grond- | |
| |
motief: als een van de meisjes probeert aan haar lot te ontsnappen door toe te geven aan een niet door de tantes goedgekeurde liefde, wordt zij innerlijk zo verscheurd dat er krankzinnigheid op volgt. Maar het romaneinde blijft open: er is niet alleen twijfel gezaaid, maar ook opstandigheid.
Het geheel van Buysses oeuvre vertoont dus een duidelijke eenheid in de verscheidenheid van zijn thematiek. Zijn voornaamste inspiratiebron was de Nevelse plattelandsbevolking uit zijn directe omgeving, meer bepaald de hoek ‘tussen Leie en Schelde’. Hij beschreef echter niet alleen het proletariaat dat er aan de rand van de maatschappij leefde, maar ook - heel uitvoerig - de burgerij en - in mindere mate - de meer aristocratische milieus.
| |
Stijl / Techniek
Buysses schrijfkunst munt vooral uit door zijn meeslepende verteltrant en door zijn treffende typeringen. In de romans overweegt de auctoriële vertelsituatie: de (impliciete) auteur treedt in zijn werken op als alwetende en alomtegenwoordige verteller. Opvallend is dat de hoogtepunten van zijn vertelkunst, de zwaartepunten binnen de afzonderlijke verhalen, vaak gevormd worden door groots opgevatte scenisch-gedramatiseerde uitbeeldingen, waarbij de subjectieve of commentariërende vertelinstantie schuilgaat of zich terugtrekt achter een objectieve weergave van een tafereel en waarbij de lezer van zijn kant de indruk krijgt dat het gebeuren zich direct onder zijn ogen voltrekt. Maar daarnaast wordt de illusie van de lezer-toeschouwer ook regelmatig doorbroken doordat de personages die de handeling dragen van binnenuit, met het alziend oog van de verteller worden belicht en deze verteller ook commentaar levert bij de gedragingen van de verschillende personages of verklaringen geeft van hun voelen en denken. Dergelijke subjectieve inmengingen zijn typerend voor de auctoriële, subjectief-romantische vertelwijze, maar komen bij Buysse dus ook voor in realistisch geschilderde taferelen (bijvoorbeeld in de overdonderende preek van de redemptorist ‘over slechte boeken en gazetten’ in Sursum corda!) en zelfs in de vele scenische passages van de van buiten af, objectief-neutraal registrerende naturalistische werken. In de samengebalde novelle ‘De biezenstekker’ wordt bijvoorbeeld uitsluitend door het gebruik van gevoelsge- | |
| |
laden adjectieven aangegeven dat het hondje in het verhaal menselijker trekken vertoont dan de verdierlijkte mensen. In het kortere genre van de novellen, net als in de romans, maakt Buysse gebruik van een vrij regelmatige afwisseling van scenisch tonende en samenvattend vertellende passages. De meeste romans beginnen in medias res, met een brede scenische
opening (zie bijvoorbeeld Tantes), waardoor ze ook uitnodigen tot dramatische bewerkingen of verfilming.
| |
Traditie
Techniek
De wisseling van gezichtshoek en het gebruik van subjectieve bedenkingen in de realistische en naturalistische verhaaltrant werden ook al in de praktijk gebracht door Guy de Maupassant en door Emile Zola, Buysses grote leermeesters. Door Zola - die hij al heel vroeg las (in 1888) - kan hij zich ook hebben laten inspireren voor de breed-episch geborstelde taferelen. Maar anders dan Zola heeft Buysse niet de behoefte om de romanstructuur met grote precisie te plannen en uit te werken. Hij wisselt, varieert en combineert veeleer spontaan; vaak lijkt het einde van de roman ook nogal abrupt. Toch is het niet zo dat de romans helemaal geen structuur zouden bezitten. Zo vertoont Het recht van de sterkste, de eerste volwaardige roman, reeds een weloverwogen structurele samenhang, opgebouwd rond enkele dramatische hoogtepunten waarin het perspectief afwisselend op de hoofdfiguur Maria en op haar antagonist Reus Balduk gericht is.
| |
Stijl
Ook de novellen, verhalen en schetsen vertonen de combinatie van de realistische, scenisch-uitbeeldende verhaaltrant met het samenvattend vertellen. In het kortere genre is de scherpe observatie van de menselijke gedragingen, de meelevende belangstelling voor de mens op het land en in het dorp nog scherper geprofileerd: vaak lijken het afzonderlijke, geïsoleerde portretjes. In dit genre komen echter nogal wat varianten voor, gaande van de vluchtige verhaalschets of anekdote tot een doordacht gecomponeerde novelle met een zich ontwikkelende handeling. In het kortere genre gebruikt Buysse ook relatief vaak de ik-vorm van de persoonlijke ‘vertelling’. In deze ‘echte’ vertellingen of ‘contes’ worden dan ook vaak persoonlijke herinneringen opgeroepen. Opvallend is dat dit memoire-achtige proza het geheel van de kortere verhalen omspant: de schetsen isole- | |
| |
ren merkwaardige gebeurtenissen of opvallende typen, leggen op zichzelf onbeduidende voorvalletjes of voorbijgaande stemmingen uit het dagelijkse leven vast. Deze kort genoteerde stukjes of schetsen kunnen beschouwd worden als voorstudies voor de romans. De ikvorm komt echter alleen in de vroegste stukken voor en in de latere bundels, zoals in 'k Herinner mij... (1909), Stemmingen (1911) en Typen (1925). Geheel in het verlengde van deze losse notities ligt het soort stukjes dat Buysse, in navolging van zijn vriend Louis Couperus, tussen 1917 en 1919 wekelijks in de Haagse Post liet verschijnen in de rubriek ‘Van de hak op de tak’. In deze ‘hoekjes’ - tegenwoordig ‘columns’ genoemd - is de ‘volledige’ Buysse aanwezig, met zijn voorkeuren en aversies, met zijn zin voor het typerende, ‘leuke’ detail en met de verschillende registers van zijn verhaalkunst: van de poëtische
evocatie en de lichte, speels-badinerende beschouwing tot de verontwaardigde, bevlogen uitval.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Het werk van Buysse is heel lang ondergewaardeerd of gewoon onbekend gebleven voor een groot deel van het lezerspubliek in Vlaanderen. Pas in 1929, toen hij zeventig werd, werd Buysse officieel gehuldigd in Antwerpen, Brussel en Gent. Maar het heeft nog tot de jaren zestig geduurd voordat de taboesfeer volledig kon worden doorbroken.
Reeds in 1893, bij de publicatie van Het recht van de sterkste, werd Buysse ervan beschuldigd ‘opzettelijk, om het louter vermaak ontstichting te verwekken, vooral pornografische toestanden te hebben geteekend’. Buysse zelf verdedigde zich met de mededeling dat hij ‘eenvoudig niet achteruitgeschrokken [was] voor de waarheid’.
Sterker nog dan het verzet tegen de in Vlaanderen nieuwe, naturalistische poëtica, waren het onbegrip en de verontwaardiging, nu ook in het bevriende milieu van vrijzinnigen, die het gevolg waren van Buysses laatdunkende uitlatingen over het Nederlands (1897), in de periode dat hij eraan dacht om - net als zijn vriend Maeterlinck en enkele andere Vlaamse generatiegenoten - in het Frans te gaan schrijven. Buysse heeft over dit opstel herhaaldelijk zijn spijt uitgedrukt, onder meer in open brieven. Hij heeft ook openlijk gepleit voor de vernederland- | |
| |
sing van de Gentse universiteit - in 1903 noemde hij dit een ‘onvermijdelijke rechtvaardigheid’ - en heeft in later werk blijk gegeven van begrip en zelfs sympathie voor de Vlaamse zaak. In het (onbekend gebleven) toneelstuk Jan Bron vraagt hij aandacht voor een ‘eerlijke’, romantische Vlaamse intellectueel die aansluiting zocht bij het activisme, en in de roman Uleken (1926) keert de jongere generatie zich niet alleen zelfbewust tegen ‘de wereld van 't kasteel’, maar zingt ze ook met overgave de Vlaamse Leeuw. Het heeft allemaal niet mogen baten. Het eigentijdse publiek had voor deze veranderde opvattingen weinig oog.
Het odium ‘vuilschrijver’ is even hardnekkig geweest. Buysses werk werd nadrukkelijk afgewezen door de katholieke kritiek, omdat het niet alleen als te realistisch of te weinig idealiserend werd ervaren, maar ook, toen de ruwe werkelijkheidsvisie haar scherpe kanten al lang had verloren, als antiklerikaal werd bestempeld. Typerend is de verontwaardigde reactie op de ‘misselijke karikaturen’ in Het ‘Ezelken’, een beoordeling die dan weer aanleiding is geweest om ‘officieel’ te reageren tegen de miskenning van de schrijver. In 1911 volgde een controversiële viering, op touw gezet door enkele vrijzinnige vrienden. Er verscheen ook een huldenummer van het tijdschrift De Boomgaard en een feestnummer van De Week.
Na de Eerste Wereldoorlog, die Buysse als banneling in Nederland had doorgebracht, werd hem de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse letterkunde voor het tijdvak 1915-1917 toegekend, waarbij wellicht ook niet-literaire verdiensten een rol hebben gespeeld. Daarna het Buysse ook enkele werken in Vlaanderen drukken, maar een groot lezerspubliek heeft hij tijdens zijn leven toch nooit kunnen veroveren. Met Tantes steeg Buysses populariteit en leek het tij te zullen keren, maar zijn werken bleven taboe in de meeste katholieke scholen en bibliotheken. Nog in 1927 sprak een anonieme scribent van het invloedrijke Boekengids, Algemeen Nederlandsch Bibliographisch Tijdschrift, orgaan van het Algemeen Verbond van katholieke Boekerijen, een nieuwe banvloek over Buysses werk uit. Hij waarschuwde de lezers voor deze ‘doorslechte’ boeken en noemde Buysse ‘de type van den perversen dekadent, den cynieken antiklerikalist,
| |
| |
den vuilschrijver die aast op passies, de letterkundige die Vlaanderen zijn eerlijke naam en zijn zaak meer kwaad heeft gedaan dan iemand zich indenken kan’.
Ondanks de blijken van waardering die hij van het vrijzinnige gedeelte van het lezerspubliek kreeg en ondanks de bewondering van velen voor Het gezin Van Paemel, bleef het overwegend negatieve imago tijdens Buysses leven gehandhaafd. Een langzame kentering hierin kwam pas na de Tweede Wereldoorlog op gang, met de uitgave van een goedkope volkseditie van enkele werken (1943), van een pocketuitgave in 1959 van 't Bolleken en van een vierdelige Cyriel Buysse Omnibus (1966-1970) bij de uitgeverij van de christelijke arbeidersbeweging in Vlaanderen (D.A.P.-Reinaert). In de jaren zestig begon ook de wetenschappelijke studie van Buysses werk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie zijn, op de twee eerste publicaties na, alleen de oorspronkelijke in boekvorm verschenen publicaties opgenomen. Voor de vertalingen en voor bijdragen aan tijdschriften zie Rob. Roemans, Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een Bibliographie over Cyriel Buysse (Kortrijk 1931) en de bibliografische verantwoordingen in de Verzameld werk-editie.
De verschillende oplagen van de diverse drukken en uitgaven konden niet in de bibliografie opgenomen worden, evenmin als de herdrukken uit de Verzameld werk-editie.
[anoniem], Verslagen over de Gemeenteraad te Nevele, januari-juni 1885. |
[anoniem], Het erfdeel van Onkel Baptiste. In: Het Volksbelang, 5 september t/m 10 oktober 1885. |
Cyriel Buysse, Guustje en Zieneken. Schetsen uit het boerenleven. Gent 1887, Ad. Hoste, N. |
Cyriel Buysse, Twee herinneringen uit Amerika. Gent 1888, Ad. Hoste, N. |
Cyriel Buysse, Beter laat dan nooit. Gent 1891, Ad. Hoste, N. |
Cyriel Buysse, Het huwelijk van neef Perseyn. Amsterdam 1893, Van Holkema & Warendorf, Warendorf's Novellen-bibliotheek nr. 44, N. |
Cyriel Buysse, Het recht van de sterkste. Amsterdam 1893, W. Versluys, R. (tweede, herziene druk: 1924, Van Holkema & Warendorf, Daalders Editie nr. 72; derde druk: Hasselt 1967, Heideland-Orbis, Heideland Paperback nr. 6) |
Cyriel Buysse, De biezenstekker. Gent 1894. Ad. Hoste, Bibliotheek van Nederlandsche letterkunde, N. |
Cyriel Buysse, Sursum corda! 2 dln. Amsterdam [1894], P.N. van Kampen & Zoon, R. (tweede druk: Brussel [1943], De Lage Landen) |
Cyriel Buysse, Wroeging. 's-Gravenhage [1895], Loman & Funke, R en NB. (tweede druk: Amsterdam 1907, Em. Querido) |
Cyriel Buysse, Mea culpa. Amsterdam [1896], H.J.W. Becht, R. |
Cyriel Buysse, Op 't Blauwhuis. 's-Gravenhage [1897], Loman & Funke, R. |
Cyriel Buysse, De zwarte kost. Amsterdam 1898, Van Holkema & Warendorf, Warendorf's Novellen-bibliotheek nr. 107, N. |
Cyriel Buysse, Schoppenboer. Amsterdam 1898, H.J.W. Becht, R. (tweede afzonderlijke druk: Kalmthout 1978, W. Beckers) |
Cyriel Buysse, Uit Vlaanderen. Amsterdam 1899, H.J.W. Becht, NB. |
Cyriel Buysse, Te lande. Amsterdam 1900 [= 1899], H.J.W. Becht, NB. |
| |
| |
Cyriel Buysse, 'n Leeuw van Vlaanderen. Amsterdam [1900], P.N. van Kampen & Zoon, R. (tweede druk: Brussel [1943], De Lage Landen) |
Cyriel Buysse, Van arme menschen. Amsterdam 1901, P.N. van Kampen & Zoon, NB. (tweede druk: Bussum 1926, C.A.J. van Dishoeck; derde druk: Brussel [1943], De Lage Landen) |
Cyriel Buysse, Het gezin Van Paemel. Gent [1902], Volksdrukkerij, T. (opgenomen in: Vier tooneelstukken; eveneens opgenomen in: Tweede Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, Daarna. Amsterdam [1903], Van Holkema & Warendorf, R. |
Cyriel Buysse, Aan 't strand. Gent 1903, Plantijn, Flandria's novellen-bibliotheek nr. 30, VB. |
Cyriel Buysse, Tusschen Leie en Schelde. Amsterdam [1904], Vennootschap Letteren en Kunst, NB. (tweede druk: Bussum 1930, C.A.J. van Dishoeck; derde druk: Brussel [1943], De Lage Landen) |
Cyriel Buysse en A.W.G. van Riemsdijk, Se non è vero... Tooneelspel in vier bedrijven. Haarlem 1905, Erven F. Bohn, T. |
Cyriel Buysse, In de natuur. Bussum 1905, C.A.J. van Dishoeck, NB. |
Cyriel Buysse, Het leven van Rozeke van Dalen. 2 dln. Bussum 1906 [= 1905], C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Antwerpen/Amsterdam 1942, Van Ditmar/Contact; opgenomen in: Derde Cyriel Buysse Omnibus; derde druk: Amsterdam 1983, Em. Querido, Salamander) |
Cyriel Buysse, 't Bolleken. Bussum 1906, C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Brussel [1943], De Lage Landen; derde druk: Hasselt 1959, Heideland, Vlaamse Pockets nr. 2; vierde druk: Utrecht-Antwerpen 1985, Veen, Amstel Klassiek) |
Cyriel Buysse, 't Verdriet van meneer Ongena. Brugge 1906, C. Moeyaert, Nederlandsche Volksbibliotheek, N. |
Cyriel Buysse, Lente. Bussum 1907, C.A.J. van Dishoeck, NB. (tweede druk: Brussel [1943], De Lage Landen; derde druk: Amsterdam 1947, C. Hofkamp; opgenomen in: Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, Het volle leven. Bussum 1908, C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Mechelen 1933, Het Kompas, De Feniks nr. 6; derde druk: Brussel/Amsterdam 1966, D.A.P. Reinaert Uitgaven / L.J. Veen's Uitgeversmij) |
Cyriel Buysse, 'k Herinner mij... Bussum 1909, C.A.J. van Dishoeck, NB. |
Cyriel Buysse, De eenzame. Gent 1909, Plantijn, Flandria's novellen-bibliotheek nr. 105, VB. |
Cyriel Buysse, Het ‘Ezelken’. Wat niet vergeten was. Bussum 1910, C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Bussum/Brussel [1942], Van Dishoeck / Volksuitgave ‘Sobeli’ n.v.; derde druk: Antwerpen/Amsterdam 1962, Ontwikkeling / Het Parool; vierde druk: Brussel 1971, D.A.P. Reinaert Uitgaven, Reinaert romanreeks nr. 216) |
Cyriel Buysse, Contes des Pays-Bas. Parijs 1910, Edition d'Art, H. Piazza et Cie, VB. |
Cyriel Buysse, De vroolijke tocht. Bussum 1911, C.A.J. van Dishoeck, Reisverhalen. |
| |
| |
Cyriel Buysse, Stemmingen. Bussum 1911, C.A.J. van Dishoeck, VB. |
Virginie Loveling en Cyriel Buysse (eerder onder het pseudoniem Louis Bonheyden in Groot Nederland), Levensleer. Gent 1912, Ad. Herckenrath, opvolger van Ad. Hoste, R. |
Cyriel Buysse, De nachtelijke aanranding. Bussum 1912, C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Brussel [1943], De Lage Landen; opgenomen in: Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, Per auto. Bussum 1913, C.A.J. van Dishoeck, Reisverhalen. |
Cyriel Buysse, Van hoog en laag. Het eerste levensboek. Bussum 1913, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Cyriel Buysse, Zomerleven. Bussum 1915, C.A.J. van Dishoeck, Dagboek. (tweede druk: Brussel [1943], De Lage Landen; opgenomen in: Vierde Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, Oorlogsvigioenen. Bussum 1915, C.A.J. van Dishoeck, NB. |
Cyriel Buysse, Een vroolijk drietal. Londen 1916, Leopold B. Hill, Hill's Belgische Bibliotheek, NB. |
Cyriel Buysse, Van een verloren zomer. Bussum 1917, C.A.J. van Dishoeck, Reisverhalen. |
Cyriel Buysse, De strijd. Rotterdam 1918, Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij en C.A.J. van Dishoeck, R. (opgenomen in: Vierde Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, De roman van den schaatsenrijder. Amsterdam 1918, Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur, Serie ‘Nieuwe Romans’. R/VB. (opgenomen in: Tweede Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, De twee Pony's. Antwerpen-Amsterdam 1919, J.M. Meulenhoff, NB. |
Cyriel Buysse, Plus-Que-Parfait. Antwerpen 1920, S.V. Lectura, NB. (tweede druk, samen met Tantes: Brussel 1967, D.A.P. Reinaert Uitgaven, Reinaert Romanreeks nr. 173) |
Cyriel Buysse, Zooals het was... Rotterdam 1921, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Cyriel Buysse, Uit de bron. Gent [1922], Van Rysselberghe & Rombaut / Ad. Hoste, Willemsfonds Uitgaven nr. 160, VB. |
Cyriel Buysse, De laatste ronde. Bussum 1923, C.A.J. van Dishoeck, Reisverhalen. |
Cyriel Buysse, Tantes. Gent/Bussum [1924], Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Amsterdam 1937, Em. Querido, De Salamander; derde druk, samen met de novelle Plus-Que-Parfait: Brussel 1967, D.A.P. Reinaert Uitgaven, Reinaert Romanreeks nr. 173) |
Cyriel Buysse, Typen. Gent/Bussum [1925], Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, VB. |
Cyriel Buysse, Emile Claus. Mijn broeder in Vlaanderen. Gent/Bussum [1925], Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, E. |
Cyriel Buysse, Uleken. Van oud en jong. Gent/Bussum 1926, Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, R. (opgenomen in: Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, Kerels. Gent/Bussum 1927, Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, VB. |
| |
| |
Cyriel Buysse, Dierenliefde. Antwerpen 1928, S.V. Lectura, VB/Bl. |
Cyriel Buysse, De schandpaal. Gent/Bussum 1928, Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, R. (tweede druk: Hasselt 1966, Heideland, Vlaamse Pockets nr. 194) |
Cyriel Buysse en M.L.A. Barnardiston, Wat wij in Spanje en Marokko zegen. Bussum 1929, C.A.J. van Dishoeck, Reisverhalen. |
Cyriel Buysse, Uit het leven. Gent/Bussum 1930, Van Rysselberghe & Rombaut / C.A.J. van Dishoeck, VB. |
Cyriel Buysse, Het gezin Van Paemel. Driekoningenavond. Sususususut! De plaatsvervangende vrederechter. Vier tooneelstukken. Gent 1930, Van Rysselberghe & Rombaut, T. |
Cyriel Buysse, Twee werelden. Gent 1931, Van Rysselberghe & Rombaut, R. (opgenomen in: Tweede Cyriel Buysse Omnibus) |
Cyriel Buysse, Cyriel Buysse Omnibus; Tweede, derde, vierde Cyriel Buysse Omnibus. Brussel/Amsterdam 1966-1970, D.A.P. Reinaert Uitgaven / L.J. Veen's Uitgeversmij. |
Cyriel Buysse, Verzameld werk. Ed. A. van Elslander en A.M. Musschoot [met inleidingen], 7 dln. Brussel 1974-1982, A. Manteau. |
Cyriel Buysse, De biezenstekker gevolgd door Driekoningenavond. Ed. A. van Elslander en A.M. Musschoot. Culemborg 1977, Tjeenk Willink-Noorduijn, Klassieken Nederlandse letterkunde, N/T. |
Cyriel Buysse, Romans en verhalen. Ed. R. Debbaut en A.M. Musschoot. Leuven 1986, Davidsfonds, Bl. |
Cyriel Buysse, De beste verhalen van Cyriel Buysse. Ed. A.M. Musschoot. Antwerpen-Amsterdam 1987, A. Manteau, Bl. |
Cyriel Buysse, Reizen van toen. Met de automobiel door Frankrijk. Ed. Luc van Doorslaer. Antwerpen-Amsterdam 1992, A. Manteau, Bl. |
Cyriel Buysse. Ed. A.M. Musschoot. Met een inleiding door Monika van Paemel. Antwerpen/Amsterdam 1996, Manteau/Meulenhoff, Klassieken uit Vlaanderen 2, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Een lijst met besprekingen van de afzonderlijke werken is te vinden in: Rob. Roemans, Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een Bibliographie over Cyriel Buysse. Kortrijk 1931.
Victor de Meyere, Un romancier flamand. Cyriel Buysse. Paris 1904. (korte voorstelling van het vroege werk) |
A. de Ridder, Bij Cyriel Buysse. In: Den Gulden Winckel, jrg. 8, nr. 10, 15-10-1909, pp. 145-151. |
De Boomgaard, jrg. 2, nr. 3, maart 1911, pp. 147-210. (Buysse-nummer, waarin getuigenissen van auteurs ‘uit Vlaanderen’ (A. Vermeylen, F. Verschoren, F. Toussaint van Boelaere, Maurits Sabbe, Hugo van Walden, Paul Kenis, R. de Cneudt, Em. de Bom, E. van Offel, Firmin van Hecke, A. de Ridder) en ‘uit Holland’ (L. van Deyssel, J. de Meester, W.G. van Nouhuys, Herman Robbers, G. van Eckeren, Frans Erens, J. Reddingius, F. Netscher)) |
De Week, jrg. 2, nr. 28, 8-4-1911. (Buysse-nummer, waarin korte getuigenissen van diverse Nederlandstalige en Franstalige schrijvers, en enkele schilders) |
D.B. Steyns, De Vlaamsche schrijver Cyriel Buysse. Zijne wereld en zijne kunst. Gent 1911. (thematisch geordend overzicht van het werk, met uitvoerige citaten) |
Herman van Puymbrouck, Cyriel Buysse en zijn land. Antwerpen-Bussum 1911; [tweede, uitgebreide druk:] Antwerpen 1929. (chronologisch opgebouwde monografie) |
E. d'Oliveira, Cyriel Buysse. In: E. d'Oliveira, De jongere generatie, 2. Amsterdam 1914; opgenomen in: E. d'Oliveira, '80 en '90 aan het woord. Ingeleid door Kees Fens. Amsterdam 1966, pp. 110-119. (interview) |
Willem Kloos, Cyriel Buysse. Prudens van Duyse. In: Willem Kloos, Letterkundige inzichten en vergezichten. Deel IV. Amsterdam 1919, pp. 20-27. (over 't Bolleken) |
[anoniem], Cyriel Buysse. In: Boekengids, jrg. 5, nr. 4, mei 1927, pp. 103-104. (verbod om deze auteur te lezen) |
Emmanuel de Bom, Bij Buysse. In: Emmanuel de Bom, Dagboek voor Vlaanderen. [Amsterdam 1928], pp. 71-75. (interview) |
Vandaag, jrg. 1, nr. 15, 15-9-1929. (Buysse-nummer, waarin huldeblijken van F. Toussaint van Boelaere, Lode Baekelmans, Richard Minne, Frans Coenen, J.C. Bloem; met uitvoerige illustratie) |
Achilles Mussche, Cyriel Buysse. Een studie. Met portret en bandversiering door Frans Masereel. Gent 1929. (uitgebreid essay) |
Joris Eeckhout, [pr.], Cyriel Buysse. In: Joris Eeckhout, Litteraire profielen. Deel 4. Gent 1931, pp. 103-113. (portret) |
John Sacré, Cyriel Buysse als dramaturg. Een groot realistisch tooneelschrijver. In: Het Laatste Nieuws, 11-8-1932. |
Lode Monteyne, Cyriel Buysse als tooneelschrijver. In: De Vlaamsche gids, jrg. 21, nr. 4, januari 1933, pp. 181-187. |
M.G. van Severen, Cyriel Buysse. Extraits choisis. Brussel 1942. (bloemlezing met inleiding) |
Maurice Roelants, Herinneringen aan Cyriel Buysse. Dank zij een interview. In: Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? [...]. Brussel-Rotterdam 1943, pp. 44-55. (interview) |
August Vermeylen, [Cyriel Buysse]. In: August Vermeylen, Verzameld werk. Deel 3. Brussel 1953, pp. 684-690. |
Richard Minne, Cyriel Buysse. Brussel 1959. (monografie) |
J. Roeland-Vermeer, Cyriel Buysse. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 105, nr. 4, april 1960, pp. 242-266. (overzicht werk en betekenis) |
Ant. van Elslander, Cyriel Buysse. Uit zijn Leven en zijn Werk. 2 dln. Antwerpen 1960-1961. (biografie met uitgebreide citaten uit het werk en de correspondentie) |
H[ubert] L[ampo], Herdenking Cyriel Buysse. De sociale achtergrond bij Cyriel Buysse. In: Hubert Lampo, De ring van Möbius. Brussel-Den Haag 1966, pp. 9-20. |
Marc Galle, Cyriel Buysse. [Brugge] 1966. (monografie) |
Marc Galle, De verhouding van Cyriel Buysse tot de Vlaamse Beweging en ‘Van Nu en Straks’.
|
| |
| |
Een nieuw document. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 20, 1966, pp. 173-181. |
P.H.S. van Vreckem, De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse. Brussel 1968. (uitgebreide studie over het vroege werk) |
A. van Elslander, Een vervolg op ‘Het gezin Van Paemel’. In: Album Willem Pée. Ed. V.F. Vanacker e.a. Tongeren 1973, pp. 403-408. (over Andere tijden) |
Albert Westerlinck, Cyriel Buysse herlezen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 4, 1975, pp. 285-291; nr. 5, pp. 362-368, nr. 6, pp. 436-442. (naar aanleiding van het verschijnen van het Verzameld werk) |
[Anne Marie Musschoot, Chris Ghysels en Jenny Dheedene], Cyriel Buysse 1859/1932. Album samengesteld ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden. Gent 1982. (chronologische documentatie, met illustraties) |
Yang, jrg. 18, nr. 106, juni 1982. (Buysse-nummer). Waarin:
- | Anne Marie Musschoot, ‘Vader’. Een onbekend drama over Cyriel Buysses opvattingen inzake de man-vrouw relatie, pp. 8-15; |
- | Hilde Sabbe, ‘Het gezin Van Paemel’. Een synthese van het boerenleven en van Buysses oeuvre voor 1902, pp. 16-19; |
- | Herman Balthazar, Cyriel Buysse en het Gentse socialisme, pp. 19-21; |
- | Antonin van Elslander, Een nonconfbrmistische visie op Cyriel Buysse [R. Minne], pp. 22-27; |
- | Edmond Troch, Grafrede voor Cyriel Buysse, pp. 28-29: |
- | Daniël van Ryssel, Cyriel Buysse en de vrijmetselarij, pp. 29-30; |
- | Stella Bemier, Vrouwenfiguren in het oeuvre van Cyriel Buysse, pp. 30-33; |
- | Carine Carton, Een sociale misdaad. Dramatische bewerking van de novelle ‘De wraak van Permentier’, pp. 34-40; |
- | Jan Schepens, Notities over Cyriel Buysse, pp. 40-46. |
|
Ton Anbeek, De naturalistische roman in Nederland. Amsterdam 1982. |
Raymond Vervliet, Cyriel Buysse tussen historiciteit en actualiteit. Terugblik op een halve eeuw receptie in Vlaanderen. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 4, september-oktober 1982, pp. 538-548. |
[Anne Marie Musschoot, red.], Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap. Gent 1985 e.v. (jaarboek; met register op de afleveringen I-X in afl. XI) |
Joost Nijsen, De ogen van Vers-luys. Correspondentie over Het recht van de sterkste. In: Optima, jrg. 6, nr. 1, 1988, pp. 62-80. |
Luc van Doorslaer, Cyriel Buysse in Duitsland. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 5, 1988, pp. 739-743. |
Anne Marie Musschoot, Cyriel Buysse, Tantes. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 3, oktober 1989. |
S.A.J. van Faassen, Cyriel Buysse en zijn Nederlandse uitgevers. In: Het oog in 't Zeil, jrg. 7, nr. 2-3, december/februari 1990, pp. 52-60. |
Gerard Walschap, Onze norm. In: Gerard Walschap, Verzameld werk. Deel 3. Antwerpen-Amsterdam 1990, pp. 302-305. (over zijn waardering voor Buysse) |
Anne Marie Musschoot, De Nevelse handschriften van Cyriel Buysse. In: Literatuur, jrg. 8, nr. 6, 1991, pp. 354-355. |
Jaak van Schoor, Cyriel Buysse, Het gezin Van Paemel. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 14, mei 1992. |
Anne Marie Musschoot, Cyriel Buysse, Het recht van de sterkste. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 15, augustus 1992. |
Anne Marie Musschoot, Mei-augustus 1911: Cyriel Buysse gepasseerd bij de toekenning van de Staatsprijs. Buysse en Streuvels. In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 592-596. |
Anne Marie Musschoot, De novellen van Cyriel Buysse. Een inleiding. In: Anne Marie Musschoot, Op voet van gelijkheid. Red. Y. T'Sjoen en H. Vandevoorde. Gent 1994, pp. 39-85. |
Anne Marie Musschoot, Buysse en Couperus. In: Anne Marie Musschoot, Op voet van gelijkheid. Red. Y. T'Sjoen en H. Vandevoorde. Gent 1994, pp. 87-100. |
Anne Marie Musschoot, Cyriel Buysse, Het leven van Rozeke van
|
| |
| |
Dalen. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 32, november 1996. |
Piet Couttenier, Naturalisme à la carte: Cyriel Buysse. In: K. Wauters (red.), Verhalen voor Vlaanderen. Kapellen 1997, pp. 139-152. |
Luc Renders, Cyriel Buysse, an early Anti-Colonialist. In: Dutch Crossing, jrg. 21, nr. 1, 1997, pp. 87-101. |
Romain John van de Maele, Beweging en stilstand in ‘Tantes’ van Cyriel Buysse. In: Kreatief, jrg. 31, nr. 5, 1997, pp. 33-42. |
76 Kritisch lit. lex.
februari 2000
|
|