| |
| |
| |
Herman Brusselmans
door Ed van Eeden
1. Biografie
Herman Frans Martha Brusselmans werd op 9 oktober 1957 geboren te Hamme aan de Durme, als tweede van drie kinderen van een veehandelaar. Hij doorliep de lagere en middelbare school in zijn geboorteplaats, was drummer in enkele bandjes, en leek op weg naar een profvoetbalcarrière toen hij zich plaatste voor een selectieteam van S.K. Lokeren. Brusselmans koos echter voor een studie Germaanse Filologie aan de Rijksuniversiteit van Gent, met Engels als hoofdvak en Nederlandse literatuur als bijvak. Zijn licentiaat behaalde hij in 1980, met een studie over het werk van Jan Emiel Daele. Na een werkloosheidsperiode van negen maanden kreeg Brusselmans een baan als bibliothecaris in de ontspanningsbibliotheek van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (de RVA), een onderdeel van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling te Brussel. Sinds 1 januari 1987 is hij beroepsschrijver. In 1981 trouwde Brusselmans met Gerda Baeyens, die hij tijdens colleges had ontmoet. Ze vestigden zich in Iddergem en verhuisden in 1986 naar Gent.
Voordat in 1982 zijn debuut verscheen, publiceerde Brusselmans al in bladen als Yang, Heibel en Koebel. Nadien heeft hij nog bijgedragen aan onder andere Propria Cures, Optima, De brakke hond en De Held. Hij schrijft het scenario bij de door Erik Meynen getekende weekstrip ‘Inspecteur Bob lost het bijna op’ in Panorama. Voor de Vlaamse editie van het blad verzorgde hij ook enkele reportages. Als ‘Herman F.M. Brusselmans’ heeft hij de column ‘De Geschiedenis van de Wereldliteratuur’ in De Morgen, waarin hij liefst matig proza recenseert
| |
| |
(‘Ik lees erg graag slechte boeken om daarna te kunnen zeggen “dit was verschrikkelijk”’), zijn eigen werk aanprijst en persoonlijke vetes uitvecht. Brusselmans maakte zelf een toneelbewerking van zijn novelle De man die werk vond en schreef samen met Tom Lanoye het toneelstuk De Canadese Muur, een ‘harteloos familiedrama over voetbal, drank en Vlaanderen’. In 1984 kreeg hij de Yang-prijs voor zijn roman Prachtige ogen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
‘De beste Vlaamse schrijver van de jaren tachtig (van déze eeuw) worden was niet zo moeilijk. Alleen ging ik steeds meer roken.’ Dit citaat uit Dagboek van een vermoeide egoïst (p. 9) is kenmerkend voor de provocerend zelfbewuste houding waarmee Herman Brusselmans zich presenteert in zowel romans als interviews. Aanvankelijk behoorde hij, met Tom Lanoye en Johan Joos, tot de ‘Angry Young Belgen’ (de term is gelanceerd door Vic van de Reijt), later werd hij een der ‘Mooie Jonge Goden’, en riep hij zich zelfs uit tot ‘Mooie Jonge Oppergod’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij het gehele vijfde en laatste deel van De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde aan zichzelf gewijd heeft.
| |
Relatie leven/werk
De overluide aanprijzingen van eigen kunnen behoren tot een zorgvuldig opgebouwde pose. In verschillende vraaggesprekken heeft Brusselmans benadrukt dat hij dit masker nodig heeft om zijn angsten en depressies te verbergen, en dat zijn werk maar één boodschap heeft: ‘Zie eens hoe ik lijd: hou alsjeblieft van mij!’ Brusselmans' boeken zijn, naar eigen zeggen, ‘voor tachtig tot negentig procent autobiografisch’ en kunnen vrij nauwkeurig worden verbonden met perioden in zijn leven. Ook zijn hoofdpersonen werken in een ‘lelijke, vieze bibliotheek zonder buitenlicht’, doen zinloos archiefwerk, en besluiten beroepsschrijver te worden. De ‘Herman Brusselmans’ hetende schrijver uit Dagboek van een vermoeide egoïst heeft zelfs identieke schrijfproblemen: ‘“De kwestie is,” zei ik, “dat ik weinig fantasie heb. Ik kom er niet toe om een verhaal uit m'n duim te zuigen.”’ (p. 157). Evenals zijn auteur schrijft dit personage autobiografisch, en gebruikt hij zijn uitdagend burleske fictie slechts op podia.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Brusselmans is een oeuvrebouwer, wiens werk een duidelijke ontwikkeling vertoont. Zijn debuut, de verhalenbundel Het zinneloze zeilen, is kort na zijn letterenstudie geschreven. De vier verhalen zijn een mengeling van droom en werkelijkheid, een warreling van verhaaltechnieken en stijlmiddelen. In ‘Onze Held’ maakt een met de verteller samenvallend persoon een bustocht, waarbij hij zich ernstig aan het denken zet, ‘omdat dit
| |
| |
hoort bij een taak als schrijver: de werkelijkheid te bedenken tijdens busritten om die naderhand te beschrijven, op onderhoudende boeiende interessante vermakelijke feeërieke wijze’ (p. 29). De schrijvende hoofdpersoon heeft een manuscript bij zich van het boek Fasen van eenzaamheid, ‘een pastiche op de roman in het algemeen en de op mijn knieën liggende roman in het bijzonder’ (p. 17). Omdat de ondertitel van het verhaal luidt ‘(en de negen fasen van eenzaamheid)’, is daarmee het literaire spelletje rond. De levenswandel die Onze Held verzint bij een aantal in een bakkerswinkel aanwezige mensen loopt uiteindelijk door in de hem omringende realiteit.
| |
Traditie
Ook in de andere verhalen is vaak niet uit te maken of de personages de hun over komende bizarre situaties werkelijk beleven. Piet Gumol, uit wanhoop op bezoek bij een psychiater, blijkt uiteindelijk een literair model te zijn, en het verhaal waarin hij de hoofdrolspeler is, ‘Gumol (en de derde wereldoorlog)’, bevat effecten als: ‘Voor de rest ziet de kamer er aldus uit: (beschrijving van de kamer)’ (p. 119). In ‘Martine (en het snikkende vluchten uit de werkelijkheid)’, het relaas van de liefde tussen Gerard Kneutvelder en Thea Roomsoes, komen louter absurde figuren voor. De manie van een van hen, het ‘zeilen’ uit de titel van het boek, blijkt een sterk seksuele bijbetekenis te hebben. De hoofdpersoon uit ‘Bruizz (en de langzaam zinkende hoed)’, dromend van zich in de regen uitkledende meisjes, blijkt zich bewust te zijn van zijn Freudiaanse preoccupaties: ‘Zelfs als je bedenkt dat seks de enige drijfveer op aarde is gebeuren er soms nog rare toeren’ (p. 147). Elk van de verhaalpersonages zoekt op zijn eigen manier een uitweg uit de ontreddering van het alledaagse, maar geen ervan slaagt erin die ook te vinden. De roman Prachtige ogen is een navolging van J.D. Salingers The Catcher in the Rye, zoals Brusselmans herhaaldelijk heeft bevestigd, en met expliciete verwijzingen ook in het boek zelf duidelijk naar voren laat komen. ‘De hele kloterij was dat ik nooit echt wist wat te doen als ik 's morgens van die stinkende rottrein was gestapt,’ luidt de beginzin die de toon en sfeer van het boek goed tekent. Julius Gramp, student ‘Germaanse rotfilologie’, verveelt zich dagenlang in de gangen van de Gentse universiteit, loopt een minimum aan colleges, bekijkt met ge- | |
| |
lijkgestemde vrienden landerig het passerende vrouwelijk schoon, en geeft zich tenslotte over aan kroegbezoek Vanuit een nevel van alcohol komt
hem zijn noodlot tegemoet, en na een gewelddaad gaat hij op weg ‘naar een meisje met prachtige ogen, bij wie ik me een leven lang thuis zou voelen’ (p. 165). Ook Cramp lijdt aan het leven en vindt geen oplossing voor zijn angsten en dwangneurosen.
| |
Thematiek
De in Prachtige ogen al zo nadrukkelijk aanwezige verveling komt versterkt terug in De man die werk vond. ‘Can't find no antidote for the blues’, luidt het motto van dit boek, en dat gaat onverkort op voor Louis Tinner, bibliothecaris in de ontspanningsbibliotheek van de RVA. Tinner doodt zijn tijd met het beledigen en bang maken van de schaarse bibliotheekbezoekers en het verstrekken van gelogen informatie, met roken, wachten op het koffiemeisje, bierdrinken, met het af en toe uitscheuren van een cruciale pagina uit een boek, en met het negeren van administratieve dienstorders. Zijn ergerlijke gewoonten zijn vooral een manier om doodsangst en opgekropte agressie in bedwang te houden, en Tinners bespiegelingen lopen dan ook over van zwarte gal: ‘Wie werk vindt, moet jodelen en bokkesprongen maken, na het onpeilbare leed van de werkeloosheid. Het is belachelijk. De mens is niet gemaakt om te werken. De mens is gemaakt om te sterven.’ (p. 37) Uiteindelijk is hij natuurlijk niet te handhaven, en wordt hij ontslagen.
Hoofdpersoon in Heden ben ik nuchter is de in Iddergem wonende Eduard Kronenburg, die niet alleen een biermerkachtige naam heeft, maar tijdens zijn geestdodende werk op een anoniem ministerie ook al vanaf 's morgens bier en whisky drinkt. Hij flirt met vrouwelijke collega's die sprekende namen hebben als Pico, Sunshine en Valium, en heeft met mannelijke collega's onzingesprekken over voetbal, wielrennen, drank en seks. De vrouw van zijn dromen is Gloria, van wie verteld wordt dat ze in het ziekenhuis ligt, en aan wie hij briefes schrijft op lege hoekjes van dossiers, maar van wie allerminst zeker is of ze wel bestaat. Kronenburg liegt namelijk graag, en heeft een levendige fantasie: hij stelt zich bijvoorbeeld graag voor dat hij als ‘majoor van het menselijk leed’ mooie meisjes bevrijdt uit de handen van sadistische beulen. De enige met
| |
| |
wie Eduard in dit boek echt contact heeft is ‘de schrijver Herman Brusselmans’, die weliswaar een probleemloze relatie heeft met zijn vrouw Gerdox, maar uit ondervinding Eduards angsten en medelijden met de mensheid beter begrijpt dan zijn kantoorvrienden dat doen. Als deze Herman Brusselmans echter wil ingrijpen in het leven van het personage, valt hij merkwaardig genoeg ineens samen met de schrijver van het boek, en rebelleert Eduard succesvol tegen de hem opgelegde toekomstloze toekomst.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Dezelfde Eduard Kronenburg komt terug in Zijn er kanalen in Aalst? Brusselmans heeft in interviews wel verklaard dat hij het achteraf betreurt dat hij Louis Tinner niet ook Eduard Kronenburg heeft genoemd, omdat dan het trilogiekarakter van Een man die werk vond/Heden ben ik nuchter/Zijn er kanalen in Aalst? nog duidelijker naar voren zou zijn gekomen. De nauwe verbondenheid van in ieder geval de laatste twee delen van het beoogde drieluik is apert, en Zijn er kanalen in Aalst? beantwoordt veel vragen die in Heden ben ik nuchter onopgelost bleven. Zo blijkt dat de droomvrouw Gloria werkelijk bestaat, en komt er enig zicht op de werkzaamheden van de hoofdpersoon: Kronenburg moet oudere werklozen opbellen om te controleren of ze nog leven. Er zijn wat nieuwe meisjes, zoals Overkill, Vochtige Kut en Splendide, maar vooral ook Mabiche, en de liefde voor haar is van een ander, dieper karakter dan Eduards kantoorverliefdheden. Na een nieuwe, alcoholische ontmoeting met ‘Brusselmans, de klootzak die Eduards leven zo goed kende’, besluit Kronenburg zijn baan aan de kant te zetten, om in de zo vrijgemaakte tijd over zijn kantoorvrienden en de allesoverheersende ‘Moeder Angst’ te kunnen schrijven. Voor Mabiche, die hij uiteindelijk vaarwel zegt wil hij een ‘Tijdeloos Standbeeld van Woorden’ oprichten.
Om de ontwikkeling in Brusselmans' werk te kunnen zien zijn Iedere zondag sterven en doodgaan in de week en De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde minder belangrijk. Het eerstgenoemde boekje werd geschreven als Vlaams Boekenweekgeschenk 1987, maar geweigerd door de Vereniging tot Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, en vervolgens gepubliceerd door Brusselmans' eigen uitgever. Het tweede is een al uit 1984
| |
| |
daterende melige geschiedschrijving van de Vlaamse letteren, vormgegeven als een Gallimard-boek, voorzien van een titel-, auteurs- en tijdschriftenindex, maar vragen stellend als ‘Waren de gezusters Loveling in feite broers?’. Na aanvankelijk door verschillende uitgevers te zijn geweigerd, werd het manuscript herschreven en vier jaar na dato alsnog uitgegeven. Het slot van de Geschiedenis, ‘Einde van het eerste boek!’, belooft meer.
Het Dagboek van een vermoeide egoïst vertelt verder over Brusselmans, zijn verstikkende angst, zijn acne, de drank, het roken, en zijn muzen, maar laat ook een belangrijke verandering zien. In dit boek, het eerste dat Brusselmans als beroepsschrijver schreef, is de hoofdpersoon, Herman Brusselmans, beroepsschrijver geworden, en hij brengt veel tijd door in zijn ‘beroepsschrijverskamertje’. Het verdriet om Mabiche wordt verdrongen door een relatietje met Atma, en door een weinig conventionele vorm van bidden tot de ‘kloterige rotzak van een klotegod’ waar hij zijns ondanks in gelooft. Er zijn passages over zijn vorige boeken, over zijn vertaalwerk, en over zijn jeugd: de eerste erectie en die keer dat hij het lid van zijn vader zag (‘Tja, achteraf beschouwd is het gewoonweg allemáál literatuur.’ (p. 23)).
Brusselmans presenteert zijn boek als een ‘roman in drie helften’, een halve trilogie dus. In het eerste deel vertelt hij lyrisch van zijn liefde voor Gloria en Mabiche, en geeft hij een beeld van zijn verleden, van de diepe indruk die de moord op Kennedy maakte, en van zijn grootvader, van wie hij ‘het zuipen erfde’. Het tweede deel is meer een dagboek, met aantekeningen over zijn verhoudingen, het meisje Atma, het werken aan een filmscenario, en een dialoog met de boekhouder Kronenburg. Het meest spectaculair is echter het laatste deel (‘De anderhalve roman’ geheten), dat voornamelijk gevuld wordt met dronkemansgesprekken in een café. De schrijver ontmoet hier een spraakzaam, cynisch heerschap, ‘de bezopene’, en neemt zich voor een ‘echte’ roman te schrijven. ‘Alles zal fictie worden!’, is het motto op de slotpagina, en Brusselmans springt uit het raam.
| |
| |
| |
Thematiek
‘De angst, de angst, de angst,’ gekoppeld aan een machteloos medelijden voor de medemens is wel het hoofdthema van Brusselmans' werk. De hier bedoelde angst is niet een concreet ‘bang zijn voor’, maar een existentiële, verlammende huiver voor eenzaamheid, geweld en dood. Op verschillende plaatsen komt de angst voor massa's naar voren, en de martelende gedachte aan mensen die, waar ook ter wereld, worden gefolterd. Omdat met deze angst en de ‘angstbuien’ niet valt te leven, worden allerlei middelen aangegrepen om ‘m'n kopgedrochten te verdoven’. Altijd zijn er de vrouwen, wier lichamelijke kwaliteiten uitvoerig worden belicht, maar voor wie (met uitzondering van Gloria en Mabiche) hooguit sprake kan zijn van een soort verliefdheid zonder seks. Zo zijn er ook de sigaretten, de pillen en de drank, de krachttermen en de onzingesprekken, het ‘gezeik als strijdmiddel tegen de allerdiepste gevoelens’, en in het Dagboek van een vermoeide egoïst is er de religie. Het zijn allemaal vluchtmiddelen, en zelfs verveling en lamlendigheid kunnen helpen in de strijd tegen de wurgende angst.
| |
Techniek
Stijl
Afgezien van zijn debuut, waarin hij vooral met literaire trucs experimenteert en de zinloosheid van het leven illustreert door absurdistische situaties, gebruikt Brusselmans geen spectaculaire middelen om de banale saaiheid van het bestaan te verbeelden. Het hardnekkig zeuren van de personages, de cynische ‘one-liners’ van de hoofdpersonen, de vele herhalingen, de burleske overdrijvingen, de scherpe, soms zwarte humor, en het ‘toogproza’ functioneren goed om de bedoelde, troosteloze sfeer op te roepen. De dingen die wél de moeite waard zijn om gezegd te worden, zijn altijd maar clichés (‘Ik hou van clichés. Ze zorgen ervoor dat ik denk: Jezus, wat een rotcliché! en die gedachte bevalt me wel.’, heet het in Dagboek van een vermoeide egoïst (p. 13)) en kunnen dus alleen ironisch of sarcastisch worden gebracht. Opmerkelijk is ook het spel dat Brusselmans constant speelt met autobiografische componenten. Vaak komen alter ego's voor (Kronenburg, Brusselmans, De Bezopene), die voor een thematische spiegeling zorgen: zo werkt de ideale liefde van Brusselmans en Gloria in Heden ben ik nuchter als tegenwicht voor de snelle verliefdheden van Eduard. De
| |
| |
stijl is daarbij vol vaart en cynisme, met scherpe, gepointeerde mono- en dialogen en ongecensureerd woordgebruik. Zelfs zijn grootste critici geven hem na dat hij in het ‘oeverloze geouwehoer’ en ‘établissementsgeëmmer’ ongeëvenaard is.
| |
Kritiek
Publieke belangstelling
De kritiek heeft steeds even verdeeld als uitgesproken op Brusselmans gereageerd. Degenen die zijn werk afkeurden spraken van ‘superkitsch’, ‘ergerlijk proza’, ‘zelfplagiaat’ en ‘geleuter’. Voor de op de man gespeelde charges die Peter de Boer en Koos Hageraats tegen hem ondernamen heeft Brusselmans overigens wraak genomen: Peter de Boer is een van degenen met wie wordt afgerekend in de Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde, en Koos Hageraats (‘Kees Baggeraarts’) is de onfortuinlijke en onappetijtelijke hoofdpersoon in Elke zondag sterven en doodgaan in de week. Een steeds groter wordende groep critici oordeelt echter gunstig over Brusselmans' boeken, met kwalificaties als ‘tamelijk onweerstaanbaar’, ‘boeiende en aangrijpende roman’ en ‘een armzalige egotripper die niettemin het lef heeft dat zo behoorlijk op te schrijven dat de lezer interesse begint te krijgen in zijn geval’ (Doeschka Meijsing). Vooral na De man die werk vond is de kritiek Brusselmans in toenemende mate serieus gaan nemen. Dit boek bracht voor de schrijver ook de omslag in de publieke belangstelling: zijn eerste boeken werden slechts door weinigen opgemerkt, maar tegenwoordig is hij een veelgelezen schrijver, die vooral in België hoog in de boeken-toptiens staat.
| |
Traditie / Verwantschap
Brusselmans heeft er nooit een geheim van gemaakt wie zijn literaire voorbeelden zijn: Walter van den Broeck (met name diens absurdistische Lang Weekend), Charles Bukowski, Jan Cremer, Jaroslav Hasek, Heere Heeresma, Paul van Ostaijen en Sade. Ook heeft hij zijn bewondering uitgesproken voor het werk van Louis Paul Boon Jeroen Brouwers, Hugo Claus en W.F. Hermans. Maar het zijn vooral J.D. Salinger en Gerard Reve geweest die hem hebben gevormd. Holden Caulfield en Frits van Egters, de antihelden uit The Catcher in the Rye en De avonden, worden nadrukkelijk genoemd in Prachtige ogen. Die roman staat bovendien vol met verwijzingen naar Salinger, en is het duidelijkste voorbeeld van de invloed van diens direct herkenbare scheldstijl. Reve is altijd op de achtergrond bij Brus- | |
| |
selmans: in de gebeden, in de tederheid van de wrede fantasieën, in de parodieën op stadhuistaal en retoriek, in de herhalingen, de terzijde geuite bespiegelingen, in de angst voor kaalheid en verval. ‘Reve is voor mij de grootste’, bevestigde hij in een interview. Om journalistieke redenen is Brusselmans wel afgeschilderd als ‘de Vlaamse James Dean’ of een ‘punk-schrijver’, en wordt zijn werk vaak in één adem genoemd met dat van zijn vrienden Tom Lanoye en Kamagurka, de striptekenaar. Dit zal samenhangen met het stereotype van ‘grappige Belg’, of zoals Jan Verstappen het uitdrukte: ‘Een soort Urbanus in literaire zaken. Daar lachen we in Holland graag wat mee af.’
| |
Visie op de wereld
Kunstopvatting
Humor is bij Brusselmans echter slechts een verdedigingsmiddel, een parade tegen de angst voor verval, ziekte en de zinloosheid van alles. Er wordt slechts gelachen om niet te hoeven huilen, en zijn romans laten in feite de leegheid en uitzichtloosheid van de jaren tachtig zien. Zelfs gedachten aan zelfmoord zijn slechts goed om die ellende te neutraliseren, en daarom stellen zijn personages zich teweer met alles wat hun ten dienste staat: met ‘onzin, stupiditeiten, ongerijmdheden en gevaarlijke redeneringen’ (Zijn er kanalen in Aalst? p. 88). Brusselmans' kunstopvatting is nauw verwant aan dit doorrookte-longen-zwarte wereldbeeld: literatuur is het enige waar hij zich mee bezighoudt, en hij heeft er uitgesproken meningen over. Boeken zijn pas goed als ze ook humoristisch zijn, en er mag rustig een mus in van het dak vallen zonder dat het een reden heeft, als de auteurs ervan maar geleefd en geleden hebben, en als de personages maar van vlees en bloed zijn. Voor de rest kan het schrijven van boeken maar één enkel doel dienen, pleegt Brusselmans in interviews te vertellen, namelijk beroemd worden: ‘Schrijven doe je natuurlijk om op te vallen, om jezelf te overleven met je literatuur. [...] Het is een hunkering naar erkenning en roem, want iedereen wil altijd maar zichzelf het middelpunt van alles zijn. Wie denkt er nu niet dat de nul-meridiaan door zijn eigen reet loopt?’
| |
| |
| |
[3. Primaire bibliografie]
Herman Brusselmans, Het zinneloze zeilen. Haarlem 1982, In de Knipscheer, VB. |
Herman Brusselmans, Prachtige ogen. Haarlem 1984, In de Knipscheer, R. |
Herman Brusselmans, De man die werk vond. Amsterdam 1985, Bert Bakker, N. |
Herman Brusselmans, Heden ben ik nuchter. Amsterdam 1986, Bert Bakker, R. |
Herman Brusselmans, J'ai deux amours. In: Mooie jonge goden. Vlaams literair talent. Leuven 1986, Kritak, pp. 17-23, V. |
Herman Brusselmans, Zijn er kanalen in Aalst? Amsterdam 1987, Bert Bakker, R. |
Herman F.M. Brusselmans, De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde. Van 12 mei 1136 tot 17 oktober 1984. Antwerpen 1988, Dedalus, E. |
Herman Brusselmans, Iedere zondag sterven en doodgaan in de week. Amsterdam 1988, Bert Bakker, N. |
Herman Brusselmans, Jotie T' Hooft. ‘Zelfmoord is klaarkomen in de schoot van Satan’. In: Onmogelijke interviews. Leuven 1988, Kritak, pp. 25-29, V. |
Herman Brusselmans, Een imposante deur en een andere. In: De tiende deur, Voorwoord van Eugène van Herpen. Ouderkerk aan de Amstel 1988, NPP Creative Goncepts, pp. 19-29, V. |
Herman Brusselmans, Leve het Zwarte Woud! In: Knap woud, vooral de bomen. Bloemlezing uit De Brakke Hond. Schoten 1988, Houtekiet, pp. 123-130, V. |
Arthur Conan Doyle, Zeldzame verhalen. Vertaald uit het Engels door Herman Brusselmans. Antwerpen 1988, Dedalus, VB. (vert) |
Herman Brusselmans en Erik Meynen, Een bos op zoek naar bomen. Brussel 1988, Bond Beter Leefmilieu, Stripverhaal. |
Herman Brusselmans, Dagboek van een vermoeide egoïst. Amsterdam 1989, Bert Bakker, R. |
Herman Brusselmans en Tom Lanoye, De Canadese muur. Amsterdam 1989, Bert Bakker, T. |
Herman Brusselmans, De Geschiedenis van de Wereldliteratuur. Amsterdam 1989, Bert Bakker, CB/EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Graa Boomsma, Doolhof der zinnen. ‘Het zinneloze zeilen’ van Herman Brusselmans. In: De Waarheid, 27-10-1982. |
August Hans den Boef, Debuut van een literaire Kamagurka in Vlaanderen. In: De Volkskrant, 3-12-1982. (over Het zinneloze zeilen) |
Jan Braet, Gekte & geweld. Wild proza van Herman Brusselmans. In: Knack, 16-2-1983. (over Het zinneloze zeilen) |
Peter de Boer, Het malletje van Brusselmans. Prachtige ogen: duizend identieke zandgebakjes. In: Vrij Nederland, 21-4-1984. (over Prachtige ogen) |
Leo Geerts, Het Kamagurkasyndroom en zijn gevolgen. In: De Nieuwe, 3-5-1984. (over Prachtige ogen) |
Eddy Mielen, Een gelukkige slagerszoon en een sardonische bibliothecaris. Verhalen van Tom Lanoye, roman van Herman Brusselmans. In: Vrij Nederland, 23-11-1985. (onder andere over De man die werk vond) |
Stefaan Praet, Brusselmans blijft prachtig. In: De Morgen, 30-11-1985. (over De man die werk vond) |
Rudy Vanschoonbeek, Mijn personages zijn klootzakken als iedereen. In: De Nieuwe, 5-12-1985. (interview) |
Corine Spoor, Herman Brusselmans: ‘Een goede schrijver heeft geen klimaat nodig.’ De nieuwe generatie ‘angry young Belgians’. In: De Tijd, 24-10-1986. (dubbelinterview met Lanoye en Brusselmans) |
Joris Note, Ergens in de hellekrochten. Herman Brusselmans, de angstaddict. In: Knack, 29-10-1986. (over Heden ben ik nuchter) |
Frans Kotterer, De linksbuiten van Vlaanderen. Brusselmans: schrijven en drinken. In: Het Parool, 31-10-1986. (interview) |
Carel Peeters, Majoor van het menselijk leed. Wrange geestigheden van Herman Brusselmans. In: Vrij Nederland, 13-12-1986. (over Heden ben ik nuchter) |
Eric Rinckhout, De ondraaglijke leegheid van het bestaan. In: NRC Handelsblad, 9-1-1987. (over Heden ben ik nuchter) |
Menna Laura Meyer, Herman Brusselmans: Er is geen nieuwe generatie Vlaamse schrijvers. In: Elke dag schrijf ik het boek, februari/maart 1987, pp. 3-19. (interview) |
Jessica Durlacher, Het leven op de hielen. In: De Held, jrg. 3, nr. 1, februari/maart 1987, pp. 4-7. (dubbelinterview met Lanoye en Brusselmans) |
Arnold Heumakers, Lamlendigheid, zieke grappen en melancholie. In: De Volkskrant, 9-10-1987. (over Zijn er kanalen in Aalst?) |
Koos Hageraats, Met de tong tussen de schuifdeuren. Flauwe kunstjes en echte fascinatie. In: De Tijd, 18-3-1988. (onder andere over Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde) |
Dirk van Ginkel, De jonge Zeus der Vlaamse letteren. In: Haagse Post, 19-3-1988. (interview) |
Joost Zwagerman, Geen gordel zo laag, of Brusselmans mept eronder. De geschiedenis van de Vlaamse letterkunde als ego-trip. In: Vrij Nederland, 2-4-1988. (over De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde) |
Leo de Haes, Een mooie jonge oppergod. Schrijver Herman Brusselmans provoceert en irriteert voor de lol. In: Trouw, 3-5-1988. (interview) |
Jan Verstappen, Herman Brusselmans doet krampachtig leuk. In: Het Binnenhof, 6-1-1989. (over Iedere zondag sterven en doodgaan in de week) |
Cees Zoon, Kunst is baden in zelfmedelijden. Herman Brusselmans wil af van zijn rellerig imago. In: De Volkskrant, 27-1-1989. (interview) |
Atte Jongstra, Ver verwijderd van de grond der dingen. In: Het Parool, 28-1-1989. (over Dagboek van een vermoeide egoïst) |
Diny Schouten, Het verleden als verraderlijke vriendin. Herman Brusselmans' gedetailleerde studie van de jaren tachtig. In: Vrij Nederland, 11-2-1989. (over Dagboek van een vermoeide egoïst) |
| |
| |
Jaap Goedegebuure, Zouteloos. In: Haagse Post, 18-2-1989. (over Dagboek van een vermoeide egoïst) |
Doeschka Meijsing, Een roman aan stukken. Dagboek van Herman Brusselmans. In: Elsevier, 18-2-1989. (over Dagboek van een vermoeide egoïst) |
Jacob Moerman, Het zou jammer zijn als de schrijvers het zouden moeten proberen op te lossen. In: De Waarheid, 21-2-1989. (interview) |
Ed van Eeden, Brusselmans over angst, vrouwen, drank en religie. In: Utrechts Nieuwsblad, 9-3-1989. (interview) |
36 Kritisch lit. lex.
februari 1990
|
|