| |
| |
| |
Raymond Brulez
door M. van Alstein
1. Biografie
Raymond Ferdinand Martin Jacques Gustave Brulez werd geboren te Blankenberge op 18 oktober 1895. Hij was de zoon van de gemeentesecretaris van zijn geboorteplaats, een geacht en invloedrijk ambtenaar, die stierf toen Raymond negen jaar oud was. Zijn moeder, die een hotel hield, behoorde tot de welgestelde bourgeoisie. Brulez studeerde wijsbegeerte en letteren aan de universiteit te Brussel. Hij werd leraar, achtereenvolgens aan het Athénée du Centre te Morlanwelz en de middelbare school te Blankenberge. Van 1936 tot mei 1938 was hij literair adviseur bij het Nationaal Radio-instituut te Brussel, en van 1945 tot 1960 directeur van de Vlaamse Gesproken Uitzendingen. Hij overleed te Brussel op 17 augustus 1972.
Brulez debuteerde in 1930. Voor de oorlog publiceerde hij onder andere in Forum en 't Fonteintje. Hij recenseerde Vlaamse en Nederlandse romans in het Franstalige weekblad Cassandre, De Groene Amsterdammer en Elseviers Weekblad. Na de oorlog schreef hij over literatuur in de krant Het Laatste Nieuws. Verder werkte hij mee aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
Voor De schoone slaapster ontving Brulez de Nestor de Tière-prijs 1932-'33 en voor De verschijning te Kallista werd hem een eervolle vermelding toegekend van de August Beernaertprijs 1952-153. De Driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza werd hem toegekend voor Het huis te Borgen (1950). In 1960 werd hij verkozen als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie
Tien jaar heeft Raymond Brulez tevergeefs gezocht naar een uitgever voor zijn eerste roman André Tervaldie hij voltooide in 1919. Tenslotte werd hij in 1930 gepubliceerd, vrijwel in eigen beheer. En dat is, enkele decennia later, niet eens zo verwonderlijk: het moest de Nederlandstalige letteren van de jaren twintig en dertig ontgaan dat hier een auteur aan het woord kwam die doordrenkt was van de Franse cultuur, en die, vanaf zijn allereerste publikatie, een aparte en ongewone plaats innam in de literatuur. En blijft innemen. Brulez leunt namelijk zo dicht aan bij Franse tradities - men noemde hem ooit een ‘Voltairiaan’ - dat men hem, indien men niet beter wist, voor een uit het Frans vertaald schrijver kan houden.
| |
Visie op de wereld
Zo neemt André Terval, hoofdfiguur uit het gelijknamige debuut en een afspiegeling van de auteur, zich voor het leven rustig en geamuseerd te bekijken, zonder in te grijpen. Hij wil bewust een buitenstaander zijn, een man die toekijkt. Op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog komt Terval tot het besluit dat een leven van ‘sierlijke gelijkmoedigheid’ de beste oplossing is. Veel heilige huisjes had de Voltairiaan Brulez dan al doorgeprikt: de Vlaamse Beweging bijvoorbeeld, maar ook het katholicisme dat hij met superieure ironie op de korrel neemt. Zijn debuut werd dan ook ‘zedeloos kwetsend’ genoemd door - toen - vooraanstaande katholieke critici als Marnix Gijsen en Gerard Walschap. Een oordeel dat vijftig jaar later op zijn best tot een - ongelovige - glimlach inspireert: André Terval of inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid is immers een boek dat ongemeen boeiend blijft wegens zijn eruditie, de afstandelijkheid, de milde ironie en een bijzonder fijn aanvoelen van de tijdgeest vóór 1914-'18 van die kleine groep intellectuelen die het oog gericht hielden op Parijs en niet op Rome, Amsterdam of de Vlaamse Leeuw. Een kleine groep intellectuelen, juister is het misschien te schrijven: de enkeling Brulez.
| |
Thematiek
Zijn schrijversmotto ‘Zum Sehen geboren, zum Schauen bestellt’ (Goethe) maakt Brulez verder waar in zijn tweede publikatie, het verhaal De laatste verzoeking van Antonius (1932), waarin de individualist Antonius vanaf de voor Bru- | |
| |
lez gebruikelijke afstand (Antonius woont in een kluis aan de rand van een stad) tot het besluit komt: ‘niets in de wereld is het bezitten waard, zelfs uw eigen ik niet.’ Een conclusie die echter niet tot nihilisme leidt of tot het, later door Brulez met diep wantrouwen bekeken, existentialisme van Sartre, maar tot een berustend humanisme, dat Brulez zelf samenvat in dit motto: ‘De dagtaak, heilig en voldoende.’ In de bundel Sheherazade of literatuur als losprijs (1932) komt een andere gedachte tot uitdrukking die aan de basis van Brulez' wereldopvatting ligt: ‘Tout tend vers son contraire - alles streeft naar zijn tegengestelde pool.’ Het duidelijkst komt dat tot uiting in het verhaal ‘De tweesprong’ waar de hoofdfiguur, gekomen op de tweesprong Deugd en Ondeugd, de ‘charmes’ van beide keuzen inziet en niet tot een besluit wil komen. Brulez' geamuseerd en erudiet scepticisme sloeg echter niet aan en de hierboven vermelde boeken zouden slechts in de jaren vijftig een tweede druk kennen.
| |
Relatie leven/werk
Begrijpelijk wordt het alleszins dat Brulez, die ooit zou bekennen ‘ik ben tien jaar literair ontmoedigd geweest door gebrek aan belangstelling voor mijn werk’, pas in 1950 opnieuw schrijft en publiceert. In de oorlog had hij zich correct gedragen; de idee van een nazicultuur en van een pakt met de bezetter tegen een Belgisch establishment dat nooit veel oog had gehad voor gerechtvaardigde eisen van Vlamingen, kon de estheet en individualist Brulez niet bekoren. Een ‘cultuur’ gebaseerd op massaal geschreeuw en op het stampen van laarzen is wel zeer tegengesteld aan de ‘esprit’ van Brulez.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Maar die tegenstelling viel pas echt op bij de lezer en de kritiek na 1945. En meteen kreeg men oog voor een auteur die, in tegenstelling tot enkele coryfeeën uit de Vlaamse literatuur, tijdens de oorlog zichzelf was gebleven, en die, als men nu zijn vroeger werk herlas, niets anders kon blijven tijdens de oorlog dan de charmante, intelligente, sceptische schrijver die hij vanaf zijn debuut was geweest. Die plotse belangstelling en erkenning bleven niet zonder gevolg. Ze stimuleerden Brulez: in nog geen vier jaar tijd - van 1950 tot 1954 - publiceerde hij vijf boeken, waaronder de vierdelige autobiografische cyclus Mijn woningen.
| |
Techniek / Thematiek
Het eerste deel van deze memoires Het huis te Borgen (1950)
| |
| |
verhaalt de jeugdjaren van de auteur in het strandhotel van zijn moeder in de Belgische badstad Blankenberge (= Borgen). Zonder te veel systeem en niet strikt gebonden aan een chronologie schetst Brulez gebeurtenissen, types, karakters die hem zijn bijgebleven. Dit eerste deel, ongetwijfeld literair het meest trefzekere van de vier, getuigt van een spontaan schrijfplezier en van een zeldzaam opmerkingsvermogen. Mild mededogen en verfijnde humor kenmerken deze jeugdherinneringen die terecht met een Driejaarlijkse Staatsprijs werden bekroond.
| |
Kunstopvatting
Het tweede boek, Het pakt der triumviren (1951), beschrijft de levenslange vriendschap en de steun bij elkaars werk en carrière die Brulez bond aan de latere vooraanstaande politicus Achiel van Acker, de Antwerpse gouverneur Richard de Clerck, de filosoof Max Lamberty en de criticus Urbain van de Voorde. De gefingeerde bouw van een haven vormt het centrale thema in De haven (1952), het derde boek van een reeks die wordt afgesloten met Het mirakel der rozen (1954), waarin wordt verteld over de jaren voor en tijdens de oorlog. Ook in Mijn woningen toont Brulez zich een fijngevoelig schrijver wiens kwetsbaarheid in de hand wordt gehouden door het relativeren van alle menselijk streven - het zijne inbegrepen - en door de steun en de troost van de geliefde, meestal Franse schrijvers. En natuurlijk kan het tegen Brulez worden ingebracht dat hij nooit de volle maat geeft. ‘Hij is geen man van uitersten,’ schrijft R.F. Lissens, ‘het intellect gaat nooit zover als bij Van Ostaijen, het sensualisme nooit zover als bij Teirlinck. Het is en blijft literaire middenstand.’ Maar de afstand die hij in zijn werk bewust schept tussen hem en de wereld maakt dat deze ‘ontgoochelde’, zoals Lissens hem noemt, bij momenten een man van de achttiende eeuw lijkt die verdwaald is in de twintigste. En dat kan, omdat Brulez deze tragiek zwierig heeft omgezet in scepticisme en ironie tegenover de eigen tijd, prachtige memoires opleveren als Het huis te Borgen. Over de drie volgende delen van de cyclus Mijn woningen moet worden geschreven dat het opvalt dat Brulez zeker niet op zijn sterkst is wanneer hij zich aan dialogen waagt. Wanneer hij echter filosoferend en licht badinerend herinneringen oproept, is hij niet te evenaren. In De verschijning te Kallista (1953) - de novelle waarvan de
| |
| |
auteur getuigt: ‘Van al mijn geesteskinderen ligt deze me het dichtst bij het hart.’ - persifleert Brulez het fenomeen van de wonderbaarlijke verschijningen. Ongetwijfeld geïnspireerd door de Maria-verschijningen te Lourdes, maar ook, rond die tijd, in het Waalse dorpje Beauraing. De auteur verplaatst de actie naar de tijd van Alexander de Grote. Diens lijfarts Krimon is verliefd op het naaistertje Dione dat beweert dat de godin Pallas Athene aan haar is verschenen. Een zinsbegoocheling, zoals ook de arts weet. Maar zijn verliefdheid maakt dat hij, geamuseerd én nieuwsgierig, alle grillen van Dione inwilligt. Dione zal dan ook, na voorspraak van de arts bij Alexander, haar tempel krijgen. Ook in deze novelle vallen de ironische afstandelijkheid op, de uiterst verzorgde stijl, de vele verwijzingen naar literatuur en cultuur, maar eveneens de ongemakkelijkheid waarmee Brulez dialogen schrijft of de actie laat verlopen.
Dat Brulez niet als toneelschrijver is doorgebroken zal niet verbazen. Wel schreef hij voor toneel De schoone slaapster dat, omwille van de typische Brulez-problematiek, kan worden vermeld. Een jonge vrouw slaapt in op 19 juni 1815, de dag na de slag bij Waterloo, en honderd jaar later wordt ze gewekt door een vliegenier die in het park van haar kasteel een noodlanding maakt. Frankrijk, de vijand van toen, is nu de bondgenoot geworden. Begrippen als ‘erfvijand’ en ‘volkenhaat’ worden zo gerelativeerd. Net als ‘eeuwige liefde’ trouwens; de vrouw vergeet opmerkelijk snel haar romance uit 1815. Het stuk, dat werd gecreëerd in 1934 en waarin de filosofie primeert op de dramatische ontwikkeling, werd kort na de oorlog nog enkele keren opgevoerd en sindsdien niet meer. Brulez schreef voor toneel verder nog De beste der werelden.
In Diogeentjes bundelde Brulez korte stukken die in het Nieuw Vlaams Tijdschrift waren verschenen. Het zijn intelligente en uiterst ironische kanttekeningen van een buitenstaander - die indruk wekt Brulez - op het literaire leven.
| |
Kunstopvatting
In De toren van Lynkeus (1969) schreef Raymond Brulez op de voor hem gebruikelijke relativerende toon over het ontstaan van zijn boeken. De schrijver die ooit als jongeman een van zijn personages liet beslissen ‘een leven van sierlijke gelijkmoedigheid’ te zullen nastreven, bewijst hier dat ook hij in
| |
| |
het eigen leven gelijkmoedigheid en afstand heeft gewenst. De relativist merkt dan ook gelaten op: ‘Tout arrivé à qui sait attendre!’ Ook verwittigt hij de lezer op de laatste bladzijde van het laatste boek dat hij publiceert: ‘Ik wenste de literatuur niet als een bedrijf te beoefenen, maar wel als een liefhebberij, een liefde bij tussenpozen, een begenadiging die men evenmin zoeken kan als ontwijken.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De meeste boeken van Brulez zijn vandaag de dag nog slechts antiquarisch te verkrijgen. Ook bij zijn leven werd zijn werk slechts zelden herdrukt. In 1978 verscheen wel een weinig of niet opgemerkte herdruk van André Terval en in 1986 de herdruk van Mijn woningen bij Meulenhoff. Ook de kritiek, die trouwens nooit heel veel belangstelling heeft gehad voor dit oeuvre, is stilgevallen rond deze nochtans interessante figuur, die door R.F. Lissens ‘een charmant verteller’ werd genoemd en door Karel Jonckheere ‘een auteur voor denkers, niet voor strijders’. Wegens André Terval en Het huis te Borgen, en ook wegens een aparte, in de Nederlandstalige literatuur ongewone toon, is Brulez echter niet weg te denken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Raymond Brulez, André Terval of inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid. Amsterdam/Mechelen 1930, De Spieghel/Het Kompas, R. (tweede druk Amsterdam 1954, Em. Querido, De Salamander; derde druk Brussel/Den Haag 1978, Manteau) |
Raymond Brulez, De laatste verzoeking van Antonius. Brugge 1932, Cultura, Zeshoek 1932, nr. 3, V. (tweede druk 's-Gravenhage 1954, A.A.M. Stols, Atlantisreeks 3) |
Raymond Brulez, Sheherazade of literatuur als losprijs. Kortrijk 1932, Steenlandt, VB. (tweede vermeerderde druk Antwerpen/Amsterdam 1946, De Nederlandsche Boekhandel / Wereldbibliotheek) |
Raymond Brulez, Novellen en Schetsen. Brugge 1936, De Garve, eerste reeks 1, VB. |
Raymond Brulez, De Noord-nederlandsche letterkunde sinds 1914. Brussel 1936, N.I.R., E. (programmabrochures van het N.I.R. Nederlandsche reeks 9, De moderne West-europeesche letterkunde VI) |
Raymond Brulez, De schoone slaapster. Tooneelspel in drie bedrijven en een tusschenspel. Antwerpen 1936, Tooneelfonds Jos. Janssens, Janssens' Tooneelbibliotheek 655, T. |
Raymond Brulez, Een mei. Brussel 1937, S.V. Onze Tijd, Vlamingen vertellen, V. |
Raymond Brulez, Ecrivains flamands d'aujourd'hui. Inleiding R.F. Lissens. Bruxelles 1938, Nouvelle Société d'Editions, Essais et mémoires 7, E. |
Raymond Brulez, Het huis te Borgen. Mijn woningen I. Amsterdam 1950, Meulenhoff, Memoires. (tweede druk Hasselt 1967, Heideland, Vlaamse pockets 210; derde druk Meulenhoff 1986) |
Raymond Brulez, Het pakt der triumviren. Mijn woningen II. Amsterdam 1951, Meulenhoff, Memoires. (tweede herziene druk Hasselt 1967, Heideland, Vlaamse pockets, 211; derde druk Meulenhoff 1986) |
Raymond Brulez, De haven. Mijn woningen III. Amsterdam 1952, Meulenhoff, Memoires. |
Raymond Brulez, De verschijning te Kallista. Amsterdam 1953, Meulenhoff, N. |
Raymond Brulez, De beste der werelden. Zeer vrij naar Voltaire's ‘Candide ou l'optimisme’. Antwerpen 1953, Uitg. Ontwikkeling, T. |
Raymond Brulez, Het mirakel der rozen. Mijn woningen IV. Amsterdam 1954, Meulenhoff, Memoires. |
Raymond Brulez, Diogeentjes. Hasselt 1962, Heideland, Vlaamse pockets 71, C. |
Raymond Brulez, De toren van Lynkeus. Brugge/Utrecht 1969, Desclée De Brouwer, Open Kaart, Memoires. |
Raymond Brulez, Proefneming der eenzaamheid. Sint-Andries/Oostburg 1973, Verbeke-Loys/W. J. Pieters, Miniboek, VB. |
| |
| |
Raymond Brulez, Mijn woningen. Deel 1: Het huis te Borgen; Het pakt der triumviren. Amsterdam 1986, Meulenhoff, Memoires. (gezamenlijke derde druk van beide boeken) |
Raymond Brulez, Mijn woningen. Deel 2: De haven; Het mirakel der rozen. Amsterdam 1986, Meulenhoff, Memoires. (gezamenlijke tweede druk van beide boeken) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Marnix Gijsen, Raymond Brulez. In: De morgenpost, 12-3-1933. (over De laatste verzoeking van Antonius en Sheherazade). |
Paul De Vree, Raymond Brulez of de Proustiaansche gewraakte individualiteit. In: Paul De Vree, Hedendaagsche Vlaamsche Romanciers en Novellisten. Mechelen 1936, pp. 75-83. (algemeen) |
Hubert Lampo, Het huis te Borgen. In: Vooruit, 16-11-1950. |
Ivo Michiels, Het huis te Borgen. In: Het Handelsblad, 15-2-1950. |
Pierre H. Dubois, Raymond Brulez of de continuïteit van het autobiografische. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 5, nr. 6, februari 1951, pp. 646-660. (algemeen) |
Hubert Lampo, Het pakt der triumviren. In: Volksgazet, 8-11-1951. |
Jan Schepens, Raymond Brulez of de weg van Blankenberge naar Borgen. In: De Vlaamse Gids, jrg. 36, nr. 2, februari 1952, pp. 105-112. (over autobiografische elementen) |
Karel Jonckheere, Nieuwe roman van Brulez. In: Het Laatste Nieuws, 17-12-1952. (over De haven) |
Hubert Lampo, De actualiteit doorheen de oudheid gefilterd. In: Volksgazet, 21-5-1953. (over De verschijning te Kallista) |
Jan Greshoff, Het mirakel der rozen, rijk en afwisselend. In: Het Vaderland, 13-11-1954. |
Maurice Roelants, Raymond Brulez. In: Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van de mens? Deel II. Brussel 1957, pp. 216-251. (overzicht) |
Anton van Duinkerken, Raymond Brulez. In: Anton van Duinkerken, Vlamingen. Een bundel opstellen over het letterkundig leven in Vlaanderen. Hasselt 1960, pp. 103-111. (voornamelijk over de cyclus Mijn woningen) |
Garmt Stuiveling, De waarheid der verbeelding. In: Garmt Stuiveling, Uren zuid. Drie dozijn ontmoetingen over de grens. Hasselt 1960, pp. 53-59. (over de cyclus Mijn woningen) |
J. Kuypers, Raymond Brulez, de gelijkmoedige toeschouwer. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (nieuwe reeks), nr. 7-9, 1960, pp. 357-388. (algemeen) |
Karel Jonckheere, Raymond Brulez. Brussel 1961. (monografie) |
C.J.E. Dinaux, Raymond Brulez. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek. Deel II, 's-Gravenhage 1961, pp. 93-102. (algemeen) |
J. de Ceulaer, Raymond Brulez. In: J. de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Tweede reeks. Antwerpen 1962, pp. 5-10. (interview) |
José de Ceulaer, Raymond Brulez: schuw individualisme. In: José de Ceulaer, Dat zei Claes, dit zegt Claus. Rotterdam, z.j., pp. 15-20. (interview) |
R.F. Lissens, Raymond Brulez. In: R.F. Lissens, Confrontaties. Hasselt 1964, pp. 37-51. (over Mijn woningen) |
Gerard Knuvelder, Raymond Brulez. In: Gerard Knuvelder, Spiegelbeeld. Opstellen over hedendaags proza en enkele gedichtenbundels, 's-Hertogenbosch 1964, pp. 188-194. (over André Terval, De laatste verzoeking van Antonius en Het mirakel der rozen) |
Paul de Wispelaere, Inleiding. In: Raymond Brulez, De klok, VWS-Cahiers, jrg. 1 nr. 2, zomer 1966, pp. 1-4. (algemeen overzicht) |
Jean Weisgerber, Raymond Brulez: De verschijning te Kallista (1953). In: Jean Weisgerber, Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960, Amsterdam 1968, pp. 115-122. |
Bernard Kemp, Kaarten met Brulez. In: De Standaard, 12-12-1969. (over De toren van Lynkeus) |
| |
| |
Paul Hardy, De bekommerde individualist. In: Gazet van Antwerpen, 26-12-1969. (overzicht) |
Pierre H. Dubois, Raymond Brulez: scepsis, humor, tragiek. In: Het Vaderland, 3-1-1970. (overzicht) |
Marcel Janssens, De toren van Lynkeus van Raymond Brulez. In: De Spectator, 3-1-1970. |
Joos Florquin, Raymond Brulez. In: Ten huize van..., deel I. Leuven 1971, pp. 45-62. (interview) |
Gerard Walschap, Laatste groet aan Raymond Brulez. In: De Nieuwe Gazet, 28-7-1972. (in memoriam) |
Marcel Janssens, Raymond Brulez' laatste proefneming. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 4, mei 1973, pp. 295-298. (over Proefneming der eenzaamheid) |
Raymond Vervliet, Raymond Brulez of het pakt van de flamingant met de frankofiel. In: Ons Erfdeel, jrg. 20, nr. 4, 1977, pp. 551-563. (overzicht) |
Hans Warren, Eerste roman van Brulez niet zijn sterkste. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-7-1978. (over de heruitgave van André Terval) |
Nicole Verschoore, Heruitgave André Terval. In: Het Laatste Nieuws, 10-8-1978. |
Rudi Bol tendal, Meer of minder ego-documenten. In: Leeuwarder Courant, 26-8-1978. (over André Terval) |
Jan Fontijn, Wat Harlingen is voor Vestdijk is Blankenberge voor Brulez. Romancyclus Mijn woningen in twee delen herdrukt. In: Vrij Nederland. Boekenbijlage, 20-9-1986, p. 17. |
24 Kritisch lit. lex.
februari 1987
|
|