| |
| |
| |
Frans Budé
door Ewout van der Knaap
1. Biografie
Franciscus Hyacinthus Gerardus Antonius Budé werd op 28 december 1945 in Maastricht geboren en groeide op in een katholiek milieu. Zijn vader was drogist. Sinds 1970 is Budé gehuwd met Riet Dolders. Na de Kweekschool voor Onderwijzers werkte hij sinds 1967 in Maastricht achtereenvolgens als onderwijzer, leraar voortgezet onderwijs (geschiedenis en maatschappijleer) en directeur van een openbare basisschool. Vanaf 1988 is hij uitsluitend werkzaam als dichter en beeldend kunstenaar.
Onder het pseudoniem Frans H. Budeman debuteerde hij in 1968 met acht gedichten in Elseviers Weekblad. Vanaf 1983 publiceerde hij in Raster, De Gids, De Revisor, Yang, Parmentier en Dietsche Warande & Belfort. Voor het Limburgs Dagblad schreef hij over beeldende kunst (1984/1985) en recenseerde hij literatuur (1988-1992). Hij was redacteur van Het Bassin, tijdschrift voor hedendaagse kunst (1985-1988). Binnen dat kader ging hij samenwerkingsverbanden met beeldend kunstenaars aan, wat zijn werk heeft beïnvloed, getuige diverse beeldgedichten en bibliofiele projecten. Zijn gedichten zijn in diverse talen vertaald. De reeks ‘De aankomst’ uit Vlammend marmer werd door Rick Debie op muziek gezet.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Toen Joost Zwagerman in 1987 als spreekbuis van de Maximalen kritiek uitoefende op de zogenaamde ‘hermetische poëzie’, hekelde hij diverse dichters, onder wie Frans Budé. Ondanks hun technische bekwaamheid volgden die dichters hun leermeesters Gerrit Kouwenaar en Hans Faverey tezeer. Dit gebrek aan vitaliteit zou een veeg teken zijn voor hun poëzie. Zwagermans kritiek werkte door in de opvattingen van recensenten en illustreert de nog steeds voortdurende ‘vorm of vent’-discussie.
| |
Kunstopvatting
Budé staat, zoals veel van zijn collega's, vooralsnog in de schaduw van grote namen. Zijn gesloten schrijfwijze kan vanuit een bekende opvatting over poëzie worden verklaard: de filosoof Theodor W. Adorno schreef aan de moeilijkheidsgraad van kunst een kritische functie toe. Zulke kunst biedt weerstand aan de mechanismen van massacommunicatie. Ook Budés poëzie tracht zich aan alledaags taalgebruik te onttrekken en de lezer in een andere wereld te lokken. Als hij een ‘eigen universum’ (De onderwaterwind) creëert, vindt de dichter houvast. Door kenmerken van zijn Maas- en Rijnlandse regio in te zetten, probeert Budé een kader te scheppen waarbinnen taal- en cultuurgrenzen in elkaar overlopen. Het ABN verliest, evenals de taal van alledag, zijn bijzondere status en is slechts een van de mogelijke talen. Juist door de regionale invloedssfeer onderscheidt Budé zich van de taalkritische dichters door wie hij is beïnvloed.
| |
Thematiek
De kritiek betreft evenwel niet alleen de taal, maar ook de thematiek van Budés poëzie. In 1985 zei hij dat de dood voor hem ‘de grootste werkelijkheid’ is, andere werkelijkheden vallen daarbij in het niet. De intensieve omgang met de dood en de thematiek van het verlorene kenmerken zijn gedichten. Tekenend zijn traditionele motieven als de veerman, de vis, de rivier. Overigens is het lyrisch ik zelden alleen: een ‘jij’ of een ‘zij’ deelt het bestaan. Alleen liefde biedt troost; wordt de liefde bedreven, dan is er sprake van een schuilplaats waarin de dood kan worden weggedacht. In Grenswacht ontstaat er in een hotelkamer ‘een hoger zingen, een O / ik kom’, dat op extase
| |
| |
en transcendentie duidt en aan de katholieke cultuur herinnert. Net als in de erotische reeks ‘Helena en ik’ uit De ondenvaterwind wordt in het slotgedicht van Nachtdmom de (lichamelijke) liefde aan de dood gekoppeld:
ik straks verdwijn, beschaamd
voor mijn gebaren, de teerheid
van bestaan - de golven in je schoot
tussen liefde naar de dood
| |
Techniek
Het debuut Vlammend marmer bundelt tegenstellingen: ‘Geen beugel verwacht een voet / die in marmer reizen moet.’ Behalve het reismotief, dat Budés hele poëzie doortrekt, kondigt hier het materiaal van de grafplaat het einde van de reis aan. Recensenten wijzen erop dat Budé een eigen wereld oproept in een gestileerd surrealisme.
| |
Stijl
Hij maakt de taal los van vaste betekenissen en vermengt droom met werkelijkheid. De bezwering van het onderbewuste is een toestand van ‘wakenderwijs dromen’ (Beurskens). Typerend voor Budés stijl zijn vertragende beschrijvingen die een mythische laag aanbrengen: ‘Ik krijg een hoofd / als ik zijwaarts kijk’ (een gezicht wordt pas en profil zichtbaar). De twijfel aan de waarneming (‘Is 't wel een vogel?’) kenmerkt ook latere gedichten, waarin ook schepen, schaduwen, slakken en vogels in een geheimzinnig decor blijven optreden.
| |
Ontwikkeling
Van de reeks ‘De onderkant van water’ (Vlammend marmer), met haar autobiografisch karakter (vermenging van droomervaringen met kinderjaren), is een directe lijn te trekken naar het zeven jaar later verschenen De onderwaterwind. In het openingsgedicht van die bundel keert het lyrisch ik terug naar de stad van zijn jeugd. In de tussenliggende tijd is Budés poëzie beeldender, lyrischer en minder maniëristisch geworden; ook is zij minder witregels gaan bevatten.
| |
Techniek
Een leem is de meest ‘minimale’ bundel. Een van de kenmerken van Budés techniek is zijn speciale omgang met informatie
| |
| |
over tijd, plaats en personen. Ekkers beschrijft in De Gids de abstractiegraad van dit werk, het ‘wegschrijven’ van de oorspronkelijke context. De gedichten zijn variaties op een motief en hangen sterk met elkaar samen. Had Budé in Vlammend marmer al het motief van fossiel landschap en veenlijken opgevoerd, in Een leem gaat hij veel verder in zijn beschrijving van een in leemgrond gevonden ruiter: tot mens geworden leem, tot leem geworden mens. In Nachtdroom zet hij dit motief voort: ‘Jaren na de ruiter’ en ‘Ruiter / die bij mij begint’.
De fascinatie van Budé voor de grondsoort dateert uit de kinderjaren. In het dialect van zijn moeder was haar spelende, vies geworden kind geheel ‘een leem’ geworden. Tevens vormt Leopolds regel ‘Een sneeuw ligt in den morgen vroeg’ de literaire achtergrond van de titel Een leem. Eveneens tegen de talige logica zijn uitingen als ‘de droeve leem’, ‘een veen’. In Grenswacht en Nachtdroom breidt hij deze afwijkingen uit. Hierdoor vallen wel normale combinaties op, zoals ‘een leemte’. Het afwijkende maakt het gewone vreemd.
| |
Kunstopvatting
In Een leem strekt de dode vader zich tot in het heden in de natuur uit: ‘Onder een dek van steen / zaait hij hoog // zijn grassen uit.’ In een interview (Poëzie Nieuws) vertelde Budé hoe hij de dood dacht te kunnen bezweren: (‘Verbeelding is [...] de enige manier om de werkelijkheid af te houden.’ Vanuit deze persoonlijke visie is zijn bekentenis niet verwonderlijk: ‘Geen moment ben ik tijdens het schrijven bij de lezer. [...] Ik vind het heel normaal dat poëzie vragen oproept, zelfs onbeantwoord laat.’
| |
Stijl
Opvallend is vanaf Grenswacht het gebruik van de gebiedende wijs, die soms als een toverformule klinkt (‘Strijk het zwarte zeil / vergeet het labyrint’). Naast de imperatief en de vraagzin verlicht het spelkarakter de zwaarte van de thematiek. In Vlammend marmer lezen we al: ‘Ik zie wat jij niet ziet // Blinde passagier - / je voetstap in het donker.’ In De onderwaterwind wordt de toon van schoolpleinliedjes als contrastwerking gebruikt in: ‘wil met mij hier oversteken, / wil met mij vergaan’ en ‘scheepje ik ga over / scheepje ik ga dood’. Op deze wijze vermijdt Budé een al te pathetische toon.
| |
Thematiek
Grenswacht is minder gesloten dan Een leem, maar mist door zijn
| |
| |
gestileerdheid een persoonlijke, emotieve toon. Uit versregels als ‘Beland in vreemde talen / mild en stil de wind / van goed en erven // Wij staan op sterven’ spreekt echter een meer tot de lezer gerichte stem. Budé zet in de derde bundel zijn fascinatie voor uitgestorven en gevangen dieren voort. De debuutbundel bevatte al een reeks over dieren uit de Krijttijd, Grenswacht introduceert gekooide dieren (gorilla, stier) en in De onderwaterwind staat een reeks over een gekooide condor. Hierin, maar ook in de vele, weinig innovatieve gedichten die betrekking hebben op beeldende kunst, speelt de traditie van R.M. Rilkes dinggedichten een rol.
Gedurfder is de reeks ‘Haarrook’. Daarin verwerkt Budé en detail de lijkverbranding tijdens de Shoah. De reeks vindt een weerklank in enkele gedichten in Nachtdroom, waarin à la Armando het motief van het schuldig landschap is verwerkt. Zoals Vlammend marmer de oude knekelvelden van Caen en Verdun, maar ook de man van Tollund als bron heeft, zo zijn hier enkele gedichten gesitueerd in een landschap van ‘ooit vertrokken treinen’. Ze refereren aan de nationaal-socialistische genocide.
| |
Kritiek
Dit aspect bleef in de kritiek onbelicht. De hele bundel werd praktisch genegeerd, wat misschien aan de stugheid van de voorgaande lag.
Meer dan naar historische gruwelen gaat Budés engagement uit naar het universele lot van de mens: ‘O kelders van de stad - // ons hart een vat van bloed / daartussen’. Dit staat in ‘Forum, flora, historia’, dat nauw is verbonden met de openingsreeks van De onderwaterwind. De dubbele reeks ‘Nachtduur’ is de verwerking van het verlies van enkele dierbaren van de dichter. Eerder werd de doodservaring abstract gehouden, hier is ruimte voor een gesprek met de inmiddels overledene:
Marie, ver van wind en nacht-
geluiden streelt mijn hand
die niet kleiner maakt. Je mond
verschijnt, glimp van pijn. Ik blijf
voor lege ogen staan, deel met jou
je laatste lach. Geen zorg
geen verder licht dan nacht.
| |
| |
| |
Verwantschap
Visie op de wereld
Aan het begin van deze periode schildert Budé tweeëndertig gouaches bij dichtregels van Paul Celan. Bij de tentoonstelling daarvan zei Huub Beurskens: ‘Eigenlijk zijn de gedichten van Budé ingehouden hymnen op de geheimen in onszelf en vooral om ons heen, hymnische pogingen om met die geheimen in gesprek te komen.’ Die ingetogenheid karakteriseerde hij als schaamte voor de ijdelheid van het menselijk handelen. In Budés gedichten heerst het besef dat de mensen, ondanks het perspectief van de dood, de mogelijkheid hebben een gesprek met elkaar en de dingen aan te gaan. Deze opvatting sluit aan bij de traditie van Friedrich Hölderlins credo: ‘Seit ein Gespräch wir sind / Und hören können voneinander’.
| |
Ontwikkeling
In De onderwaterwind is meer dan ooit het landschap geconcretiseerd en, niet in de laatste plaats door de titels, herkenbaar als Limburgs en Waals. In dat landschap duikt het lyrisch ik samen met zijn geliefde onder, observeert het en mijmert het over de eindigheid van tijd:
wij gisteren zoek raakten. Kom hier,
geven wij elkaar namen, jij
nu de zomer zich verlaat, het dunste geluid
zich bedoelt als wind die aanblaast.
Wij stoppen voor de horizon.
Hoe vaak al niet keerden wij terug
over de langdoorweekte paden,
klepperend, zonder berouw?
We zouden moeten sterven. Nu.
| |
Techniek
Werkte Budé eerder vooral in reeksen, wat ten koste ging van de directheid, nu staan de gedichten meer op zichzelf. Ook met de epische lofzang op Maastricht (‘Reiziger’) waarmee de bundel opent, lijkt Budé toegankelijker te worden. Hoewel hij volhardt in zijn thematiek en hoewel zijn formuleringen wars zijn van modieuze taal, zijn Budés gedichten in toenemende
| |
| |
mate herkenbaar door hun universele karakter. In De onderwarterwind wordt de lezer meegenomen door de ‘wij’-toon:
Wij zijn geluid - onze ogen dicht
door de nanacht naar de zee.
Deze regels staan in verband met het gedicht ‘Zondag’ van J.C. Bloem: ‘Niet te verzoenen is het leven. / Ten einde is dit wellicht nog 't meest: / Te kunnen zeggen: het is even / Tussen twee stilten luid geweest.’
| |
Kritiek
Menig recensent heeft zijn twijfel geuit over de haalbaarheid van de cryptische poëzie, zoals Budé die in Een leem schrijft en zoals die in de jaren tachtig ter discussie stond. Daarnaast is er ook lof voor zowel inhoudelijke als formele aspecten: ‘Bij Budé is dichten weer toveren, het tot verschijnen dwingen van wat er niet is.’ (Bakker); ‘De metrische behandeling van het vers is bij Budé ronduit knap’ (Ligtvoet). Naarmate de gedichten toegankelijker worden, neemt de belangstelling weliswaar toe, maar de reacties blijven verdeeld. Ekkers is heel positief, terwijl Middag kritische kanttekeningen plaatst. Hoewel critici een ontwikkeling bespeuren, wil men een eigen geluid horen, wil men weten ‘hoeveel Budé er in Budé zit’ (Zuiderent).
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Frans H. Budeman, Berichten. In: Elseviers Weekblad, 10-2-1968, p. 65, GC. |
Frans Budé, Vlammend marmer. Amsterdam 1984, Meulenhoff, GB. |
Frans Budé, Een leem. Amsterdam 1986, Meulenhoff, GB. |
Frans Budé, Hotel Daglicht. Met zeefdrukken van Josien Brenneker, houtsneden van Leon Janssen, litho's van Gaston Klein. Eindhoven 1986, Grafisch Atelier Daglicht, GC. |
Frans Budé, Suite voor een bruid. Met houtsneden van Herman Wouters. Baarn 1986, Atalanta Pers, GC. |
Frans Budé, Grenswacht. Amsterdam 1987, Meulenhoff, GB. |
Frans Budé, Acht kleine canto's. In: Marianne Aartsen. Schilderijen. Venlo 1987, Van Spijk, GC. |
Frans Budé, Iets dat zo bestaat. In: Peter Wehrens (het gewicht der dingen). Venlo 1988, Van Spijk, pp. 17, 20, 21, 24, 25. (26 notities en 1 gedicht bij het werk van Peter Wehrens) |
Frans Budé, Nature morte. Redactie Gilbert de Bontridder. Maastricht 1988, G. (2 gedichten; 12 houtskooltekeningen van: Felix van de Beek, Gilbert de Bontridder, Gér Boosten, Dré Devens, André Dieteren, Fons Lemmens, Twan Lendfers, Jan Martens, Toon Teeken, Piet Vos, Peter Wehrens, Frits van der Zander) |
Frans Budé, Kleine hoogten. Landgraaf 1989, Herik, GB. |
Frans Budé, Nachtdroom. Amsterdam 1989, Meulenhoff, GB. |
Frans Budé en Hans Berghuis, De Maas en andere sproken. Maastricht 1990, Het Gonst, GB. |
Frans Budé, Reiziger. Maastricht 1990, Vereniging van Literaire Activiteiten/Leiter-Nypels, GC. (opgenomen in De onderwaterwind) |
Frans Budé en Clara Janés, Creciente fértil / Vruchtbaar groeiend. Met een litho van Marianne Aartsen. Terhorst 1991, Ser Prop, GC. |
Frans Budé, De onderwaterwind. Amsterdam 1991, Meulenhoff, GB. |
Frans Budé, Hans Berghuis, Leo Herberghs en Wiel Kusters, Charles Beltjens herdicht. Landgraaf 1991, Herik, GC. |
Frans Budé, Navarra. Een elegie. Met tekeningen van Gilbert de Bontridder. Heerlen 1991, Huis Clos, GC. |
Frans Budé, Ut pictura poësis. Maastricht 1991, Groenevelt, Bl. (tentoonstellingsgids met gedichten) |
Frans Budé, Rennende hond. Met etsen en houtsneden van Twan Lendfers. Bedum 1991, Exponent, GC. |
Frans Budé, Maaltijd. Amsterdam 1994, Meulenhoff, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Huub Beurskens, Slapenderwijs, wakenderwijs. Gedichten van Frans Budé. In: De Groene Amsterdammer, 23-1-1985. (over Vlammend marmer) |
Rob Schouten, Je blaast ertegen en het brengt geluid voort. In: Vrij Nederland, 26-1-1985. (onder meer over Vlammend marmer) |
Chris Keulemans, ‘Een vraag die ik mezelf niet stel’. In: Poëzie Nieuws, nr. 4, februari 1985. (interview) |
Peter Nijmeijer, Drie nieuwe dichters vol echo's. In: de Volkskrant, 22-2-1985. (over Vlammend marmer) |
Wiel Kusters, Aards tot op het bot. In: NRC Handelsblad, 18-7-1986. (over Een leem) |
Frank Ligtvoet, Abstracte woorden. In: de Volkskrant, 8-8-1986. (over Een leem) |
Hans van de Waarsenburg, Bundel Een leem bevestigt Budé's dichterschap. In: De Limburger, 8-8-1986. |
Remco Ekkers, Bevroren gedichten. In: De Gids, jrg. 149, nr. 8, 1986, pp. 694-697. (over Een leem) |
C.O. Jellema, Gedichten Frans Budé: moeilijk toegankelijk. In: Nieuwsblad van het Noorden, 3-10-1986. (over Een leem) |
R.L.K. F[okkema], [Boekenetalage]. In: Trouw, 3-10-1986. (over Een leem) |
Kees Bakker, Het raadsel van de voltooid tegenwoordige tijd. In: De Waarheid, 27-10-1986. (over Een leem) |
Christiaan Visser, Poëzie van tekstscherven. In: Leidsch Dagblad, 29-5-1987. (over Een leem) |
Rob Molin, Licht uit de diepte. Grenswacht van Frans Budé. In: De Limburger, 6-11-1987. |
Pieter Defesche, Bezwerende poëzie van Frans Budé. Grenswacht derde bundel van Maastrichtse dichter. In: Limburgs Dagblad, 28-11-1987. |
Hans Vandevoorde, Een leem en een zand. In: Yang, jrg. 24, nr. 1, 1988, pp. 82-86. (over Een leem en Grenswacht) |
Jan van der Vegt, Poëzie uit een grensgebied. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 3, 1988, pp. 422-423. (over Grenswacht) |
Pieter Defesche, Tijdloze poëzie van Frans Budé. In: Limburgs Dagblad, 1-7-1989. (over Nachtdroom) |
Rob Molin, Een stem verheft zich in de nacht. Nieuwe bundel Frans Budé. In: De Limburger, 10-7-1989. (over Nachtdroom) |
Huub Beurskens, De schaamte, niet de dood. Die Scham, nicht der Tod. Enkele opmerkingen bij de schilderijen van Frans Budé. Ein paar Bemerkungen zu den Gemälden von Frans Budé. Vertaald door Gerrit-Jan Berendse. Haarlem 1989. (over thematiek en schilderijen) |
Pieter Defesche, De hommage van Budé aan Celan. Acrylschilderijen in galerie Signe te Heerlen. In: Limburgs Dagblad, 16-12-1989. |
Wiel Kusters, Het zwart dat het wit vervangt. In: de Volkskrant, 20-4-1990. (onder meer over Kleine hoogten) |
Guus Middag, Bibberend op de hoge duikplank. Poëzie en proza van kleine Limburgse uitgeverijen. In: NRC Handelsblad, 31-8-1990. (over Kleine hoogten en Reiziger) |
Rob Schouten, Poëzierubriek. In: Maatstaf, jrg. 38, nr. 3, 1990, pp. 72-76. (over Nachtdroom) |
Ewout van der Knaap, Frans Budé overtuigt met vijfde bundel. In: Limburgs Dagblad, 7-5-1991. (over De onderwaterwind) |
Ad Zuiderent, Budé gunt ons blik in ruim. In: Trouw, 13-6-1991. (over De onderwaterwind) |
Rob Schouten, Poëzie buiten de bebouwde kom. In: Vrij Nederland, 6-7-1991. (over De onderwaterwind) |
| |
| |
Guus Middag, Het urenlange uitzicht op stilte. Frans Budé's hengelaarshouding. In: NRC Handelsblad, 12-7-1991. (over De onderwaterwind) |
Hans van de Waarsenburg, De onderwaterwind lyrisch en tragisch. Poëziebundel van formaat van Frans Budé. In: De Limburger, 13-7-1991. (over De onderwaterwind) |
Wiel Klisters, Muggen, condors en hazen. In: de Volkskrant, 26-7-1991. (onder meer over De onderwaterwind) |
Remco Ekkers, Geheimen in en om ons. In: Leeuwarder Courant, 13-9-1991. (over De onderwaterwind) |
Rob Schouten, Nieuwe geluiden en andere ouwe koek. In: Maatstaf, jrg. 39, nr. 8/9, september 1991, pp. 13-20. (onder meer over Nachtdroom) |
Jos Frusch, Kunst en poëzie in galerie Wolfs - Navarra, muzikale gedichten van Frans Budé. In: Limburgs Dagblad, 2-12-1991. (over tentoonstelling en Navarra) |
Ewout van der Knaap, Zuurkool en schrijfmachine. Randstadcriticus versus Budé. In: Vooys, jrg. 10, nr. 2, maart/april 1992, pp. 86-88. (over literaire kritiek) |
Ewout van der Knaap, ‘Wij zijn geluid’. Frans Budé en De onderwaterwind. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 5, november/december 1992, pp. 649-655. |
Ewout van der Knaap, Schilderen na Celan. Frans Budés persoonlijke hommage aan Paul Celan. In: Rik Gadella, Ton Naaijkens & Paul Sars (red.), Meridianen 3. Bij Paul Celan. Amsterdam 1994. (interview) |
53 Kritisch lit. lex.
mei 1994
|
|