| |
| |
| |
Andreas Burnier
door Diny Schouten en Marlies Groen
met een aanvulling door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Andreas Burnier is op 3 juli 1931 in Den Haag geboren als Catharina Irma Dessaur. Wegens haar joodse afkomst heeft zij van 1942 tot 1945, gescheiden van haar ouders, ondergedoken gezeten bij zestien verschillende pleeggezinnen van zeer uiteenlopende signatuur, onder andere antroposofisch, socialistisch en streng gereformeerd.
Na de hereniging met haar ouders bezocht zij het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag, waar zij op achttienjarige leeftijd het gymnasiumdiploma behaalde. Vervolgens studeerde zij in Amsterdam en Parijs filosofie, een studie die zij afbrak omdat een hoogleraar in Amsterdam haar als meisje niet serieus nam en weigerde haar zijn noodzakelijke medewerking te geven.
Van haar eenentwintigste tot haar dertigste jaar was zij gehuwd met J.H. Zeylmans van Emmichoven, redacteur van het internationale tijdschrift Castrum Peregrini, dat uitgegeven werd door de idealistische Stefan George Kreis. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren.
Na de scheiding koos Dessaur definitief voor haar homoseksualiteit. Zij hervatte haar studie, ditmaal in Leiden, eerst wiskunde, daarna opnieuw filosofie. Na haar studie werd zij wetenschappelijk medewerker en in 1971 promoveerde zij cum laude in een bijvak bij haar doctoraalexamen, de sociale criminologie, bij prof.dr. W.H. Nagel (ook bekend als de auteur J.B. Charles). Nog voor haar promotie was zij benoemd tot lector in de criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar zij in 1973 hoogleraar-directeur werd van het Criminologisch
| |
| |
Instituut, een functie die zij al in 1988 neerlegde. In deze periode had zij een groep geestverwanten om zich heen verzameld (onder wie, naast enkele medewerkers, de schrijver Oek de Jong) die zichzelf aanduidde als de Platoclub. In 1988 was zij gedurende een half jaar gastschrijver aan de Universiteit Leiden. Door haar bezoek in 1985 aan het kamp Westerbork en in 1989 aan het voormalig concentratiekamp Dachau raakte zij in een hevige crisis, die haar deed terugkeren naar het jodendom. Zij leerde Hebreeuws, verdiepte zich in de joodse geschiedenis en mystiek en sloot zich in januari 1990 aan bij de Liberaal Joodse Gemeente te Amsterdam. Zij overleed onverwacht, op 18 december 2002, als gevolg van een hersenbloeding en werd op de Liberaal Joodse Begraafplaats in Hoofddorp begraven.
In 1965 was zij onder het pseudoniem Andreas Burnier (uit te spreken zoals men het schrijft) als schrijfster gedebuteerd met twee verhalen in Tirade en met de roman Een tevreden lach. Zij droeg in 1966 en 1967 enige tientallen recensies bij aan het Algemeen Handelsblad en enkele aan Het Parool. Bekendheid verwierf zij echter vooral als spreekster: zij trad op voor zeer uiteenlopende gezelschappen en verenigingen met lezingen over eigen werk, feminisme, filosofie en spiritualiteit, die vervolgens veelal werden afgedrukt in bladen als Opzij, Dialoog, Hollands Maandblad en NRC Handelsblad. Als criminologe publiceerde zij artikelen in het vakblad Delikt en Delinkwent, waarin zij regelmatig onderwerpen ter sprake bracht die zij daarna in essayistische vorm voor een groter publiek aan de orde stelde. Na haar terugkeer tot het (liberale) jodendom publiceerde zij haar essays in Levend Joods geloof en. in de rubriek ‘Letter en geest’ van Trouw.
Voor Een tevreden lach ontving Burnier de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1967 van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1980 werd haar de Greshoffprijs voor essayistiek van de Haagse Jan Campert-stichting toegekend voor de bundel De zwembadmentaliteit. Het maandblad Opzij verleende haar in 1983 voor haar inzet voor de vrouwenbeweging de Annie Romein-Verschoorprijs. De verzameling Essays 1968-1985 werd in 1987 bekroond met de Busken Huetprijs. In 1991 werd zij koninklijk onderscheiden: zij werd Ridder van de Nederlandse
| |
| |
Leeuw; in hetzelfde jaar ontving zij de Verzetsprijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945. Een deel van haar werk is in het Duits vertaald.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
‘Bewust structureren doen alle schrijvers, behalve 98% van de Nederlandse.’ Andreas Burnier maakt deze provocerende opmerking in haar vierde boek, de roman De huilende libertijn (1970). Al in haar debuut, Een tevreden lach (1965), had ze, door de onconventionele manier van vertellen, duidelijk gemaakt dat ze wenste te horen bij de twee procent bewuststructurerende schrijvers. Voor haar is kunst een vormkwestie: ‘Kunst is voor tachtig procent vorm en voor twintig procent inhoud. Muziek, die bijna pure vorm is, is ook wel de meest goddelijke kunst’, zegt ze in Een tevreden lach. Gezien in het licht van deze en andere, vergelijkbare uitspraken, is het niet vreemd dat Burnier haar eigen onmiskenbare neiging tot essayistisch schrijven veroordeelt als een zwakte: ‘Ik vind dat je literatuur niet moet gebruiken voor politiek pamflettisme.’ Literatuur, zegt ze in een artikel over literatuur en homofilie, ontstaat niet door de keuze van het onderwerp, maar door de vorm die eraan gegeven wordt, en de mate van oorspronkelijke visie of diepgravende eerlijkheid.
Naar die eigen maatstaf gemeten lijkt Burniers werk niet tekort te schieten. Vorm, visie en eerlijkheid zijn in alle opzichten buitengewoon, de vorm uitermate gestructureerd, de visie ongebruikelijk en de eerlijkheid van haar werk maakt in ieder geval de indruk diepgravend te zijn, doordat ze zich steeds rekenschap geeft van de problematische verhouding tussen literatuur en werkelijkheid.
Opvallend vaak doorbreekt Burnier namelijk in haar ‘fictionele’ werk de door haar gecreëerde werkelijkheid, om de lezer te waarschuwen dat zij te maken heeft met fictie, dat wil zeggen: een beschrijving van gebeurtenissen die misschien werkelijk hebben plaatsgevonden of zouden kunnen plaatsvinden, maar die door het beschrijven ervan leugenachtig lijken te worden. Een citaat uit Een tevreden lach: ‘Het viel haar weer op hoe afgerond alles klinkt als je het tegen een ander zegt, terwijl de werkelijkheid altijd onzeker, onduidelijk, vaag bedreigend is.’ Andersom betekent die uitspraak ook, dat de werkelijkheid corrupt is weergegeven in fictie, doordat daarin geordend is wat als chaos werd ervaren. Tegen die mogelijk leugenachtige indruk stelt Burnier zich teweer, als
| |
| |
zij in Een tevreden lach over de verhaalpersoon Fenneke plotseling zegt dat deze nooit bestaan heeft. Met zo'n vervreemdingseffect bereikt Burnier dat de waarachtigheid van gevoelens die in deze passage belangrijk zijn, door het ontkennen van de waarheid van de gebeurtenissen, juist benadrukt wordt.
| |
Relatie leven/werk
Behalve dat Burnier met een dergelijke ingreep het verschil tussen waarheid en waarachtigheid heeft willen verduidelijken, is deze passage misschien ook bedoeld om te voorkomen dat de roman Een tevreden lach teveel gelezen wordt als pure autobiografie. Ze heeft de naam een autobiografisch auteur te zijn, een veronderstelling die ze in interviews tamelijk heftig bestrijdt. Tegen Bibeb, in Vrij Nederland, zei ze dat Het jongensuur (1969) veel autobiografischer is dan haar eerste boek. Wel steunen haar romans en verhalen kennelijk op autobiografisch materiaal. Burnier geeft dat ook wel toe, maar maakt in een ander interview de relativering dat het helemaal niet mogelijk is de werkelijkheid te beschrijven: ‘Ten eerste ken je die niet en ten tweede ken je jezelf niet. (...) Er moet vorm aan gegeven worden, dramatiek ingebracht, fantasie, wensen, angsten, dingen die je ooit van anderen hoorde, spelen een rol (...) Je leert een schrijver wel kennen door z'n stijl, z'n ritme, het woordgebruik. Dat is een projectie van het wezen van iemand.’
Voor haar schrijverschap op zichzelf moet Burniers biografie van het allergrootste belang zijn geweest. Ze vermeldt vaak dat ze moet schrijven ‘tegen de verdrukking in’. Verdrukking heeft ze van jongs af ervaren: als vrouw, als homoseksueel en als jood behoorde ze in alle opzichten tot de onderdrukte kaste. Het heeft haar bewustzijn gescherpt en haar schrijverschap gestimuleerd. Naar eigen zeggen is het ook de bron van het voor haar schrijverschap zo kenmerkende vermogen, vanzelfsprekendheden om te keren, zodat ons plotseling de absurditeit van wat we gewoon vinden, in het oog valt. Dat vermogen zou ze ontwikkeld hebben, doordat ze in haar onderduikperiode geconfronteerd werd met veel, totaal van elkaar verschillende, geloofsovertuigingen van pleegouders.
| |
Thematiek
Burnier vindt het belachelijk dat men probeert uit haar boeken een biografie te destilleren. Toch is voor wie de bio- | |
| |
grafie naast de verhalen en romans legt goed zichtbaar dat zij steeds zichzelf portretteert. De traumatiserende elementen uit haar biografie zijn dezelfde als ze haar personages toebedeelt. Personages die overigens altijd vrouwen zijn, een uitzondering in het laatste gedeelte van De reis naar Kíthira (1976) daargelaten.
Een tevreden lach beschrijft de moeizame ontwikkeling van de studente Simone uit een eenzame adolescentie naar een volwassenheid waarin ze zichzelf geaccepteerd heeft. Aanvaarding van haar homoseksualiteit past in dat proces, maar is te zien als ‘neventhema’ naast het belangrijker aspect van het waarachtig willen zijn. Simone eist van zichzelf trouw aan het eigen ik, niet laf zijn, geen compromissen sluiten om ergens bij te horen. Aan het begin van het boek beschuldigt ze zichzelf, een ‘ik-loze meelacher’ te zijn, het eind van de roman biedt een opening aan het vermogen trouw te zijn aan het eigen wezen.
Binnen Burniers oeuvre is Een tevreden lach het meest optimistische boek; andere romans eindigen met een veel pessimistischer visie op het bestaan. Evenzo pessimistisch zijn de verhalen uit De verschrikkingen van het noorden (1967), waarin vrijwel alle hoofdpersonen, met wat meer of wat minder berusting, zich teruggeworpen voelen op de eigen individuele beperkingen, die met elk jaar dat geleefd wordt verder worden gereduceerd. ‘De jeugd is zo zoet, zo aangenaam, opdat wij niet zullen merken dat wij onszelf in snel tempo verliezen. Als het droomgordijn optrekt, uiterlijk rond het veertiende jaar, zijn wij iedere oriëntatie kwijt. Door studie, kunst, avonturen, misschien religie, hopen wij het eigen ik te leren kennen.’ Een ander citaat, evenals het voorgaande uit Een tevreden lach: ‘Een kosmisch-embryonaal wezen, pure mogelijkheid had ik weer willen worden, iedere realisering, iedere fixatie in een bepaalde rol leek mij de erfzonde.’
In Een tevreden lach zijn eigenlijk alle thema's uit het werk al vertegenwoordigd. De problematiek van het terugverlangen naar het kosmische levensgevoel is ook duidelijk vormgegeven in Het jongensuur (1969). Door de chronologie van het verhaal om te keren heeft Burnier willen laten zien ‘dat kinderen steeds kinderachtiger worden naarmate ze ouder
| |
| |
worden’ (interview met Lidy van Marissing). Hun problemen worden aardser, alledaagser, oninteressanter.
Het kosmisch bewustzijn, barok vormgegeven in gedichten die Burnier incidenteel naast haar proza is blijven publiceren en die qua thematiek nauw aansluiten bij haar overige werk, zo zelfs dat ze voortdurend als motto's kunnen fungeren (zie bijvoorbeeld het gedicht ‘On my way out’, waaraan de titel van haar gedichtenbundel Na de laatste keer is ontleend), zet Burnier af tegen de wens, verlost te worden uit de alledaagse sfeer. Verlossing uit die alledaagsheid door het verlangen naar een hoger bewustzijnsniveau is bij voorbeeld wat Jean Brookman, in De huilende libertijn (1970), voortdrijft. Nadat Jean heeft ingezien dat een opstand tegen het seksefascisme door een vrouwenguerillabeweging niets anders oplevert dan een aflossing van de wacht, rest haar weinig meer dan het afwachten van de komst van de Messias, die ditmaal een Dochter, niet een Zoon zal moeten zijn. In afwachting van Haar komst verzamelt Jean materiaal voor een studie, ‘Beyond Reductionism’ te heten, waarin ze onder meer het sluitende bewijs voor reïncarnatie wil leveren.
Tegen ‘reductie’ - een verwijt dat Burnier de theorieën van Darwin, Freud en Marx doet: het verklaren van het hogere uit het lagere in plaats van, wat zij wil, andersom - keert zich ook De reis naar Kíthira. De individuele problemen uit de voorgaande boeken zijn hier uitvergroot tot culturele. Burnier begint het boek met een betoog over een meer dan twintig eeuwen durend cultureel proces van afsnoering van alle kosmisch bewustzijn en beeldend vermogen. Het boek zou, blijkens een voorpublikatie in Hollands Maandblad, Vader Trophonios of de keer der tijden hebben moeten heten. Trophonios krijgt de opdracht het proces van ‘reductie’ te stuiten en om te draaien. Net als Simone uit Het jongensuur wordt ook hij steeds jonger naarmate de tijd vordert.
In een interview in Lover vermeldt Burnier dat ze de poging die ze ondernam met De reis naar Kíthira als mislukt beschouwt, en dat het haar pas op een abstracte, niet-literaire manier gelukt is om te zeggen wat ze wilde zeggen in het essay ‘Veranderingen in het mensbeeld’. Dat essay is de meest volledige bespreking van het kernthema van de bundel De
| |
| |
zwembadmentaliteit (1979) (waarin het is herdrukt), namelijk de desintegratie van de westerse cultuur.
Evenzeer een ‘topic’ in het denken van Burnier is het feminisme. Reeds Simone, uit Een tevreden lach, vindt dat sekseroldoorbreking een voorwaarde is om tot hogere stadia van bewustzijn te kunnen stijgen. In de volgende romans blijft het thema belangrijk. Altijd is er in het werk van Burnier sprake van opstandigheid tegen de rol die vrouwen traditioneel is toebedacht, maar het is beslist niet zo dat haar boeken ‘gaan’ over de strijd tussen de seksen.
Dat de rolverdeling van mannen en vrouwen essentieel zou zijn voor haar werk ontkent Burnier in een gesprek met Willem M. Roggeman in 1971. Wel, verklaarde ze toen, schopte het masculinisme haar biografie in de war. ‘Mijn boeken tot dusver spiegelen de gevoelens van onmacht, frustratie, woede, die ik heb ervaren en ook mijn aanvankelijke probleem of ik soms niet “eigenlijk” een man was. Een gedachte die toch waarschijnlijk alleen maar in een sexe-fascistische cultuur in je kan opkomen.’
In een belangrijk essay uit de bundel Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen (1974) betoogt Burnier dat vrouwen, in de literatuur maar ook in de werkelijkheid, een geringere exploratiedrift hebben dan mannen. Van dat gebrek aan exploratiedrift is bij haar eigen verhaalfiguren echter niets te bespeuren. Burniers thema is steeds: de beperkingen die aan het bestaan van het individu zijn gesteld, niet: de beperkingen aan het bestaan van ‘de’ vrouw.
Evenmin als dat haar boeken over het feminisme zouden gaan is het waar dat haar boeken zouden gaan over de discriminatie van de homoseksueel. De discriminatie speelt wel een rol in haar boeken, zij het dan dat ze door de personages niet als een probleem wordt ervaren (behalve in de roman Een tevreden lach). Dat die personages homoseksueel zijn, wordt meestal onnadrukkelijk gepresenteerd als vanzelfsprekend.
| |
Techniek / Stijl
Opvallend afwezig, in het debuut al, is elke poging tot psychologie. De mate van zelfbewustzijn, voor Burniers boeken een heel typerend thema, wordt altijd opgeroepen door technische middelen als structuur en stijl, dus vooral door de vorm, en niet
| |
| |
erg door zelfreflectie of door beschrijving. Bewustzijnstoestanden kunnen in haar werk gesymboliseerd zijn, bij voorbeeld door het verhalen van zeer veel gebeurtenissen in een zeer hoog tempo, zoals dat in De huilende libertijn gebeurt, vaak door ‘hectische’ opsommingen, uitbarstingen van woede of door perspectiefwisselingen. De opvallendste voorbeelden daarvan zijn te vinden in Een tevreden lach en in het belangrijke verhaal ‘Onderzoekingen op het terras’ uit De verschrikkingen van het noorden. Het vertellen vanuit een derdepersoon-perspectief lijkt hier in beide gevallen het gevoel van identiteitsverlies weer te geven.
Nog opvallender zijn de collages van teksten, proza en poëzie, die voorkomen na elk hoofdstuk in Een tevreden lach, en waarvan niet erg duidelijk is hoe ze geïnterpreteerd moeten worden. Ze lijken nog het meest op de reien uit een klassiek drama: ze vervullen kennelijk de functie van commentaar uit een andere bewustzijnslaag op de concrete gebeurtenissen, soms bezwerend, soms betogend, soms stamelend. Een dergelijke tekst is ook het ‘Voorbericht’ uit Het jongensuur, waarin het beeld wordt opgeroepen van stilte en verlatenheid na een veldslag, door de beschrijving van een landschap dat bezaaid is met lijken.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Ontwikkeling
Is het thema van haar verhalen en romans de ontwikkeling van het individu, in haar essays komt dit thema voor het eerst nadrukkelijk naar voren in De zwembadmentaliteit. Zij geeft hierin aan dat zich in de ontwikkeling van de individuele mens en in die van de mensheid parallelle processen afspelen. De mens ontwikkelt, naarmate hij ouder wordt, zijn ik-bewustzijn en analytisch vermogen. Dit is weliswaar een normale ontwikkeling, maar zij gaat wel ten koste van het niet-geïndividualiseerde en beeldende bewustzijn dat het heel jonge kind nog heeft. Cultuurhistorisch gezien acht Burnier het beeldende bewustzijn vergelijkbaar met de voor-christelijke periode. De ontwikkeling van het analytisch vermogen vindt plaats bij de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd. Burnier vindt dat de huidige cultuurperiode, die zij technocratisch noemt, getransformeerd moet worden, omdat de mens nu gekomen is op een punt waarop het eenzijdige analytische dagbewustzijn een
| |
| |
bedreiging is geworden voor mens en milieu: ‘Een van de opgaven van de huidige en komende mensheid zal immers zijn, in mijn visie, te komen tot een geleidelijke herintegratie van de sinds 600 voor Christus steeds meer uiteengevallen activiteiten van wetenschap, kunst en religie.’ (De zwembadmentaliteit, p. 8) Hier formuleert Burnier aanzetten die moeten leiden tot de oplossing van het probleem dat zij in Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen ‘de strijd der geesten’ noemde. Hiermee bedoelt zij de strijd tussen de dominante, rationalistisch ingestelde cultuur en de tegenbewegingen die sinds de tweede helft van de jaren zestig manifest worden in onder andere het feminisme, Provo en de terug-naar-de-natuur-beweging. Houdt zij in 1974 nog vast aan de neopositivistische, dus objectieve en empirische wetenschapsvisie, in 1979 wijst zij het neoplatonisme aan als de uitgelezen weg om tot transformatie te komen; zij gaat er dan van uit dat er geen absolute werkelijkheid bestaat die men kan leren kennen.
| |
Visie op de wereld
Veel van de ideeën die Burnier in De zwembadmentaliteit uiteenzet, zijn gebaseerd op het bestaan van polariteiten als wetenschap - kunst en masculinisme-feminisme. Uitgangspunt van haar polaire denkwijze is het gegeven dat alles wat er gebeurt, alleen kan gebeuren ‘doordat er een spanning is tussen twee uiterste ideaal typische polen’. Deze polen dienen met elkaar in harmonie te worden gebracht. Een voorbeeld daarvan is de oplossing die het androgyne beginsel biedt voor de tegenstelling tussen masculinisme en feminisme. Dat is het idee dat de mens één is en dus zowel mannelijke als vrouwelijke eigenschappen bezit, die niet per definitie aan respectievelijk mannen en vrouwen toegeschreven moeten worden.
| |
Kritiek
In De droom der rede (1982), een academische studie waarin zij het thema van De zwembadmentaliteit uitwerkt, geeft zij een overzicht van de filosofische en psychologische opvattingen in de menswetenschappen in de afgelopen 2500 jaar. Het mensbeeld is in de loop der eeuwen steeds eenzijdiger geworden, verschraald, en daardoor is de wetenschapsbeoefening steeds meer beperkt. Zij vergelijkt het verschraalde mensbeeld van onze tijd met het complexere en meer gelaagde zelfbeeld van de mens dat te vinden is in Oosterse en klassiek Griekse filoso- | |
| |
fieën. Om de beperking tegen te gaan pleit zij ervoor dat er in de wetenschapsbeoefening meer ruimte wordt gegeven aan esthetica en spiritualiteit; met dit boek geeft zij een aanzet daartoe. Haar ideeën over de ontwikkelingen in de wetenschap en de waarde die zij hecht aan Oosterse filosofie zijn een paar jaar later inzet voor felle polemieken van Rudy Kousbroek en Frits Staal.
| |
Ontwikkeling
In de jaren na publikatie van De droom der rede heeft zij in lezingen de visie die ze in het boek presenteert, nader uiteengezet. Daarbij legt ze niet de nadruk op de culturele, maar op de individuele ontwikkeling van de mens. Deze lezingen zijn gebundeld in ‘De weg naar de top’, het eerste deel van Essays 1968-1985. De zwembadmentaliteit toont een omslag in het denken, vergeleken met Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen. In ‘De weg naar de top’ heeft ze haar ideeën verder ontwikkeld en presenteert ze een afgeronde visie op mens en wereld. Dat De zwembadmentaliteit een belangrijke opstap vormde, blijkt wel uit het feit dat deze essays in de verzamelbundel herdrukt zijn onder de titel ‘Etudes en preludes’.
| |
Visie op de wereld
Mens en wereld zijn in haar opinie ‘van oorsprong en in wezen, geestelijk morele entiteiten’. De mens is ‘een wezen dat bestaat uit een (levend) lichaam, een gedifferentieerde ziel en een geest’. De geest is het allerhoogste wereldbeginsel dat zich in ieder mens geïndividualiseerd manifesteert en dat in verschillende culturen God of het Ene genoemd wordt. Burnier stelt in ‘De weg naar de top’ dat de essentie van het aardse leven is gelegen in de ontwikkeling die de mens in de loop van zijn leven doormaakt, en over het verloop van die ontwikkeling heeft zij uitgesproken ideeën. Het heel jonge kind is nog ongedifferentieerd en is zich nog niet bewust van het eigen ik. Het egobewustzijn ontwikkelt de mens in de loop der jaren. Hij beleeft zichzelf dan steeds meer als een ‘geïsoleerde entiteit tegenover een gigantische buitenwereld’. Het uiteindelijke doel van de menselijke ontwikkeling is nu op middelbare leeftijd, wanneer de ‘tweede levenshelft’ begint, te komen tot een hoger bewustzijnsniveau, waardoor het mogelijk wordt de
aardse beperktheid te overwinnen en contact te leggen tussen het eigen wezen en de buitenwereld. Door deze integratie van
| |
| |
binnen- en buitenwereld kan men zich bewust worden van het complete Zelf.
| |
Ontwikkeling
In de roman De litteraire salon (1983) zijn al haar ideeën over de ontwikkeling van het individu, zoals beschreven in De droom der rede en ‘De weg naar de top’, verwerkt. Zij kent deze roman een bijzondere plaats toe binnen haar oeuvre omdat hij voor haar het produkt is van ‘de tweede levenshelft’. Om dezelfde reden is de roman niet opgenomen in de verzamelbundel Bellettrie 1965-1981. Voor het eerst treedt in deze roman een personage op wier ontwikkeling wordt gevolgd van de kinderjaren tot de middelbare leeftijd. Dit 52-jarige ik-personage, Radha Altman, bereikt aan het eind van het boek een hoger bewustzijnsniveau, door spirituele ervaringen en door de herintegratie van het kinderlijke bewustzijn in het alledaagse bewustzijn. Die integratie komt symbolisch tot stand in de droom waarmee het boek afsluit. Net als de andere dromen in de roman geeft ook deze de weerspiegeling van Radha's gesteldheid. Vanwege de soms moeilijke symboliek die Burnier gebruikt, is het slot nogal eens verkeerd begrepen.
In zijn bespreking van De droom der rede en De litteraire salon merkt Jaap Goedegebuure op dat C.I. Dessaur en Andreas Burnier niet meer als voorheen ‘twee van elkaar te onderscheiden persoonlijkheden zijn’. Zelf zegt zij in 1986 in een interview dat beiden naar elkaar toegroeien: ‘Ik ben als Dessaur steeds de rationalistische intellectueel geweest; als Burnier had ik alle vrijheid van de artiest.’ Dat zij dezelfde worden, blijkt uit de publikatie onder beide namen van De rondgang der gevangenen (1987). Dessaur staat garant voor de wetenschappelijke inhoud: de problemen en thema's van de criminologie ofwel het kwaad, het thema waarmee ze zich in de loop der tijd steeds meer bezighoudt. De Burnier-kant komt naar voren in de vorm waarin het boek is geschreven: fictieve brieven aan ‘verdichte entiteiten’ van degenen door wie zij zich heeft laten inspireren. Deze vorm biedt haar de mogelijkheid een ‘essayistische toon [te] kunnen aanhouden’. De door haar in De zwembadmentaliteit voorgestane integratie van wetenschap en kunst lijkt hier wat haar betreft geslaagd. Aan de in de ‘Epiloog’ van De droom der rede geuite wens in de wetenschapsbeoefe- | |
| |
ning meer esthetiek en spiritualiteit te betrekken, komt ze, meer nog dan in De droom der rede, in De rondgang der gevangenen tegemoet.
Titel en omslagillustratie zijn ontleend aan de associatie met het ‘boeddhistische beeld van het onverlichte leven als een muizetrap’. Door haar veelvuldige verwijzingen naar het boeddhisme wordt zij in de kritiek wel als een ‘gelovige’ getypeerd. Dit is een typering die geen recht doet aan haar gedachtenwereld. Haar afkeer van massa- en groepsbewegingen sluit uit dat zij zich tot één richting, leer of geloof zou kunnen bekeren. De leer van Steiner en Jung, filosofische en religieuze systemen als boeddhisme, hindoeïsme of taoïsme bevatten voor haar belangwekkende ideeën, maar zij beseft dat aanhangen van het een afwijzen van het ander betekent, een houding die Burnier altijd heeft vermeden, omdat voor haar individualiteit en het rationele en kritische vermogen prevaleren.
| |
Verwantschap
Burniers uitspraak ‘Ik ben een groep van één’ illustreert niet alleen dat zij zich niet identificeert met welke groep dan ook, maar tevens dat zij moeilijk bij anderen in te delen valt. Haar werk is niet makkelijk te plaatsen in een literaire stroming of school. Wel signaleert Goedegebuure dat er in de literatuur van de jaren tachtig een heropleving plaatsvindt van religiositeit en spiritualiteit. Het zou te vroeg zijn om te kunnen concluderen dat er sprake is van een richting in de literatuur, maar het is duidelijk dat er een ‘kleine Gideonsbende’ naar voren treedt. Tot deze groep rekent Goedegebuure naast Andreas Burnier Oek de Jong en Frans Kellendonk; Gerard Reve deelt hij ‘een pioniersrol’ toe. Ook op andere gronden zijn Burnier en Reve met elkaar in verband gebracht. Rob Tielman noemt hen, in Homoseksualiteit in Nederland, ‘de auteurs die waarschijnlijk het meest hebben bijgedragen aan de emancipatie van homoseksuele mannen en vrouwen in Nederland’. Hij merkt hierbij overigens terecht op dat beiden ‘niet kritiekloos tegenover de homoseksuele subcultuur’ staan.
Niet alleen van buitenaf zijn er relaties gelegd tussen Burnier en Reve. Burnier zelf heeft verschillende keren haar bewondering uitgesproken voor het werk van Reve en heeft zelfs wel zijn stijl over genomen. In De litteraire salon komt een pastiche op
| |
| |
de reviaanse stijl voor, daar waar de ik-vertelster zich oud en eenzaam in haar lege huis aan zee bevindt Invloed van Reves stijl komt verder heel duidelijk naar voren in de eerste brieven in Gesprekken in de nacht (1987).
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
De jaren negentig, de derde of joodse fase in Burniers schrijverschap, waren niet haar meest productieve: zij moest weer lemen, dat wil zeggen: zich de sacrale aspecten van het jodendom eigen maken. Afgezien van enkele korte essays over joodse cultuur en religie publiceerde zij maar één roman: De wereld is van glas (1997), die men kan beschouwen als de verbeelding van het hervinden van haar joodse identiteit Zelf legde zij in haar (ongebundeld gebleven) beschouwing over het joodse element in haar werk, ‘Waar kan men oude namen vinden’ (1993), een relatie met haar roman De trein naar Tarascon (een verwijzing naar een term uit een brief van Van Gogh die een metafoor is voor de dood). Zij schreef: ‘In dit boek, met voor het eerst een manlijke hoofdpersoon [...], is het plotseling een en al oorlogsherinneringen en joods wat de klok slaat. De trein naar Tarascon eindigt zelfs met een stukje kaddisj jatom (het kaddish der rouwenden) in Nederlandse vertaling, terwijl ik op dat moment van het jodendom werkelijk geen fluit afwist.’
| |
Techniek / Thematiek
Men zou kunnen zeggen dat zij medio jaren tachtig onbewust al op die terugkeer naar haar spirituele ‘roots’ anticipeerde, die zij een decennium later op een voor haar poëtica kenmerkende manier heeft vormgegeven. De wereld is van glas heeft twee lagen: het ‘raam’ wordt gevormd door brieven, veertien in totaal, van een ‘ik’ (vrijwel onverhuld Burnier zelf), aan een ‘unknown Rabbi’, symbool van de slechts in een fase van verlichting bereikbare ‘oneindige’. Zij schrijft als ‘binnenverhaal’ een roman over een uiteengevallen joods gezin, afkomstig uit Den Haag (zoals Burnier zelf). Het bestaat uit de jonge Gideon Reiser (door zijn moeder omgedoopt tot Guido Blink, om het odium van een joodse naam te vermijden), die na zijn studie werkt voor een informatiebedrijf. Hij vertaalt (digitaal) binnenkomende berichten, maar kent de code niet om te bepalen wat zij werkelijk betekenen; hij wil iets anders, maar weet niet wat. Zijn vader David, een geheel geassimileerde jood - een gepensioneerde leraar klassieke talen, die na drie jaar huwelijk zijn gezin heeft
| |
| |
verlaten en zich nu in een wereld van boeken heeft teruggetrokken - heeft hij nooit ontmoet Zijn moeder Hester, een vertaalster van literaire teksten, heeft lange tijd haar joodse identiteit verloochend. Pas als Gideon naar Amsterdam is verhuisd (waar trouwens ook zijn vader blijkt te wonen), durft zij in brieven aan haar zoon haaf levensgeschiedenis te vertellen en hem ook zijn joodse identiteit te onthullen. De drie personages zijn projecties, afsplitsingen van degene die hen tot leven heeft geroepen, deelt de ‘ik’ de rabbi mee. En inderdaad kunnen wij in hen vrij gemakkelijk drie aspecten of levensfasen van Burnier zelf herkennen (het zal geen toeval zijn dat alle drie figuren vertalers zijn, dat zij ‘herschrijven’ wat van elders komt). De hereniging van de drie, symbool voor de heling van de ik, moet van buiten komen. Het is de schooljongen Jonathan, wiens naam ‘geschenk van God’ betekent, bijlesleerling van David en vriend van Gideon, die hen bijeenbrengt en uiteindelijk bewerkstelligt dat zij naar de ‘Nieuwe Wereld’ kunnen vertrekken, die tegelijk hun ‘oude wereld’ doet herleven. Zo kon ook de schrijfster na veertig jaar dolen in de woestijn (van de gruwelijke wereld) het ‘beloofde land’ binnengaan. Hoewel niet als zodanig bedoeld, is de roman een goede afsluiting van haar prozafictie, waarin het zoeken naar (innerlijke) eenheid een dominant thema is geweest.
| |
Ontwikkeling
Een nieuwe selectie van Burniers essays verscheen al het jaar na haar dood onder de titel Een gevaar dat de ziel in wil (2003). De samenstellers lieten nogal wat didactische stukken uit Essays 1965-1985 weg en namen ongebundelde stukken van een meer persoonlijke signatuur op, met als slothoofdstuk haar beschouwingen over joodse religie en cultuur. Haar verslag van het bezoek aan Dachau (‘München en Dachau: vierenveerig jaar later’), hoewel eigenlijk buiten de joodse essays in strikte zin vallend, vormt daarvan het onmiskenbare hoogtepunt. In 2004 verscheen een sterk uitgebreide herdruk van Burniers bundel Na de laatste keer, in feite haar ‘Verzamelde gedichten’. Hieruit blijkt eens te meer dat de literaire kwaliteit van haar poëzie duidelijk ten achter bleef bij die van haar fictionele en betogende proza: haar gedichten, die zelden lyrisch zijn, maar meestal filosofisch of spiritueel van aard en die gaan over dezelfde thema's als haar essays, kan men het best lezen als ‘commentaar’ bij haar geestelijke ontwikkelingsgang.
| |
| |
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Burnier heeft diverse malen opgemerkt dat men haar fictionele werk niet kon plaatsen in de naturalistische of psychologiserende realistische traditie, maar dat al haar romans (om daarbij te blijven) te bestempelen waren als ideeënromans. Dit is ongetwijfeld juist, maar het gehalte aan ideeën in haar fictie is zeer wisselend. Zo is er een opvallend verschil in dit opzicht tussen Burniers relaas over haar situatie als jong, joods meisje in de Tweede Wereldoorlog, Het jongensuur (1969), en De reis naar Kíthara (1976), waarin het verhaal over een reis van een aantal feministen naar New York om daar een congres bij te wonen wordt ‘overwoekerd’ door uitweidingen over de veranderingen in het mensbeeld sinds de oudheid en dat in feite een allegorie blijkt te zijn. Deze ideeënroman is slechts één keer herdrukt (in de verzamelbundel Bellettrie 1965-1981), terwijl Het jongensuur elf drukken behaalde. De daaruit blijkende voorkeur van het publiek voor een roman waarin de ideeënlaag niet overheerst, blijkt in het algemeen te zijn gedeeld door de critici, al waren er onder hen (T. van Deel, Joris Gerits, Wam de Moor) die Burniers filosofisch-allegorische of spirituele romans als De reis naar Kíthira, De trein naar Tarascon of De wereld is van glas wel degelijk bleken te waarderen en met empathie en analytisch vermogen voor hun lezers toegankelijker wisten te maken.
De essays van Burnier kan men eveneens in twee groepen verdelen. Haar vroege stukken (over homoseksualiteit, feminisme, esoterische bewegingen, denkers als Plato, Jung en Steiner) zijn didactisch van aard, helder, geestrijk en worden gekenmerkt door persoonlijke accenten. Uit het feit dat zij voor deze essays twee belangrijke prijzen mocht ontvangen, kan men opmaken dat zij door de kritiek werden gewaardeerd. Dat was al minder het geval met de studie De droom der rede (1982), die slechts enkele recensenten kon bekoren, en het essayistische vervolg daarvan, De rondgang der gevangenen (1987). De recensenten vonden dat beide boeken, hoe goed geschreven ook, te zeer leden aan een versimpeling van complexe zaken (veel stereotypen en generalisaties) en dat Burnier haar opponenten ridiculiseerde. Bij de linkse intelligentsia die haar eerst vanwege haar progressieve standpunten had omarmd, verspeelde zij alle krediet met het pamflet Mag de dokter doden? (1986), waarin zij
| |
| |
(en haar coauteur Chris Rutenfrans) medici die zich voorstanders hadden betoond van het toepassen van (vrijwillige) euthanasie, van ‘moordlust’ beschuldigde (‘euthanasiasme’), een aanval die zij herhaalde in de roman De trein naar Tarascon (1986). Carel Peeters (1988) noemde haar in een uitvoerige bespreking van de genoemde roman waarbij hij al haar essays uit de jaren tachtig betrok, een ‘Staphorster intellectueel’. Ook haar bundel essays De achtste dag (1990) werd vanwege het humorloze, dogmatische karakter van diverse stukken niet zo goed ontvangen. De Vlaamse filosofe Patricia de Martelaere betitelde bedoelde essays, niet ten onrechte, als ‘de drieste zondagspreken van een verbitterde zielenherder’. Dat de postume bundel Een gevaar dat de ziel in wil in het algemeen juist weer positieve reacties kreeg, hangt ongetwijfeld samen met het feit dat daarin geen van haar aanstootgevende essays uit de tweede helft van de jaren tachtig is opgenomen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Andreas Burnier, Een tevreden lach. Amsterdam 1965, Querido, Reuzensalamander 41, R. (opgenomen in Bellettrie 1965-1981; licentieuitgave Den Haag 1996, Stichting Uitgeverij XL, XL 202; 12e druk, samen met De verschrikkingen van het noorden, Amsterdam 1997, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1657) |
Andreas Burnier, De verschrikkingen van het noorden. Amsterdam 1967, Querido, Reuzensalamander 64, VB. (opgenomen in Bellettrie 1965-1981; 7e druk, samen met Een tevreden lach, Amsterdam 1997, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1657) |
Andreas Burnier, Het jongensuur. Amsterdam 1969, Querido, R. (3e druk 1972, Salamander 313; opgenomen in Bellettrie 1965-1981; 10e druk, aangevuld met ander werk, onder de titel Het jongensuur gevolgd door Oorlog en Na de bevrijding, 1995, Meulenhoff, Meulenhoff quarto; 11e druk, samen met De litteraire salon en De trein naar Tarascon, 2003, Augustus) |
Andreas Burnier, De huilende libertijn. Amsterdam 1970, Querido, R. (5e [= 6e] druk 1986, Salamander 660) |
C.I. Dessaur, Foundations of the theory-formation in criminology. A methadological analysis. 's-Gravenhage 1971, Mouton, Methods and models in social sciences, Dissertatie. |
C.I. Dessaur, Problemen en pseudo-problemen in de criminologie. Den Haag 1971, Mouton, Rede. |
Andreas Burnier, Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen. Amsterdam 1974, GB/NB/EB. (ten dele opgenomen in Bellettrie 1965-1981 en in Essays 1965-1985) |
Andreas Burnier, De reis naar Kíthira. Amsterdam 1976, Querido, R. (opgenomen in Bellettrie 1965-1981) |
Andreas Burnier, De zwembadmentaliteit. Amsterdam 1979, Querido, EB. (opgenomen in Essays 1968-1985) |
Andreas Burnier, De verschrikkingen van het noorden. Gesprek in de nacht. Bezorgd door Siem Bakker. Amsterdam 1980, Meulenhoff Educatief, Cahiers voor letterkunde, Bl. (eerder gepubliceerd in De verschrikkingen van het noorden) |
Andreas Burnier, Na de laatste keer. Amsterdam 1981, Querido, GB. (opgenomen in Bellettrie 1965-1981; 3e, zeer uitgebreide druk, samenstelling Ineke van Mourik, Maaike Meijer en Jonne Linschoten, 2004, Augustus) |
C.I. Dessaur, De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Een poging tot criminosofie. 's-Gravenhage 1982, Martinus Nijhoff, Wetenschappelijke studie. (2e herziene druk Amsterdam 1984, Querido) |
Andreas Burnier, De litteraire salon. Amsterdam 1983, Querido, R. (7e druk 1986, Salamander 653; 8e druk, samen met Het jongensuur en De trein naar Tarascon, 2003, Augustus) |
| |
| |
Andreas Burnier, Bellettrie 1965-1981. Amsterdam 1985, Querido. (bevat Een tevreden lach, De verschrikkingen van het noorden, Het jongensuur, De huilende libertijn, De reis naar Kíthira, Na de laatste keer en de fictie uit Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Andreas Burnier, Essays 1968-1985. Amsterdam 1985, Querido. (bevat De zwembadmentaliteit, de essays uit Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen en tientallen ongebundelde of ongepubliceerde beschouwingen) (ten dele opgenomen in Een gevaar dat de ziel in wil) |
Andreas Burnier en Lucienne Stassaert, Driestromenland. Gedichten. Arnhem 1986, Kila Kossa, GB. |
C.I. Dessaur en C.J.C. Rutenffans, Mag de dokter doden? Argumenten en documenten tegen het euthanasiasme. Amsterdam 1986, Querido, Pamflet. |
Andreas Burnier, De trein naar Tarascon. Amsterdam 1986, Querido, R. (licentieuitgave Baarnbrugge 1989, Grote Letter Bibliotheek 831; 3e druk, samen met Het jongensuur en De litteraire salon, 2003, Augustus) |
Andreas Burnier, Gesprekken in de nacht. Briefwisseling 1981-1986 met René van Hezewijk en Chris Rutenfians. Amsterdam 1987, Querido, Br. |
C.I. Dessaur/Andreas Burnier, De rondgang der gevangenen. Een essay over goed en kwaad, in de vorm van zeven brieven aan de Platoclub. Amsterdam 1987, Querido, E. |
C.I. Dessaur, De achtste scheppingsdag. Arnhem 1988, Gouda Quint, Rede. (opgenomen in De achtste scheppingsdag, 1990) |
Andreas Burnier, Mystiek en magie in de literatuur. Leiden 1988, Martinus Nijhoff / OKW, EB. |
Andreas Burnier, De achtste scheppingsdag. Essays 1987-1990. Amsterdam [1990], Meulenhoff, Meulenhoff-editie E 1120, EB. (ten dele opgenomen in Een gevaar dat de ziel in wil) |
C.I. Dessaur, Kafka's hond of: gelooft u in mensen? Amsterdam 1991, [Katholieke Theologische Universiteit], Rede. |
Andreas Burnier, Waar kan men oude namen vinden, wie kent de naam die mij verliet. In: Lust en gratie, nr. 38, zomer 1993, pp. 7-22, E. |
Andreas Burnier, Een wereld van verschil. Het jodendom als religie tussen de wereldreligies. Amsterdam 1994, De Rode Hoed, Abel Herzberglezing '94, E. (opgenomen in Een gevaar dat de ziel in wil) |
Andreas Burnier, Gustav Meyrink, bewoner van twee werelden / Marianne Wünsch, De fantastische literatuur van Gustav Meyrink. Amsterdam 1996, De Appelbloesem Pers, Biografische kleinoden 2, EB. |
Andreas Burnier, De wereld is van glas. Amsterdam 1997, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1348, R. (licentieuitgave Den Haag 1998, Stichting Uitgeverij XL, XL 352) |
| |
| |
Andreas Burnier, Joods lezen. Amsterdam 1997, z.u., E. |
Andreas Burnier, Een gevaar dat de ziel in wil. Essays, brieven en interviews 1965-2002. Samenstelling Ineke van Mourik en Chris Rutenfrans. Amsterdam 2003, Augustus, EB. (bevat Een wereld van verschil, een keuze uit Essays 1968-1985 en De achtste scheppingsdag en een groot aantal ongebundelde beschouwingen) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
K.L. Poll, De omgekeerde wereld in een tevreden lach. In: Algemeen Handelsblad, 4-9-1965. (over Een tevreden lach) |
Hans Warren, Een tevreden lach. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-9-1965. |
Alfred Kossmann, Een tevreden lach: briljant debuut. In: Het Vrije Volk, 2-10-1965. |
Kees Fens, Lering en vermaak. In: De Tijd/Maasbode, 13-10-1965. (over Een tevreden lach) |
J.E. Kool-Smit, Andreas Burnier: loskomen van toevalligheid. In: Het Parool, 23-10-1965. (over Een tevreden lach) |
Adriaan van der Veen, Simone die Simon wil zijn. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-10-1965. (over Een tevreden lach) |
Renate Rubinstein, Op weg naar een nuttig mannenleven. In: Vrij Nederland, 23-10-1965. (over Een tevreden lach) |
L.E.W. [Peter van Eeten], Andreas Burnier, Een tevreden lach. In: Dialoog, jrg. 1, nr. 5, 1965, pp. 203-204. |
K. Fens, Indrukken van ouderwetsheid. In: De Tijd, 28-9-1967. (over De verschrikkingen van het noorden) |
Fons Sameel, Literair geweld van Andreas Burnier. In: De Volkskrant, 11-10-1967. (over De verschrikkingen van het noorden) |
Ben Bos, De vrouw staat tussen mens en dier. In: De Nieuwe Linie, 14-10-1967. (interview) |
Huug Kaleis, Andreas Burnier, Met Plato, zonder Freud. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-11-1967. (interview) |
J.E. Kool-Smit, Vrouwenjungle vol lugubere dreiging. In: Het Parool, 16-12-1967. (over De verschrikkingen van het noorden) |
Hans Warren, De verschrikkingen van het noorden, Andreas Burnier op zoek naar de juiste toon. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-12-1967. |
Willem Brandt, Verworden proza. In: Willem Brandt, Pruik en provo. Amsterdam 1967, pp. 53-58. (over Een tevreden lach) |
Paul de Wispelaere, Merkwaardig debuut. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog. Brussel 1968, pp. 112-116. (over Een tevreden lach) |
Aad van der Mijn, Verlangen naar een simpel nuttig mannenleven. In: Avenue, 1-1-1968, pp. 74-75. (interview) |
P. van Eeten, Een van de belangwekkendste auteurs van deze tijd, Andreas Burnier en de verschrikkingen van het noorden. In: Vrij Nederland, 6-4-1968. |
Hanneke Meerum Terwogt, Andreas Burnier, een gespleten bestaan. In: Het Parool, 16-1-1969. (interview) |
K.L. Poll, Gewoon werken, net als de jongens. In: Algemeen Handelsblad, 19-4-1969. (over Het jongensuur) |
Max Nord, Versobering en verfijning, geen vernieuwing bij Andreas Burnier. In: Het Parool, 3-5-1969. (over Het jongensuur) |
Astère Michel Dhondt, Een uil roept in de leegte. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17-5-1969. (over Het jongensuur) |
Hans Warren, Andreas Burnier: Het jongensuur. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-5-1969. |
Kees Fens, Andreas Burnier keert tijd en rollen om. In: De Volkskrant, 31-5-1969. (over Het jongensuur) |
Pierre Dubois, Op zoek naar identiteit. In: Het Vaderland, 6-9-1969. (over Het jongensuur) |
Paul de Wispelaere, Andreas Burnier. In: Ons Erfdeel, jrg. 13, nr. 1, september 1969, pp. 114-116. (over Het jongensuur) |
Willem M. Roggeman, Angst voor volwassenheid. In: Het Laatste Nieuws, 16-10-1969. (over Het jongensuur) |
C.J.E. Dinaux, Andreas Burnier. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek III, Auteurs van nu. Amsterdam 1969, pp. 140-146. (over Een tevreden lach) |
Jacques Kruithof, Een ontevreden lach. In: Raam, jrg. 8, nr. 62, februari 1970, pp. 51-53. (over Het jongensuur) |
Peter van Eeten, Een keurkorps van vrouwen.
|
| |
| |
In: NRC Handelsblad, 23-10-1970. (over De huilende libertijn) |
Fons Sarneel, De venijnige mogelijkheden van Andreas Burnier. De huilende libertijn is een geweldig vergrote Dolle Mina. In: Vrij Nederland, 24-10-1970. |
Hans Warren, De huilende libertijn. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-10-1970. |
Wam de Moor, Van picaro tot psalmist. In: De Tijd, 14-11-1970. (over De huilende libertijn) |
Michel Schmidt, Andreas Burnier was Dolle Mina ver voor. In: De Telegraaf, 14-12-1970. (interview) |
Hanneke Paardekooper-van Buuren, ‘Het jongensuur’ door de zandloper. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 23, nr. 10, december 1970, pp. 1001-1019. (uitgebreide analyse en interpretatie van Het jongensuur) |
Lidy van Marissing, Andreas Burnier, schrijven om in leven te blijven. In: Lidy van Marissing, 28 interviews. Amsterdam 1971, pp. 62-73. (interview) |
Kees Fens, Bijbelse verwijzingen van A. Venema en A. Burnier. In: De Volkskrant, 23-1-1971. (over De huilende libertijn) |
J.E. Kool-Smit, Afrekening met een legende. In: Het Parool, 23-1-1971. (over De huilende libertijn) |
Carel Peeters, Kwaad met kwaad vergelden. In: Elseviers Weekblad, 6-2-1971. (over De huilende libertijn) |
A.J. van Dijk, Alleen op school gaat elke deling op. In: NRC Handelsblad, 12-11-1971 (interview) |
Paul de Wispelaere, Humor en bitterheid bij Andreas Burnier. In: De Vlaamse Gids, jrg. 55, nr. 12, december 1971, pp. 8-9. (over De huilende libertijn) |
Hanneke Paardekooper-van Buuren, Andreas Burnier, De huilende libertijn. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 2, winter 1971, pp. 125-135. |
Hanneke Paardekooper-van Buuren, Schrijven is een ambacht, kwelling en lust. In: Standaard der Letteren, 19-5-1972. (interview) |
Hanneke Paardekooper-van Buuren, Nieuwe boeken. Tussen Steiner en Firestone. In: Raam, jrg. 10, nr. 85, augustus 1972, pp. 59-64. (analyse en interpretatie van De huilende libertijn) |
Hugo Bousset, Andreas Burnier. Schepping-verlossing-opstanding. In: Hugo Bousset, Woord en schroom. Brugge-Nijmegen 1972, pp. 170-174. |
Marja Roscam Abbing, Ik zie niet zoveel in gelukkige levens. In: NRC Handelsblad, 9-2-1973. (interview) |
Klaas Peereboom, Andreas Burnier: een werker. In: Het Parool, 6-3-1973. (interview) |
Bibeb, Andreas Burnier: ‘Ook binnen het leven sterf je vele keren’. In: Bibeb, Veertien vrouwen. Amsterdam 1974, pp. 77-93. (interview) |
Maarten Beks, Wordt de wetenschap gemangeld tussen cultuur en tegencultuur? In: De Tijd, 3-5-1974. (over het standpunt van Andreas Burnier inzake de verhouding tussen wetenschap en cultuur) |
P.M. Reinders, Op het gladde ijs van het feminisme. In: NRC Handelsblad, 28-6-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Alfred Kossmann, Prikkelend boek van Andreas Burnier. In: Het Vrije Volk, 29-6-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
J.F. Vogelaar, Hetzerig proza van Andreas Burnier. In: De Groene Amsterdammer, 31-7-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Leo de Haes, Alle macht aan de vrouw? In: De Standaard, 2-8-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Carel Peeters, Van bronstige agressie naar onzijdig denken. In: Vrij Nederland, 3-8-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Pierre H. Dubois, Beschouwingen van Andreas Burnier; de trapeze van het verdriet. In: Het Vaderland, 17-8-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Willem M. Roggeman, Feministisch pamflet. In: Nieuwe Gazet, 27-8-1974. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
| |
| |
Peter Verstegen, Burniers strijd tegen het y-chromosoom. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 7, september 1974, pp. 43-44. (over Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
Hugo Bousset, Guerrilla tegen het sekse-fascisme. In: De Vlaamse Gids, jrg. 59, nr. 5, oktober 1975, pp. 42-45. (over De huilende libertijn) |
Carel Peeters, Een stamelend orakel, Andreas Burnier in de onderwereld van de onzin. In: Vrij Nederland, 20-11-1976. (over De reis naar Kíthara) |
P.M. Reinders, De grote metamorfose. In: NRC Handelsblad, 10-12-1976. (over De reis naar Kíthara) |
T. van Deel, Andreas Burnier en het schild van Achilles. In: Trouw, 31-12-1976. (over De reis naar Kíthara) |
S. Bakker e.a., Hoe ouwer, hoe kouwer; analyses en interpretaties van de verhalen in Andreas Burnier De verschrikkingen van het noorden. Nijmegen 1976. |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Andreas Burnier. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 2, gesprekken met schrijvers. 's-Gravenhage 1977, pp. 35-54. (interview) |
Maarten 't Hart, De doodsadem van het feminisme. In: Hollands Diep, 15-1-1977, pp. 39-42. (over De reis naar Kíthara) |
Ab Visser, Plato in Edgar Wallace-techniek. In: Leeuwarder Courant, 15-1-1977. (over De reis naar Kíthara) |
Hans Warren, De reis naar Kíthira. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 26-2-1977. |
Willem M. Roggeman, Andreas Burnier over metamorfose van de staat. In: Nieuwe Gazet, 1-8-1977. (over De reis naar Kíthara) |
Leontine van Velp, Pleidooi voor de individualiteit. In: Lover, jrg. 4, nr. 4, winter 1977. (interview) |
Aad Nuis, Het verschil tussen herengeleuter en mannengewauwel. In: Aad Nuis, Boeken. Amsterdam 1978, pp. 64-65. (over De reis naar Kíthara) |
Renée Belonje, Jan Fontijn, Guus Houtzager e.a., Literatuuropvattingen van feministische critici, een tussentijdse balans. In: Spektator, jrg. 7, nr. 9-10, mei-juni 1978, pp. 513-527. (onder andere over de literatuuropvattingen van Andreas Burnier) |
Maarten 't Hart, De spiegel aan de wand (de vrouw in de literatuur). In: Maarten 't Hart, Ongewenste zeereis. Essays - al dan niet autobiografisch. Amsterdam 1979, pp. 9-24. (over ‘Het beeld van de vrouw in de literatuur’ in Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen) |
L van Marissing, Zwartboek van een soliste. In: De Volkskrant, 31-3-1979. (over De zwembadmentaliteit) |
Aad Nuis, Grimmige portiersdiensten. In: Haagse Post, 7-4-1979. (onder andere over De zwembadmentaliteit) |
P.M. Reinders, Het voorportaal van de hel. In: NRC Handelsblad, 20-4-1979. (over De zwembadmentaliteit) |
Marisca Milikowski, De cultuurfilosofie van Andreas Burnier. In: De Waarheid, 24-4-1979. (over De zwembadmentaliteit) |
Jan Fontijn, Burniers pleidooi voor androgynie. Voorkomt het vrouwelijke de ondergang? In: Vrij Nederland, 28-4-1979. (over De zwembadmentaliteit) |
Willem Jan Otten, Andreas Burnier en het complete bewustzijn. Een onderhoud met de auteur van ‘De zwembadmentaliteit’. In: Vrij Nederland, 28-4-1979. (interview) |
Aldert Walrecht, De zwembadmentaliteit van het hedendaagse feminisme. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 4, september-oktober 1979, pp. 583-585. |
Mieke van Kasbergen, Ook overdag staan er sterren aan de hemel. In: Lesbisch Prachtboek. Amsterdam 1979, pp. 27-37. (interview) |
Wam de Moor, Wie ben ik? en Wat wil ik? In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 177-188. (over Het jongensuur en De reis naar Kíthara) |
Jacques Claes, Zwembadmentaliteit In: De Standaard, 14-3-1980. |
| |
| |
Kees Schuyt, De aanvaarding van goed en kwaad: over Andreas Burniers De zwembadmentaliteit. In: Jan Campertprijzen 1980. 's-Gravenhage 1980, pp. 69-92. (met selecte bibliografie) |
Theo Vos en Siem Bakker, Andreas Burnier. Nijmegen-Brugge 1980. (biografische schets, overzicht van en commentaar bij haar werk en een representatieve bibliografie) |
Siem Bakker en Theo Vos, Over Een tevreden lach, van Andreas Burnier. Amsterdam 1981. (bespreking van thema's en motieven, structuur en symboliek van Een tevreden lach, geplaatst in de context van Burniers oeuvre) |
Karel Soudijn, Afzien van het triviale. In: NRC Handelsblad, 12-6-1981. (over Na de laatste keer) |
Kiki Amsberg en Aafke Steenhuis, Alle vruchten van het westers bewustzijn zijn geplukt. In: De Groene Amsterdammer, 30-9-1981. (interview) |
Maria de Groot, Het gebergte en de diepzee: over Jacques Hamelink en Andreas Burnier. In: Wending, jrg. 36, nr. 9, september 1981, pp. 524-530. (over Na de laatste keer) |
Nicolaas Matsier, Literatuur als huisapotheek. In: Johan Diepstraten (red.), Over Maarten 't Hart: beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage 1981, pp. 114-118. (over 't Harts interpretatie van Burnier) |
Joke Linders-Nouwens en Wim Vogel, Rationalisme in de muil van de draak. In: Haarlems Dagblad, 27-3-1982. (interview) |
Maaike Meijer, De wetenschapper heeft maar een klein zieltje en ook dat dreigt uit te doven. In: De Volkskrant, 16-4-1982. (over De droom der rede) |
J. van Heerden, C.I. Dessaur contra de kerk der rede. In: Vrij Nederland, 22-5-1982. (over De droom der rede) |
M.J. Pellikaan-Engel, Een feministische argumentatie in het geding. In: Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, jrg. 73, nr. 3, juli 1982, pp. 191-193. |
P.F.H. Lauxterman, Compromis of synthese? In: Tirade, jrg. 26, nr. 282-283, november-december 1982, pp. 634-649. (over De droom der rede) |
Maarten 't Hart, De vrouw bestaat niet. Amsterdam 1982, pp. 136-150. |
Kees de Bakker, Andreas Burnier: Een tevreden lach. In: Kees de Bakker, Mijn eerste boek. Dertig schrijversdebutanten. Amsterdam 1983, pp. 38-42. (over de uitgave van Een tevreden lach) |
Petra Veeger, Tussen Blaman en Burnier: lesbische literatuur als bron voor lesbische geschiedschrijving. In: Homologie, jrg. 5, nr. 2, maart-april 1983, pp. 4-6. |
Alice G.B. ter Meulen, C.I. Dessaur, De droom der rede. In: Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, jrg. 75, nr. 3, juli 1983, pp. 306-308. |
Ischa Meijer, Rede der droom. In: De Volkskrant, 26-11-1983. (interview) |
T. van Deel, Het verlangen naar Panorama Mesdag. In: Trouw, 8-12-1983. (over De litteraire salon) |
Aad Nuis, Een valluik in de salon. In: Haagse Post, 9-12-1983. (over De litteraire salon) |
Jaap Goedegebuure, Burniers verlossende inzicht. In: Haagse Post, 17-12-1983. (over De litteraire salon) |
Frans de Rover, De chaos omlijst. In: Vrij Nederland, 17-12-1983. (over De litteraire salon) |
Susanne Piët, Het huwelijk is een uitvinding zoals de gloeilamp. In: Elseviers Magazine, 24-12-1983. (interview) |
Edithe Boeke, De droom der rede: een tocht langs de zelfbeelden van de mensheid. In: Jonas, jrg. 13, nr. 12, 1983, pp. 7-10. |
Hannemieke Stamperius, Annie Romeinprijs voor Andreas Burnier: schrijfster over verscheurdheid en tegenstellingen. In: Opzij, jrg. 11, nr. 12, december 1983, pp. 21-23. |
Beatrijs Ritsema, Roman van Andreas Burnier. De kracht van het ego. In: NRC Handelsblad, 13-1-1984. (over De litteraire salon) |
Stefan Praet, Ontmaskerend boek ondanks veralgemeningen. Andreas Burnier: ‘Ik ben
|
| |
| |
'n groep van een’. In: De Morgen, 21-1-1984. (over De litteraire salon) |
Wam de Moor, Nog even en Andreas Burnier keert onze samenleving de rug toe. In: De Tijd, 3-2-1984. (over De litteraire salon) |
W. Otterspeer, De romantische Cassandra: Andreas Burnier en het verscheurd bewustzijn. In: W. Otterspeer, Geleerde vrouwen. Weesp 1984, pp. 46-59. (over Burnier als romantisch denker) |
Theo Vos, Na de laatste keer van Andreas Burnier: poëzie tussen 50 en 80. In: Randschrift, jrg. 1, nr. 3, mei 1985, pp. 33-43. |
Janet Luis, Andreas Burniers schone letteren in verzamelbundel. In: Het Parool, 17-7-1985. (over Bellettrie 1965-1981) |
Hellen Knopper, Het overwoekerde werk van Burnier. Waar blijft die omgekeerde wereld? In: Elseviers Magazine, 2-8-1985. (over Bellettrie 1965-1981) |
Ineke Jungschleder, ‘Je moet de strafwet strak houden: moord is moord’. In: de Volkskrant, 14-1-1986. (interview) |
Joke van Kampen, Zijn de euthanasisten de erfgenamen van Adolf Hider? Prof.dr. C.I. Dessaur brengt leven in de diskussie rond de zachte dood. In: De Groene Amsterdammer, 15-1-1986. (over Mag de dokter doden?) |
Wam de Moor, Alleen een keihard geluid wordt gehoord. In: De Tijd, 31-1-1986. (interview) |
Hannah van Buuren, Ruimte van leven. Romankunst van Nederlandse feministen. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 1, januari-februari 1986. pp. 19-34. |
Reinjan Mulder, Essays van Andreas Burnier, kruistocht tegen het kwaad. In: NRC Handelsblad, 14-2-1986. (over Essays 1968-1985) |
Aleid Truijens, Vervoersmiddel naar de hemel. In: NRC Handelsblad, 21-3-1986. (over De trein naar Tarascon) |
Marjanke Spanjer, Boek over euthanasie met arrogante inslag. In: NRC Handelsblad. 22-3-1986. (over Mag de dokter doden?) |
Aad Nuis, Medici als slachtoffer van het kwaad. In: Aad Nuis en Robert-Henk Zuidinga (samenst.), Een jaar Boek. Overzicht van de Nederlandse literatuur 1985-1986. Amsterdam 1986, pp. 42-47. |
Jaap Goedegebuure, Het gevaar van Andreas Burnier. Wat is het verschil tussen criminologe Dessaur en haar alter ego Andreas Burnier? De scheidsmuren zijn geslecht In: Haagse Post, 12-4-1986. (overzichtsartikel) |
Wam de Moor, Nieuwe roman van Andreas Burnier: spannend, mooi en wijs. In: De Tijd, 21-4-1986. (over De trein naar Tarascon) |
Cyrille Offermans, William Baston vindt het geluk, maar de wereld gaat ten onder. De trein naar Tarascon van Andreas Burnier. In: De Groene Amsterdammer, 23-4-1986. |
Carel Peeters, De harde taal van de hogere sferen. In: Carel Peeters, Hollandse pretenties. Amsterdam 1988, pp. 54-63. |
A. Walrecht, Bellettrie 1965-1981. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 3, mei-juni 1986, pp. 430-432. |
Ton van Brussel, Vergrotend schrijven zit in me gebakken. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-7-1986. (interview) |
Diny Schouten, De goeroe voor intellectuelen. In: Intermagazine, jrg. 6, nr. 11, november 1986. (over Bellettrie 1965-1981) |
Jan Fontijn, Gul met levenswijsheden. Andreas Burnier als goeroe van de Platoclub. In: Vrij Nederland, 18-4-1987. (over Gesprekken in de nacht) |
Arnold Heumakers, Andreas Burnier over het kwaad in de wereld. In: de Volkskrant, 24-4-1987. (over Gesprekken in de nacht) |
Aleid Truijens, De paus, de volgeling en de afvallige. In: NRC Handelsblad, 8-5-1987. (over Gesprekken in de nacht) |
Jelle van der Meulen, Gesprekken in de nacht. In: Jonas, jrg. 17, nr. 20, mei 1987. |
Frits Staal, Andreas Burnier en de superioriteit van het oosten. Een hoogleraar is niet braaf. In: NRC Handelsblad, 6-11-1987. |
K.L. Poll, De wolf en de zeven dwergen. Essay over goed en kwaad. In: NRC Handelsblad, 11-12-1987. (over De rondgang der gevangenen) |
Dick van der Steen, Burnier heeft niets concreets te bieden. In: Hervormd Nederland, 2-1-1988. (over De rondgang der gevangenen) |
Arnold Heumakers, De louterende glijbaan van het Kwaad. In: de Volkskrant, 19-2-1988. (over De rondgang der gevangenen) |
| |
| |
Dick Bosscher, Ik stap net op tijd uit de criminologie. In: Trouw, 23-9-1988. (interview) |
Elsbeth Etty, Ik hoor altijd bij de tegenpartij. In: NRC Handelsblad, 8-10-1988. (interview) |
Bzzlletin, jrg. 17, nr. 159, oktober 1988. Speciaal Burnier-nummer, waarin:
- | Peter Burger en Arie Pos, Zweverigheid? De mensen moesten eens weten wat een tough guy ik ben, pp. 2-10. (interview) |
- | Diny Schouten, Een romancier die haar verhandelingen excellent weet te vermommen. Over het proza van Andreas Burnier, pp. 11-14. |
- | Hanneke Eggels, Ziener of zwoeger? Kanttekening bij Andreas Burnier. Van masculinistische naar humane wetenschap, pp. 16-17. |
|
Jaap Goedegebuure, Dan moet hij er toch zijn als ik hem zoek. In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, pp. 223-244 (over De litteraire salon en religie in de literatuur) |
Doeschka Meijsing, Het Grote Gelijk. Essays van Andreas Burnier. In: Elsevier, 8-9-1990. (over De achtste scheppingsdag) |
Willem Otterspeer, Een ernst van vroeger. Essays van Andreas Burnier. In: NRC Handelsblad, 21-9-1990. (over De achtste scheppingsdag) |
Patricia de Martelaere, Een meedogenloze spiritualiteit. In: Vrij Nederland, 20-10-1990. (over De achtste scheppingsdag) |
Rudie Wester, Er zijn nog heel veel nuttige taboes. De wereld volgens Andreas Burnier. In: Opzij, jrg. 18, nr. 10, oktober 1990 (interview) |
Arnold Heumakers, De mokerslag van het eigen gelijk blijft achterwege. In: de Volkskrant, 2-11-1990. (over De achtste scheppingsdag) |
Marcel Janssens, De mens vrouwelijk. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 136, nr. 1, februari 1991, pp. 103-105. (over De achtste scheppingsdag) |
Lust & Gratie, nr. 30, zomer 1991. Liber Amicorum Andreas Burnier, waarin onder meer zijn opgenomen:
- | Frida Balk-Smit Duyzentkunst, Een ander mens. Beschouwing naar aanleiding van De droom der rede, pp. 23-28. |
- | Elisabeth Stranders, Met het tornmesje in het tijdsverloop van Het jongensuur, pp. 29-34. |
- | Christa van Deelen, Geen nieuws uit Spitsbergen?, pp. 44-53. (over De litteraire salon) |
- | Oek de Jong, Rode slofjes, de terp van Oostum en een stuk obsidiaan, pp. 54-62. (onder meer over de Platoclub) |
|
Aafke Steenhuis, De driftige diepte. Bij de zestigste verjaardag van Andreas Burnier. In: De Groene Amsterdammer, 3-7-1991. |
Marlies Groen, Zoeken naar het kind. Over de rol van het kind in De litteraire salon van Andreas Burnier. In: Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek, dl. XII, 1991, pp. 75-94. |
Saskia van Rijnswou, Andreas Burnier, Een tevreden lach. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 20, november 1993. |
Marlies Groen, Licht. In: Lust & Gratie, nr. 40, winter 1993, pp. 73-76. (over het licht bij Burnier, met name in de roman De litteraire salon) |
Saskia van Rijnswou, Andreas Burnier, Het jongensuur. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 21, febr. 1994. |
Saskia van Rijnswou, Andreas Burnier, De huilende libertijn. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 22, mei 1994. |
Ute Langner, Aspecten van autobiografisch schrijven in het prozawerk van Andreas Burnier. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 88, nr. 4, juli 1995, pp. 322-332. |
Petra Veeger, Manoeuvres. Proza uit de jaren vijftig en zestig. Over Hella Haasse, Nel Noordzij, Aya Zikken, Andreas Burnier. Delft 1996. (academisch proefschrift met verteltechnische analyse van onder andere Een tevreden lach) |
Elisabeth Lockhorn, Andreas Burnier: ‘Ik denk niet dat ik veel uitzinnige woedes koester’. In: Elisabeth Lockhorn, Geletterde vrouwen. Interviews. Amsterdam 1996, pp. 240-260. |
Marja Pruis, Eeuwige woede. In: De Groene
|
| |
| |
Amsterdammer, 19-2-1997. (over De wereld is van glas) |
Xandra Schutte, Wij zijn eendagsvliegen. In: De Groene Amsterdammer, 19-2-1997. (interview) |
Hans Warren, Burnier is hopeloos verdwaald. Brieven aan een onbekende rabbi. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-2-1997. (over De wereld is van glas) |
Arnold Heumakers, Eeuwig pril op de preekstoel. In: NRC Handelsblad 28-2-1997. (over De wereld is van glas) |
T. van Deel, ‘Langer dan veertig jaar doolde ik door de woestijn’. In: Trouw, 14-3-1997. (over De wereld is van glas) |
Doeschka Meijsing, Woede en gelijk. Burniers terugkeer naar het jodendom. In: Elsevier, 15-3-1997. (over De wereld is van glas) |
Herman Verhaar, Niet beleren maar troosten. In: Vrij Nederland, 15-3-1997. (over De wereld is van glas) |
Aleid Truijens, Allemaal Duitsers. In: de Volkskrant, 21-3-1997. (over De wereld is van glas) |
Joris Gerits, Andreas Burniers spirituele biografie ‘De wereld is van glas’. De spiegel en de scherven. In: De Morgen, 10-4-1997. |
Robert Anker, De woede van Andreas Burnier. Crematoriumzielen vol bier en televisie. In: Het Parool, 25-4-1997. (over De wereld is van glas) |
Rudi van der Paardt, Van harmonieuze paarden en mislukte reizen. Platonisme bij Johan Daisne en Andreas Burnier. In: Tetradio, jrg. 8, 1999, pp. 85-100. (onder meer over De reis naar Kíthara) |
Arjan Peters, Strijdbare, onnavolgbare onheilsprofetes. In: de Volkskrant, 23-9-2002. (necrologie) |
Kester Freriks, Andreas Burnier (1931-2002): Strijdlustig en fel. In: NRC Handelsblad, 24-9-2002. (necrologie) |
Doeschka Meijsing, In memoriam Andreas Burnier 1931-2002. Een zieneres en een dwarse geest. In: Vrij Nederland, 28-9-2002. |
Yoeri Albrecht, De Platoclub. In: Vrij Nederland, 28-9-2002. (herinneringen aan het genootschap, waarvan Albrecht het jongste lid was) |
Ischa Meijer, Andreas Burnier. In: Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers. 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. Samenstelling Connie Palmen. Amsterdam 2003, pp. 225-229. |
Chris Rutenffans, Andreas Burnier: Bewoner van twee werelden. In: Andreas Burnier, Een gevaar dat de ziel in wil. Amsterdam 2003, pp. III-XXV. (over persoon en werk van Burnier) |
Aleid Truijens, Boodschapper van desillusies. Essays en romans van Andreas Burnier gebundeld. In: de Volkskrant, 4-12-2003. (over Een gevaar dat de ziel in wil) |
Oek de Jong, Op zoek naar haar verloren personages? In: Vrij Nederland, 3-1-2004. (over Een gevaar dat de ziel in wil) |
Fleur Speet, In ieder mens schuilt de drift van de destructie. In: Het Financieele dagblad, 3-1-2004. (over Een gevaar dat de ziel in wil) |
Elsbeth Etty, Machteloos om er helemaal bij te horen. In: NRC Handelsblad, 31-1-2004. (over Een gevaar dat de ziel in wil) |
Monica van den Berg, Een spirituele zoeker en werker. In: Nederlands Dagblad, 6-2-2004. (over Een gevaar dat de ziel in wil) |
Rudi van der Paardt, Andreas Burnier revisited. In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 2, april 2004, pp. 285-287. (over Een gevaar dat de ziel in wil) |
Mario Molegraaf, Niemand gaat ooit dood. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-9-2004. (over de herdruk van Na de laatste keer) |
Elisabeth Lockhorn, Een gesprek dat steeds doorgaat. In: Vrij Nederland, 23-12-2006. (biografisch, meer in het bijzonder over haar opvattingen en vriendschappen) |
Rudi van der Paardt, Andreas Burnier, De reis naar Kíthira. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 80, november 2008. |
110 Kritisch lit. lex.
september 2008
|
|